Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap | Staatsblad 2006, 316 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap | Staatsblad 2006, 316 | AMvB |
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 6 april 2006, nr. WJZ/2006/4655 (3805), directie Wetgeving en Juridische Zaken, gedaan mede namens Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;
Gelet op de artikelen 11b, eerste lid, 11c, tweede lid, 11d, tweede lid, 11e, tweede lid, en 22, eerste lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs;
De Raad van State gehoord (advies van 29 mei 2006, No.W05.06.0100/III);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 2 juni 2006, nr. WJZ/2006/23193 (3805), directie Wetgeving en Juridische Zaken, uitgebracht mede namens Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;
Hebben goedgevonden en verstaan:
De kerndoelen, bedoeld in de artikelen 11b en 11e van de Wet op het voortgezet onderwijs, worden vastgesteld als aangegeven in de bij dit besluit behorende bijlage.
Het Inrichtingsbesluit W.V.O. wordt gewijzigd als volgt:
In artikel 1 vervalt de begripsbepaling van «kunstvakken», onder vervanging van de puntkomma aan het slot van de begripsbepaling van «de vakken behorende tot de beeldende vorming» door een punt.
Artikel 19 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het opschrift wordt «onderdelen basisvorming» vervangen door: delen onderwijsprogramma.
2. In het eerste lid wordt «artikel 11e, derde lid, eerste volzin» vervangen door: artikel 11d, tweede lid, eerste volzin.
3. In het eerste lid wordt «niet in staat zijn aan het eind van de basisvorming de kerndoelen te bereiken» vervangen door: niet in staat zijn al het onderwijs dat wordt verzorgd op basis van de kerndoelen te volgen.
4. In het tweede lid wordt «artikel 11e, derde lid» vervangen door: 11d, tweede lid.
5. In het vierde lid, onderdeel d, wordt «belast met het onderwijs in het betrokken vak of de betrokken vakken» vervangen door: belast met het betrokken onderwijs.
Artikel 21 komt te luiden:
1. Het onderwijsprogramma in de eerste drie leerjaren aan een school voor v.w.o. en een school voor h.a.v.o. omvat tevens onderwijs in Franse taal en Duitse taal.
2. Het bevoegd gezag kan een leerling van een school als bedoeld in het eerste lid ontheffing verlenen van het volgen van onderwijs in Franse taal of Duitse taal, indien de leerling onderwijs volgt in Spaanse taal, Russische taal, Italiaanse taal, Arabische taal of Turkse taal.
3. Het bevoegd gezag kan een leerling van een school als bedoeld in het eerste lid ontheffing verlenen van het volgen van onderwijs in Franse taal of Duitse taal dan wel in beide talen, indien de leerling
a. voor de eerste maal tot een school voor h.a.v.o. of een school voor v.w.o. is toegelaten,
b. is geplaatst in een hoger leerjaar dan het eerste,
c. voordien buiten Nederland vergelijkbaar onderwijs heeft gevolgd, en
d. daarbij geen of te weinig onderwijs in de desbetreffende taal of talen heeft gevolgd.
4. In de eerste drie leerjaren van een gymnasium wordt tevens onderwijs verzorgd in Latijnse taal en letterkunde en Griekse taal en letterkunde.
Na artikel 21 wordt ingevoegd een nieuw artikel 22, luidend:
1. Het onderwijsprogramma in de eerste twee leerjaren aan een school voor m.a.v.o. en een school voor v.b.o. omvat tevens onderwijs in Franse taal of Duitse taal. Deze verplichting geldt niet voor leerlingen voor wie naar de verwachting van het bevoegd gezag het onderwijs in de basisberoepsgerichte leerweg als bedoeld in artikel 10b, eerste lid, van de wet het meest geschikt is.
2. Het bevoegd gezag kan een leerling van een school als bedoeld in het eerste lid ontheffing verlenen van het volgen van onderwijs in Franse taal of Duitse taal:
a. indien de leerling onderwijs volgt in Spaanse taal, Arabische taal of Turkse taal, of
b. indien de leerling
1°. voor de eerste maal tot een school voor m.a.v.o. of een school voor v.b.o. is toegelaten,
2°. is geplaatst in een hoger leerjaar dan het eerste,
3°. voordien buiten Nederland vergelijkbaar onderwijs heeft gevolgd, en
4°. daarbij geen of te weinig onderwijs in de desbetreffende taal of talen heeft gevolgd.
Artikel 23 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het opschrift vervalt: ; minimum aantal lessen bepaalde vakken m.a.v.o. en v.b.o.
2. De aanduiding «1.» voor het eerste lid vervalt.
3. Het tweede en derde lid vervallen.
Artikel 25a wordt gewijzigd als volgt:
1. In het opschrift wordt «vakken» vervangen door: Delen onderwijsprogramma.
2. In de tekst van het artikel wordt «de vakken» vervangen door «het onderwijs» en wordt tevens «dat deze van belang zijn» vervangen door: dat dit van belang is.
In artikel 26b, zevende lid, onderdeel b, wordt «in de periode van basisvorming» vervangen door: in de eerste drie leerjaren.
In artikel 26c, zevende lid, onderdeel b, wordt «in de periode van basisvorming» vervangen door: in de eerste drie leerjaren.
In artikel 26e worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1. In het opschrift wordt «Vrijstellingen» vervangen door: Vrijstellingen en ontheffingen.
2. In het eerste lid wordt «vrijstelling» telkens vervangen door: ontheffing.
3. In het derde lid worden de volgende wijzigingen aangebracht:
a. In de aanhef wordt «vrijstellen» vervangen door: ontheffing verlenen.
b. In onderdeel a wordt na «artikel 21, tweede» ingevoegd « of derde» en wordt «vrijgesteld» vervangen door «ontheffing verleend» en vervalt: de vakken.
4. In het vierde lid worden de volgende wijzigingen aangebracht:
a. In de aanhef wordt «vrijstellen» vervangen door: ontheffing verlenen.
b. In onderdeel a wordt «artikel 21, tweede lid» vervangen door «artikel 21, derde lid» en wordt «vrijgesteld» vervangen door «ontheffing verleend» en vervalt: de beide vakken.
c. In onderdeel a wordt «artikel 11e» vervangen door: artikel 11d.
5. In het vijfde en zesde lid wordt «vrijstelling» telkens vervangen door: ontheffing.
Artikel 26n wordt gewijzigd als volgt:
1. In het opschrift wordt «Vrijstellingen» vervangen door: Ontheffingen.
2. In het eerste lid wordt «vrijstelling» telkens vervangen door «ontheffing» en vervalt: het vak.
3. Het tweede lid wordt gewijzigd als volgt:
a. In de eerste volzin wordt de zinsnede die begint met «Het bevoegd gezag» en eindigt met «een van de vakken» vervangen door «Het bevoegd gezag kan toestaan dat een ontheffing die op grond van artikel 22 voor de eerste twee leerjaren is verleend van het volgen van de tweede moderne vreemde taal, zijnde Franse taal of Duitse taal, tevens geldt als ontheffing voor die taal voor de periode waarin de leerling onderwijs in de sector economie van een van de leerwegen volgt, met dien verstande dat» en wordt «vrijstelling is verleend» vervangen door: ontheffing is verleend.
b. In de tweede volzin worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1°. In de aanhef wordt «goedkeuring» vervangen door: toestemming.
2°. In onderdeel a wordt «de periode van basisvorming» vervangen door: de eerste twee leerjaren.
3°. In onderdeel b wordt «het desbetreffende vak» vervangen door: de desbetreffende taal.
4. Het derde lid vervalt.
Een vrijstelling die is verleend op grond van artikel 11e van de Wet op het voortgezet onderwijs geldt met ingang van de inwerkingtreding van dit besluit als een ontheffing die is verleend op grond van artikel 11d van de Wet op het voortgezet onderwijs.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.
histnootDe Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
M. J. A. van der Hoeven
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
C. P. Veerman
Uitgegeven de elfde juli 2006
De Minister van Justitie,
J. P. H. Donner
Dit besluit bevat:
a. de vaststelling van de kerndoelen voor de onderbouw van het voortgezet onderwijs (VO) gebaseerd op de regeling onderbouw VO; zowel de regeling onderbouw VO (Kamerstukken 2005–2006 I, 30 323, A) als deze kerndoelen treden met ingang van 1 augustus 2006 in werking;
b. de met het oog op de vervanging in de Wet op het voortgezet onderwijs (WVO) van de bepalingen inzake de basisvorming door de regeling onderbouw VO noodzakelijke aanpassingen in het Inrichtingsbesluit W.V.O.
2. Regeling onderbouw VO en Besluit kerndoelen onderbouw voortgezet onderwijs
Op 23 mei 2006 is het voorstel van wet tot wijziging van de WVO inzake vervanging van de basisvorming door een nieuwe regeling voor de onderbouw (regeling onderbouw VO) (Kamerstukken I 2005/06, 30 323, A) door de Eerste Kamer der Staten-Generaal aanvaard. Deze regeling bevat de uitwerking van de eindrapportage van de Taakgroep Vernieuwing Basisvorming over de onderbouw van het VO en de Kabinetsreactie daarop (Kamerstukken II 2003/04, 26 733, nr. 21). Ook bouwt de regeling onderbouw VO voort op Koers VO, het meerjarenbeleidplan voor het voortgezet onderwijs (Kamerstukken II 2003/04, 29 200 VIII, nr. 151), waarin het kabinet een perspectief schetst ten aanzien van deregulering en vergroting van de autonomie van scholen en onderwijsgevenden.
Om leerlingen werkelijk centraal te kunnen stellen, hebben scholen meer ruimte nodig om maatwerk te kunnen leveren en naar eigen inzichten te kunnen werken aan verbeteringen en vernieuwingen van hún onderwijs. Nieuwe regelgeving moet geen belemmering opwerpen voor wie verder wil en op andere manieren samenhang wil aanbrengen, maar ook niet voor wie dat niet wil.
Uitgangspunt van de regeling onderbouw VO is dat de rijksoverheid globale kerndoelen voor een groot deel van de onderbouw vaststelt («wat moeten alle jongeren in de eerste twee leerjaren van het voortgezet onderwijs leren?»), en dat vervolgens scholen en onderwijsgevenden optimale ruimte wordt geboden om eigen professionele en schoolspecifieke keuzes te maken, gericht op het bieden van maatwerk aan hun leerlingen. Het «hoe» is met andere woorden aan de school. Scholen en onderwijsgevenden bepalen hoe ze de kerndoelen in concrete onderwijsprogramma’s uitwerken en hoe ze invulling geven aan «maatwerk voor leerlingen». De regeling onderbouw VO beoogt een balans te bieden tussen collectieve ambities en autonome scholen door enerzijds heel helder en uitgesproken te zijn over wat leerlingen op school moeten leren (de kerndoelen) en anderzijds geen uitspraak te doen over de manier waarop scholen deze kerndoelen in onderwijsprogramma’s uitwerken.
De regeling onderbouw VO biedt ruimte voor scholen. Het voorliggende Besluit kerndoelen onderbouw VO biedt de inhoudelijke kaders voor deze ruimte. Op grond van het nieuwe artikel 11b, eerste lid, van de WVO, moet de wetgever in de kerndoelen aandacht besteden aan aspecten van:
a. Nederlandse taal,
b. Engelse taal,
c. geschiedenis en staatsinrichting,
d. aardrijkskunde,
e. economie,
f. wiskunde,
g. natuur- en scheikunde,
h. biologie,
i. verzorging,
j. informatiekunde,
k. techniek,
l. lichamelijke opvoeding, en
m. beeldende vorming, muziek, drama en dans.
In dit Besluit kerndoelen onderbouw VO wordt deze opdracht aan de wetgever uitgewerkt in 58 globaal geformuleerde kerndoelen.
Op grond van het nieuwe artikel 11e van de WVO moeten scholen in de provincie Fryslân met inachtneming van de daarvoor vastgestelde kerndoelen in principe tevens onderwijs verzorgen in de Friese taal en cultuur. Deze kerndoelen worden in dit Besluit kerndoelen onderbouw VO uitgewerkt in zes kerndoelen. Drie van deze kerndoelen zijn voor alle leerlingen in de provincie Fryslân verplicht, terwijl de andere drie eveneens verplicht zijn, maar een verschillende uitwerking kennen voor leerlingen die Fries als moedertaal spreken, en voor leerlingen die Fries als tweede taal spreken.
Daarnaast wordt een aantal nadere inrichtingsvoorschriften gegeven voor het verzorgen van onderwijs in een tweede en derde moderne vreemde taal.
De onderbouw van het VO is voor leerlingen een belangrijke schakel in de doorlopende leerlijn van primair onderwijs naar vervolgopleidingen in en na het voortgezet onderwijs, de arbeidsmarkt en de maatschappij. In de loop van de onderwijsloopbaan van jongeren worden de onderwijsprogramma’s steeds meer divers. De onderbouw van het VO is de laatste periode in de onderwijsloopbaan met een substantiële gemeenschappelijkheid van onderwijsdoelen: de kerndoelen. Deze kerndoelen drukken de (minimale) breedte van het onderwijsprogramma uit. Ten minste 1425 (klok)uren in de eerste twee leerjaren van het VO moeten worden verzorgd op basis van de kerndoelen.
Voor het derde leerjaar vwo/havo is niet voorgeschreven dat onderwijs op basis van de kerndoelen moet worden verzorgd. Scholen kunnen het derde leerjaar gebruiken voor verbreding en verdieping van de kerndoelen, bijvoorbeeld met het oog op een doorlopende leerlijn of het bieden van maatwerk. Wel is voorgeschreven dat het onderwijs in het derde leerjaar zodanig moet zijn, dat aan het eind van dat leerjaar door alle leerlingen nog alle profielen kunnen worden gekozen.
Kerndoelen zijn de na te streven inhoudelijke doelstellingen voor het onderwijsprogramma voor de eerste twee leerjaren, gericht op het verwerven door leerlingen van kennis, inzicht en vaardigheden. In de kerndoelen wordt vastgelegd welke kennis, inzichten en vaardigheden voor alle leerlingen van belang zijn, onafhankelijk van de uiteindelijke keuze voor opleiding, vervolgstudie, beroep en maatschappelijke positie. Bovendien brengen kerndoelen tot uitdrukking welke bagage leerlingen nodig hebben voor het vervolg van hun onderwijsloopbaan, om te beginnen in de bovenbouw van het voortgezet onderwijs. Het doel van het (voortgezet) onderwijs is drieledig:
– beroepsvoorbereidend (leidend tot een beroepskwalificatie),
– socialiserend (burgerschapsvorming), en
– persoonlijk vormend.
Dat is ook de reden waarom als gemeenschappelijke opdracht voor scholen wordt vastgelegd dat ze leerlingen voorbereiden op persoonlijk, maatschappelijk en beroepsmatig functioneren. Elk van deze drie onderdelen is essentieel. Indien er alleen maar beroepsvoorbereidende eindtermen of algemeen vormende kerndoelen zouden zijn, zou dit ten koste gaan van de aandacht voor één of meer onderdelen van de opdracht aan elke school. Het is goed dit te accentueren door deze onderwijsdoelen niet te integreren in de eindtermen van de verschillende opleidingsvarianten, maar deze te expliciteren als minimale kwaliteitseisen voor het onderwijs aan alle leerlingen. Kerndoelen zijn daarvoor een effectief en efficiënt middel.
4. Totstandkoming voorstel nieuwe kerndoelen
Met kerndoelen wordt vastgesteld wat de maatschappij – inclusief de arbeidsmarkt en het vervolgonderwijs – belangrijk vindt dat jongeren (in de onderbouw van het VO) leren. Een breed draagvlak voor de kerndoelen is dan ook essentieel. Een centraal onderdeel van de eindrapportage van de Taakgroep Vernieuwing Basisvorming was een voorstel voor een nieuwe set kerndoelen (bijlage bij Kamerstukken II 2003/04, 26 733, nr. 21). Met het voorliggende Besluit kerndoelen onderbouw VO wordt dit voorstel met een klein aantal beperkte wijzigingen (zie verderop) overgenomen.
Het voorstel van de Taakgroep Vernieuwing Basisvorming voor nieuwe kerndoelen is tot stand gekomen op basis van een breed en open proces waarbij vele scholen, (organisaties van) leraren, vakinhoudelijke deskundigen en andere belanghebbenden nauw zijn betrokken. De Taakgroep heeft een eerste «proeve van» versie van de kerndoelen (in het bredere verband van schoolontwikkeling) onder andere aan de orde gesteld in de bijzondere vorm van een werkdocument voor scholen. Dit document is in een uitgebreide raadpleging besproken met en in 127 scholen. Daarin zijn nadrukkelijk de verschillende geledingen (leraren, mentoren/decanen, ouders, leerlingen, schoolleiding, coördinatoren) betrokken. In totaal heeft de Taakgroep met meer dan de helft van alle scholen (vestigingen) contact gehad over het werkdocument. Dit heeft geleid tot breed draagvlak ervoor.
In de interactiviteit van de Taakgroep stond de lijn naar de scholen centraal. De inhoudelijke inbreng is door de Taakgroep in de eerste fase georganiseerd in twee bijeenkomsten van inhoudelijk deskundigen. Daarnaast is over de ontwikkeling van de kerndoelen vanaf het begin steeds in alle openheid gecommuniceerd via een website. Een tussenrapportage in november 2003 bevatte een herziene versie van de kerndoelen. De tussenrapportage is begin december 2003 naar de Tweede Kamer gestuurd (OCW0 301 080) en door de Taakgroep op haar website gepubliceerd. De herziene versie van de kerndoelen is bovendien afzonderlijk door de Taakgroep verstuurd naar deskundigen en organisaties van belanghebbenden. Ook ging de Taakgroep in deze fase in direct gesprek met leraren tijdens een door de gezamenlijke vakinhoudelijke verenigingen georganiseerde conferentie over de kerndoelen.
Met deze directe en open aanpak is breed draagvlak voor het voorstel verworven, zowel binnen als buiten het voortgezet onderwijs.
Niet alleen leerlingen verschillen, ook leraren, scholen en hun omgeving. Er is ook niet slechts één goede manier om met verschillen tussen leerlingen of met specifieke kenmerken van de omgeving om te gaan. Leraren en scholen moeten, gegeven de collectieve opdracht, keuzes kunnen maken die aansluiten bij hun professionele inzichten, mogelijkheden en ambities. In het voorstel voor nieuwe kerndoelen komt dat tot uiting in:
– de beperking van het aantal kerndoelen op basis van artikel 11b van de WVO tot 58,
– de globale, algemene formulering van de kerndoelen, en
– de ruimte voor scholen om zelf te bepalen hoe ze de kerndoelen in hun onderwijsaanbod ordenen.
Vanuit de overweging dat scholen optimaal ruimte moeten krijgen om hun leerlingen arrangementen op maat te bieden, is gekozen voor één set globaal geformuleerde kerndoelen. De school kan daarbinnen verschillende uitwerkingen naar niveau en ordening kiezen. Daarmee is een duidelijke keuze gemaakt in de formele functie van de kerndoelen: ze moeten allemaal worden aangeboden, maar het gaat niet om een specificatie van uniforme leerresultaten, maar om een kader waarbinnen de school echte aanbodkeuzes kan maken.
De omvang en de formulering van de kerndoelen moet dusdanig zijn dat alle scholen in staat worden gesteld om maatwerk te leveren voor leerlingen van de verschillende schoolsoorten (van voorbereidend beroepsonderwijs tot voorbereidend wetenschappelijk onderwijs). De richtinggevende kerndoelen moeten vertaald kunnen worden in concrete onderwijsprogramma’s op verschillende niveaus en op scholen van alle signaturen en met verschillende ambitieniveaus wat betreft onderwijsinnovatie. Het voorliggende voorstel voor nieuwe kerndoelen (zie de bijlage bij dit besluit) is van dusdanige aard dat een afwijkingsmogelijkheid op grond van levensbeschouwelijke bezwaren niet meer nodig is. De nu vastgestelde kerndoelen bieden scholen meer zeggenschap over het onderwijsaanbod in de onderbouw van het voortgezet onderwijs.
Kerndoelen beschrijven het minimaal verplichte onderwijsaanbod. Het niet vóórkomen van een thema of onderwerp in de kerndoelen laat onverlet dat scholen daar in hun onderwijsprogramma’s in de onderbouw wel aandacht aan kunnen besteden. Deze keuze is aan de school en aan de onderwijsgevenden.
6. Presentatie van de kerndoelen
Zoals gezegd, is vanuit de overweging dat scholen optimaal ruimte moeten krijgen om hun leerlingen arrangementen op maat te bieden, gekozen voor één set globaal geformuleerde kerndoelen. In artikel 11b WVO is een lijst met onderwerpen opgenomen, waarvan aspecten in de kerndoelen aan de orde moeten komen. Er is geen sprake van een 1-op-1 vertaling. Aspecten van onderwerpen op de lijst kunnen aan de orde komen in meer dan 1 kerndoel of meer dan 1 onderdeel met kerndoelen.
De school kan binnen de set kerndoelen verschillende uitwerkingen naar niveau en ordening kiezen. Onder andere op basis van samenhang in leerinhouden zijn verschillende ordeningen van smal naar breed mogelijk. Dat kunnen bijvoorbeeld traditionele vakken zijn, een combinatie van vakken en vakoverstijgende projecten of leergebieden van verschillende breedte. Daarnaast is samenhang aan te brengen die gebaseerd is op het leerproces van de leerling: ontwikkelingslijnen van vaardigheden, begripsvorming, competenties, en dergelijke.
De kerndoelen zijn na te streven inhoudelijke doelstellingen en geven daarmee richting aan het nader definiëren van kwaliteit op schoolniveau. Ze geven geen specifiek niveau aan en laten de didactische invulling grotendeels open. De school kan op basis van de 58 kerndoelen een eigen ordening aanbrengen, een eigen arrangement van leeractiviteiten ontwerpen met eigen didactische accenten en op verschillende prestatieniveaus.
De 58 kerndoelen op grond van artikel 11b van de WVO zijn gepresenteerd als doorgenummerde lijst. Dat geldt ook voor de 6 kerndoelen Friese taal en cultuur op grond van artikel 11e van de WVO. Inhoudelijk verwante kerndoelen zijn ten behoeve van de overzichtelijkheid bij elkaar gepresenteerd, met daarboven een aanduiding van het onderdeel waartoe ze behoren. Hierbij is – op één onderdeel na («rekenen en wiskunde» in plaats van «wiskunde») – gekozen de benaming over te nemen die de Taakgroep Vernieuwing Basisvorming in haar eindrapportage hanteerde. Het presenteren van inhoudelijk verwante kerndoelen onder één noemer is uitdrukkelijk niet méér dan een manier om de kerndoelen inzichtelijk te presenteren. Daarom is ervoor gekozen om in de lijst van kerndoelen de neutrale term «onderdeel» te gebruiken in plaats van het door de Taakgroep gehanteerde begrip «leergebied». Met de term «leergebied» wordt vaak een vakoverstijgende organisatievorm bedoeld, zodat het presenteren van kerndoelen onder zeven leergebieden de suggestie zou kunnen wekken dat deze leergebieden in de plaats zullen komen van de (huidige) vakken. Dat is niet wat met de regeling onderbouw VO en deze kerndoelen wordt beoogd. Scholen kunnen de kerndoelen op verschillende manieren ordenen in concrete onderwijsprogramma’s: in vakken, leergebieden, projecten enz. Dat betekent bijvoorbeeld dat niet alle onder een bepaald onderdeel gepresenteerde kerndoelen in één vak of leergebied aangeboden moeten worden, en ook dat kerndoelen uit verschillende onderdelen samengevoegd kunnen worden. De enige wettelijke voorwaarde is dat alle kerndoelen aan bod moeten komen en dat leerlingen in de onderbouw van het voortgezet onderwijs leren wat in de kerndoelen is vastgelegd.
7. Formulering van de kerndoelen
De formulering van de kerndoelen benadrukt het leren van de leerling, de formulering is telkens: «De leerling leert...». De procesmatige beschrijving zou de vraag kunnen oproepen of het leren belangrijker is dan wàt er geleerd wordt. Het belang van kennis is – zeker ook met onze ambities voor een kenniseconomie van formaat – onomstreden. Kennis als product ontstaat pas in een proces van leren en kan ook pas na zo’n proces functioneren. Het is daarom een misvatting dat een procesmatige beschrijving van de kerndoelen betekent dat vaardigheden of leren leren belangrijker gevonden worden dan kennis. Ter illustratie en in navolging van de kerndoelen voor het primair onderwijs, kan het voorbeeld van leren schaken genoemd worden:
«Kerndoelen geven weer wat een leerling leert. Daarbij duidt «leren» zowel op het proces als het resultaat. «Marie leert schaken» betekent zowel dat Marie schaken aan het leren is, als dat er een moment komt waarop Marie heeft leren schaken. Dan kán Marie schaken. Heeft Marie leren schaken, als ze «aan het einde van de rit» niet kan schaken? Nee, ze heeft wel haar best gedaan en haar leraar of lerares ook, maar het doel «Marie leert schaken» is niet bereikt.»
Vanuit deze redenering is ervoor gekozen om als vaste formulering van een kerndoel de vorm te kiezen: de leerling leert + werkwoord + nadere aanduiding.
8. Onderwijs in een tweede en derde moderne vreemde taal
Gedegen talenkennis is essentieel in de hedendaagse samenleving. Alleen beheersing van de Engelse taal is daarvoor niet genoeg. Wanneer we belijden dat we een Europa zonder grenzen willen – en dat doen we –, mag dat niet gehinderd worden door taalbarrières. Engels is weliswaar onomstreden als wereldwijde communicatietaal, maar het is niet «de nieuwe Europese taal».
Vroeger waren taalgrenzen echte grenzen. Tegenwoordig wonen en werken mensen steeds vaker over de taalgrens. Geregeld volgen ze daar ook onderwijs. En dikwijls werken dienstverlenende instellingen aan beide zijden van een grens (en niet alleen in de grensregio’s) met elkaar samen. Dat stelt speciale eisen aan onze talenkennis. Om elkaar over de taalgrenzen echt te begrijpen, de cultuur van de ander te leren waarderen, moeten we ook letterlijk en figuurlijk de taal van die ander spreken. Voor een beter begrip van buurlanden is het wenselijk dat ze elkaars taal spreken. Vandaar dat in het voortgezet onderwijs naast het Engels, ook andere talen – in de eerste plaats Duits en Frans – een belangrijke plek in het onderwijsprogramma moeten hebben.
Ook al is het wenselijk dat zoveel mogelijk jongeren zoveel mogelijk moderne vreemde talen leren, het is niet voor alle leerlingen haalbaar. De Taakgroep Vernieuwing Basisvorming constateert in haar eindrapportage in een deeladvies over een tweede moderne vreemde taal in het voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (vmbo) dat het weliswaar wenselijk is dat alle leerlingen zich in ten minste twee moderne vreemde talen in redelijke mate kunnen redden, maar dat de praktijk van het Nederlandse vreemdetalenonderwijs op dit moment niet voldoende aansluit bij deze wenselijkheid en uitvoering ervan niet overal haalbaar maakt. Kerndoelen beschrijven immers de onderwijsinhoud die alle scholen aan alle leerlingen moeten aanbieden. Daarom is ervoor gekozen alleen voor de Engelse taal kerndoelen te formuleren en de voorschriften ten aanzien van onderwijs in andere moderne vreemde talen op een andere manier vorm te geven. Hiertoe wordt artikel 21 van het Inrichtingsbesluit W.V.O. vervangen door twee nieuwe artikelen (21 en 22).
Voor het overgrote deel van de leerlingen blijft een tweede moderne vreemde taal verplicht. Vanwege het hierboven geschetste bijzondere belang van de buurtalen, betreft dit in principe Franse taal of Duitse taal. Leerlingen die zich voorbereiden op de bovenbouw vwo of havo moeten daarnaast een derde moderne vreemde taal volgen in de onderbouw. In principe is dit Duitse taal of Franse taal. Overigens blijven op gymnasia daarnaast ook nog Latijnse en Griekse taal en letterkunde verplicht.
In lijn met de huidige praktijk wordt in het Inrichtingsbesluit W.V.O. bepaald dat het bevoegd gezag een leerling die zich voorbereidt op de bovenbouw vwo of havo, ontheffing kan verlenen van Frans of Duits indien in plaats daarvan Spaans, Russisch, Italiaans, Arabisch of Turks wordt gevolgd. Aan een leerling die zich voorbereidt op een vmbo-leerweg kan het bevoegd gezag ontheffing verlenen van Frans of Duits indien in plaats daarvan Spaans, Arabisch of Turks wordt gevolgd. Onderwijs in de Franse of Duitse taal kan dus onder voorwaarden vervangen worden door onderwijs in een andere moderne vreemde taal waarvoor in de desbetreffende schoolsoort een examenprogramma is vastgesteld.
Een aantal scholen biedt andere dan de hierboven genoemde moderne vreemde talen als keuzevak aan, bijvoorbeeld de Chinese taal. Hiervoor zijn geen examenprogramma’s vastgesteld en deze talen kunnen daarom niet in de plaats van Frans of Duits worden gevolgd. Een school kan dergelijke keuzevakken programmeren naast het minimaal verplichte onderwijsaanbod op basis van de kerndoelen. Het hangt af van de ontwikkelingen of in de toekomst voor een of meer andere moderne vreemde talen een examenprogramma zal worden vastgesteld.
Verder kan het bevoegd gezag een leerling ontheffing verlenen van Frans en/of Duits, indien de leerling voor de eerste maal tot een school voor voortgezet onderwijs is toegelaten en daarbij is geplaatst in een hoger leerjaar dan het eerste, voordien buiten Nederland onderwijs vergelijkbaar onderwijs heeft gevolgd en daarbij geen of te weinig onderwijs in het desbetreffende vak heeft gevolgd. Op grond van artikel 11d van de WVO kan het bevoegd gezag, na overleg met de ouders, in algemene zin ontheffing verlenen voor onderdelen van het onderwijsprogramma, bedoeld in artikel 11c. Dat betreft naast de kerndoelen, ook de aanvullende eisen ten aanzien van een tweede en derde moderne vreemde taal.
9. Friese taal in de provincie Fryslân
Leerlingen in Fryslân wonen in een tweetalige provincie waar zowel de Nederlandse als de Friese taal een belangrijke positie innemen. Het Fries is immers de tweede Rijkstaal in ons land. Veel leerlingen spreken Fries van huis uit, de meeste leerlingen verstaan het Fries naar eigen zeggen voldoende tot goed. Ze beleven de tweetalige cultuur van de provincie dagelijks.
Veel leerlingen zullen in Fryslân blijven wonen. Voor hen is het zinvol om het Fries als taal beter te leren beheersen omdat zij daarmee maatschappelijk meer mogelijkheden krijgen. Dit geldt zowel voor hun latere werkzame leven als voor het leven van alledag buiten het werk. Het onderwijs in de Friese taal start bij wat de leerlingen al kunnen en kennen, en zal hun Friese taalontwikkeling zoveel mogelijk stimuleren. Het ideaal met het oog op hun maatschappelijke toekomst is dat de leerlingen Fries ten minste passief leren beheersen en zich leren realiseren hoe ze tegenover Fries staan (taalhouding, taalgedrag en taalgebruik).
Op grond van artikel 11e vormt Fries voor de scholen in Fryslân in principe een verplicht onderdeel van het onderwijsprogramma in de onderbouw. Daarbij passen ook kerndoelen die verplicht zijn, in overeenstemming met de bestuursafspraak die Rijk en Provincie hierover gemaakt hebben. Deze kerndoelen moeten aansluiten op de talige beginsituatie van de leerlingen: zowel voor leerlingen die het Fries als moedertaal spreken, als voor degenen die Fries als tweede taal spreken. Het moet gaan om realistische kerndoelen, die richting geven aan het onderwijs en tegelijk ruimte bieden om het onderwijs in de Friese taal toe te snijden op de lokale situatie.
Er zijn op grond van artikel 11e van de WVO voor Friese taal en cultuur kerndoelen geformuleerd die in de provincie Fryslân dezelfde status hebben als de algemene kerndoelen op grond van artikel 11b van de WVO. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen kerndoelen die voor alle leerlingen verplicht zijn, en kerndoelen die verschillend zijn voor leerlingen die de Friese taal als moedertaal spreken, en degenen die dat niet doen. Het bevoegd gezag van de school bepaalt of een leerling Fries als moedertaal of als tweede taal heeft.
10. Aanpassing kerndoelen ten opzichte van voorstel Taakgroep Vernieuwing Basisvorming
In de beleidsreactie op de eindrapportage van de Taakgroep Vernieuwing Basisvorming gaf de regering aan het advies over te nemen om de door de Taakgroep voorgestelde set kerndoelen voor de eerste twee leerjaren van het VO vast te stellen (Kamerstukken II 2003/04, 26 733, nr. 21). Het voorstel voor nieuwe kerndoelen is tot stand gekomen in een transparant en breed in het onderwijsveld gedragen proces. Met de pleidooien om wijzigingen in (onderdelen van) de kerndoelen aan te brengen in de periode tussen de presentatie van het voorstel van de Taakgroep en de beleidsreactie daarop enerzijds, en de vaststelling van dit Besluit kerndoelen onderbouw VO anderzijds, is zeer terughoudend omgegaan. Het op onderdelen «sleutelen» aan de kerndoelen heeft immers het risico dat de samenhangende en realistische set kerndoelen alsnog versnipperd en overladen raakt. Versnippering en overladenheid (geconstateerd door de Inspectie in 1999 en door de Onderwijsraad in 2001) waren de redenen de kaders voor de basisvorming/ onderbouw VO aan te passen.
Toch hecht het Kabinet eraan op een klein aantal onderdelen een wijziging vast te stellen. Over een deel daarvan is de Tweede Kamer eerder bericht (Kamerstukken II 2004/05, 26 733, nr. 22), andere wijzigingen worden hier voor de eerste maal aangevoerd. Het betreft aanpassingen bij in totaal 6 van de 58 kerndoelen die de Taakgroep voorstelde. Hieronder worden deze aanpassingen toegelicht. De aanpassingen zijn voor de helderheid cursief weergegeven.
Naast de hieronder genoemde wijzigingen van een aantal kerndoelen is, zoals op 15 maart 2006 toegezegd bij de plenaire behandeling van de regeling onderbouw VO in de Tweede Kamer, bij de kerndoelen voor het onderdeel mens en maatschappij geëxpliciteerd dat met een aantal kerndoelen invulling wordt gegeven aan de opdracht voor elke school aandacht te besteden aan burgerschap. Deze aanvulling heeft te maken met de wetswijzigingen op grond van het initiatiefwetsvoorstel van de leden Hamer, Dijsselbloem en Kraneveldt (Wet van 9 december 2005, Stb. 678; op 1 februari 2006 in werking getreden op grond van het Besluit van 13 januari 2006, Stb. 36). Het gaat vooral om de kerndoelen 43 en 44 die bij het onderdeel mens en maatschappij worden genoemd, maar ook andere kerndoelen dragen bij aan het concretiseren van deze opdracht. Te denken valt daarbij aan kerndoelen 6, 35, 36 en 56.
Ten slotte is het opschrift boven onderdeel C gewijzigd van «Onderdeel C: wiskunde» in «Onderdeel C: rekenen en wiskunde». Tijdens de plenaire behandeling van de regeling onderbouw VO in de Eerste Kamer, vroeg de Kamer aandacht voor het belang van (elementaire) rekenvaardigheden voor het realiseren van doorlopende leerlijnen van het primair onderwijs, via het voortgezet onderwijs, naar het mbo en het hoger onderwijs. Dit belang wordt door de regering volledig onderkend. De negen kerndoelen die worden voorgesteld bij onderdeel C hebben zowel betrekking op wiskunde, als op (elementaire) rekenvaardigheden. Met name kerndoelen 22 en 23 gaan in op elementaire algebraïsche en rekenkundige vaardigheden. Met de toevoeging van «rekenen» aan het opschrift van onderdeel C, en door in de tekst tussen het opschrift en de kerndoelen zelf, in te gaan op het belang van (elementaire) rekenvaardigheden voor doorlopende leerlijnen naar àlle bovenbouwprogramma’s, wordt het belang van (elementaire) rekenvaardigheden nogmaals benadrukt.
Vanwege het grote belang van elementaire reken- en taalvaardigheden worden er specificaties ontwikkeld van kerndoelen rekenen en wiskunde, en van kerndoelen Nederlands. Onder specificaties worden uitwerkingen van kerndoelen verstaan waarmee scholen en leraren worden gestimuleerd en ondersteund om doorlopende leerlijnen te realiseren.
Onderdeel D: mens en natuur, kerndoel 28
Voorstel Taakgroep Vernieuwing Basisvorming
28. De leerling leert vragen over onderwerpen uit het brede leergebied om te zetten in onderzoeksvragen, een dergelijk onderzoek over een natuurwetenschappelijk onderwerp uit te voeren en de uitkomsten daarvan te presenteren.
Besluit kerndoelen onderbouw VO
28. De leerling leert vragen over natuurwetenschappelijke, technologische en zorggerelateerde onderwerpen om te zetten in onderzoeksvragen, een dergelijk onderzoek over een natuurwetenschappelijk onderwerp uit te voeren en de uitkomsten daarvan te presenteren.
Er is voor gekozen de meer neutrale beschrijving «natuurwetenschappelijke, technologische en zorggerelateerde onderwerpen» te gebruiken in plaats van het door de Taakgroep gehanteerde begrip «leergebied (Mens en Natuur)». Met de term «leergebied» wordt vaak een vakoverstijgende organisatievorm bedoeld. De kerndoelen dienen alleen over de inhoud, en niet over de concrete organisatie van die inhoud in een onderwijsprogramma te gaan. Dit kerndoel heeft betrekking op natuurwetenschappelijke, technologische en zorggerelateerde onderwerpen.
Onderdeel E: mens en maatschappij, kerndoel 37
Voorstel Taakgroep Vernieuwing Basisvorming
37. De leerling leert een kader van tien tijdvakken te gebruiken om gebeurtenissen, ontwikkelingen en personen in hun tijd te plaatsen.
Besluit kerndoelen onderbouw VO
37. De leerling leert een kader van tien tijdvakken te gebruiken om gebeurtenissen, ontwikkelingen en personen in hun tijd te plaatsen. De leerling leert hierbij over kenmerkende aspecten van de volgende tijdvakken:
– tijd van jagers en boeren (prehistorie tot 3000 v. Chr.);
– tijd van Grieken en Romeinen (3000 v. Chr.–500 na Chr.);
– tijd van monniken en ridders (500–1000);
– tijd van steden en staten (1000–1500);
– tijd van ontdekkers en hervormers (1500–1600);
– tijd van regenten en vorsten (1600–1700);
– tijd van pruiken en revoluties (1700–1800);
– tijd van burgers en stoommachines (1800–1900);
– tijd van wereldoorlogen (1900–1950), en
– tijd van televisie en computer (1950 tot heden).
De leerling leert daarbij in elk geval de relatie te leggen tussen de gebeurtenissen en ontwikkelingen in de 20e eeuw (waaronder de Wereldoorlogen en de Holocaust), en hedendaagse ontwikkelingen.
Zowel politiek als in het onderwijsveld wordt breed de behoefte gevoeld de door de Taakgroep voorgestelde formulering te preciseren in navolging van de zogeheten tijdvakken – de Rooij. Hiermee wordt beter aangesloten bij de bepalingen in het primair onderwijs en in de bovenbouwprogramma’s in het voortgezet onderwijs, waardoor een doorlopende leerlijn beter gerealiseerd kan worden. Daarnaast is het gezien de grote impact van de tweede wereldoorlog en de vervolging van belang om deze twee thema’s nader te markeren. Zowel de precisering als de nadere markering is uitgewerkt in de nieuwe formulering, die in dit Besluit kerndoelen onderbouw VO is opgenomen.
Het voornemen tot aanpassing van kerndoel 37 werd in een brief aan de Tweede Kamer d.d. 28 september 2004 voorgesteld (Kamerstukken II 2004/05, 26 733, nr. 22). De uiteindelijke formulering verschilt hier in zoverre van, dat de tien tijdvakken nu volledig zijn uitgeschreven.
Onderdeel E: mens en maatschappij, kerndoel 47
Voorstel Taakgroep Vernieuwing Basisvorming
47. De leerling leert actuele spanningen en conflicten in de wereld te plaatsen tegen hun achtergrond, en leert daarbij de grote onderlinge afhankelijkheid in de wereld, het belang van mensenrechten en de betekenis van internationale samenwerking te zien.
Voorstel in brief aan Tweede Kamer (Kamerstukken II 2004/05, 26 733, nr. 22)
47. De leerling leert actuele spanningen, conflicten en oorlogen in de wereld te plaatsen tegen hun achtergrond, en leert daarbij de doorwerking ervan op individuen en samenleving (nationaal, Europees en internationaal) en de betekenis van internationale samenwerking te zien.
Besluit kerndoelen onderbouw VO
47. De leerling leert actuele spanningen, conflicten en oorlogen in de wereld te plaatsen tegen hun achtergrond, en leert daarbij de doorwerking ervan op individuen en samenleving (nationaal, Europees en internationaal), de grote onderlinge afhankelijkheid in de wereld, het belang van mensenrechten en de betekenis van internationale samenwerking te zien.
De aanpassing van kerndoel 47 is tot stand gekomen op basis van suggesties van onder meer het Nationaal Comité 4 en 5 mei en hebben instemming van deze en andere organisaties, alsmede van de Ministers van Algemene Zaken en van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Het voornemen tot aanpassing van kerndoel 47 werd reeds in de brief aan de Tweede Kamer d.d. 28 september 2004 aangekondigd (Kamerstukken II 2004/05, 26 733, nr. 22), maar daar zijn abusievelijk twee wezenlijke elementen (grote onderlinge afhankelijkheid in de wereld en het belang van mensenrechten) weggevallen. De uiteindelijke formulering is wel compleet.
Onderdeel F: kunst en cultuur, kerndoel 50
Voorstel Taakgroep Vernieuwing Basisvorming
50. De leerling leert op basis van enige achtergrondkennis te kijken naar beeldende kunst, te luisteren naar muziek en te kijken en luisteren naar theater-, dans- en filmvoorstellingen.
Besluit kerndoelen onderbouw VO
50. De leerling leert op basis van enige achtergrondkennis te kijken naar beeldende kunst, te luisteren naar muziek en te kijken en luisteren naar theater-, dans- of filmvoorstellingen.
In de tot 1 augustus 2006 geldende wettelijke kaders voor de basisvorming wordt voorgeschreven dat twee onderdelen gekozen moeten worden uit een aanbod van vier. In het voorstel van de Taakgroep voor kerndoel 50 wordt voorgeschreven dat vijf onderdelen uit een aanbod van vijf gekozen moeten worden. Dat is een verzwaring van de verplichting aan scholen en dat kan niet de bedoeling zijn van een wetsvoorstel dat onder meer beoogt de regellast terug te brengen en scholen ruimte te bieden. Het voorstel voor het Besluit kerndoelen onderbouw VO plaatst het woord «of» voor het woord «filmvoorstellingen». Het nieuwe kerndoel 50 schrijft daarmee voor dat twee onderdelen voor alle scholen en alle leerlingen verplicht zijn (beeldende kunst en muziek) en dat scholen in hun onderwijsaanbod in de onderbouw minimaal één onderdeel (dat wil zeggen één, twee of drie onderdelen) moeten aanbieden uit de overige drie disciplines (theater, dans, film).
Scholen zijn overigens vrij in de keuze voor genres van de diverse disciplines. Zo kan onder «filmvoorstellingen» een breed scala aan filmuitingen verstaan worden, zoals speelfilms, documentaires en animatiefilms.
Onderdeel G: bewegen en sport, kerndoelen 53 en 58
Voorstel Taakgroep Vernieuwing Basisvorming
53. De leerling leert zich mede met het oog op buitenschoolse beoefening te oriënteren op veel verschillende bewegingsactiviteiten uit gevarieerde gebieden als spel, turnen, atletiek, bewegen op muziek, zelfverdediging en actuele ontwikkelingen in de bewegingscultuur, en daarin de eigen mogelijkheden te verkennen.
58. De leerling leert de waarde van het bewegen voor gezondheid en welzijn kennen en ervaren.
Besluit kerndoelen onderbouw VO
53. De leerling leert zich mede met het oog op buitenschoolse beoefening op praktische wijze te oriënteren op veel verschillende bewegingsactiviteiten uit gevarieerde gebieden als spel, turnen, atletiek, bewegen op muziek, zelfverdediging en actuele ontwikkelingen in de bewegingscultuur, en daarin de eigen mogelijkheden te verkennen.
58. De leerling leert door deel te nemen aan praktische bewegingsactiviteiten de waarde van het bewegen voor gezondheid en welzijn kennen en ervaren.
De bijzondere kenmerken van het onderwijs in lichamelijke opvoeding leiden ertoe dat sturing alleen op inhoud (kerndoelen onderbouw, eindtermen examenprogramma bovenbouw) niet voldoet: het praktische bewegen en de tijd die daaraan wordt besteed zijn bij dit vak een element van de kwaliteit. Bij de behandeling van het wetsvoorstel aanpassing profielen tweede fase vwo en havo is een amendement (Kamerstukken II 2005/06, 30 187, nr. 25) aangenomen dat ertoe strekt het element tijd voor vwo en havo in de wet te verankeren. Bij nota van wijziging op het wetsvoorstel regeling onderbouw VO (Kamerstukken II 2005/06, 30 323, nr. 8) is deze verankering ook opgenomen voor het vmbo.
In mijn brief aan de Tweede Kamer van 12 september 2005 (Kamerstukken II 2005/06, 29 800 VIII, nr. 262) heb ik aangegeven bereid te zijn de door de Taakgroep Vernieuwing Basisvorming voorgestelde kerndoelen voor bewegingsonderwijs in de onderbouw aan te scherpen om ook in de formulering van kerndoelen voor bewegingsonderwijs het tijdsaspect beter tot uitdrukking te brengen. Dat wordt hierbij geconcretiseerd, door in de formulering van twee kerndoelen te expliciteren dat het praktische bewegingsactiviteiten betreft en door in de inleiding bij het onderdeel bewegen en sport toe te voegen dat onderwijs in lichamelijke opvoeding, voornamelijk bestaande uit praktische bewegingsactiviteiten, plaats vindt gespreid over het gehele schooljaar, en in zodanige omvang dat wordt voldaan aan de inhoudelijke eisen op het gebied van kwaliteit en variëteit zoals neergelegd in de kerndoelen.
De Inspectie van het Onderwijs is geraadpleegd over de handhaafbaarheid van het besluit. De inspectie is van mening dat het besluit een logisch en consequent vervolg is op het wetsvoorstel onderbouw VO. Naar aanleiding van het wetsvoorstel heeft de inspectie eerder al de overtuiging uitgesproken dat met de voorstellen een bijdrage wordt geleverd aan een voorspoedige ontwikkeling van de onderbouw in het voortgezet onderwijs. De inspectie acht de consequenties van het besluit handhaafbaar.
De inspectie merkt in algemene zin op dat het besluit scholen ruimte geeft voor de concretisering van het onderwijsaanbod. Dit betekent dat de inspectie, meer dan op dit moment het geval is, de schriftelijke verantwoording door de scholen van de door de school zelf gemaakte keuzes op dit terrein als uitgangspunt voor haar toezicht zal nemen. De inspectie constateert verder dat in het besluit de nadruk ligt op het invoeren van een beperkte set van globaal geformuleerde, richtinggevende kerndoelen die door de school vertaald moeten worden in concrete onderwijsprogramma’s op verschillende niveaus en passend bij de ambities van de school. De inspectie is ervan overtuigd dat dit de scholen mogelijkheden biedt voor een kwalitatieve ontwikkeling van de onderbouw. Het vertalen en vastleggen van de concrete onderwijsprogramma’s zal echter van de scholen veel vergen. De inspectie wijst daarom met nadruk op het belang van de ondersteuning die hierbij aan de scholen geboden zal moeten worden, en die ook is aangeduid in het besluit.
Met betrekking tot het door de inspectie gesignaleerde aandachtspunt van de ondersteuning van scholen het volgende. De regering hecht veel belang aan de ondersteuning van schoolontwikkeling in de onderbouw. In het kader van flankerend beleid is dan ook voorzien in een aantal investeringen zoals de Projectgroep Onderbouw VO, de ontwikkeling van standaarden voor elektronische portfolio’s, experimenten met flexibele leermiddelen en een project van Schoolmanagers_VO met voorbeeldscholen.
Hoewel de inspectie de consequenties van het besluit handhaafbaar acht, heeft zij nog wel een aantal kanttekeningen.
De inspectie tekent aan dat voor de moderne vreemde talen anders dan Engels geen kerndoelen zijn geformuleerd. Dat betekent dat de inspectie niet zal kunnen nagaan of scholen voor deze onderdelen aan de wettelijke bepalingen voldoen; het toezicht zal zich dus zo nodig richten op het beoordelen van de kwaliteit. Voor de beoordeling van de kwaliteit van het aanbod bij deze moderne vreemde talen zal de inspectie nagenoeg alleen de relatie tussen het gerealiseerde aanbod en de geformuleerde ambitie van de school kunnen gebruiken.
Wat betreft de opmerkingen van de inspectie over de moderne vreemde talen anders dan Engels het volgende. De voorgestelde kerndoelen hebben betrekking op die aspecten waar alle leerlingen in de onderbouw mee in aanraking moeten komen. Bij de moderne vreemde talen betreft dit alleen Engels omdat een tweede moderne vreemde taal niet voor alle leerlingen verplicht is. Voor de andere moderne vreemde talen in de onderbouw en in het derde leerjaar van het vwo en havo heeft de inspectie bij het toezicht inderdaad geen aangrijpingspunt in de kerndoelen. Het toezicht op dit punt zal zich – naast de invalshoek die de inspectie schetst – moeten concentreren op de vraag of de tweede en/of derde moderne vreemde taal indien verplicht daadwerkelijk wordt aangeboden en de vraag of de school dit doet op een wijze die de doorstroom van de leerlingen naar de bovenbouw bevordert. Het wetsvoorstel onderbouw VO verankert laatstgenoemd criterium in artikel 11a van de WVO. De scholen kunnen overigens de kerndoelen voor Engelse taal desgewenst wel als richtsnoer gebruiken bij de vormgeving van het onderwijsprogramma voor de andere moderne vreemde talen.
Vervolgens tekent de inspectie aan dat zij afhankelijk zal zijn van de (kwaliteit van de) verantwoording door de scholen.
In het kader van de verantwoording is het van belang dat scholen heldere doelstellingen voor de onderbouw formuleren en door middel van zelfevaluatie achteraf vaststellen of die doelen behaald zijn. Het toezicht door de inspectie kan zich, indien de resultaten goed zijn, hierop concentreren. De Rijksoverheid en de inspectie stimuleren de ontwikkeling van kwaliteitszorgsystemen en zelfevaluatie door scholen.
Verder wijst de inspectie erop dat zij in de handhaafbaarheidstoets over het wetsvoorstel onderbouw VO al heeft aangegeven verrast te zijn door het voorkomen van economie in de lijst van aspecten die in de kerndoelen een plaats krijgen. Dit kan naar het oordeel van de inspectie problemen opleveren bij traditionele scholen voor vwo en havo die het vak economie veelal pas in het derde leerjaar aanbieden.
Met betrekking tot de opmerking van de inspectie over de positionering van economie het volgende. De in het wetsvoorstel onderbouw VO neergelegde opdracht strekt er niet toe om bepaalde vakken verplicht in het onderwijsprogramma op te nemen, maar om vast te stellen aan welke aspecten in de kerndoelen aandacht besteed moet worden. De regering hecht er aan om in de kerndoelen ook aandacht te geven aan economische aspecten. Met andere woorden: elke leerling dient in de onderbouw ten minste met enige economische aspecten van de samenleving in aanraking te komen. Wélke aspecten dat zijn wordt in de kerndoelen bepaald. De in het besluit voorgestelde nieuwe kerndoelen bevatten enkele globale economische aspecten. Scholen kunnen die aspecten in het concrete onderwijsprogramma voor de onderbouw uitwerken. Dat kan bijvoorbeeld in praktische sectororiëntatie voor de sector Economie, geïntegreerd in een vak of leergebied, in een project, of in een apart vak economie. De school maakt hierin eigen keuzes. Voor vwo/havo-scholen blijft de mogelijkheid bestaan om economie als apart vak voor het eerst in het derde leerjaar aan te bieden.
De inspectie wijst er nog op dat voor leerlingen met Fries als moedertaal deels andere kerndoelen gelden dan voor leerlingen met Fries als tweede taal. Hierbij staat evenwel niet beschreven wie bepaalt tot welke categorie een leerling in Fryslân behoort.
Het bevoegd gezag van de school bepaalt of een leerling Fries als moedertaal of als tweede taal heeft. Bij de uitwerking van de kerndoelen in het onderwijsprogramma moet een school in Fryslân met beide categorieën leerlingen rekening houden. Dit zal tot uitdrukking komen in de geordende gegevens die de school bij moet houden over de uitwerking van de kerndoelen in het onderbouwprogramma voor de verschillende schoolsoorten en de verschillende groepen leerlingen. Deze gegevens zijn een aangrijpingspunt bij het toezicht door de inspectie. Paragraaf 9 van de toelichting is naar aanleiding van de opmerking van de inspectie op dit punt aangevuld.
Tot slot merkt de inspectie op dat het haar niet duidelijk is waarom de kerndoelen uit het onderdeel Friese taal en cultuur die van toepassing zijn op leerlingen met Fries als tweede taal, niet ook van toepassing worden verklaard op leerlingen met Fries als moedertaal. Dit vanwege de overeenkomst van deze kerndoelen met de (voor alle leerlingen geldende) kerndoelen bij het onderdeel Nederlands.
Kerndoel 1, 2 en 3, alsmede kerndoel 4a, 5a en 6a, uit het onderdeel Friese taal en cultuur zijn verplicht voor alle leerlingen, zowel voor degenen met Fries als moedertaal, als voor degenen met Fries als tweede taal. Kerndoel 4b, 5b en 6b vormen een verbreding en verdieping daarvan voor leerlingen met Fries als moedertaal. Dit kwam in het ontwerpbesluit onvoldoende duidelijk naar voren, mede omdat daarin de volgorde van de kerndoelen anders was dan in deze tekst, namelijk eerst de kerndoelen voor leerlingen met Fries als moedertaal, en daarna de kerndoelen voor leerlingen met Fries als tweede taal. De tekstvolgorde en de kopjes boven de kerndoelen 4, 5 en 6 zijn hierop aangepast. Daarmee komt beter tot uitdrukking dat de kerndoelen voor leerlingen met Fries als tweede taal, ook gelden voor leerlingen met Fries als moedertaal.
Het agentschap Centrale financiën instellingen (hierna: Cfi) van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft een toets op de uitvoerbaarheid van het besluit uitgevoerd. Het agentschap geeft aan dat het besluit geen bekostigingsconsequenties heeft voor de scholen. Aan het besluit zijn, behoudens de informatiefunctie van ICO/VO, dan ook geen verdere uitvoeringsconsequenties voor Cfi verbonden.
Vanuit de informatiefunctie heeft Cfi een aantal voornamelijk redactionele vragen en opmerkingen. Deze vragen en opmerkingen hebben op een aantal punten geleid tot aanpassing van het besluit.
Cfi geeft aan niet te kunnen overzien of het besluit consequenties heeft voor de vakcodetabel. Hierover vindt overleg plaats met de IB-Groep.
Aan het wetsvoorstel zijn voor de rijksoverheid geen financiële gevolgen verbonden. Scholen krijgen ruimte om keuzes te maken gegeven de behoeften én mogelijkheden – dus ook financieel – die ze zelf hebben.
Wel is in het kader van flankerend beleid voorzien in een aantal investeringen om scholen te ondersteunen bij schoolontwikkeling in de onderbouw, zoals de projectgroep Onderbouw VO, de ontwikkeling van standaarden voor elektronische portfolio’s, experimenten met flexibele leermiddelen en een project van Schoolmanagers_VO met voorbeeldscholen. Deze uitgaven zijn gedekt op de rijksbegroting.
De bijlage bij dit besluit bevat de algemene kerndoelen op basis van artikel 11b van de WVO en de kerndoelen voor de Friese taal en cultuur op basis van artikel 11e van die wet.
De kerndoelen komen grotendeels overeen met het voorstel dat de Taakgroep Vernieuwing Basisvorming heeft gedaan. De wijzigingen ten opzichte van dat voorstel zijn toegelicht in paragraaf 10 van het algemeen deel van deze toelichting.
Artikel 2 bevat wijzigingen in het Inrichtingsbesluit W.V.O. (hierna: IB).
Het betreft veelal technische aanpassingen die noodzakelijk zijn door bijvoorbeeld nieuwe benamingen of artikelnummers in de WVO die het gevolg zijn van de wetswijzigingen voor de onderbouw VO (Kamerstukken II 2005/06, 30 323, nr. 2).
Daarnaast is in de gewijzigde artikelen de terminologie aangepast aan Aanwijzing voor de regelgeving nr. 125: voor een categorie van gevallen wordt de term «vrijstelling» gebruikt en voor een individueel geval de term «ontheffing». Tot nu toe werd de term «vrijstelling» nu juist gebruikt voor een individueel geval.
Het begrip «kunstvakken» wordt geschrapt uit de begripsbepalingen. Dat houdt verband met het schrappen van artikel 23, tweede lid (zie onderdeel F) en artikel 26 (zie onderdeel H) van het IB. Dat waren de enige plaatsen in het IB waar dit begrip voorkwam.
Onderdeel B (opschrift Hoofdstuk III, paragraaf 2 IB)
De term «basisvorming» wordt niet meer gebruikt en wordt nu vervangen door «Eerste leerjaren VO». Deze paragraaf bevat bepalingen voor de eerste drie leerjaren vwo/ havo en voor de eerste twee leerjaren vmbo.
Artikel 18 IB bevatte de uitwerking van de opdracht in artikel 11a, zevende lid, van de WVO tot het geven van voorschriften over de vakken die in de periode van basisvorming in combinatie met elkaar gegeven kunnen worden. Deze bepaling komt in de nieuwe regeling voor de onderbouw VO niet terug. Artikel 18 IB wordt geschrapt.
Artikel 19 IB wordt technisch aangepast aan nieuwe benamingen en artikelnummers in de WVO alsmede aan het feit dat in de nieuwe regeling voor de onderbouw VO het woord «vakken» niet meer wordt gebruikt. Dat laatste heeft als achtergrond dat scholen voortaan vrij zijn in de ordening van de kerndoelen in hun onderwijsprogramma. Het onderwijs mag nog altijd worden verzorgd in vakken, maar ook bijvoorbeeld met gebruikmaking van leergebieden of projecten.
Onderdelen E en F (artikelen 21 en 22 IB)
Artikel 21, eerste lid, IB had betrekking op de eerste drie leerjaren vwo/ havo en regelde dat niet alleen onderwijs in Engels en Duits of Frans, maar ook in een derde moderne vreemde taal (te weten Frans of Duits) moest worden verzorgd.
Tevens was bepaald dat op een gymnasium ook Latijnse taal en letterkunde en Griekse taal en letterkunde moesten worden gegeven.
Artikel 21, tweede lid, IB regelde de mogelijkheid voor scholen om een leerling onder bepaalde voorwaarden vrijstelling (eigenlijk: ontheffing) te verlenen voor Frans en/of Duits.
Artikel 21 wordt nu vervangen door twee nieuwe artikelen, te weten:
– artikel 21 voor de eerste drie leerjaren vwo/ havo, en
– artikel 22 voor de eerste twee leerjaren vmbo.
De bepalingen voor het vmbo zijn nieuw en zijn, evenals de bepalingen voor het vwo/ havo, geënt op het oude artikel 21, waarbij overigens wel is geëxpliciteerd dat een ontheffing voor beide talen alleen is voorbehouden aan leerlingen die in een hoger leerjaar instromen uit het buitenland en voorheen te weinig onderwijs in Frans en Duits hebben gekregen.
De nieuwe artikel 21 en 22 zijn onderling vergelijkbaar maar niet identiek. De artikelen verschillen op de volgende onderdelen:
1. Bij het vwo/ havo geldt het bepaalde voor de eerste drie leerjaren, voor het vmbo voor de eerste twee leerjaren.
2. Voor het vwo/ havo zijn Frans en Duits verplicht naast het al in de WVO verplicht gestelde Engels. Voor het vmbo (met uitzondering van de basisberoepsgerichte leerweg, waar de didactiek nog niet overal adequaat genoeg is en waarbij dus geen tweede moderne vreemde taal verplicht is gesteld) is dat Frans of Duits.
De preferente positie van de buurtalen is toegelicht in paragraaf 8 van het algemeen deel van deze toelichting.
3. Het vervangende onderwijs is gerelateerd aan vakken waarvoor eindexamenprogramma’s zijn vastgesteld. Voor het vwo/ havo zijn dat: Spaans, Russisch, Italiaans, Arabisch en Turks. Voor het vmbo zijn dat: Spaans, Arabisch en Turks.
4. Uiteraard is alleen voor het vwo/ havo bepaald dat op het gymnasium ook Latijnse taal en letterkunde en Griekse taal en letterkunde verplicht zijn.
Onderdeel G (artikel 23 IB) en onderdeel I (artikel 26 IB)
De grondslag voor het vaststellen van een minimum aantal lessen voor bepaalde vakken in het mavo en het vbo alsmede voor de adviesurentabellen voor het vmbo is geschrapt uit de WVO. Naar aanleiding daarvan zijn artikel 23, tweede en derde lid, en artikel 26 uit het IB eveneens geschrapt.
Onderdelen H (artikel 25a IB), J (artikel 26b IB), K (artikel 26c IB), L (artikel 26e) en M (artikel 26n)
Deze onderdelen bevatten puur terminologische aanpassingen van een aantal artikelen in het IB aan de wijzigingen in de bepalingen voor de onderbouw in de WVO en aan de nieuwe artikelen 21 en 22 van het IB zelf.
Artikel 3 bevat overgangsrecht voor leerlingen die op grond van het oude artikel 11e van de WVO een vrijstelling hebben gekregen voor bepaalde vakken in de periode van basisvorming. Deze leerlingen moeten uiteraard ook kunnen profiteren van de mogelijkheden die het IB biedt voor een doorloop van deze vrijstelling in de hogere leerjaren. Deze mogelijkheden zijn echter inmiddels gebaseerd op een ontheffing op grond van het nieuwe artikel 11d van de WVO. Vandaar dat een oude vrijstelling wordt gelijkgesteld met een nieuwe ontheffing.
Ik onderteken deze nota van toelichting mede namens mijn ambtgenoot van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
M. J. A. van der Hoeven
Kerndoelen onderbouw voortgezet onderwijs
I. Kerndoelen op basis van artikel 11b WVO
De eerste tien kerndoelen zijn vooral gericht op de communicatieve functie van de Nederlandse taal en kennen een belangrijke plaats toe aan strategische vaardigheden. Daarnaast wordt ook aandacht besteed aan culturele en literaire aspecten (kerndoelen 2 en 8).
1. De leerling leert zich mondeling en schriftelijk begrijpelijk uit te drukken.
2. De leerling leert zich te houden aan conventies (spelling, grammaticaal correcte zinnen, woordgebruik) en leert het belang van die conventies te zien.
3. De leerling leert strategieën te gebruiken voor het uitbreiden van zijn woordenschat.
4. De leerling leert strategieën te gebruiken bij het verwerven van informatie uit gesproken en geschreven teksten.
5. De leerling leert in schriftelijke en digitale bronnen informatie te zoeken, te ordenen en te beoordelen op waarde voor hemzelf en anderen.
6. De leerling leert deel te nemen aan overleg, planning, discussie in een groep.
7. De leerling leert een mondelinge presentatie te geven.
8. De leerling leert verhalen, gedichten en informatieve teksten te lezen die aan zijn belangstelling tegemoet komen en zijn belevingswereld uitbreiden.
9. De leerling leert taalactiviteiten (spreken, luisteren, schrijven en lezen) planmatig voor te bereiden en uit te voeren.
10. De leerling leert te reflecteren op de manier waarop hij zijn taalactiviteiten uitvoert en leert, op grond daarvan en van reacties van anderen, conclusies te trekken voor het uitvoeren van nieuwe taalactiviteiten.
Ook de acht kerndoelen voor het onderdeel Engelse taal zijn vooral gericht op de communicatieve functie. De nadruk ligt op Engels als wereldtaal. Vooral met de kerndoelen 11, 14, 15, 16 en 17 kan de relatie worden gelegd met het Europees Referentiekader [Council of Europe (1998), Modern languages; Learning, teaching, assessment. A Common European Framework of Reference (pp. 131–135). Strassbourg: Council of Europe]. Afhankelijk van de leerlingenpopulatie kan de school zich oriënteren op de resultaatbeschrijvingen van de cellen in A1, A2 en B1 in het Referentiekader.
Er zijn geen kerndoelen geformuleerd voor andere moderne vreemde talen – in het bijzonder Duitse taal en Franse taal – die voor de leerroutes waarvoor op grond van de nieuwe artikelen 21 en 22 van het Inrichtingsbesluit W.V.O. naast de Engelse taal verplicht worden gesteld. Wel kunnen scholen de kerndoelen voor Engels gebruiken als leidraad voor het onderwijs in andere moderne vreemde talen door overal waar «Engels» staat de benaming van de desbetreffende andere moderne vreemde taal te lezen.
11. De leerling leert verder vertrouwd te raken met de klank van het Engels door veel te luisteren naar gesproken en gezongen teksten.
12. De leerling leert strategieën te gebruiken voor het uitbreiden van zijn Engelse woordenschat.
13. De leerling leert strategieën te gebruiken bij het verwerven van informatie uit gesproken en geschreven Engelstalige teksten.
14. De leerling leert in Engelstalige schriftelijke en digitale bronnen informatie te zoeken, te ordenen en te beoordelen op waarde voor hemzelf en anderen.
15. De leerling leert in spreektaal anderen een beeld te geven van zijn dagelijks leven.
16. De leerling leert standaardgesprekken te voeren om iets te kopen, inlichtingen te vragen en om hulp te vragen.
17. De leerling leert informeel contact in het Engels te onderhouden via e-mail, brief en chatten.
18. De leerling leert welke rol het Engels speelt in verschillende soorten internationale contacten.
Onderdeel C: rekenen en wiskunde
Er zijn negen kerndoelen die betrekking hebben op rekenen en wiskunde. Er wordt ruimte gelaten deze uit te werken op basis van verschillende opvattingen en leerstijlen. Uiteindelijk gaat het bij deze kerndoelen in de eerste plaats om de gebruiksmogelijkheden van (elementaire) rekenvaardigheden en van wiskunde buiten en binnen het onderwijsprogramma, zowel in de onderbouw als in de bovenbouw van het voortgezet onderwijs (inclusief het derde leerjaar havo / vwo). Systematische aandacht in het onderwijsprogramma voor (elementaire) rekenvaardigheden is van belang om doorlopende leerlijnen te realiseren van primair onderwijs, via het voortgezet onderwijs, naar mbo en hoger onderwijs.
19. De leerling leert passende wiskundetaal te gebruiken voor het ordenen van het eigen denken en voor uitleg aan anderen, en leert de wiskundetaal van anderen te begrijpen.
20. De leerling leert alleen en in samenwerking met anderen in praktische situaties wiskunde te herkennen en te gebruiken om problemen op te lossen.
21. De leerling leert een wiskundige argumentatie op te zetten en te onderscheiden van meningen en beweringen, en leert daarbij met respect voor ieders denkwijze wiskundige kritiek te geven en te krijgen.
22. De leerling leert de structuur en de samenhang te doorzien van positieve en negatieve getallen, decimale getallen, breuken, procenten en verhoudingen, en leert ermee te werken in zinvolle en praktische situaties.
23. De leerling leert exact en schattend rekenen en redeneren op basis van inzicht in nauwkeurigheid, orde van grootte en marges die in een gegeven situatie passend zijn.
24. De leerling leert meten, leert structuur en samenhang doorzien van het metrieke stelsel, en leert rekenen met maten voor grootheden die gangbaar zijn in relevante toepassingen.
25. De leerling leert informele notaties, schematische voorstellingen, tabellen, grafieken en formules te gebruiken om greep te krijgen op verbanden tussen grootheden en variabelen.
26. De leerling leert te werken met platte en ruimtelijke vormen en structuren, leert daarvan afbeeldingen te maken en deze te interpreteren, en leert met hun eigenschappen en afmetingen te rekenen en te redeneren.
27. De leerling leert gegevens systematisch te beschrijven, ordenen en visualiseren, en leert gegevens, representaties en conclusies kritisch te beoordelen.
De volgende acht kerndoelen bestrijken een groot inhoudelijk terrein, gericht op natuurwetenschappelijke, technologische en zorggerelateerde onderwerpen. Deze kerndoelen geven in globale termen aan waar het daarbij om gaat: een onderzoekende houding ten opzichte van de natuur, herkennen van samenhangen en wisselwerkingen, verbinden van theorieën en modellen met praktisch werk en waarneming, bevorderen van duurzaamheid. Het begint bij vragen stellen (28, 31) en gaat via de benadering van sleutelbegrippen (29, 30) naar kerndoelen waarin meer specifieke onderwerpen en vaardigheden worden genoemd (32 t/m 35).
28. De leerling leert vragen over natuurwetenschappelijke, technologische en zorggerelateerde onderwerpen om te zetten in onderzoeksvragen, een dergelijk onderzoek over een natuurwetenschappelijk onderwerp uit te voeren en de uitkomsten daarvan te presenteren.
29. De leerling leert kennis te verwerven over en inzicht te verkrijgen in sleutelbegrippen uit het gebied van de levende en niet-levende natuur, en leert deze sleutelbegrippen te verbinden met situaties in het dagelijks leven.
30. De leerling leert dat mensen, dieren en planten in wisselwerking staan met elkaar en hun omgeving (milieu), en dat technologische en natuurwetenschappelijke toepassingen de duurzame kwaliteit daarvan zowel positief als negatief kunnen beïnvloeden.
31. De leerling leert onder andere door praktisch werk kennis te verwerven over en inzicht te verkrijgen in processen uit de levende en niet-levende natuur en hun relatie met omgeving en milieu.
32. De leerling leert te werken met theorieën en modellen door onderzoek te doen naar natuurkundige en scheikundige verschijnselen als elektriciteit, geluid, licht, beweging, energie en materie.
33. De leerling leert door onderzoek kennis te verwerven over voor hem relevante technische producten en systemen, leert deze kennis naar waarde te schatten en op planmatige wijze een technisch product te ontwerpen en te maken.
34. De leerling leert hoofdzaken te begrijpen van bouw en functie van het menselijk lichaam, verbanden te leggen met het bevorderen van lichamelijke en psychische gezondheid, en daarin een eigen verantwoordelijkheid te nemen.
35. De leerling leert over zorg en leert zorgen voor zichzelf, anderen en zijn omgeving, en hoe hij de veiligheid van zichzelf en anderen in verschillende leefsituaties (wonen, leren, werken, uitgaan, verkeer) positief kan beïnvloeden.
Onderdeel E: mens en maatschappij
In de twaalf kerndoelen van het onderdeel mens en maatschappij is een enigszins vergelijkbare structuur te herkennen als bij de kerndoelen van het onderdeel mens en natuur: vragen stellen en onderzoek doen (36, 39), verschijnselen in tijd en ruimte plaatsen (37, 38), gebruik van bronnen (40, 41, 42) en de inhoudelijke thema’s (42 tot 47) geordend van dichtbij en kleinschalig naar verder weg of grootschalig. Verschillende kerndoelen concretiseren de opdracht aan elke school om aandacht te besteden aan burgerschap. Het gaat vooral om de kerndoelen 43 en 44, maar ook met andere kerndoelen wordt invulling gegeven aan deze opdracht: te denken valt aan de kerndoelen 6, 35, 36 en 56.
36. De leerling leert betekenisvolle vragen te stellen over maatschappelijke kwesties en verschijnselen, daarover een beargumenteerd standpunt in te nemen en te verdedigen, en daarbij respectvol met kritiek om te gaan.
37. De leerling leert een kader van tien tijdvakken te gebruiken om gebeurtenissen, ontwikkelingen en personen in hun tijd te plaatsen. De leerling leert hierbij over kenmerkende aspecten van de volgende tijdvakken:
– tijd van jagers en boeren (prehistorie tot 3000 voor Chr.);
– tijd van Grieken en Romeinen (3000 voor Chr.–500 na Chr.);
– tijd van monniken en ridders (500–1000);
– tijd van steden en staten (1000–1500);
– tijd van ontdekkers en hervormers (1500–1600);
– tijd van regenten en vorsten (1600–1700);
– tijd van pruiken en revoluties (1700–1800);
– tijd van burgers en stoommachines (1800–1900);
– tijd van wereldoorlogen (1900–1950), en
– tijd van televisie en computer (1950–heden).
De leerling leert daarbij in elk geval de relatie te leggen tussen de gebeurtenissen en ontwikkelingen in de 20e eeuw (waaronder de Wereldoorlogen en de Holocaust), en hedendaagse ontwikkelingen.
38. De leerling leert een eigentijds beeld van de eigen omgeving, Nederland, Europa en de wereld te gebruiken om verschijnselen en ontwikkelingen in hun omgeving te plaatsen.
39. De leerling leert een eenvoudig onderzoek uit te voeren naar een actueel maatschappelijk verschijnsel en de uitkomsten daarvan te presenteren.
40. De leerling leert historische bronnen te gebruiken om zich een beeld van een tijdvak te vormen of antwoorden te vinden op vragen, en hij leert daarbij ook de eigen cultuurhistorische omgeving te betrekken.
41. De leerling leert de atlas als informatiebron te gebruiken en kaarten te lezen en te analyseren om zich te oriënteren, zich een beeld van een gebied te vormen of antwoorden op vragen te vinden.
42. De leerling leert in eigen ervaringen en in de eigen omgeving effecten te herkennen van keuzes op het gebied van werk en zorg, wonen en recreëren, consumeren en budgetteren, verkeer en milieu.
43. De leerling leert over overeenkomsten, verschillen en veranderingen in cultuur en levensbeschouwing in Nederland, leert eigen en andermans leefwijze daarmee in verband te brengen, en leert de betekenis voor de samenleving te zien van respect voor elkaars opvattingen en leefwijzen.
44. De leerling leert op hoofdlijnen hoe het Nederlandse politieke bestel als democratie functioneert en leert zien hoe mensen op verschillende manieren bij politieke processen betrokken kunnen zijn.
45. De leerling leert de betekenis van Europese samenwerking en de Europese Unie te begrijpen voor zichzelf, Nederland en de wereld.
46. De leerling leert over de verdeling van welvaart en armoede over de wereld, hij leert de betekenis daarvan te zien voor de bevolking en het milieu, en relaties te leggen met het (eigen) leven in Nederland.
47. De leerling leert actuele spanningen en conflicten in de wereld te plaatsen tegen hun achtergrond, en leert daarbij de doorwerking ervan op individuen en samenleving (nationaal, Europees en internationaal), de grote onderlinge afhankelijkheid in de wereld, het belang van mensenrechten en de betekenis van internationale samenwerking te zien.
Met de vijf kerndoelen voor het onderdeel kunst en cultuur wordt het gemeenschappelijke en het gelijkwaardige van de verschillende kunstzinnige disciplines benadrukt. Doel is een brede oriëntatie op kunst en cultuur. Deze kerndoelen geven ook variatie in activiteiten aan: eigen werk maken en presenteren, andermans werk ervaren en plaatsen, verslag doen van activiteiten, en reflecteren op eigen en andermans werk.
48. De leerling leert door het gebruik van elementaire vaardigheden de zeggingskracht van verschillende kunstzinnige disciplines te onderzoeken en toe te passen om eigen gevoelens uit te drukken, ervaringen vast te leggen, verbeelding vorm te geven en communicatie te bewerkstelligen.
49. De leerling leert eigen kunstzinnig werk, alleen of als deelnemer in een groep, aan derden te presenteren.
50. De leerling leert op basis van enige achtergrondkennis te kijken naar beeldende kunst, te luisteren naar muziek en te kijken en luisteren naar theater-, dans- of filmvoorstellingen.
51. De leerling leert met behulp van visuele of auditieve middelen verslag te doen van deelname aan kunstzinnige activiteiten, als toeschouwer en als deelnemer.
52. De leerling leert mondeling of schriftelijk te reflecteren op eigen werk en werk van anderen, waaronder dat van kunstenaars.
In de zes kerndoelen voor het onderdeel bewegen en sport gaat het om een brede oriëntatie op verschillende soorten bewegingsactiviteiten en daarin het verkennen en uitbreiden van de eigen mogelijkheden (53 t/m 55). Omdat sport en bewegen bij uitstek samenwerking vereisen, zijn daarvoor afzonderlijke kerndoelen opgenomen (56 en 57). Het laatste kerndoel (58) expliciteert de relatie met gezondheid en welzijn. Onderwijs in lichamelijke opvoeding, voornamelijk bestaande uit praktische bewegingsactiviteiten, vindt plaats gespreid over het gehele schooljaar, en in zodanige omvang dat wordt voldaan aan de inhoudelijke eisen op het gebied van kwaliteit en variëteit zoals neergelegd in deze kerndoelen.
53. De leerling leert zich mede met het oog op buitenschoolse beoefening op praktische wijze te oriënteren op veel verschillende bewegingsactiviteiten uit gevarieerde gebieden als spel, turnen, atletiek, bewegen op muziek, zelfverdediging en actuele ontwikkelingen in de bewegingscultuur, en daarin de eigen mogelijkheden te verkennen.
54. De leerling leert door middel van uitdagende bewegingssituaties zijn bewegingsrepertoire uit te breiden.
55. De leerling leert de hoofdbeginselen van de bewegingsactiviteiten op eigen niveau toe te passen.
56. De leerling leert tijdens bewegingsactiviteiten sportief te zijn, rekening te houden met de mogelijkheden en voorkeuren van anderen, en respect en zorg te hebben voor elkaar.
57. De leerling leert eenvoudige regelende taken te vervullen die het mogelijk maken, zelfstandig en samen met andere leerlingen bewegingsactiviteiten te beoefenen.
58. De leerling leert door deel te nemen aan praktische bewegingsactiviteiten de waarde van het bewegen voor gezondheid en welzijn kennen en ervaren.
II. Kerndoelen op basis van artikel 11e WVO
Enig onderdeel: Friese taal en cultuur
Fryslân is een tweetalige provincie doordat zowel de Nederlandse als de Friese taal een belangrijke positie innemen. Veel leerlingen in Fryslân spreken Fries, de meeste leerlingen verstaan het Fries naar eigen zeggen voldoende tot goed. Ze beleven de tweetalige cultuur van de provincie dagelijks. Leerlingen worden zich bewust van het tweetalige karakter van hun leefomgeving en leren tevens over de verschillen en overeenkomsten met situaties in Nederland en daarbuiten. De taal staat niet op zich zelf, maar is zeker in Fryslân direct verbonden met de cultuur en de geschiedenis van de provincie. Leerlingen krijgen meer zicht op specifieke kenmerken van de Friese taal en cultuur en de achtergronden daarvan, zodat ze daardoor beter aan de Friese cultuur kunnen deelnemen.
Er zijn op grond van artikel 11e van de WVO voor Friese taal en cultuur kerndoelen geformuleerd die in de provincie Fryslân dezelfde status hebben als de algemene kerndoelen op grond van artikel 11a van de WVO. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen kerndoelen die voor alle leerlingen verplicht zijn (1–3), en kerndoelen die anders zijn uitgewerkt voor leerlingen die de Friese taal als tweede taal spreken (4a–6a), en voor leerlingen voor wie Fries de moedertaal is (4b–6b).
Deelnemer in een tweetalige cultuur
1. De leerling leert de betekenis onderkennen van de tweetalige Friese cultuur voor het dagelijks leven en leert deze te vergelijken met situaties in de rest van Nederland en daarbuiten.
2. De leerling leert aan de hand van voorbeelden de specifieke kenmerken van de Friese cultuur begrijpen en deze in verband te brengen met de historische achtergronden daarvan.
3. De leerling leert aan de hand van voorbeelden het belang van Friese cultuuruitingen onderkennen (teksten, muziek, toneel, film, TV en radio) en de betekenis die hij daaraan hecht onder woorden te brengen.
Voor leerlingen met Fries als tweede taal en voor leerlingen met Fries als moedertaal
4a. De leerling leert om via voor hem zinvolle contexten een Friese woordenschat op te bouwen door verschillende strategieën toe te passen.
5a. De leerling leert informatie op te zoeken en te ordenen uit schriftelijke en digitale Friestalige bronnen op basis van vragen over onderwerpen binnen zijn eigen belangstellingssfeer.
6a. De leerling leert een informeel gesprek in het Fries te voeren met leeftijdgenoten over onderwerpen uit zijn dagelijks leven.
Voor leerlingen met Fries als moedertaal
4b. De leerling leert zich mondeling en schriftelijk begrijpelijk uit te drukken en zich te houden aan taalconventies die voor het Fries gelden (spelling, grammaticaal juiste zinnen, woordgebruik).
5b. De leerling leert het belang van het communiceren volgens gangbare taalregels van het Fries in formele situaties ontdekken (werkoverleg, planning, discussie).
6b. De leerling leert Friese verhalen, gedichten en informatieve teksten te kiezen en te lezen die tegemoet komen aan zijn belangstelling en zijn belevingswereld uitbreiden.
Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 8 augustus 2006, nr. 152.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2006-316.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.