Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Justitie | Staatsblad 2007, 202 | Wet |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Justitie | Staatsblad 2007, 202 | Wet |
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat de Wet toezicht effectenverkeer 1995 en het Burgerlijk Wetboek dienen te worden gewijzigd ter uitvoering van richtlijn nr. 2004/25/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 21 april 2004 betreffende het openbaar overnamebod (Pb EU L 142) en het voorts wenselijk is dat een openbaar bod op aandelen kan leiden tot zeggenschap van de bieder over benoeming en ontslag van bestuurders en commissarissen van de doelvennootschap;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
De Wet toezicht effectenverkeer 1995 wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel o komt te luiden:
o. openbaar bod: een door middel van een openbare mededeling gedaan aanbod als bedoeld in artikel 217, eerste lid, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek op effecten, dan wel een uitnodiging tot het doen van een aanbod op effecten, waarbij de bieder het oogmerk heeft deze effecten te verwerven;
2. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel q door een puntkomma, worden vier onderdelen toegevoegd, luidende:
r. overwegende zeggenschap: het kunnen uitoefenen van ten minste 30 procent van de stemrechten in een algemene vergadering van aandeelhouders van een naamloze vennootschap;
s. personen waarmee in onderling overleg wordt gehandeld: natuurlijke personen, rechtspersonen of vennootschappen waarmee wordt samengewerkt op grond van een overeenkomst met als doel het verwerven van overwegende zeggenschap in een naamloze vennootschap of, indien de samenwerking geschiedt met de doelvennootschap, het dwarsbomen van het welslagen van een aangekondigd openbaar bod op die vennootschap; de volgende categorieën natuurlijke personen, rechtspersonen of vennootschappen worden in elk geval geacht in onderling overleg te handelen:
1°. rechtspersonen of vennootschappen die met elkaar deel uitmaken van een groep als bedoeld in artikel 24b van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek;
2°. rechtspersonen of vennootschappen en hun dochtermaatschappijen;
3°. natuurlijke personen en hun dochtermaatschappijen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel d van de Wet melding zeggenschap in ter beurze genoteerde vennootschappen 1996.
t. doelvennootschap: de instelling waarvan effecten zijn uitgegeven waarop een openbaar bod is aangekondigd, wordt uitgebracht of dient te worden uitgebracht;
u. aanmeldingstermijn: de periode gedurende welke de effecten waarop een openbaar bod betrekking heeft, kunnen worden aangemeld.
Na artikel 1 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Hoofdstuk IIA komt te luiden:
1. Een ieder die alleen of tezamen met personen waarmee in onderling overleg wordt gehandeld, rechtstreeks of middellijk, overwegende zeggenschap verkrijgt in een naamloze vennootschap met zetel in Nederland waarvan aandelen of met medewerking van de naamloze vennootschap uitgegeven certificaten van aandelen, zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt als bedoeld in artikel 1 onder 13 van de richtlijn beleggingsdiensten, brengt een openbaar bod uit op alle aandelen en op alle met medewerking van de naamloze vennootschap uitgegeven certificaten van aandelen en kondigt dit na afloop van de in artikel 6c, eerste lid, bedoelde periode onverwijld aan.
2. Artikel 29 is niet van toepassing op deze paragraaf.
1. Artikel 6a, eerste lid, is niet van toepassing op degene die:
a. overwegende zeggenschap verkrijgt in een naamloze vennootschap die een beleggingsmaatschappij als bedoeld in artikel 1, onderdeel a, van de Wet toezicht beleggingsinstellingen is, waarvan de rechten van deelneming, op verzoek van de deelnemers, ten laste van de activa direct of indirect worden ingekocht of terugbetaald;
b. overwegende zeggenschap verkrijgt door gestanddoening van een openbaar bod dat was gericht tot alle aandelen van een naamloze vennootschap of tot alle met medewerking van een vennootschap uitgegeven certificaten van aandelen van de naamloze vennootschap;
c. een van de doelvennootschap onafhankelijke rechtspersoon is die ten doel heeft het behartigen van de belangen van de doelvennootschap en de met haar verbonden onderneming en die de aandelen na aankondiging van een openbaar bod voor de duur van maximaal twee jaar gaat houden ter bescherming van de doelvennootschap;
d. een van de doelvennootschap onafhankelijke rechtspersoon is die met medewerking van de vennootschap certificaten van aandelen heeft uitgegeven;
e. overwegende zeggenschap verkrijgt in het kader van een overdracht van het belang dat overwegende zeggenschap verschaft binnen een groep als bedoeld in artikel 2:24b van het Burgerlijk Wetboek of tussen een rechtspersoon of vennootschap en zijn of haar dochtermaatschappij;
f. overwegende zeggenschap verkrijgt in een naamloze vennootschap waaraan voorlopige surseance van betaling is verleend of die in staat van faillissement is verklaard;
g. overwegende zeggenschap verkrijgt door erfopvolging;
h. overwegende zeggenschap verkrijgt gelijktijdig met de verkrijging van overwegende zeggenschap in dezelfde naamloze vennootschap door één of meer andere natuurlijke personen, rechtspersonen of vennootschappen, met dien verstande dat de in artikel 6a, eerste lid, bedoelde verplichting rust op degene die de meeste stemrechten kan uitoefenen;
i. overwegende zeggenschap houdt op het tijdstip dat de aandelen of de met medewerking van de vennootschap uitgegeven certificaten van aandelen voor de eerste maal tot de handel op een gereglementeerde markt als bedoeld in artikel 1 onder 13 van de richtlijn beleggingsdiensten worden toegelaten;
j. bewaarnemer van aandelen is, voorzover deze de aan de aandelen verbonden stemrechten niet naar eigen goeddunken kan uitbrengen;
k. overwegende zeggenschap verkrijgt door het aangaan van een huwelijk of van een geregistreerd partnerschap met een persoon die reeds overwegende zeggenschap in de desbetreffende naamloze vennootschap heeft.
2. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het eerste lid, aanhef en onderdelen c en d.
1. De verplichting tot het uitbrengen van een openbaar bod vervalt indien degene op wie zij rust overwegende zeggenschap verliest binnen dertig dagen na het verkrijgen daarvan, tenzij:
a. het verlies van de overwegende zeggenschap het gevolg is van overdracht van het belang aan een natuurlijke persoon, rechtspersoon of vennootschap die een beroep kan doen op artikel 6b, eerste lid, onderdeel e, of
b. degene op wie de verplichting rust in deze periode zijn stemrechten heeft uitgeoefend.
2. De ondernemingskamer van het gerechtshof te Amsterdam kan op verzoek van degene op wie de verplichting tot uitbrengen van een openbaar bod rust de periode, bedoeld in het eerste lid, met maximaal zestig dagen verlengen. De ondernemingskamer neemt bij zijn beslissing alle betrokken belangen in acht.
3. De ondernemingskamer van het gerechtshof te Amsterdam kan op verzoek van de doelvennootschap, iedere houder van aandelen van de doelvennootschap en iedere houder van met medewerking van de doelvennootschap uitgegeven certificaten van aandelen bepalen dat degene die overwegende zeggenschap verkrijgt als bedoeld in artikel 6a, eerste lid, niet verplicht is tot het uitbrengen van het in dat lid bedoelde bod, indien de financiële toestand van de doelvennootschap en de met haar verbonden onderneming daartoe aanleiding geeft.
4. Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op degene die bij het verkrijgen van overwegende zeggenschap op grond van artikel 6b, onderdeel h, was uitgezonderd van de verplichting tot het uitbrengen van een openbaar bod en welke uitzondering is komen te vervallen, met dien verstande dat de termijn van dertig dagen ingaat op het tijdstip waarop de uitzondering is komen te vervallen.
1. Indien artikel 6a wordt overtreden legt de ondernemingskamer van het gerechtshof te Amsterdam op verzoek van de doelvennootschap, een houder van aandelen van de doelvennootschap, een houder van met medewerking van de doelvennootschap uitgegeven certificaten van aandelen of een rechtspersoon als bedoeld in artikel 305a van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek aan degene die overwegende zeggenschap heeft verworven een bevel op tot het uitbrengen van een openbaar bod overeenkomstig het bij of krachtens dit hoofdstuk bepaalde.
2. De ondernemingskamer kan op verzoek van de in het eerste lid bedoelde verzoeker tevens de volgende maatregelen treffen:
a. schorsing van de uitoefening van het stemrecht door degene die overwegende zeggenschap heeft verworven gedurende een door de ondernemingskamer te bepalen periode;
b. een verbod aan degene die overwegende zeggenschap heeft verworven op deelname aan de algemene vergadering van aandeelhouders gedurende een door de ondernemingskamer te bepalen periode;
c. tijdelijke overdracht ten titel van beheer van aandelen door degene die overwegende zeggenschap heeft verworven;
d. schorsing of vernietiging van besluiten van de algemene vergadering van aandeelhouders.
3. De ondernemingskamer kan op verzoek van een in het eerste lid genoemde persoon of degene die overwegende zeggenschap heeft verworven een bevel geven aan degene op wie de overwegende zeggenschap rust om binnen een door de ondernemingskamer te bepalen periode het belang dat hem overwegende zeggenschap verschaft af te bouwen, indien:
a. de verplichting tot het uitbrengen van een openbaar bod leidt tot een concentratie in de zin van artikel 3 van verordening (EG) nr. 139/2004 van 20 januari 2004 betreffende de controle op concentraties van ondernemingen (PbEU L 24) en de Commissie van de Europese Gemeenschappen deze onverenigbaar heeft verklaard met de gemeenschappelijke markt op basis van artikel 8 lid 3 van de genoemde verordening,
b. de verplichting tot het uitbrengen van een openbaar bod leidt tot een concentratie in de zin van artikel 27 van de Mededingingswet en de Nederlandse Mededingingsautoriteit een vergunning in de zin van artikel 41 van de Mededingingswet heeft geweigerd, of
c. in een geval als bedoeld in artikel 39, tweede lid, onderdeel a, van de Mededingingswet de vergunning niet binnen vier weken is aangevraagd, dan wel de aanvraag om een vergunning is ingetrokken.
4. Op verzoek van degene die het verzoek, bedoeld in het eerste lid, heeft ingediend, kan de ondernemingskamer een voorlopige voorziening treffen.
5. De ondernemingskamer regelt zo nodig de gevolgen van de door haar getroffen maatregelen.
6. Tegen beschikkingen van de ondernemingskamer uit hoofde van dit artikel staat uitsluitend beroep in cassatie open.
1. Het is verboden een openbaar bod uit te brengen op effecten die zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt als bedoeld in artikel 1 onder 13 van de richtlijn beleggingsdiensten in Nederland, tenzij voorafgaand aan het bod een biedingsbericht algemeen verkrijgbaar is gesteld dat is goedgekeurd door Onze Minister of door een toezichthoudende autoriteit van een andere lidstaat.
2. Onze Minister kan het biedingsbericht goedkeuren, indien:
a. de doelvennootschap zetel heeft in Nederland en de effecten zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt als bedoeld in artikel 1 onder 13 van de richtlijn beleggingsdiensten in Nederland;
b. de doelvennootschap zetel heeft in een andere lidstaat, de effecten zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt als bedoeld in artikel 1 onder 13 van de richtlijn beleggingsdiensten in Nederland en de effecten niet tevens in die andere lidstaat zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt als bedoeld in artikel 1, onder 13, van de richtlijn beleggingsdiensten;
c. de doelvennootschap zetel heeft in een andere lidstaat, de effecten zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt als bedoeld in artikel 1 onder 13 van de richtlijn beleggingsdiensten in Nederland en tevens in een andere lidstaat dan waar de doelvennootschap zetel heeft en de effecten het eerst tot de handel zijn toegelaten op de gereglementeerde markt in Nederland;
d. de doelvennootschap zetel heeft in een andere lidstaat, de effecten gelijktijdig en voor het eerst zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt als bedoeld in artikel 1 onder 13 van de richtlijn beleggingsdiensten in Nederland en in een andere lidstaat dan waar de doelvennootschap zetel heeft en de doelvennootschap voor goedkeuring door Onze Minister heeft gekozen;
e. de doelvennootschap zetel heeft in een andere staat, niet zijnde een lidstaat, en de effecten zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt in Nederland.
3. Indien het tweede lid, onderdeel d, van toepassing is, stelt de doelvennootschap Onze Minister, de desbetreffende toezichthoudende autoriteit in de lidstaat waar de gereglementeerde markt is gelegen, alsmede de houder van de gereglementeerde markt in Nederland en de desbetreffende houder van de in een andere lidstaat gelegen gereglementeerde markt op de eerste handelsdag in kennis van haar keuze. De doelvennootschap maakt deze keuze openbaar met inachtneming van artikel 47, eerste lid, tweede en derde volzin.
4. De bieder neemt in elke openbare mededeling met betrekking tot het openbaar bod een verwijzing op naar het goedgekeurde biedingsbericht.
Deze paragraaf is van toepassing op openbare biedingen terzake waarvan Onze Minister ingevolge artikel 6e, tweede lid, het biedingsbericht kan goedkeuren.
1. Onze Minister keurt een biedingsbericht goed indien het voldoet aan bij algemene maatregel van bestuur te stellen regels met betrekking tot de gegevens die in het biedingsbericht worden opgenomen.
2. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen met het oog op een adequate functionering van de effectenmarkten of de positie van de beleggers op die markten regels worden gesteld met betrekking tot:
a. de voorbereiding van, het aankondigen van, het uitbrengen van, het verloop van de procedure van, de gestanddoening van en de te verstrekken informatie omtrent een openbaar bod, en
b. de door een bieder te leveren tegenprestatie.
1. Onze Minister maakt binnen tien werkdagen na ontvangst van de aanvraag van goedkeuring van het biedingsbericht zijn besluit omtrent de goedkeuring bekend aan de aanvrager.
2. Ingeval artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht wordt toegepast gaat de termijn, bedoeld in het eerste lid, in op het moment dat de aanvrager van goedkeuring de aanvullende informatie heeft verstrekt. Artikel 4:15 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing. De aanvrager wordt binnen een termijn van tien werkdagen na het indienen van de aanvraag in kennis gesteld van de uitnodiging, bedoeld in artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht.
Binnen zes werkdagen nadat het besluit houdende goedkeuring van het biedingsbericht aan hem bekend is gemaakt, brengt de bieder zijn bod uit door het goedgekeurde biedingsbericht algemeen verkrijgbaar te stellen of doet de bieder een openbare mededeling dat hij geen openbaar bod zal uitbrengen.
Indien de bieder zijn openbaar bod gestand heeft gedaan, is het hem gedurende een periode van een jaar nadat het biedingsbericht algemeen verkrijgbaar is gesteld niet toegestaan effecten van de soort waarop het openbaar bod betrekking had, direct of indirect, te verwerven tegen voor de rechthebbende op die effecten gunstiger voorwaarden dan volgens het openbaar bod.
1. Indien Onze Minister constateert dat een openbaar bod in strijd met de bij of krachtens dit hoofdstuk gestelde regels wordt voorbereid, aangekondigd, of uitgebracht, kan hij een daarbij betrokken effecteninstelling door het geven van een aanwijzing gelasten zich te onthouden van medewerking aan het openbaar bod.
2. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de bevoegdheid op grond van het eerste lid.
1. Degene die verplicht is een openbaar bod uit te brengen brengt dit uit tegen een billijke prijs.
2. De billijke prijs is de hoogste prijs die tijdens het jaar voorafgaande aan de aankondiging van het verplichte bod door de bieder of door de personen waarmee deze in onderling overleg handelt voor effecten van dezelfde categorie of klasse als waarop het verplichte bod betrekking heeft is betaald.
3. Bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald wat de billijke prijs is, indien:
a. door de bieder of de personen waarmee deze in onderling overleg handelt na de aankondiging van het verplichte bod effecten worden verkregen voor een hogere prijs dan de billijke prijs;
b. door de bieder in de periode van een jaar voorafgaand aan de aankondiging van het verplichte bod geen effecten zijn verworven van dezelfde categorie of klasse als waarop het verplichte bod betrekking heeft.
4. De billijke prijs luidt in effecten, geld of een combinatie van effecten en geld. Bij algemene maatregel van bestuur worden hieromtrent nadere regels gesteld.
1. Indien de verplichting bestaat tot het uitbrengen van een openbaar bod, kan de ondernemingskamer van het gerechtshof te Amsterdam op verzoek van de bieder, de doelvennootschap, een andere houder van aandelen van de doelvennootschap of een houder van met medewerking van de doelvennootschap uitgegeven certificaten een billijke prijs vaststellen, waarbij wordt afgeweken van het bij of krachtens artikel 6ka, tweede of derde lid, bepaalde.
2. Het verzoek wordt met redenen omkleed en vermeldt in welk opzicht de billijke prijs moet worden aangepast. Het verzoek kan tot uiterlijk twee weken nadat het bod is uitgebracht worden ingediend. De ondernemingskamer behandelt het verzoek met de meeste spoed.
3. Het verzoek is niet ontvankelijk indien de billijke prijs op grond van artikel 6ka, tweede of derde lid, minder dan 10 procent afwijkt van de gemiddelde beurskoers tijdens de periode van drie maanden voorafgaand aan de indiening van het verzoek.
4. De ondernemingskamer kan het verzoek alleen toewijzen als de verzoeker door de billijke prijs, bedoeld in artikel 6ka, onevenredig in zijn belang wordt getroffen.
5. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de gevolgen van de toewijzing van een verzoek voor het verloop van de procedure en de te verstrekken informatie omtrent een openbaar bod.
1. Bij algemene maatregel van bestuur kan vrijstelling worden verleend van het bij of krachtens artikel 6a bepaalde. Aan een vrijstelling kunnen beperkingen worden gesteld en voorschriften worden verbonden met het oog op een adequate functionering van de effectenmarkten en de positie van de beleggers daarop. De voordracht voor de algemene maatregel van bestuur bedoeld in de eerste volzin wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.
2. Bij ministeriële regeling kan vrijstelling worden verleend van het bij of krachtens artikel 6e, eerste lid, 6g, eerste en tweede lid of artikel 6j bepaalde. Aan een vrijstelling kunnen beperkingen worden gesteld en voorschriften worden verbonden met het oog op een adequate functionering van de effectenmarkten en de positie van de beleggers daarop.
3. Onze Minister kan op verzoek, geheel of gedeeltelijk, ontheffing verlenen van het bij of krachtens artikel 6e, eerste lid, 6g, eerste of tweede lid, 6i of 6j bepaalde, indien de aanvrager aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan en de doeleinden die deze artikelen beogen te bereiken anderszins voldoende worden bereikt.
4. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot het opnemen van aanvullende informatie in een biedingsbericht dat is goedgekeurd door een toezichthoudende autoriteit van een andere lidstaat, alsmede met betrekking tot het verschaffen van een vertaling van het biedingsbericht.
Een krachtens artikel 6b, tweede lid, 6g, tweede lid, 6ka, derde of vierde lid, 6kb, vijfde lid, of 6l, derde lid, vastgestelde algemene maatregel van bestuur wordt aan de beide kamers der Staten-Generaal overgelegd. Hij treedt in werking op een tijdstip dat nadat vier weken na de overlegging zijn verstreken bij koninklijk besluit wordt vastgesteld, tenzij binnen die termijn door of namens een der kamers of door ten minste een vijfde van het grondwettelijk aantal leden van een der kamers de wens te kennen wordt gegeven dat de inwerkingtreding van de algemene maatregel van bestuur bij wet wordt geregeld. In dat geval wordt een daartoe strekkend voorstel van wet zo spoedig mogelijk ingediend. Indien het voorstel van wet wordt ingetrokken of indien een van de beide kamers van de Staten-Generaal besluit het voorstel niet aan te nemen, wordt de algemene maatregel van bestuur ingetrokken.
Artikel 11, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. De puntkomma aan het slot van onderdeel e wordt vervangen door een punt.
2. Onderdeel f vervalt.
Artikel 28, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. De zinsnede «bestuurder, commissaris of functionaris als bedoeld in artikel 6a, derde lid» vervalt.
2. De zinsnede «6a, tweede en derde lid, 6b» wordt vervangen door: 6g, tweede lid, 6j, 6k.
In artikel 42 wordt de zinsnede «artikel 6a, vijfde lid, of artikel 6c, eerste lid» vervangen door: artikel 6l, tweede lid.
In artikel 48b, eerste lid, wordt de zinsnede «6a, eerste en derde lid, 6b, 6c, tweede lid» vervangen door: 6e, eerste en vierde lid, 6g, tweede lid, 6i, eerste lid, 6j, 6k en 6l.
In artikel 48c, eerste lid, wordt de zinsnede «6a, eerste en derde lid, 6b, 6c, tweede lid» vervangen door: 6e, eerste en vierde lid, 6g, tweede lid, 6i, 6j, 6k en 6l.
In artikel 48d, vijfde lid, wordt de zinsnede «6a, derde lid» vervangen door: 6g, tweede lid, 6k, tweede lid.
In artikel 48n, eerste lid, onderdeel g, wordt de zinsnede «6a, tweede of derde lid, 6b» vervangen door: 6g, tweede lid, 6j, 6k.
In tabel 2, behorend bij artikel 1 van de bijlage, bedoeld in artikel 48d, eerste lid, worden de zinsnede «6a, eerste lid, 6b, 6c, tweede lid» en de daarbij horende tariefnummers vervangen door: «6e, eerste lid» met het daarbij behorende tariefnummer «5», «6e, vierde lid» met het daarbij behorende tariefnummer «4», 6g, tweede lid» met het daarbij behorende tariefnummer «4», «6i» met het daarbij behorende tariefnummer «4», «6j» met het daarbij behorende tariefnummer «5», «6k, eerste lid» met het daarbij behorende tariefnummer «5», «6k, tweede lid» met het daarbij behorende tariefnummer «4», «6l, eerste lid, eerste volzin» met het daarbij behorende tariefnummer «4» en «6l, tweede lid» met het daarbij behorende tariefnummer «4»
Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek wordt als volgt gewijzigd:
Aan titel 8 wordt een afdeling toegevoegd, die luidt:
1. Deze afdeling is van toepassing op de vennootschap waarvan aandelen zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt in de zin van artikel 1, onder 13, van de richtlijn beleggingsdiensten, bedoeld in artikel 1, onderdeel j, van de Wet toezicht effectenverkeer 1995, tenzij het een vennootschap is als bedoeld in artikel 1, onderdeel a, van de Wet toezicht beleggingsinstellingen, waarvan de rechten van deelneming op verzoek van de deelnemers direct of indirect worden ingekocht of terugbetaald ten laste van de activa van de beleggingsmaatschappij.
2. In deze afdeling wordt een certificaat van aandelen dat met medewerking van de vennootschap is uitgegeven gelijk gesteld met een aandeel en wordt een certificaathouder gelijk gesteld met een aandeelhouder.
1. De statuten van de vennootschap kunnen bepalen dat een openbare mededeling betreffende de aankondiging van een openbaar bod, als bedoeld in artikel 6a of artikel 6e van de Wet toezicht effectenverkeer 1995, op aandelen uitgegeven door de vennootschap, tot gevolg heeft dat:
a. de vennootschap, totdat openbaarmaking van het resultaat van de gestanddoening van het bod heeft plaatsgevonden of het bod is vervallen, geen handelingen verricht die het slagen van het bod kunnen frustreren, tenzij voorafgaand aan de handeling goedkeuring wordt verleend door de algemene vergadering of de handeling het zoeken naar een alternatief openbaar bod betreft; de oproeping voor de algemene vergadering geschiedt niet later dan op de vijftiende dag voor die van de vergadering;
b. besluiten van de vennootschap die voor de in de aanhef bedoelde openbare mededeling zijn genomen en die nog niet geheel zijn uitgevoerd, de goedkeuring van de algemene vergadering behoeven indien het besluit niet behoort tot de normale uitoefening van de onderneming en de uitvoering het slagen van het bod kan frustreren; de oproeping voor de algemene vergadering geschiedt niet later dan op de vijftiende dag voor die van de vergadering;
c. statutaire beperkingen van de overdracht van aandelen en beperkingen van de overdracht van aandelen die tussen de vennootschap en haar aandeelhouders of tussen aandeelhouders onderling zijn overeengekomen, niet gelden jegens de bieder wanneer hem tijdens de periode voor aanvaarding van een openbaar bod aandelen worden aangeboden;
d. statutaire beperkingen van de uitoefening van het stemrecht en beperkingen van de uitoefening van het stemrecht die tussen de vennootschap en haar aandeelhouders of tussen aandeelhouders onderling zijn overeengekomen, niet gelden in de algemene vergadering die besluit over handelingen als bedoeld onder a of b;
e. in de algemene vergadering elk aandeel in verband met het besluit over handelingen of besluiten als bedoeld onder a of b recht geeft op één stem.
2. De statuten van de vennootschap kunnen bepalen dat de houder van aandelen die ten gevolge van een openbaar bod ten minste 75% van het geplaatste kapitaal vertegenwoordigt, bevoegd is op korte termijn na het einde van de periode voor aanvaarding van het bod een algemene vergadering bijeen te roepen waarin bijzondere statutaire rechten van aandeelhouders in verband met een besluit tot benoeming of ontslag van een bestuurder of commissaris niet gelden. De oproeping geschiedt niet later dan op de vijftiende dag voor die van de vergadering. In de vergadering geeft elk aandeel ten aanzien van dat besluit recht op één stem en gelden statutaire beperkingen van de uitoefening van het stemrecht en beperkingen van de uitoefening van het stemrecht die tussen de vennootschap en haar aandeelhouders of tussen aandeelhouders onderling zijn overeengekomen niet.
3. De aandeelhouder heeft recht op een billijke vergoeding van de schade die hij lijdt door de toepassing van lid 1, onderdeel c, d, of e, of lid 2.
4. Indien een openbaar bod wordt aangekondigd op een vennootschap die lid 1 of lid 2 toepast, door een vennootschap of rechtspersoon die niet dezelfde of een vergelijkbare bepaling of bepalingen toepast overeenkomstig de nationale regels ter uitvoering van artikel 9 lid 2 en lid 3 of artikel 11 van richtlijn nr. 2004/25/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende het openbaar overnamebod (PbEU L 142), of door een dochtermaatschappij daarvan, kan de doelvennootschap besluiten dat het ingevolge lid 1 of lid 2 bepaalde niet geldt. Het besluit is onderworpen aan de goedkeuring van de algemene vergadering, die niet eerder mag zijn verleend dan 18 maanden voordat het bod is aangekondigd.
5. De toepassing van lid 1 onderscheidenlijk lid 2 wordt gemeld aan de Stichting Autoriteit Financiële Markten. Melding vindt ook plaats aan de toezichthoudende instantie van andere lidstaten van de Europese Unie waar de aandelen zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt of waar de toelating is aangevraagd.
6. De ondernemingskamer van het gerechtshof te Amsterdam neemt kennis van alle rechtsvorderingen betreffende de toepassing van de leden 1 tot en met 4, ingediend door een aandeelhouder, een houder van certificaten van aandelen die met medewerking van de vennootschap zijn uitgegeven, een bestuurder of een commissaris.
1. Hij die een openbaar bod heeft uitgebracht en als aandeelhouder voor eigen rekening ten minste 95% van het geplaatste kapitaal van de doelvennootschap verschaft alsmede ten minste 95% van de stemrechten van de doelvennootschap vertegenwoordigt, kan tegen de gezamenlijke andere aandeelhouders een vordering instellen tot overdracht van hun aandelen aan hem. Hetzelfde geldt, indien twee of meer groepsmaatschappijen dit deel van het geplaatste kapitaal samen verschaffen en dit deel van de stemrechten samen vertegenwoordigen en zij samen de vordering instellen tot overdracht aan degene die het openbaar bod heeft uitgebracht.
2. Zijn er verschillende soorten aandelen dan kan de vordering slechts worden ingesteld ten aanzien van de soort waarvan de eiser of eisers ten minste 95% van het geplaatste kapitaal verschaffen en 95% van de stemrechten vertegenwoordigen.
3. De vordering moet binnen drie maanden na afloop van de termijn voor aanvaarding van het bod worden ingesteld.
4. Over de vordering oordeelt in eerste aanleg de ondernemingskamer van het gerechtshof te Amsterdam. Van de uitspraak staat uitsluitend beroep in cassatie open.
5. Indien tegen een of meer gedaagden verstek is verleend, moet de rechter ambtshalve onderzoeken of de eiser of eisers de vereisten van lid 1 onderscheidenlijk lid 2 vervult of vervullen.
6. Indien de rechter oordeelt dat de leden 1 en 2 de toewijzing van de vordering niet beletten, stelt hij een billijke prijs vast voor de over te dragen aandelen op een door hem te bepalen dag. Wanneer een openbaar bod als bedoeld in artikel 6e van de Wet toezicht effectenverkeer 1995 is uitgebracht, wordt de waarde van de bij het bod geboden tegenprestatie, mits ten minste 90% van de aandelen is verworven waarop het bod betrekking had, geacht een billijke prijs te zijn. Wanneer een openbaar bod als bedoeld in artikel 6a van de Wet toezicht effectenverkeer 1995 is uitgebracht, wordt de waarde van de bij het bod geboden tegenprestatie geacht een billijke prijs te zijn. In afwijking van de tweede of derde zin kan de rechter bevelen dat een of drie deskundigen zullen berichten over de waarde van de over te dragen aandelen. De eerste drie zinnen van artikel 350 lid 3 en de artikelen 351 en 352 zijn dan van toepassing. De prijs luidt in geld. Zo lang en voor zover de prijs niet is betaald, wordt hij verhoogd met rente, gelijk aan de wettelijke rente, vanaf de dag die door de rechter is bepaald voor de vaststelling van de prijs tot de overdracht; uitkeringen op de aandelen die in dit tijdvak betaalbaar worden gesteld, strekken op de dag van betaalbaarstelling tot gedeeltelijke betaling van de prijs.
7. De rechter die de vordering toewijst, veroordeelt de overnemer aan degenen aan wie de aandelen toebehoren of zullen toebehoren de vastgestelde prijs met rente te betalen tegen levering van het onbezwaarde recht op de aandelen. De rechter geeft omtrent de kosten van het geding zodanige uitspraak als hij meent dat behoort. Een gedaagde die geen verweer heeft gevoerd, wordt niet verwezen in de kosten.
8. Staat het bevel tot overdracht bij gerechtelijk gewijsde vast, dan deelt de overnemer de dag en plaats van betaalbaarstelling en de prijs schriftelijk mee aan de houders van de over te nemen aandelen van wie hij het adres kent. Hij kondigt deze ook aan in een landelijk verspreid dagblad, tenzij hij van allen het adres kent.
9. De overnemer kan zich altijd van zijn verplichtingen ingevolge de leden 7 en 8 bevrijden door de vastgestelde prijs met rente voor alle nog niet overgenomen aandelen te consigneren, onder mededeling van hem bekende rechten van pand en vruchtgebruik en de hem bekende beslagen. Door deze mededeling gaat beslag over van de aandelen op het recht op uitkering. Door het consigneren gaat het recht op de aandelen onbezwaard op hem over en gaan rechten van pand of vruchtgebruik over op het recht op uitkering. Aan aandeel- en dividendbewijzen waarop na de overgang uitkeringen betaalbaar zijn gesteld, kan nadien geen recht jegens de vennootschap meer worden ontleend. De overnemer maakt het consigneren en de prijs per aandeel op dat tijdstip bekend op de wijze van lid 8.
1. Tegen degene die een openbaar bod heeft uitgebracht en als aandeelhouder voor eigen rekening ten minste 95% van het geplaatste kapitaal van de doelvennootschap verschaft alsmede ten minste 95% van de stemrechten van de doelvennootschap vertegenwoordigt, kan door een andere aandeelhouder een vordering worden ingesteld tot overneming van de aandelen van de andere aandeelhouder. Hetzelfde geldt, indien twee of meer groepsmaatschappijen dit deel van het geplaatste kapitaal samen verschaffen en dit deel van de stemrechten samen vertegenwoordigen en een van hen het openbaar bod heeft uitgebracht.
2. Zijn er verschillende soorten aandelen dan kan de vordering worden ingesteld ten aanzien van de soort waarvan degene die een openbaar bod heeft uitgebracht alleen of samen met groepsmaatschappijen ten minste 95% van het geplaatste kapitaal verschaft en 95% van de stemrechten vertegenwoordigt.
3. De vordering moet binnen drie maanden na afloop van de termijn voor aanvaarding van het bod worden ingesteld.
4. Over de vordering oordeelt in eerste aanleg de ondernemingskamer van het gerechtshof te Amsterdam. Van de uitspraak staat uitsluitend beroep in cassatie open.
5. Indien tegen een of meer gedaagden verstek is verleend, moet de rechter ambtshalve onderzoeken of de gedaagden de vereisten van lid 1 onderscheidenlijk lid 2 vervullen.
6. Staat het bevel tot overneming bij gerechtelijk gewijsde vast, dan deelt de overnemer de dag en plaats van betaalbaarstelling van de prijs schriftelijk mee aan de houders van de over te nemen aandelen.
7. Artikel 359c, leden 6, 7 en 9, is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 391 wordt gewijzigd als volgt:
In het zesde lid wordt de verwijzing naar het vierde lid vervangen door: lid 5.
Artikel 392 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het eerste lid, onderdeel e, wordt na de woorden «aard van dat recht» ingevoegd: , tenzij omtrent deze gegevens mededeling is gedaan in het jaarverslag op grond van artikel 391 lid 5
2. Aan het vierde lid wordt een zin toegevoegd, die luidt: Geen ontheffing kan worden verleend van het bepaalde in lid 1 onder e wanneer omtrent deze gegevens mededeling moet worden gedaan in het jaarverslag op grond van artikel 391 lid 5.
Artikel 359b lid 1, onderdeel c en d, van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek is niet van toepassing op overeenkomsten tussen aandeelhouders die zijn gesloten voor 20 mei 2004.
Indien een doelvennootschap zetel heeft in een andere lidstaat en de door haar uitgegeven effecten voor 20 mei 2006 gelijktijdig voor het eerst zijn toegelaten tot de handel op zowel een op grond van artikel 22 erkende effectenbeurs als op een in een andere lidstaat gevestigde en van overheidswege toegelaten effectenbeurs welke niet is gelegen in de lidstaat waar de doelvennootschap haar zetel heeft, komt Onze Minister uiterlijk 17 juni 2006 met de toezichthoudende autoriteit in die lidstaat overeen of Onze Minister dan wel die toezichthoudende autoriteit bevoegd is een biedingsbericht als bedoeld in artikel 6a, tweede lid, van de Wet toezicht effectenverkeer 1995 goed te keuren. Onze Minister maakt deze overeenkomst openbaar. Indien Onze Minister en de toezichthoudende autoriteit niet tot overeenstemming komen, maakt de doelvennootschap op de eerste handelsdag volgend op 17 juni 2006 haar keuze voor Onze Minister dan wel voor de toezichthoudende autoriteit ter zake van de goedkeuring van een biedingsbericht openbaar.
De Wet op de economische delicten wordt als volgt gewijzigd:
1. In artikel 1, onder 2°, van de Wet op de economische delicten wordt in de zinsnede met betrekking tot de Wet toezicht effectenverkeer 1995 «6a, eerste en derde lid, 6b, 6c, tweede lid» vervangen door: 6a, eerste lid, 6c, eerste lid, 6e, eerste en vierde lid, 6g, 6h, 6i, tweede lid.
2. In artikel 1, onder 4°, wordt in de alinea beginnende met de woorden «het Burgerlijk Wetboek, Boek 2 (Rechtspersonen)» na de woorden «264, derde lid» ingevoegd: 359b, vijfde lid.
Indien het bij koninklijke boodschap van 3 augustus 2004 ingediende voorstel van wet, houdende regels met betrekking tot de financiële markten en het toezicht daarop (Wet op het financieel toezicht) (29 708), nadat het tot wet is verheven, gelijktijdig in werking treedt met deze wet dan wel in werking treedt nadat deze wet in werking treedt, wordt die wet als volgt gewijzigd:
Artikel 1:1 wordt als volgt gewijzigd:
1. Na de definitie van aangewezen staat wordt een definitie ingevoegd, luidende:
aanmeldingstermijn: de periode gedurende welke de effecten waarop een openbaar bod betrekking heeft, kunnen worden aangemeld;.
2. Na de definitie van bewindvoerder wordt een definitie ingevoegd, luidende:
bieder: een natuurlijk persoon, rechtspersoon of vennootschap, dan wel enig naar buitenlands recht daarmee vergelijkbaar lichaam of samenwerkingsverband, door wie of namens wie al dan niet tezamen met een of meer andere natuurlijke personen, rechtspersonen, vennootschappen of daarmee vergelijkbare lichamen of samenwerkingsverbanden een openbaar bod wordt voorbereid of uitgebracht, dan wel is uitgebracht;
3. Na de definitie van depositogarantiestelsel wordt een definitie ingevoegd, luidende:
doelvennootschap: de instelling waarvan effecten zijn uitgegeven waarop een openbaar bod is aangekondigd, wordt uitgebracht of dient te worden uitgebracht;.
4. Na de definitie van Onze Minister wordt een definitie ingevoegd, luidende:
openbaar bod: een door middel van een openbare mededeling gedaan aanbod als bedoeld in artikel 217, eerste lid, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek op effecten, dan wel een uitnodiging tot het doen van een aanbod op effecten, waarbij de bieder het oogmerk heeft deze effecten te verwerven;.
5. Na de definitie van overeenkomst op afstand worden twee definities ingevoegd, luidende:
overwegende zeggenschap: het kunnen uitoefenen van ten minste 30 procent van de stemrechten in een algemene vergadering van aandeelhouders van een naamloze vennootschap;
personen waarmee in onderling overleg wordt gehandeld: natuurlijke personen, rechtspersonen of vennootschappen waarmee wordt samengewerkt op grond van een overeenkomst met als doel het verwerven van overwegende zeggenschap in een naamloze vennootschap of, indien de samenwerking geschiedt met de doelvennootschap, het dwarsbomen van het welslagen van een aangekondigd openbaar bod op die vennootschap; de volgende categorieën natuurlijke personen, rechtspersonen of vennootschappen worden in elk geval geacht in onderling overleg te handelen:
1°. rechtspersonen of vennootschappen die met elkaar deel uitmaken van een groep als bedoeld in artikel 24b van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek;
2°. rechtspersonen of vennootschappen en hun dochtermaatschappijen;
3°. natuurlijke personen en hun dochtermaatschappijen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel d van de Wet melding zeggenschap in ter beurze genoteerde vennootschappen 1996.
In artikel 1:110 wordt de zinsnede «een besluit ingevolge artikel 5:9a, eerste lid, 5:23, tweede lid, 5:71, zesde of zevende lid, of terzake van het ingevolge artikel 5:71, tweede en derde lid, bepaalde» vervangen door: een besluit ingevolge artikel 5:9a, eerste lid, 5:23, tweede lid, 5:77, eerste lid, 5:81, tweede lid, of terzake van het in gevolge artikel 5:76, tweede lid, bepaalde.
Hoofdstuk 5.5 komt te luiden:
1. Een ieder die alleen of tezamen met personen waarmee in onderling overleg wordt gehandeld, rechtstreeks of middellijk, overwegende zeggenschap verkrijgt in een naamloze vennootschap met zetel in Nederland waarvan aandelen of met medewerking van de naamloze vennootschap uitgegeven certificaten van aandelen, zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt, brengt een openbaar bod uit op alle aandelen en op alle met medewerking van de naamloze vennootschap uitgegeven certificaten van aandelen en kondigt dit na afloop van de in artikel 5:72, eerste lid, bedoelde periode onverwijld aan.
2. De artikelen 1:72 en 1:74 zijn niet van toepassing op deze afdeling.
1. Artikel 5:70, eerste lid, is niet van toepassing op degene die:
a. overwegende zeggenschap verkrijgt in een naamloze vennootschap die een beleggingsmaatschappij is, waarvan de rechten van deelneming, op verzoek van de deelnemers, ten laste van de activa direct of indirect worden ingekocht of terugbetaald;
b. overwegende zeggenschap verkrijgt door gestanddoening van een openbaar bod dat was gericht tot alle aandelen van een naamloze vennootschap of tot alle met medewerking van een vennootschap uitgegeven certificaten van aandelen van de naamloze vennootschap;
c. een van de doelvennootschap onafhankelijke rechtspersoon is die ten doel heeft het behartigen van de belangen van de doelvennootschap en de met haar verbonden onderneming en die de aandelen na aankondiging van een openbaar bod voor de duur van maximaal twee jaar gaat houden ter bescherming van de doelvennootschap;
d. een van de doelvennootschap onafhankelijke rechtspersoon is die met medewerking van de vennootschap certificaten van aandelen heeft uitgegeven;
e. overwegende zeggenschap verkrijgt in het kader van een overdracht van het belang dat overwegende zeggenschap verschaft binnen een groep als bedoeld in artikel 2:24b van het Burgerlijk Wetboek of tussen een rechtspersoon of vennootschap en zijn of haar dochtermaatschappij;
f. overwegende zeggenschap verkrijgt in een naamloze vennootschap waaraan voorlopige surseance van betaling is verleend of die in staat van faillissement is verklaard;
g. overwegende zeggenschap verkrijgt door erfopvolging;
h. overwegende zeggenschap verkrijgt gelijktijdig met de verkrijging van overwegende zeggenschap in dezelfde naamloze vennootschap door één of meer andere natuurlijke personen, rechtspersonen of vennootschappen, met dien verstande dat de in artikel 5:70, eerste lid, bedoelde verplichting rust op degene die de meeste stemrechten kan uitoefenen;
i. overwegende zeggenschap houdt op het tijdstip dat de aandelen of de met medewerking van de vennootschap uitgegeven certificaten van aandelen voor de eerste maal tot de handel op een gereglementeerde markt worden toegelaten;
j. bewaarnemer van aandelen is, voorzover deze de aan de aandelen verbonden stemrechten niet naar eigen goeddunken kan uitbrengen;
k. overwegende zeggenschap verkrijgt door het aangaan van een huwelijk of van een geregistreerd partnerschap met een persoon die reeds overwegende zeggenschap in de desbetreffende naamloze vennootschap heeft.
2. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het eerste lid, aanhef en onderdelen c en d.
1. De verplichting tot het uitbrengen van een openbaar bod vervalt indien degene op wie zij rust overwegende zeggenschap verliest binnen dertig dagen na het verkrijgen daarvan, tenzij:
a. het verlies van de overwegende zeggenschap het gevolg is van overdracht van een belang aan een natuurlijke persoon, rechtspersoon of vennootschap die een beroep kan doen op artikel 5:71, eerste lid, of
b. degene op wie de verplichting rust in deze periode zijn stemrechten heeft uitgeoefend.
2. De ondernemingskamer van het gerechtshof te Amsterdam kan op verzoek van degene op wie de verplichting tot uitbrengen van een openbaar bod rust de periode, bedoeld in het eerste lid, met maximaal zestig dagen verlengen. De ondernemingskamer neemt bij zijn beslissing alle betrokken belangen in acht.
3. De ondernemingskamer van het gerechtshof te Amsterdam kan op verzoek van de doelvennootschap, iedere houder van aandelen van de doelvennootschap en iedere houder van met medewerking van de doelvennootschap uitgegeven certificaten van aandelen bepalen dat degene die overwegende zeggenschap verkrijgt als bedoeld in artikel 5:70, eerste lid, niet verplicht is tot het uitbrengen van het in dat lid bedoelde bod, indien de financiële toestand van de doelvennootschap en de met haar verbonden onderneming daartoe aanleiding geeft.
4. Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op degene die bij het verkrijgen van overwegende zeggenschap op grond van artikel 5:71, eerste lid, onderdeel h, was uitgezonderd van de verplichting tot het uitbrengen van een openbaar bod en welke uitzondering is komen te vervallen, met dien verstande dat de termijn van dertig dagen ingaat op het tijdstip waarop de uitzondering is komen te vervallen.
1. Indien artikel 5:70 wordt overtreden legt de ondernemingskamer van het gerechtshof te Amsterdam op verzoek van de doelvennootschap, een houder van aandelen van de doelvennootschap, iedere houder van met medewerking van de doelvennootschap uitgegeven certificaten van aandelen of een rechtspersoon als bedoeld in artikel 305a van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek aan degene die overwegende zeggenschap heeft verworven een bevel op tot het uitbrengen van een openbaar bod overeenkomstig het bij of krachtens dit hoofdstuk bepaalde.
2. De ondernemingskamer kan op verzoek van de in het eerste lid bedoelde verzoeker tevens de volgende maatregelen treffen:
a. schorsing van de uitoefening van het stemrecht door degene die overwegende zeggenschap heeft verworven gedurende een door de ondernemingskamer te bepalen periode;
b. een verbod aan degene die overwegende zeggenschap heeft verworven op deelname aan de algemene vergadering van aandeelhouders gedurende een door de ondernemingskamer te bepalen periode;
c. tijdelijke overdracht ten titel van beheer van aandelen door degene die overwegende zeggenschap heeft verworven;
d. schorsing of vernietiging van besluiten van de algemene vergadering van aandeelhouders.
3. De ondernemingskamer kan op verzoek van een in het eerste lid genoemde persoon of degene die overwegende zeggenschap heeft verworven een bevel geven aan degene op wie de overwegende zeggenschap rust om binnen een door de ondernemingskamer te bepalen periode het belang dat hem overwegende zeggenschap verschaft af te bouwen, indien:
a. de verplichting tot het uitbrengen van een openbaar bod leidt tot een concentratie in de zin van artikel 3 van verordening (EG) nr. 139/2004 van 20 januari 2004 betreffende de controle op concentraties van ondernemingen (PbEU L 24) en de Commissie van de Europese Gemeenschappen deze onverenigbaar heeft verklaard met de gemeenschappelijke markt op basis van artikel 8 lid 3 van de genoemde verordening,
b. de Nederlandse Mededingingsautoriteit een vergunning in de zin van artikel 41 van de Mededingingswet heeft geweigerd, of
c. in een geval als bedoeld in artikel 39, tweede lid, onderdeel a, van de Mededingingswet de vergunning niet binnen vier weken is aangevraagd, dan wel de aanvraag om een vergunning is ingetrokken.
4. Op verzoek van degene die het verzoek, bedoeld in het eerste lid, heeft ingediend, kan de ondernemingskamer een voorlopige voorziening treffen.
5. De ondernemingskamer regelt zo nodig de gevolgen van de door haar getroffen maatregelen.
6. Tegen beschikkingen van de ondernemingskamer uit hoofde van dit artikel staat uitsluitend beroep in cassatie open.
1. Het is verboden een openbaar bod uit te brengen op effecten die zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt in Nederland, tenzij voorafgaand aan het bod een biedingsbericht algemeen verkrijgbaar is gesteld dat is goedgekeurd door de Autoriteit Financiële Markten of door een toezichthoudende autoriteit van een andere lidstaat.
2. De Autoriteit Financiële Markten kan het biedingsbericht goedkeuren, indien:
a. de doelvennootschap zetel heeft in Nederland en de effecten zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt in Nederland;
b. de doelvennootschap zetel heeft in een andere lidstaat, de effecten zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt in Nederland en de effecten niet tevens in die andere lidstaat zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt;
c. de doelvennootschap zetel heeft in een andere lidstaat, de effecten zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt in Nederland en tevens in een andere lidstaat dan waar de doelvennootschap zetel heeft en de effecten het eerst tot de handel zijn toegelaten op de gereglementeerde markt in Nederland;
d. de doelvennootschap zetel heeft in een andere lidstaat, de effecten gelijktijdig en voor het eerst zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt in Nederland en in een andere lidstaat dan waar de doelvennootschap zetel heeft en de doelvennootschap voor goedkeuring door de Autoriteit Financiële Markten heeft gekozen;
e. de doelvennootschap zetel heeft in een andere staat, niet zijnde een lidstaat, en de effecten zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt in Nederland.
3. Indien het tweede lid, onderdeel d, van toepassing is, stelt de doelvennootschap de Autoriteit Financiële Markten, de desbetreffende toezichthoudende autoriteit in de lidstaat waar de gereglementeerde markt is gelegen, alsmede de houder van de gereglementeerde markt in Nederland en de desbetreffende houder van de in een andere lidstaat gelegen gereglementeerde markt op de eerste handelsdag in kennis van haar keuze. De doelvennootschap maakt deze keuze openbaar met inachtneming van artikel 5:59, eerste lid, tweede en derde volzin.
4. De bieder neemt in elke openbare mededeling met betrekking tot het openbaar bod een verwijzing op naar het goedgekeurde biedingsbericht.
Deze paragraaf is van toepassing op openbare biedingen terzake waarvan de Autoriteit Financiële Markten ingevolge artikel 5:74, tweede lid, het biedingsbericht kan goedkeuren.
1. De Autoriteit Financiële Markten keurt een biedingsbericht goed indien het voldoet aan bij algemene maatregel van bestuur te stellen regels met betrekking tot de gegevens die in het biedingsbericht worden opgenomen.
2. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen met het oog op een adequate functionering van de effectenmarkten of de positie van de beleggers op die markten regels worden gesteld met betrekking tot:
a. de voorbereiding van, het aankondigen van, het uitbrengen van, het verloop van de procedure van, de gestanddoening van en te verstrekken informatie omtrent een openbaar bod;
b. de door een bieder te leveren tegenprestatie, en
c. het stellen van aanvullende eisen aan een biedingsbericht dat is goedgekeurd door een toezichthoudende autoriteit van een andere lidstaat, alsmede met betrekking tot het verschaffen van een biedingsbericht.
1. De Autoriteit Financiële Markten maakt binnen tien werkdagen na ontvangst van de aanvraag van goedkeuring van het biedingsbericht zijn besluit omtrent de goedkeuring bekend aan de aanvrager.
2. Ingeval artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht wordt toegepast gaat de termijn, bedoeld in het eerste lid, in op het moment dat de aanvrager van goedkeuring de aanvullende informatie heeft verstrekt. Artikel 4:15 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing. De aanvrager wordt binnen een termijn van tien werkdagen na het indienen van de aanvraag in kennis gesteld van de uitnodiging, bedoeld in artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht.
Binnen zes werkdagen nadat een besluit houdende goedkeuring aan hem bekend is gemaakt, brengt de bieder zijn bod uit door het goedgekeurde biedingsbericht algemeen verkrijgbaar te stellen of doet hij een openbare mededeling dat hij geen openbaar bod zal uitbrengen.
Indien de bieder zijn openbaar bod gestand heeft gedaan, is het hem gedurende een periode van een jaar nadat het biedingsbericht algemeen verkrijgbaar is gesteld niet toegestaan effecten van de soort waarop het openbaar bod betrekking had, direct of indirect, te verwerven tegen voor de rechthebbende van die effecten gunstiger voorwaarden dan volgens het openbaar bod.
1. Indien de Autoriteit Financiële Markten constateert dat een openbaar bod in strijd met de bij of krachtens dit hoofdstuk gestelde regels wordt voorbereid, aangekondigd, of uitgebracht, kan hij een daarbij betrokken beleggingsonderneming door het geven van een aanwijzing gelasten zich te onthouden van medewerking aan het openbaar bod.
2. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de bevoegdheid op grond van het eerste lid.
1. Degene die verplicht is een openbaar bod uit te brengen brengt dit uit tegen een billijke prijs.
2. De billijke prijs is de hoogste prijs die tijdens het jaar voorafgaande aan de aankondiging van het verplichte bod door de bieder of door de personen waarmee deze in onderling overleg handelt voor effecten van dezelfde categorie of klasse als waarop het verplichte bod betrekking heeft is betaald.
3. Bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald wat de billijke prijs is, indien:
a. door de bieder of de personen waarmee deze in onderling overleg handelt effecten worden verkregen voor een hogere prijs dan de billijke prijs;
b. door de bieder in de periode van een jaar voorafgaand aan de aankondiging van het verplichte bod geen effecten zijn verworven van dezelfde categorie of klasse als waarop het verplichte bod betrekking heeft.
4. De billijke prijs luidt in effecten, geld of een combinatie van effecten en geld. Bij algemene maatregel van bestuur worden hieromtrent nadere regels gesteld.
1. Indien de verplichting bestaat tot het uitbrengen van een openbaar bod, kan de ondernemingskamer van het gerechtshof te Amsterdam op verzoek van de bieder, de doelvennootschap, een andere houder van aandelen van de doelvennootschap of een houder van met medewerking van de doelvennootschap uitgegeven certificaten een billijke prijs vaststellen, waarbij wordt afgeweken van het bij of krachtens artikel 5:80a, tweede of derde lid, bepaalde.
2. Het verzoek wordt met redenen omkleed en vermeldt in welk opzicht de billijke prijs moet worden aangepast. Het verzoek wordt ingediend tot twee weken nadat het bod is uitgebracht. De ondernemingskamer behandelt het verzoek met de meeste spoed.
3. Het verzoek is niet ontvankelijk indien de billijke prijs op grond van artikel 5:80a, tweede of derde lid, minder dan 10 procent afwijkt van de gemiddelde beurskoers tijdens de periode van drie maanden voorafgaand aan de indiening van het verzoek.
4. De ondernemingskamer kan het verzoek alleen toewijzen als de verzoeker door de billijke prijs, bedoeld in artikel 5:80a, onevenredig in zijn belang wordt getroffen.
5. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de gevolgen van de toewijzing van een verzoek voor het verloop van de procedure en de te verstrekken informatie omtrent een openbaar bod.
1. Bij algemene maatregel van bestuur kan vrijstelling worden verleend van het bij of krachtens artikel 5:70 bepaalde. Aan een vrijstelling kunnen beperkingen worden gesteld en voorschriften worden verbonden met het oog op een adequate functionering van de effectenmarkten en de positie van de beleggers daarop. De voordracht voor de algemene maatregel van bestuur bedoeld in de eerste volzin wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.
2. Bij ministeriële regeling kan vrijstelling worden verleend van het bij of krachtens artikel 5:74, eerste lid, 5:76, eerste en tweede lid of artikel 5:79 bepaalde. Aan een vrijstelling kunnen beperkingen worden gesteld en voorschriften worden verbonden met het oog op een adequate functionering van de effectenmarkten en de positie van de beleggers daarop.
3. De Autoriteit Financiële Markten kan op verzoek, geheel of gedeeltelijk, ontheffing verlenen van het bij of krachtens, artikel 5:74, eerste lid, 5:76, eerste en tweede lid, 5:78 of 5:79 bepaalde, indien de aanvrager aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan en de doeleinden die deze artikelen beogen te bereiken anderszins voldoende worden bereikt.
Een krachtens artikel 5:71, tweede lid, 5:76, tweede lid, 5:80a, derde of vierde lid, 5:80b, vijfde lid, of 5:81, derde lid, vastgestelde algemene maatregel van bestuur wordt aan de beide kamers der Staten-Generaal overgelegd. Hij treedt in werking op een tijdstip dat nadat vier weken na de overlegging zijn verstreken bij koninklijk besluit wordt vastgesteld, tenzij binnen die termijn door of namens een der kamers of door ten minste een vijfde van het grondwettelijk aantal leden van een der kamers de wens te kennen wordt gegeven dat de inwerkingtreding van de algemene maatregel van bestuur bij wet wordt geregeld. In dat geval wordt een daartoe strekkend voorstel van wet zo spoedig mogelijk ingediend. Indien het voorstel van wet wordt ingetrokken of indien een van de beide kamers van de Staten-Generaal besluit het voorstel niet aan te nemen, wordt de algemene maatregel van bestuur ingetrokken.
1. Een ontheffing van het verbod, bedoeld in artikel 6e, eerste lid, van de Wet toezicht effectenverkeer 1995 die is verleend op grond van artikel 6l, tweede lid, van de Wet toezicht effectenverkeer 1995, zoals die artikelen luidden voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, berust vanaf dat tijdstip op artikel 5:81, tweede lid.
2. Een ontheffing van de vereisten, bedoeld in artikel 6e, 6g, eerste of tweede lid, 6i of 6j van de Wet toezicht effectenverkeer 1995, zoals die artikelen luidden voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, berust vanaf dat tijdstip op artikel 5:81, tweede lid.
De Bijlage bij artikel 1:79 wordt als volgt gewijzigd:
Aan «Deel 5» wordt toegevoegd:
5:74, eerste en vierde lid,
5:76, tweede lid,
5:78, eerste lid,
5:79
5:80
5:81
De Bijlage bij artikel 1:80 wordt als volgt gewijzigd:
Aan «Deel 5» wordt toegevoegd:
5:74, eerste lid,
5:76, tweede lid,
5:78, eerste lid,
5:79
5:80
5:81
Indien het bij koninklijke boodschap van 3 augustus 2004 ingediende voorstel van wet, houdende regels met betrekking tot de financiële markten en het toezicht daarop (Wet op het financieel toezicht) (29 708) tot wet is verheven en in werking getreden voordat deze wet in werking treedt, komt artikel I als volgt te luiden:
De Wet op het financieel toezicht wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 1:1 wordt als volgt gewijzigd:
1. Na de definitie van aangewezen staat wordt een definitie ingevoegd, luidende:
aanmeldingstermijn: de periode gedurende welke de effecten waarop een openbaar bod betrekking heeft, kunnen worden aangemeld;.
2. Na de definitie van bewindvoerder wordt een definitie ingevoegd, luidende:
bieder: een natuurlijk persoon, rechtspersoon of vennootschap, dan wel enig naar buitenlands recht daarmee vergelijkbaar lichaam of samenwerkingsverband, door wie of namens wie al dan niet tezamen met een of meer andere natuurlijke personen, rechtspersonen, vennootschappen of daarmee vergelijkbare lichamen of samenwerkingsverbanden een openbaar bod wordt voorbereid of uitgebracht, dan wel is uitgebracht;
3. Na de definitie van depositogarantiestelsel wordt een definitie ingevoegd, luidende:
doelvennootschap: de instelling waarvan effecten zijn uitgegeven waarop een openbaar bod is aangekondigd, wordt uitgebracht of dient te worden uitgebracht;.
4. Na de definitie van Onze Minister wordt een definitie ingevoegd, luidende:
openbaar bod: een door middel van een openbare mededeling gedaan aanbod als bedoeld in artikel 217, eerste lid, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek op effecten, dan wel een uitnodiging tot het doen van een aanbod op effecten, waarbij de bieder het oogmerk heeft deze effecten te verwerven;.
5. Na de definitie van overeenkomst op afstand worden twee definities ingevoegd, luidende:
overwegende zeggenschap: het kunnen uitoefenen van ten minste 30 procent van de stemrechten in een algemene vergadering van aandeelhouders van een naamloze vennootschap;
personen waarmee in onderling overleg wordt gehandeld: natuurlijke personen, rechtspersonen of vennootschappen waarmee wordt samengewerkt op grond van een overeenkomst met als doel het verwerven van overwegende zeggenschap in een naamloze vennootschap of, indien de samenwerking geschiedt met de doelvennootschap, het dwarsbomen van het welslagen van een aangekondigd openbaar bod op die vennootschap; de volgende categorieën natuurlijke personen, rechtspersonen of vennootschappen worden in elk geval geacht in onderling overleg te handelen:
1°. rechtspersonen of vennootschappen die met elkaar deel uitmaken van een groep als bedoeld in artikel 24b van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek;
2°. rechtspersonen of vennootschappen en hun dochtermaatschappijen;
3°. natuurlijke personen en hun dochtermaatschappijen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel d van de Wet melding zeggenschap in ter beurze genoteerde vennootschappen 1996.
In artikel 1:110 wordt de zinsnede «een besluit ingevolge artikel 5:9a, eerste lid, 5:23, tweede lid, 5:71, zesde of zevende lid, of terzake van het ingevolge artikel 5:71, tweede en derde lid, bepaalde» vervangen door: een besluit ingevolge artikel 5:9a, eerste lid, 5:23, tweede lid, 5:77, eerste lid, 5:81, tweede lid, of terzake van het in gevolge artikel 5:76, tweede lid, onderdeel c, bepaalde.
In artikel 5:59 wordt na het zevende lid een lid ingevoegd, luidende:
8. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de wijze waarop de in het eerste, tweede en vijfde lid bedoelde openbaarmaking dient plaats te vinden, alsmede met betrekking tot de inhoud, het bijwerken en bewaren van de lijst, bedoeld in het zevende lid.
Hoofdstuk 5.5 komt te luiden:
1. Een ieder die alleen of tezamen met personen waarmee in onderling overleg wordt gehandeld, rechtstreeks of middellijk, overwegende zeggenschap verkrijgt in een naamloze vennootschap met zetel in Nederland waarvan aandelen of met medewerking van de naamloze vennootschap uitgegeven certificaten van aandelen, zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt, brengt een openbaar bod uit op alle aandelen en op alle met medewerking van de naamloze vennootschap uitgegeven certificaten van aandelen en kondigt dit na afloop van de in artikel 5:72, eerste lid, bedoelde periode onverwijld aan.
2. De artikelen 1:72 en 1:74 zijn niet van toepassing op deze afdeling.
1. Artikel 5:70, eerste lid, is niet van toepassing op degene die:
a. overwegende zeggenschap verkrijgt in een naamloze vennootschap die een beleggingsmaatschappij is, waarvan de rechten van deelneming, op verzoek van de deelnemers, ten laste van de activa direct of indirect worden ingekocht of terugbetaald;
b. overwegende zeggenschap verkrijgt door gestanddoening van een openbaar bod dat was gericht tot alle aandelen van een naamloze vennootschap of tot alle met medewerking van een vennootschap uitgegeven certificaten van aandelen van de naamloze vennootschap;
c. een van de doelvennootschap onafhankelijke rechtspersoon is die ten doel heeft het behartigen van de belangen van de doelvennootschap en de met haar verbonden onderneming en die de aandelen na aankondiging van een openbaar bod voor de duur van maximaal twee jaar gaat houden ter bescherming van de doelvennootschap;
d. een van de doelvennootschap onafhankelijke rechtspersoon is die met medewerking van de vennootschap certificaten van aandelen heeft uitgegeven;
e. overwegende zeggenschap verkrijgt in het kader van een overdracht van het belang dat overwegende zeggenschap verschaft binnen een groep als bedoeld in artikel 2:24b van het Burgerlijk Wetboek of tussen een rechtspersoon of vennootschap en zijn of haar dochtermaatschappij;
f. overwegende zeggenschap verkrijgt in een naamloze vennootschap waaraan voorlopige surseance van betaling is verleend of die in staat van faillissement is verklaard;
g. overwegende zeggenschap verkrijgt door erfopvolging;
h. overwegende zeggenschap verkrijgt gelijktijdig met de verkrijging van overwegende zeggenschap in dezelfde naamloze vennootschap door één of meer andere natuurlijke personen, rechtspersonen of vennootschappen, met dien verstande dat de in artikel 5:70, eerste lid, bedoelde verplichting rust op degene die de meeste stemrechten kan uitoefenen;
i. overwegende zeggenschap houdt op het tijdstip dat de aandelen of de met medewerking van de vennootschap uitgegeven certificaten van aandelen voor de eerste maal tot de handel op een gereglementeerde markt worden toegelaten;
j. bewaarnemer van aandelen is, voorzover deze de aan de aandelen verbonden stemrechten niet naar eigen goeddunken kan uitbrengen;
k. overwegende zeggenschap verkrijgt door het aangaan van een huwelijk of van een geregistreerd partnerschap met een persoon die reeds overwegende zeggenschap in de desbetreffende naamloze vennootschap heeft.
2. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het eerste lid, aanhef en onderdelen c en d.
1. De verplichting tot het uitbrengen van een openbaar bod vervalt indien degene op wie zij rust overwegende zeggenschap verliest binnen dertig dagen na het verkrijgen daarvan, tenzij:
a. het verlies van de overwegende zeggenschap het gevolg is van overdracht van een belang aan een natuurlijke persoon, rechtspersoon of vennootschap die een beroep kan doen op artikel 5:71, eerste lid, of
b. degene op wie de verplichting rust in deze periode zijn stemrechten heeft uitgeoefend.
2. De ondernemingskamer van het gerechtshof te Amsterdam kan op verzoek van degene op wie de verplichting tot uitbrengen van een openbaar bod rust de periode, bedoeld in het eerste lid, met maximaal zestig dagen verlengen. De ondernemingskamer neemt bij zijn beslissing alle betrokken belangen in acht.
3. De ondernemingskamer van het gerechtshof te Amsterdam kan op verzoek van de doelvennootschap, iedere houder van aandelen van de doelvennootschap en iedere houder van met medewerking van de doelvennootschap uitgegeven certificaten van aandelen bepalen dat degene die overwegende zeggenschap verkrijgt als bedoeld in artikel 5:70, eerste lid, niet verplicht is tot het uitbrengen van het in dat lid bedoelde bod, indien de financiële toestand van de doelvennootschap en de met haar verbonden onderneming daartoe aanleiding geeft.
4. Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op degene die bij het verkrijgen van overwegende zeggenschap op grond van artikel 5:71, eerste lid, onderdeel h, was uitgezonderd van de verplichting tot het uitbrengen van een openbaar bod en welke uitzondering is komen te vervallen, met dien verstande dat de termijn van dertig dagen ingaat op het tijdstip waarop de uitzondering is komen te vervallen.
1. Indien artikel 5:70 wordt overtreden legt de ondernemingskamer van het gerechtshof te Amsterdam op verzoek van de doelvennootschap, iedere houder van aandelen van de doelvennootschap, iedere houder van met medewerking van de doelvennootschap uitgegeven certificaten van aandelen of een rechtspersoon als bedoeld in artikel 305a van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek aan een degene die overwegende zeggenschap heeft verworven een bevel op tot het uitbrengen van een openbaar bod overeenkomstig het bij of krachtens dit hoofdstuk bepaalde.
2. De ondernemingskamer kan op verzoek van de in het eerste lid bedoelde verzoeker tevens de volgende maatregelen treffen:
a. schorsing van de uitoefening van het stemrecht door degene die overwegende zeggenschap heeft verworven gedurende een door de ondernemingskamer te bepalen periode;
b. een verbod aan degene die overwegende zeggenschap heeft verworven op deelname aan de algemene vergadering van aandeelhouders gedurende een door de ondernemingskamer te bepalen periode;
c. tijdelijke overdracht ten titel van beheer van aandelen door degene die overwegende zeggenschap heeft verworven;
d. schorsing of vernietiging van besluiten van de algemene vergadering van aandeelhouders.
3. De ondernemingskamer kan op verzoek van de in het eerste lid genoemde personen en degene die overwegende zeggenschap heeft verworven een bevel geven aan degene op wie de overwegende zeggenschap rust om binnen een door de ondernemingskamer te bepalen periode het belang dat hem overwegende zeggenschap verschaft af te bouwen, indien:
a. de verplichting tot het uitbrengen van een openbaar bod leidt tot een concentratie in de zin van artikel 3 van verordening (EG) nr. 139/2004 van 20 januari 2004 betreffende de controle op concentraties van ondernemingen (PbEU L 24) en de Commissie van de Europese Gemeenschappen deze onverenigbaar heeft verklaard met de gemeenschappelijke markt op basis van artikel 8 lid 3 van de genoemde verordening,
b. de Nederlandse Mededingingsautoriteit een vergunning in de zin van artikel 41 van de Mededingingswet heeft geweigerd, of
c. in een geval als bedoeld in artikel 39, tweede lid, onderdeel a, van de Mededingingswet de vergunning niet binnen vier weken is aangevraagd, dan wel de aanvraag om een vergunning is ingetrokken.
4. Op verzoek van degene die het verzoek, bedoeld in het eerste lid, heeft ingediend, kan de ondernemingskamer een voorlopige voorziening treffen.
5. De ondernemingskamer regelt zo nodig de gevolgen van de door haar getroffen maatregelen.
6. Tegen beschikkingen van de ondernemingskamer uit hoofde van dit artikel staat uitsluitend beroep in cassatie open.
1. Het is verboden een openbaar bod uit te brengen op effecten die zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt in Nederland, tenzij voorafgaand aan het bod een biedingsbericht algemeen verkrijgbaar is gesteld dat is goedgekeurd door de Autoriteit Financiële Markten of door een toezichthoudende autoriteit van een andere lidstaat.
2. De Autoriteit Financiële Markten kan het biedingsbericht goedkeuren, indien:
a. de doelvennootschap zetel heeft in Nederland en de effecten zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt in Nederland;
b. de doelvennootschap zetel heeft in een andere lidstaat, de effecten zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt in Nederland en de effecten niet tevens in die andere lidstaat zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt;
c. de doelvennootschap zetel heeft in een andere lidstaat, de effecten zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt in Nederland en tevens in een andere lidstaat dan waar de doelvennootschap zetel heeft en de effecten het eerst tot de handel zijn toegelaten op de gereglementeerde markt in Nederland;
d. de doelvennootschap zetel heeft in een andere lidstaat, de effecten gelijktijdig en voor het eerst zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt in Nederland en in een andere lidstaat dan waar de doelvennootschap zetel heeft en de doelvennootschap voor goedkeuring door de Autoriteit Financiële Markten heeft gekozen;
e. de doelvennootschap zetel heeft in een andere staat, niet zijnde een lidstaat, en de effecten zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt in Nederland.
3. Indien het tweede lid, onderdeel d, van toepassing is, stelt de doelvennootschap de Autoriteit Financiële Markten, de desbetreffende toezichthoudende autoriteit in de lidstaat waar de gereglementeerde markt is gelegen, alsmede de houder van de gereglementeerde markt in Nederland en de desbetreffende houder van de in een andere lidstaat gelegen gereglementeerde markt op de eerste handelsdag in kennis van haar keuze. De doelvennootschap maakt deze keuze openbaar met inachtneming van artikel 5:59, eerste lid, tweede en derde volzin.
4. De bieder neemt in elke openbare mededeling met betrekking tot het openbaar bod een verwijzing op naar het goedgekeurde biedingsbericht.
Deze paragraaf is van toepassing op openbare biedingen terzake waarvan de Autoriteit Financiële Markten ingevolge artikel 5:74, tweede lid, het biedingsbericht kan goedkeuren.
1. De Autoriteit Financiële Markten keurt een biedingsbericht goed indien het voldoet aan bij algemene maatregel van bestuur te stellen regels met betrekking tot de gegevens die in het biedingsbericht worden opgenomen.
2. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen met het oog op een adequate functionering van de effectenmarkten of de positie van de beleggers op die markten regels worden gesteld met betrekking tot:
a. de voorbereiding van, het aankondigen van, het uitbrengen van, het verloop van de procedure van, de gestanddoening van en te verstrekken informatie omtrent een openbaar bod;
b. de door een bieder te leveren tegenprestatie, en
c. het stellen van aanvullende eisen aan een biedingsbericht dat is goedgekeurd door een toezichthoudende autoriteit van een andere lidstaat, alsmede met betrekking tot het verschaffen van een biedingsbericht.
1. De Autoriteit Financiële Markten maakt binnen tien werkdagen na ontvangst van de aanvraag van goedkeuring van het biedingsbericht zijn besluit omtrent de goedkeuring bekend aan de aanvrager.
2. Ingeval artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht wordt toegepast gaat de termijn, bedoeld in het eerste lid, in op het moment dat de aanvrager van goedkeuring de aanvullende informatie heeft verstrekt. Artikel 4:15 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing. De aanvrager wordt binnen een termijn van tien werkdagen na het indienen van de aanvraag in kennis gesteld van de uitnodiging, bedoeld in artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht.
Binnen zes werkdagen nadat een besluit houdende goedkeuring aan hem bekend is gemaakt, brengt de bieder zijn bod uit door het goedgekeurde biedingsbericht algemeen verkrijgbaar te stellen of doet hij een openbare mededeling dat hij geen openbaar bod zal uitbrengen.
Indien de bieder zijn openbaar bod gestand heeft gedaan, is het hem gedurende een periode van een jaar nadat het biedingsbericht algemeen verkrijgbaar is gesteld niet toegestaan effecten van de soort waarop het openbaar bod betrekking had, direct of indirect, te verwerven tegen voor de rechthebbende van die effecten gunstiger voorwaarden dan volgens het openbaar bod.
1. Artikel 1:75, eerste lid, is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van een bieder, indien die bieder niet voldoet aan de bij of krachtens de artikelen 5:74, eerste lid, 5:76, tweede lid, 5:78 of 5:79 gestelde regels.
2. Indien de Autoriteit Financiële Markten constateert dat een openbaar bod in strijd met de bij of krachtens dit hoofdstuk gestelde regels wordt voorbereid, aangekondigd, of uitgebracht, kan hij een daarbij betrokken beleggingsonderneming door het geven van een aanwijzing gelasten zich te onthouden van medewerking aan het openbaar bod.
3. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de bevoegdheid op grond van het tweede lid.
1. Degene die verplicht is een openbaar bod uit te brengen brengt dit uit tegen een billijke prijs.
2. De billijke prijs is de hoogste prijs die tijdens het jaar voorafgaande aan de aankondiging van het verplichte bod door de bieder of door de personen waarmee deze in onderling overleg handelt voor effecten van dezelfde categorie of klasse als waarop het verplichte bod betrekking heeft is betaald.
3. Bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald wat de billijke prijs is, indien:
a. door de bieder of de personen waarmee deze in onderling overleg handelt effecten worden verkregen voor een hogere prijs dan de billijke prijs;
b. door de bieder in de periode van een jaar voorafgaand aan de aankondiging van het verplichte bod geen effecten zijn verworven van dezelfde categorie of klasse als waarop het verplichte bod betrekking heeft.
4. De billijke prijs luidt in effecten, geld of een combinatie van effecten en geld. Bij algemene maatregel van bestuur worden hieromtrent nadere regels gesteld.
1. Indien de verplichting bestaat tot het uitbrengen van een openbaar bod, kan de ondernemingskamer van het gerechtshof te Amsterdam op verzoek van de bieder, de doelvennootschap, een andere houder van aandelen van de doelvennootschap of een houder van met medewerking van de doelvennootschap uitgegeven certificaten een billijke prijs vaststellen, waarbij kan worden afgeweken van het bij of krachtens artikel 5:80a, tweede of derde lid, bepaalde.
2. Het verzoek wordt met redenen omkleed en vermeldt in welk opzicht de billijke prijs moet worden aangepast. Het verzoek wordt ingediend tot twee weken nadat het bod is uitgebracht. De ondernemingskamer behandelt het verzoek met de meeste spoed.
3. Het verzoek is niet ontvankelijk indien de billijke prijs op grond van artikel 5:80a, tweede of derde lid, minder dan 10 procent afwijkt van de gemiddelde beurskoers tijdens de periode van drie maanden voorafgaand aan de indiening van het verzoek.
4. De ondernemingskamer kan het verzoek alleen toewijzen als de verzoeker door de billijke prijs, bedoeld in artikel 5:80a, onevenredig in zijn belang wordt getroffen.
5. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de gevolgen van de toewijzing van een verzoek voor het verloop van de procedure en de te verstrekken informatie omtrent een openbaar bod.
1. Bij algemene maatregel van bestuur kan vrijstelling worden verleend van het bij of krachtens artikel 5:70 bepaalde. Aan een vrijstelling kunnen beperkingen worden gesteld en voorschriften worden verbonden met het oog op een adequate functionering van de effectenmarkten en de positie van de beleggers daarop. De voordracht voor de algemene maatregel van bestuur bedoeld in de eerste volzin wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.
2. Bij ministeriële regeling kan vrijstelling worden verleend van het bij of krachtens artikel 5:74, eerste lid, 5:76, eerste en tweede lid of artikel 5:79 bepaalde. Aan een vrijstelling kunnen beperkingen worden gesteld en voorschriften worden verbonden met het oog op een adequate functionering van de effectenmarkten en de positie van de beleggers daarop.
3. De Autoriteit Financiële Markten kan op verzoek, geheel of gedeeltelijk, ontheffing verlenen van het bij of krachtens, artikel artikel 5:74, eerste lid, 5:76, eerste en tweede lid, 5:78 of 5:79 bepaalde, indien de aanvrager aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan en de doeleinden die deze artikelen beogen te bereiken anderszins voldoende worden bereikt.
Een krachtens artikel 5:71, tweede lid, 5:76, tweede lid, 5:80a, derde of vierde lid, 5:80b, vijfde lid, of 5:81, derde lid, vastgestelde algemene maatregel van bestuur wordt aan de beide kamers der Staten-Generaal overgelegd. Hij treedt in werking op een tijdstip dat nadat vier weken na de overlegging zijn verstreken bij koninklijk besluit wordt vastgesteld, tenzij binnen die termijn door of namens een der kamers of door ten minste een vijfde van het grondwettelijk aantal leden van een der kamers de wens te kennen wordt gegeven dat de inwerkingtreding van de algemene maatregel van bestuur bij wet wordt geregeld. In dat geval wordt een daartoe strekkend voorstel van wet zo spoedig mogelijk ingediend. Indien het voorstel van wet wordt ingetrokken of indien een van de beide kamers van de Staten-Generaal besluit het voorstel niet aan te nemen, wordt de algemene maatregel van bestuur ingetrokken.
Een ontheffing van het verbod, bedoeld in artikel 6a, eerste lid, van de Wet toezicht effectenverkeer 1995 of de vereisten, bedoeld in artikel 6a, derde lid, van de Wet toezicht effectenverkeer 1995 die is verleend op grond van artikel 6c, eerste lid, van de Wet toezicht effectenverkeer 1995 berust vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet op het financieel toezicht op artikel 5:83, tweede lid.
De Bijlage bij artikel 1:79 wordt als volgt gewijzigd:
Aan «Deel 5» wordt toegevoegd:
5:74, eerste en vierde lid,
5:76, tweede lid,
5:78, eerste lid,
5:79
5:80
5:81
Indien het bij koninklijke boodschap van 3 augustus 2004 ingediende voorstel van wet, houdende regels met betrekking tot de financiële markten en het toezicht daarop (Wet op het financieel toezicht) (29 708) tot wet is verheven en in werking getreden voordat deze wet in werking treedt, wordt artikel II als volgt gewijzigd:
Artikel 359a, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. De zinsnede «artikel 1, onderdeel j, van de Wet toezicht effectenverkeer 1995» wordt vervangen door: artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht.
2. De zinsnede «vennootschap als bedoeld in artikel 1, onderdeel a, van de Wet toezicht beleggingsinstellingen» wordt vervangen door: beleggingsmaatschappij als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht waarvan de rechten van deelneming direct of indirect worden ingekocht of terugbetaald ten laste van de activa van de beleggingsinstelling.
In artikel 359b, eerste lid, wordt de zinsnede «6a of artikel 6e van de Wet toezicht effectenverkeer 1995» vervangen door: 5:70 of 5:74 van de Wet op het financieel toezicht.
Artikel 359c, zesde lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. De zinsnede «6e van de Wet toezicht effectenverkeer 1995» wordt vervangen door: 5:74 van de Wet op het financieel toezicht.
2. De zinsnede «6a van de Wet toezicht effectenverkeer 1995» wordt vervangen door: 5:70 van de Wet op het financieel toezicht.
Indien het bij koninklijke boodschap van 3 augustus 2004 ingediende voorstel van wet, houdende regels met betrekking tot de financiële markten en het toezicht daarop (Wet op het financieel toezicht) (29 708) tot wet is verheven en in werking getreden voordat deze wet in werking treedt, wordt artikel V als volgt gewijzigd:
Onderdeel 1 komt als volgt te luiden:
1. In onderdeel 3° van artikel 1 wordt in de zinsnede met betrekking tot de Wet op het financieel toezicht «de artikelen 5:53, eerste en tweede lid, 5:56, 5:57 en 5:58» vervangen door: de artikelen 5:53, eerste en tweede lid, 5:56, 5:57, 5:58, 5:70, eerste lid, 5:72, 5:74, eerste en vierde lid, 5:76 en 5:77.
Indien Onze Minister op grond van artikel 7:1 van de Wet op het financieel toezicht de nummering van die wet opnieuw heeft vastgesteld, brengt hij voor de plaatsing van deze wet in het Staatsblad de in deze wet voorkomende aanhalingen van artikelen van de Wet op het financieel toezicht in overeenstemming met de nieuwe nummering.
De artikelen 6a tot en met 6c van de Wet toezicht effectenverkeer 1995 vervallen.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
histnootDe Minister van Justitie,
E. M. H. Hirsch Ballin
De Minister van Financiën,
W. J. Bos
De Minister van Economische Zaken,
M. J. A. van der Hoeven
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
J. P. H. Donner
Uitgegeven de twaalfde juni 2007
De Minister van Justitie,
E. M. H. Hirsch Ballin
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2007-202.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.