Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties | Staatsblad 2005, 71 | Wet |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties | Staatsblad 2005, 71 | Wet |
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging hebben genomen, dat het, gelet op de artikelen 78a, derde lid, en 107, tweede lid, van de Grondwet wenselijk is de Algemene wet bestuursrecht aan te vullen met bepalingen inzake de behandeling van klachten door een ombudsman, alsmede dat het wenselijk is te voorzien in een landelijk dekkend stelsel van externe klachtvoorzieningen en in verband daarmee wijzigingen aan te brengen in de Wet Nationale ombudsman, de Gemeentewet, de Provinciewet, de Waterschapswet en de Wet gemeenschappelijke regelingen;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
De Algemene wet bestuursrecht wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 1:1, tweede lid, onderdeel f, komt te luiden:
f. de Nationale ombudsman en de substituut-ombudsmannen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Wet Nationale ombudsman, en ombudsmannen en ombudscommissies als bedoeld in artikel 9:17, onderdeel b.
Na het opschrift van hoofdstuk 9 wordt ingevoegd:
TITEL 9.1 KLACHTBEHANDELING DOOR EEN BESTUURSORGAAN
Artikel 9:8 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid, onderdeel d, komt te luiden:
d. waartegen door de klager beroep kan worden ingesteld, tenzij die gedraging bestaat uit het niet tijdig nemen van een besluit, of beroep kon worden ingesteld;
2. Aan het derde lid wordt een zin toegevoegd, luidende:
Artikel 9:12, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 9:12 komt te luiden:
1. Het bestuursorgaan stelt de klager schriftelijk en gemotiveerd in kennis van de bevindingen van het onderzoek naar de klacht, zijn oordeel daarover alsmede van de eventuele conclusies die het daaraan verbindt.
2. Bij de kennisgeving wordt vermeld bij welke ombudsman en binnen welke termijn de klager vervolgens een verzoekschrift kan indienen.
Na titel 9.1 wordt een titel ingevoegd, luidende:
Onder ombudsman wordt verstaan:
a. de Nationale ombudsman, of
b. een ombudsman of ombudscommissie ingesteld krachtens de Gemeentewet, de Provinciewet, de Waterschapswet of de Wet gemeenschappelijke regelingen.
1. Een ieder heeft het recht de ombudsman schriftelijk te verzoeken een onderzoek in te stellen naar de wijze waarop een bestuursorgaan zich in een bepaalde aangelegenheid jegens hem of een ander heeft gedragen.
2. Indien het verzoekschrift bij een onbevoegde ombudsman wordt ingediend, wordt het, nadat daarop de datum van ontvangst is aangetekend, zo spoedig mogelijk doorgezonden aan de bevoegde ombudsman, onder gelijktijdige mededeling hiervan aan de verzoeker.
3. De ombudsman is verplicht aan een verzoek als bedoeld in het eerste lid gevolg te geven, tenzij artikel 9:22, 9:23 of 9:24 van toepassing is.
1. Indien naar het oordeel van de ombudsman ten aanzien van de in het verzoekschrift bedoelde gedraging voor de verzoeker de mogelijkheid van bezwaar, beroep of beklag openstaat, wijst hij de verzoeker zo spoedig mogelijk op deze mogelijkheid en draagt hij het verzoekschrift, nadat daarop de datum van ontvangst is aangetekend, aan de bevoegde instantie over, tenzij de verzoeker kenbaar heeft gemaakt dat het verzoekschrift aan hem moet worden teruggezonden.
2. Artikel 6:15, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.
1. Alvorens het verzoek aan een ombudsman te doen, dient de verzoeker over de gedraging een klacht in bij het betrokken bestuursorgaan, tenzij dit redelijkerwijs niet van hem kan worden gevergd.
2. Het eerste lid geldt niet indien het verzoek betrekking heeft op de wijze van klachtbehandeling door het betrokken bestuursorgaan.
Op het verkeer met de ombudsman is hoofdstuk 2 van overeenkomstige toepassing, met uitzondering van artikel 2:3, eerste lid.
De ombudsman is niet bevoegd een onderzoek in te stellen of voort te zetten indien het verzoek betrekking heeft op:
a. een aangelegenheid die behoort tot het algemeen regeringsbeleid, daaronder begrepen het algemeen beleid ter handhaving van de rechtsorde, of tot het algemeen beleid van het betrokken bestuursorgaan;
b. een algemeen verbindend voorschrift;
c. een gedraging waartegen beklag kan worden gedaan of beroep kan worden ingesteld, tenzij die gedraging bestaat uit het niet tijdig nemen van een besluit, of waartegen een beklag- of beroepsprocedure aanhangig is;
d. een gedraging ten aanzien waarvan door een administratieve rechter uitspraak is gedaan;
e. een gedraging ten aanzien waarvan een procedure bij een andere rechterlijke instantie dan een administratieve rechter aanhangig is, dan wel beroep openstaat tegen een uitspraak die in een zodanige procedure is gedaan;
f. een gedraging waarop de rechterlijke macht toeziet.
De ombudsman is niet verplicht een onderzoek in te stellen of voort te zetten indien:
a. het verzoekschrift niet voldoet aan de vereisten, bedoeld in artikel 9:28, eerste en tweede lid;
b. het verzoek kennelijk ongegrond is;
c. het belang van de verzoeker bij een onderzoek door de ombudsman dan wel het gewicht van de gedraging kennelijk onvoldoende is;
d. de verzoeker een ander is dan degene jegens wie de gedraging heeft plaatsgevonden;
e. het verzoek betrekking heeft op een gedraging waartegen bezwaar kan worden gemaakt, tenzij die gedraging bestaat uit het niet tijdig nemen van een besluit, of waartegen een bezwaarprocedure aanhangig is;
f. het verzoek betrekking heeft op een gedraging waartegen door de verzoeker bezwaar had kunnen worden gemaakt, beroep had kunnen worden ingesteld of beklag had kunnen worden gedaan;
g. het verzoek betrekking heeft op een gedraging ten aanzien waarvan door een andere rechterlijke instantie dan een administratieve rechter uitspraak is gedaan;
h. niet is voldaan aan het vereiste van artikel 9:20, eerste lid;
i. een verzoek, dezelfde gedraging betreffende, bij hem in behandeling is of – behoudens indien een nieuw feit of een nieuwe omstandigheid bekend is geworden en zulks tot een ander oordeel over de bedoelde gedraging zou hebben kunnen leiden – door hem is afgedaan;
j. ten aanzien van een gedraging van het bestuursorgaan die nauw samenhangt met het onderwerp van het verzoekschrift een procedure aanhangig is bij een rechterlijke instantie, dan wel ingevolge bezwaar, administratief beroep of beklag bij een andere instantie;
k. het verzoek betrekking heeft op een gedraging die nauw samenhangt met een onderwerp, dat door het instellen van een procedure aan het oordeel van een andere rechterlijke instantie dan een administratieve rechter onderworpen is;
l. na tussenkomst van de ombudsman naar diens oordeel alsnog naar behoren aan de grieven van de verzoeker tegemoet is gekomen;
m. het verzoek, dezelfde gedraging betreffende, ingevolge een wettelijk geregelde klachtvoorziening bij een onafhankelijke klachtinstantie niet zijnde een ombudsman in behandeling is of daardoor is afgedaan.
1. Voorts is de ombudsman niet verplicht een onderzoek in te stellen of voort te zetten, indien het verzoek wordt ingediend later dan een jaar:
a. na de kennisgeving door het bestuursorgaan van de bevindingen van het onderzoek, of
b. nadat de klachtbehandeling door het bestuursorgaan op andere wijze is geëindigd, dan wel ingevolge artikel 9:11 beëindigd had moeten zijn.
2. In afwijking van het eerste lid eindigt de termijn een jaar nadat de gedraging heeft plaatsgevonden, indien redelijkerwijs niet van verzoeker kan worden gevergd dat hij eerst een klacht bij het bestuursorgaan indient. Is de gedraging binnen een jaar nadat zij plaatsvond, aan het oordeel van een andere rechterlijke instantie dan een administratieve rechter onderworpen, of is daartegen bezwaar gemaakt, administratief beroep ingesteld dan wel beklag gedaan, dan eindigt de termijn een jaar na de datum waarop:
a. in die procedure een uitspraak is gedaan waartegen geen beroep meer openstaat, of
b. de procedure op een andere wijze is geëindigd.
1. Indien de ombudsman op grond van artikel 9:22, 9:23 of 9:24 geen onderzoek instelt of dit niet voortzet, deelt hij dit onder vermelding van de redenen zo spoedig mogelijk schriftelijk aan de verzoeker mede.
2. In het geval dat hij een onderzoek niet voortzet, doet hij de in het eerste lid bedoelde mededeling tevens aan het bestuursorgaan en, in voorkomend geval, aan degene op wiens gedraging het onderzoek betrekking heeft.
Tenzij artikel 9:22 van toepassing is, is de ombudsman bevoegd uit eigen beweging een onderzoek in te stellen naar de wijze waarop een bestuursorgaan zich in een bepaalde aangelegenheid heeft gedragen.
1. De ombudsman beoordeelt of het bestuursorgaan zich in de door hem onderzochte aangelegenheid al dan niet behoorlijk heeft gedragen.
2. Indien ten aanzien van de gedraging waarop het onderzoek van de ombudsman betrekking heeft door een rechterlijke instantie uitspraak is gedaan, neemt de ombudsman de rechtsgronden in acht waarop die uitspraak steunt of mede steunt.
3. De ombudsman kan naar aanleiding van het door hem verrichte onderzoek aan het bestuursorgaan aanbevelingen doen.
1. Het verzoekschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a. de naam en het adres van de verzoeker;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de gedraging waartegen het verzoek is gericht, een aanduiding van degene die zich aldus heeft gedragen en een aanduiding van degene jegens wie de gedraging heeft plaatsgevonden, indien deze niet de verzoeker is;
d. de gronden van het verzoek;
e. de wijze waarop een klacht bij het bestuursorgaan is ingediend, en zo mogelijk de bevindingen van het onderzoek naar de klacht door het bestuursorgaan, zijn oordeel daarover alsmede de eventuele conclusies die het bestuursorgaan hieraan verbonden heeft.
2. Indien het verzoekschrift in een vreemde taal is gesteld en een vertaling voor een goede behandeling van het verzoek noodzakelijk is, draagt de verzoeker zorg voor een vertaling.
3. Indien niet is voldaan aan de in dit artikel gestelde vereisten, stelt de ombudsman de verzoeker in de gelegenheid het verzuim binnen een door hem daartoe gestelde termijn te herstellen.
Aan de behandeling van het verzoek wordt niet meegewerkt door een persoon die betrokken is geweest bij de gedraging waarop het verzoek betrekking heeft.
1. De ombudsman stelt het bestuursorgaan, degene op wiens gedraging het verzoek betrekking heeft, en de verzoeker in de gelegenheid hun standpunt toe te lichten.
2. De ombudsman beslist of de toelichting schriftelijk of mondeling en al dan niet in elkaars tegenwoordigheid wordt gegeven.
1. Het bestuursorgaan, onder zijn verantwoordelijkheid werkzame personen – ook na het beëindigen van de werkzaamheden –, getuigen alsmede de verzoeker verstrekken de ombudsman de benodigde inlichtingen en verschijnen op een daartoe strekkende uitnodiging voor hem. Gelijke verplichtingen rusten op ieder college, met dien verstande dat het college bepaalt wie van zijn leden aan de verplichtingen zal voldoen, tenzij de ombudsman één of meer bepaalde leden aanwijst. De ombudsman kan betrokkenen die zijn opgeroepen gelasten om in persoon te verschijnen.
2. Inlichtingen die betrekking hebben op het beleid, gevoerd onder de verantwoordelijkheid van een minister of een ander bestuursorgaan, kan de ombudsman bij de daarbij betrokken personen en colleges slechts inwinnen door tussenkomst van de minister onderscheidenlijk dat bestuursorgaan. Het orgaan door tussenkomst waarvan de inlichtingen worden ingewonnen, kan zich bij het horen van de ambtenaren doen vertegenwoordigen.
3. Binnen een door de ombudsman te bepalen termijn worden ten behoeve van een onderzoek de onder het bestuursorgaan, degene op wiens gedraging het verzoek betrekking heeft, en bij anderen berustende stukken aan hem overgelegd nadat hij hierom schriftelijk heeft verzocht.
4. De ingevolge het eerste lid opgeroepen personen onderscheidenlijk degenen die ingevolge het derde lid verplicht zijn stukken over te leggen kunnen, indien daarvoor gewichtige redenen zijn, het geven van inlichtingen onderscheidenlijk het overleggen van stukken weigeren of de ombudsman mededelen dat uitsluitend hij kennis zal mogen nemen van de inlichtingen onderscheidenlijk de stukken.
5. De ombudsman beslist of de in het vierde lid bedoelde weigering onderscheidenlijk de beperking van de kennisneming gerechtvaardigd is.
6. Indien de ombudsman heeft beslist dat de weigering gerechtvaardigd is, vervalt de verplichting.
1. De ombudsman kan ten dienste van het onderzoek deskundigen werkzaamheden opdragen. Hij kan voorts in het belang van het onderzoek deskundigen en tolken oproepen.
2. Door de ombudsman opgeroepen deskundigen of tolken verschijnen voor hem, en verlenen onpartijdig en naar beste weten hun diensten als zodanig. Op deskundigen, tevens ambtenaren, is artikel 9:31, tweede tot en met zesde lid, van overeenkomstige toepassing.
3. De ombudsman kan bepalen dat getuigen niet zullen worden gehoord en tolken niet tot de uitoefening van hun taak zullen worden toegelaten dan na het afleggen van de eed of de belofte. Getuigen leggen in dat geval de eed of de belofte af dat zij de gehele waarheid en niets dan de waarheid zullen zeggen en tolken dat zij hun plichten als tolk met nauwgezetheid zullen vervullen.
1. Aan de door de ombudsman opgeroepen verzoekers, getuigen, deskundigen en tolken wordt een vergoeding toegekend. Deze vergoeding vindt plaats ten laste van de rechtspersoon waartoe het bestuursorgaan behoort op wiens gedraging het verzoek betrekking heeft, indien het een gemeente, provincie, waterschap of gemeenschappelijke regeling betreft. In overige gevallen vindt de vergoeding plaats ten laste van het Rijk. Het bij en krachtens de Wet tarieven in strafzaken bepaalde is van overeenkomstige toepassing.
2. De in het eerste lid bedoelde personen die in openbare dienst zijn, ontvangen geen vergoeding indien zij zijn opgeroepen in verband met hun taak als zodanig.
1. De ombudsman kan een onderzoek ter plaatse instellen. Hij heeft daarbij toegang tot elke plaats, met uitzondering van een woning zonder toestemming van de bewoner, voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van zijn taak nodig is.
2. Bestuursorganen verlenen de medewerking die in het belang van het onderzoek, bedoeld in het eerste lid, is vereist.
3. Van het onderzoek wordt een proces-verbaal gemaakt.
1. De ombudsman deelt, alvorens het onderzoek te beëindigen, zijn bevindingen schriftelijk mee aan:
a. het betrokken bestuursorgaan;
b. degene op wiens gedraging het verzoek betrekking heeft;
c. de verzoeker.
2. De ombudsman geeft hun de gelegenheid zich binnen een door hem te stellen termijn omtrent de bevindingen te uiten.
1. Wanneer een onderzoek is afgesloten, stelt de ombudsman een rapport op, waarin hij zijn bevindingen en zijn oordeel weergeeft. Hij neemt daarbij artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur in acht.
2. Indien naar het oordeel van de ombudsman de gedraging niet behoorlijk is, vermeldt hij in het rapport welk vereiste van behoorlijkheid geschonden is.
3. De ombudsman zendt zijn rapport aan het betrokken bestuursorgaan, alsmede aan de verzoeker en aan degene op wiens gedraging het verzoek betrekking heeft.
4. Indien de ombudsman aan het bestuursorgaan een aanbeveling doet als bedoeld in artikel 9:27, derde lid, deelt het bestuursorgaan binnen een redelijke termijn aan de ombudsman mee op welke wijze aan de aanbeveling gevolg zal worden gegeven. Indien het bestuursorgaan overweegt de aanbeveling niet op te volgen, deelt het dat met redenen omkleed aan de ombudsman mee.
5. De ombudsman geeft aan een ieder die daarom verzoekt, afschrift of uittreksel van een rapport als bedoeld in het eerste lid. Met betrekking tot de daarvoor in rekening te brengen vergoedingen en met betrekking tot kosteloze verstrekking is het bepaalde bij en krachtens de Wet tarieven in burgerlijke zaken van overeenkomstige toepassing. Tevens legt hij een zodanig rapport ter inzage op een door hem aan te wijzen plaats.
De Wet Nationale ombudsman wordt als volgt gewijzigd:
Onder vernummering van de hoofdstukken I, II en III tot II, III, onderscheidenlijk IV, komt het opschrift voor artikel 1 te luiden:
HOOFDSTUK I BEGRIPSBEPALINGEN EN TOEPASSINGSBEREIK
Artikel 1a, eerste lid, onderdeel b, komt te luiden:
b. bestuursorganen van provincies, gemeenten, waterschappen en gemeenschappelijke regelingen, tenzij voor die bestuursorganen een eigen voorziening voor de behandeling van verzoekschriften is ingesteld op grond van respectievelijk artikel 79q van de Provinciewet, artikel 81p van de Gemeentewet, artikel 51b van de Waterschapswet of artikel 10, vierde lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen;.
Artikel 1b komt te luiden:
1. Indien de ombudsman een besluit als bedoeld in artikel 79q, tweede of derde lid, van de Provinciewet, artikel 81p, tweede of derde lid, van de Gemeentewet, artikel 51b, tweede of derde lid, van de Waterschapswet of artikel 10, vierde lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen heeft ontvangen, bevestigt hij onverwijld de ontvangst daarvan.
2. De ombudsman registreert de provincies, gemeenten, waterschappen en gemeenschappelijke regelingen met een eigen voorziening als bedoeld in artikel 1a, eerste lid, onder b. Hij maakt deze registratie openbaar.
Artikel 1c, eerste lid, komt te luiden:
1. Provincies, gemeenten, waterschappen en gemeenschappelijke regelingen als bedoeld in artikel 1a, eerste lid, onder b, zijn een vergoeding verschuldigd ter dekking van de kosten die zijn verbonden aan de behandeling van verzoekschriften ten aanzien van hun bestuursorganen door de ombudsman. Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties stelt de vergoeding vast.
In artikel 3, tweede lid, onder f, en in artikel 4, eerste lid, onder c, wordt «surséance» vervangen door: surseance.
Aan artikel 5 wordt een derde lid toegevoegd, luidende:
3. De betrekkingen die de ombudsman buiten zijn ambt vervult, worden door hem openbaar gemaakt.
In artikel 6 vervalt de zinsnede «doch de verrekening van de inkomsten plaatsvindt overeenkomstig artikel 9 van die wet.» en wordt de komma achter «Staten-Generaal» vervangen door een punt.
Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid komt te luiden:
2. De benoeming van een substituut-ombudsman geschiedt voor de duur van de ambtstermijn van de ombudsman op wiens verzoek hij is benoemd, vermeerderd met een jaar.
2. In het vierde lid wordt «18 tot en met 24 en 27, vijfde lid,» vervangen door: 15, en de artikelen 9:21 en 9:30 tot en met 9:34 van de Algemene wet bestuursrecht, .
3. In het zesde lid wordt «25, 26, 27, eerste tot en met vierde lid, en 28, derde lid,» vervangen door: 16, derde lid, en de artikelen 9:27, 9:35 en 9:36 van de Algemene wet bestuursrecht,.
Artikel 10, derde lid, komt te luiden:
3. Indien de ombudsman overlijdt of ingevolge artikel 3 wordt ontslagen, voorziet de Tweede Kamer zo spoedig mogelijk in de waarneming van het ambt van ombudsman door een substituut-ombudsman.
Hoofdstuk III (nieuw) komt te luiden:
De ombudsman is niet verplicht een onderzoek als bedoeld in artikel 9:18, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, in te stellen of voort te zetten indien een verzoekschrift, dezelfde gedraging betreffende, in behandeling is bij een tot de behandeling van verzoekschriften bevoegde commissie uit de Eerste of Tweede Kamer of uit de verenigde vergadering der Staten-Generaal of – behoudens indien een nieuw feit of een nieuwe omstandigheid bekend is geworden en zulks tot een ander oordeel over de bedoelde gedraging zou hebben kunnen leiden – daarover door de betrokken commissie haar conclusie op een verzoekschrift aan de Eerste of Tweede Kamer dan wel de verenigde vergadering der Staten-Generaal is voorgesteld.
Artikel 9:31, eerste lid, derde volzin, van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing op Onze Ministers.
Onze Ministers kunnen aan de ombudsman het betreden van bepaalde plaatsen verbieden, indien dit naar hun oordeel de veiligheid van de staat zou schaden.
De ombudsman kan bevelen dat personen die, hoewel wettelijk opgeroepen, niet zijn verschenen, door de openbare macht voor hem worden gebracht om aan hun verplichtingen te voldoen.
1. De ombudsman zendt jaarlijks een verslag van zijn werkzaamheden aan de beide Kamers der Staten-Generaal en aan Onze Ministers, alsmede aan de vertegenwoordigende organen van provincies, gemeenten en waterschappen en aan de algemene besturen van gemeenschappelijke regelingen als bedoeld in artikel 1a, eerste lid, onder b, voorzover de ombudsman ten aanzien van hun bestuursorganen verzoekschriften heeft behandeld. Artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur is van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat de ombudsman bij het verslag gegevens kan voegen, slechts ter vertrouwelijke kennisneming door de leden van de Staten-Generaal en Onze Ministers.
2. De ombudsman draagt er zorg voor dat het verslag openbaar wordt gemaakt en algemeen verkrijgbaar wordt gesteld.
3. De ombudsman kan ook dadelijk na het afsluiten van een onderzoek de beide Kamers der Staten-Generaal, vertegenwoordigende organen van provincies, gemeenten en waterschappen en algemene besturen van gemeenschappelijke regelingen inlichten omtrent zijn bevindingen en oordeel, zo dikwijls hij de eerdere kennisneming daarvan voor het betreffende orgaan van belang acht of een orgaan als hiervoor bedoeld dit verzoekt.
Hoofdstuk IV (nieuw) komt te luiden:
De voordrachten voor ter uitvoering van deze wet te nemen koninklijke besluiten worden gedaan door Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
Indien provincies, gemeenten, waterschappen of gemeenschappelijke regelingen een eigen voorziening voor de behandeling van verzoekschriften hebben ingesteld als bedoeld in artikel 1a, eerste lid, onder b, blijft de ombudsman bevoegd verzoekschriften ten aanzien van hun bestuursorganen te behandelen die voor de ingangsdatum van de eigen voorziening door hem zijn ontvangen.
Tot een jaar na inwerkingtreding van een besluit als bedoeld in artikel 1a, eerste lid, onder e, kan met betrekking tot een gedraging van het desbetreffende bestuursorgaan die heeft plaatsgevonden voordat het desbetreffende bestuursorgaan is uitgezonderd, een verzoekschrift bij de ombudsman worden ingediend.
De Gemeentewet wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 13 wordt als volgt gewijzigd:
1. Onder verlettering van de onderdelen n tot en met p in o tot en met q, wordt in het eerste lid een nieuw onderdeel n ingevoegd, luidende:
n. ombudsman of lid van de ombudscommissie als bedoeld in artikel 81p, eerste lid;.
2. In het derde lid wordt «aanhef en onder p» vervangen door: aanhef en onder q.
Artikel 36b wordt als volgt gewijzigd:
1. Onder verlettering van de onderdelen o tot en met s in p tot en met t, wordt in het eerste lid een nieuw onderdeel o ingevoegd, luidende:
o. ombudsman of lid van de ombudscommissie als bedoeld in artikel 81p, eerste lid;.
2. In het derde lid wordt «aanhef en onder q» vervangen door: aanhef en onder r.
Artikel 68 wordt als volgt gewijzigd:
1. Onder verlettering van de onderdelen o tot en met s in p tot en met t, wordt in het eerste lid een nieuw onderdeel o ingevoegd, luidende:
o. ombudsman of lid van de ombudscommissie als bedoeld in artikel 81p, eerste lid;.
2. In het tweede lid wordt «aanhef en onder q» vervangen door: aanhef en onder r.
Artikel 81f wordt als volgt gewijzigd:
1. Onder verlettering van de onderdelen n tot en met s in o tot en met t, wordt in het eerste lid een nieuw onderdeel n ingevoegd, luidende:
n. ombudsman of lid van de ombudscommissie als bedoeld in artikel 81p, eerste lid;.
2. In het tweede lid wordt «aanhef en onder q» vervangen door: aanhef en onder r.
Na hoofdstuk IVb wordt een hoofdstuk ingevoegd, dat luidt:
1. Met inachtneming van het bepaalde in dit hoofdstuk kan de raad de behandeling van verzoekschriften als bedoeld in artikel 9:18, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, opdragen aan een gemeentelijke ombudsman of ombudscommissie, dan wel een gezamenlijke ombudsman of ombudscommissie.
2. Een ombudsman of ombudscommissie als bedoeld in het eerste lid kan slechts per 1 januari van enig jaar worden ingesteld. Indien de raad hiertoe besluit, zendt hij het besluit tot instelling aan de Nationale ombudsman voor 1 juli van het jaar voorafgaand aan het jaar waarin de instelling ingaat.
3. De instelling van een ombudsman of ombudscommissie als bedoeld in het eerste lid kan slechts per 1 januari van enig jaar worden beëindigd. Indien de raad hiertoe besluit, zendt hij het besluit tot beëindiging van de instelling aan de Nationale ombudsman voor 1 juli van het jaar voorafgaand aan het jaar waarin de instelling eindigt.
1. Indien de raad de behandeling van verzoekschriften opdraagt aan een gemeentelijke ombudsman, benoemt hij deze voor de duur van zes jaar.
2. De raad benoemt een plaatsvervangend ombudsman. Deze paragraaf is op de plaatsvervangend ombudsman van overeenkomstige toepassing.
3. De ombudsman wordt door de raad ontslagen:
a. op eigen verzoek;
b. wanneer hij door ziekte of gebreken blijvend ongeschikt is zijn functie te vervullen;
c. bij de aanvaarding van een betrekking als bedoeld in artikel 81r, eerste lid;
d. wanneer hij bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak wegens misdrijf is veroordeeld, dan wel hem bij zulk een uitspraak een maatregel is opgelegd die vrijheidsbeneming tot gevolg heeft;
e. indien hij bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak onder curatele is gesteld, in staat van faillissement is verklaard, ten aanzien van hem de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard, hij surseance van betaling heeft verkregen of wegens schulden is gegijzeld;
f. indien hij naar het oordeel van de raad ernstig nadeel toebrengt aan het in hem gestelde vertrouwen.
4. De raad stelt de ombudsman op non-activiteit indien hij:
a. zich in voorlopige hechtenis bevindt;
b. bij een nog niet onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak wegens misdrijf is veroordeeld, dan wel hem bij zulk een uitspraak een maatregel is opgelegd die vrijheidsbeneming tot gevolg heeft;
c. onder curatele is gesteld, in staat van faillissement is verklaard, ten aanzien van hem de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard, hij surseance van betaling heeft verkregen of wegens schulden is gegijzeld ingevolge een nog niet onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak.
1. De ombudsman vervult geen betrekkingen waarvan de uitoefening ongewenst is met het oog op een goede vervulling van zijn ambt of op de handhaving van zijn onpartijdigheid en onafhankelijkheid of van het vertrouwen daarin.
2. Artikel 12 is van overeenkomstige toepassing op de ombudsman.
Alvorens zijn functie te kunnen uitoefenen, legt de ombudsman in de vergadering van de raad, in handen van de voorzitter, de volgende eed (verklaring en belofte) af: «Ik zweer (verklaar) dat ik, om tot ombudsman benoemd te worden, rechtstreeks noch middellijk, onder welke naam of welk voorwendsel ook, enige gift of gunst heb gegeven of beloofd.
Ik zweer (verklaar en beloof) dat ik, om iets in dit ambt te doen of te laten, rechtstreeks noch middellijk enig geschenk of enige belofte heb aangenomen of zal aannemen.
Ik zweer (verklaar en beloof) dat ik getrouw zal zijn aan de Grondwet, dat ik de wetten zal nakomen en dat ik mijn plichten als ombudsman naar eer en geweten zal vervullen.
Zo waarlijk helpe mij God almachtig!»
(«Dat verklaar en beloof ik!»)
1. Op voordracht van de ombudsman benoemt het college het personeel van de ombudsman dat nodig is voor een goede uitoefening van zijn werkzaamheden.
2. De ombudsman ontvangt ter zake van de uitoefening van zijn werkzaamheden geen instructies, noch in het algemeen, noch voor een enkel geval.
3. Het personeel van de ombudsman verricht geen werkzaamheden voor een bestuursorgaan naar wiens gedraging de ombudsman een onderzoek kan instellen.
4. Het personeel van de ombudsman is ter zake van de werkzaamheden die het voor de ombudsman verricht, uitsluitend aan hem verantwoording schuldig.
De ombudsman ontvangt een bij verordening van de raad vastgestelde vergoeding voor zijn werkzaamheden en een tegemoetkoming in de kosten.
1. Indien de raad de behandeling van verzoekschriften opdraagt aan een gemeentelijke ombudscommissie, stelt de raad het aantal leden van de ombudscommissie vast.
2. De raad benoemt de leden van de ombudscommissie voor de duur van zes jaar.
3. De raad benoemt uit de leden de voorzitter en de plaatsvervangend voorzitter van de ombudscommissie.
1. De ombudscommissie zendt jaarlijks een verslag van zijn werkzaamheden aan de raad.
2. Op de ombudscommissie en op ieder lid afzonderlijk zijn de artikelen 81q, derde en vierde lid, 81r, 81s, 81t en 81v van overeenkomstige toepassing.
1. De raad kan voor de behandeling van verzoekschriften een gezamenlijke ombudsman of een gezamenlijke ombudscommissie instellen met de raad of raden van een of meer andere gemeenten, dan wel met provinciale staten van een of meer provincies, dan wel met het algemeen bestuur van een of meer waterschappen, dan wel met het algemeen bestuur van een of meer openbare lichamen of gemeenschappelijke organen ingesteld bij gemeenschappelijke regeling.
2. De ombudsman of de ombudscommissie zendt jaarlijks een verslag van zijn werkzaamheden aan de vertegenwoordigende organen van de deelnemende rechtspersonen.
3. Op de ombudsman en op ieder afzonderlijk lid van de ombudscommissie zijn de artikelen 81q tot en met 81t, 81v en 81w van overeenkomstige toepassing.
Indien de raad een ombudsman of een ombudscommissie instelt met toepassing van de Wet gemeenschappelijke regelingen, zijn de in die wet ten aanzien van gemeenschappelijke organen opgenomen bepalingen slechts van toepassing voor zover de aard van de aan de ombudsman of de ombudscommissie opgedragen taken zich daartegen niet verzet.
Artikel 89 wordt als volgt gewijzigd:
1. Onder verlettering van de onderdelen p en q in q en r, wordt in het eerste lid een nieuw onderdeel p ingevoegd, luidende:
p. ombudsman of lid van de ombudscommissie als bedoeld in artikel 81p, eerste lid;.
2. In het tweede lid wordt «aanhef en onder q» vervangen door: aanhef en onder r.
3. In het derde lid wordt «aanhef en onder p» vervangen door: aanhef en onder q.
Artikel 90 wordt als volgt gewijzigd:
1. Onder verlettering van de onderdelen p en q in q en r, wordt in het eerste lid een nieuw onderdeel p ingevoegd, luidende:
p. ombudsman of lid van de ombudscommissie als bedoeld in artikel 81p, eerste lid;.
2. In het tweede lid wordt «aanhef en onder q» vervangen door: aanhef en onder r.
3. In het derde lid wordt «aanhef en onder p» vervangen door: aanhef en onder q.
De Provinciewet wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 13 wordt als volgt gewijzigd:
1. Onder verlettering van onderdeel j in k, wordt in het eerste lid een nieuw onderdeel j ingevoegd, luidende:
j. ombudsman of lid van de ombudscommissie als bedoeld in artikel 79q, eerste lid;.
2. In het derde lid wordt «aanhef en onder j» vervangen door: aanhef en onder k.
Aan artikel 67 wordt, onder verlettering van de onderdelen p tot en met u in q tot en met v, een nieuw onderdeel p ingevoegd, luidende:
p. ombudsman of lid van de ombudscommissie als bedoeld in artikel 79q, eerste lid.
Na hoofdstuk IVB wordt een hoofdstuk ingevoegd, dat luidt:
1. Met inachtneming van het bepaalde in dit hoofdstuk kunnen provinciale staten de behandeling van verzoekschriften als bedoeld in artikel 9:18, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, opdragen aan een provinciale ombudsman of ombudscommissie, dan wel een gezamenlijke ombudsman of ombudscommissie.
2. Een ombudsman of ombudscommissie als bedoeld in het eerste lid kan slechts per 1 januari van enig jaar worden ingesteld. Indien provinciale staten hiertoe besluiten, zenden zij het besluit tot instelling aan de Nationale ombudsman voor 1 juli van het jaar voorafgaand aan het jaar waarin de instelling ingaat.
3. De instelling van een ombudsman of ombudscommissie als bedoeld in het eerste lid kan slechts per 1 januari van enig jaar worden beëindigd. Indien provinciale staten hiertoe besluiten, zenden zij het besluit tot beëindiging van de instelling aan de Nationale ombudsman voor 1 juli van het jaar voorafgaand aan het jaar waarin de instelling eindigt.
1. Indien provinciale staten de behandeling van verzoekschriften opdragen aan een provinciale ombudsman, benoemen zij deze voor de duur van zes jaar.
2. Provinciale staten benoemen een plaatsvervangend ombudsman. Deze paragraaf is op de plaatsvervangend ombudsman van overeenkomstige toepassing.
3. De ombudsman wordt door provinciale staten ontslagen:
a. op eigen verzoek;
b. wanneer hij door ziekte of gebreken blijvend ongeschikt is zijn functie te vervullen;
c. bij de aanvaarding van een betrekking als bedoeld in artikel 79s, eerste lid;
d. wanneer hij bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak wegens misdrijf is veroordeeld, dan wel hem bij zulk een uitspraak een maatregel is opgelegd die vrijheidsbeneming tot gevolg heeft;
e. indien hij bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak onder curatele is gesteld, in staat van faillissement is verklaard, ten aanzien van hem de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard, hij surseance van betaling heeft verkregen of wegens schulden is gegijzeld;
f. indien hij naar het oordeel van provinciale staten ernstig nadeel toebrengt aan het in hem gestelde vertrouwen.
4. Provinciale staten stellen de ombudsman op non-activiteit indien hij:
a. zich in voorlopige hechtenis bevindt;
b. bij een nog niet onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak wegens misdrijf is veroordeeld, dan wel hem bij zulk een uitspraak een maatregel is opgelegd die vrijheidsbeneming tot gevolg heeft;
c. onder curatele is gesteld, in staat van faillissement is verklaard, ten aanzien van hem de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard, hij surseance van betaling heeft verkregen of wegens schulden is gegijzeld ingevolge een nog niet onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak.
1. De ombudsman vervult geen betrekkingen waarvan de uitoefening ongewenst is met het oog op een goede vervulling van zijn ambt of op de handhaving van zijn onpartijdigheid en onafhankelijkheid of van het vertrouwen daarin.
2. Artikel 11 is van overeenkomstige toepassing op de ombudsman.
Alvorens zijn functie te kunnen uitoefenen, legt de ombudsman in de vergadering van provinciale staten, in handen van de voorzitter, de volgende eed (verklaring en belofte) af:
«Ik zweer (verklaar) dat ik, om tot ombudsman benoemd te worden, rechtstreeks noch middellijk, onder welke naam of welk voorwendsel ook, enige gift of gunst heb gegeven of beloofd.
Ik zweer (verklaar en beloof) dat ik, om iets in dit ambt te doen of te laten, rechtstreeks noch middellijk enig geschenk of enige belofte heb aangenomen of zal aannemen.
Ik zweer (verklaar en beloof) dat ik getrouw zal zijn aan de Grondwet, dat ik de wetten zal nakomen en dat ik mijn plichten als ombudsman naar eer en geweten zal vervullen.
Zo waarlijk helpe mij God almachtig!»
(«Dat verklaar en beloof ik!»)
1. Op voordracht van de ombudsman benoemen gedeputeerde staten het personeel van de ombudsman dat nodig is voor een goede uitoefening van de werkzaamheden.
2. De ombudsman ontvangt ter zake van de uitoefening van zijn werkzaamheden geen instructies, noch in het algemeen, noch voor een enkel geval.
3. Het personeel van de ombudsman verricht geen werkzaamheden voor een bestuursorgaan naar wiens gedraging de ombudsman een onderzoek kan instellen.
4. Het personeel van de ombudsman is ter zake van de werkzaamheden die het voor de ombudsman verricht, uitsluitend aan hem verantwoording schuldig.
De ombudsman ontvangt een bij verordening van provinciale staten vastgestelde vergoeding voor zijn werkzaamheden en een tegemoetkoming in de kosten.
1. Indien provinciale staten de behandeling van verzoekschriften opdraagt aan een provinciale ombudscommissie, stellen provinciale staten het aantal leden van de ombudscommissie vast.
2. Provinciale staten benoemen de leden van de ombudscommissie voor de duur van zes jaar.
3. Provinciale staten benoemen uit de leden de voorzitter en de plaatsvervangend voorzitter van de ombudscommissie.
1. De ombudscommissie zendt jaarlijks een verslag van zijn werkzaamheden aan provinciale staten.
2. Op de ombudscommissie en op ieder lid afzonderlijk zijn de artikelen 79r, derde en vierde lid, 79s, 79t, 79u en 79w van overeenkomstige toepassing.
1. Provinciale staten kunnen voor de behandeling van verzoekschriften een gezamenlijke ombudsman of een gezamenlijke ombudscommissie instellen met de raad of raden van een of meer andere gemeenten, dan wel met provinciale staten van een of meer provincies, dan wel met het algemeen bestuur van een of meer waterschappen, dan wel met het algemeen bestuur van een of meer openbare lichamen of gemeenschappelijke organen ingesteld bij gemeenschappelijke regeling.
2. De ombudsman of de ombudscommissie zendt jaarlijks een verslag van zijn werkzaamheden aan de vertegenwoordigende organen van de deelnemende rechtspersonen.
3. Op de ombudsman en op ieder afzonderlijk lid van de ombudscommissie zijn de artikelen 79r tot en met 79u, 79w en 79x van overeenkomstige toepassing.
Indien provinciale staten een ombudsman of een ombudscommissie instellen met toepassing van de Wet gemeenschappelijke regelingen, zijn de in die wet ten aanzien van gemeenschappelijke organen opgenomen bepalingen slechts van toepassing voor zover de aard van de aan de ombudsman of de ombudscommissie opgedragen taken zich daartegen niet verzet.
De Waterschapswet wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 31, tweede lid, komt te luiden:
2. Een lid van het algemeen bestuur is niet tevens:
a. ambtenaar door of vanwege het waterschapsbestuur aangesteld of daaraan ondergeschikt;
b. ombudsman of lid van de ombudscommissie als bedoeld in artikel 51b, eerste lid.
Aan artikel 41, derde lid, wordt een tweede volzin toegevoegd, luidende: Geen ontheffing wordt verleend indien het de ombudsman of een lid van de ombudscommissie betreft als bedoeld in artikel 51b, eerste lid.
Artikel 47, eerste lid, komt te luiden:
1. De voorzitter is niet tevens:
a. lid van het algemeen bestuur van het waterschap waarvan hij voorzitter is, noch, behoudens bij koninklijk besluit verleende ontheffing, burgemeester of wethouder van een in een gebied van het waterschap gelegen gemeente;
b. ombudsman of lid van de ombudscommissie als bedoeld in artikel 51b, eerste lid.
Na hoofdstuk VI wordt een hoofdstuk ingevoegd, dat luidt:
1. Met inachtneming van het bepaalde in dit hoofdstuk kan het algemeen bestuur de behandeling van verzoekschriften als bedoeld in artikel 9:18, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht opdragen aan een ombudsman of ombudscommissie voor het waterschap, dan wel een gezamenlijke ombudsman of ombudscommissie.
2. Een ombudsman of ombudscommissie als bedoeld in het eerste lid kan slechts per 1 januari van enig jaar worden ingesteld. Indien het algemeen bestuur hiertoe besluit, zendt het het besluit tot instelling aan de Nationale ombudsman voor 1 juli van het jaar voorafgaand aan het jaar waarin de instelling ingaat.
3. De instelling van een ombudsman of ombudscommissie als bedoeld in het eerste lid kan slechts per 1 januari van enig jaar worden beëindigd. Indien het algemeen bestuur hiertoe besluit, zendt het het besluit tot beëindiging van de instelling aan de Nationale ombudsman voor 1 juli van het jaar voorafgaand aan het jaar waarin de instelling eindigt.
1. Indien het algemeen bestuur de behandeling van verzoekschriften opdraagt aan een ombudsman voor het waterschap, benoemt het deze voor de duur van zes jaar.
2. Het algemeen bestuur benoemt een plaatsvervangend ombudsman. Deze paragraaf is op de plaatsvervangend ombudsman van overeenkomstige toepassing.
3. De ombudsman wordt door het algemeen bestuur ontslagen:
a. op eigen verzoek;
b. wanneer hij door ziekte of gebreken blijvend ongeschikt is zijn functie te vervullen;
c. bij de aanvaarding van een betrekking als bedoeld in artikel 51d, eerste lid;
d. wanneer hij bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak wegens misdrijf is veroordeeld, dan wel hem bij zulk een uitspraak een maatregel is opgelegd die vrijheidsbeneming tot gevolg heeft;
e. indien hij bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak onder curatele is gesteld, in staat van faillissement is verklaard, ten aanzien van hem de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard, hij surseance van betaling heeft verkregen of wegens schulden is gegijzeld;
f. indien hij naar het oordeel van provinciale staten ernstig nadeel toebrengt aan het in hem gestelde vertrouwen.
4. Het algemeen bestuur stelt de ombudsman op non-activiteit indien hij:
a. zich in voorlopige hechtenis bevindt;
b. bij een nog niet onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak wegens misdrijf is veroordeeld, dan wel hem bij zulk een uitspraak een maatregel is opgelegd die vrijheidsbeneming tot gevolg heeft;
c. onder curatele is gesteld, in staat van faillissement is verklaard, ten aanzien van hem de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard, hij surseance van betaling heeft verkregen of wegens schulden is gegijzeld ingevolge een nog niet onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak.
1. De ombudsman vervult geen betrekkingen waarvan de uitoefening ongewenst is met het oog op een goede vervulling van zijn ambt of op de handhaving van zijn onpartijdigheid en onafhankelijkheid of van het vertrouwen daarin.
2. Artikel 32 is van overeenkomstige toepassing op de ombudsman.
Alvorens zijn functie te kunnen uitoefenen, legt de ombudsman in de vergadering van het algemeen bestuur, in handen van de voorzitter, de volgende eed (verklaring en belofte) af:
«Ik zweer (verklaar) dat ik, om tot ombudsman benoemd te worden, rechtstreeks noch middellijk, onder welke naam of welk voorwendsel ook, enige gift of gunst heb gegeven of beloofd.
Ik zweer (verklaar en beloof) dat ik, om iets in dit ambt te doen of te laten, rechtstreeks noch middellijk enig geschenk of enige belofte heb aangenomen of zal aannemen.
Ik zweer (verklaar en beloof) dat ik getrouw zal zijn aan de Grondwet, dat ik de wetten zal nakomen en dat ik mijn plichten als ombudsman naar eer en geweten zal vervullen.
Zo waarlijk helpe mij God almachtig!»
(«Dat verklaar en beloof ik!»)
1. Op voordracht van de ombudsman benoemt het dagelijks bestuur het personeel van de ombudsman dat nodig is voor een goede uitoefening van zijn werkzaamheden.
2. De ombudsman ontvangt ter zake van de uitoefening van zijn werkzaamheden geen instructies, noch in het algemeen, noch voor een enkel geval.
3. Het personeel van de ombudsman verricht geen werkzaamheden voor een bestuursorgaan naar wiens gedraging de ombudsman een onderzoek kan instellen.
4. Het personeel van de ombudsman is ter zake van de werkzaamheden die het voor de ombudsman verricht, uitsluitend aan hem verantwoording schuldig.
De ombudsman zendt jaarlijks een verslag van zijn werkzaamheden aan het algemeen bestuur.
De ombudsman ontvangt een bij verordening van het algemeen bestuur vastgestelde vergoeding voor zijn werkzaamheden en een tegemoetkoming in de kosten.
1. Indien het algemeen bestuur de behandeling van verzoekschriften opdraagt aan een ombudscommissie voor het waterschap, stelt het algemeen bestuur het aantal leden van de ombudscommissie vast.
2. Het algemeen bestuur benoemt de leden van de ombudscommissie voor de duur van zes jaar.
3. Het algemeen bestuur benoemt uit de leden de voorzitter en de plaatsvervangend voorzitter van de ombudscommissie.
1. De ombudscommissie zendt jaarlijks een verslag van zijn werkzaamheden aan het algemeen bestuur.
2. Op de ombudscommissie en op ieder lid afzonderlijk zijn de artikelen 51c, derde en vierde lid, 51d, 51e, 51f en 51h van overeenkomstige toepassing.
1. Het algemeen bestuur kan voor de behandeling van verzoekschriften een gezamenlijke ombudsman of een gezamenlijke ombudscommissie instellen met de raad of raden van een of meer andere gemeenten, dan wel met provinciale staten van een of meer provincies, dan wel met het algemeen bestuur van een of meer waterschappen, dan wel met het algemeen bestuur van een of meer openbare lichamen of gemeenschappelijke organen ingesteld bij gemeenschappelijke regeling.
2. De ombudsman of de ombudscommissie zendt jaarlijks een verslag van zijn werkzaamheden aan de vertegenwoordigende organen van de deelnemende rechtspersonen.
3. Op de ombudsman en op ieder afzonderlijk lid van de ombudscommissie zijn de artikelen 51c tot en met 51f, 51h en 51i van overeenkomstige toepassing.
Indien het algemeen bestuur een ombudsman of een ombudscommissie instelt met toepassing van de Wet gemeenschappelijke regelingen, zijn de in die wet ten aanzien van gemeenschappelijke organen opgenomen bepalingen slechts van toepassing voor zover de aard van de aan de ombudsman of de ombudscommissie opgedragen taken zich daartegen niet verzet.
Aan artikel 10 van de Wet gemeenschappelijke regelingen wordt een vierde lid toegevoegd, luidende:
4. Een regeling als bedoeld in artikel 8, eerste of tweede lid, kan aangeven dat een ombudsman of ombudscommissie van een van de deelnemers aan de gemeenschappelijke regeling als bedoeld in artikel 81p, eerste lid, van de Gemeentewet, artikel 79q, eerste lid, van de Provinciewet of artikel 51b, eerste lid, van de Waterschapswet bevoegd is tot de behandeling van verzoekschriften als bedoeld in artikel 9:18, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Indien een regeling de hiervoor bedoelde bevoegdheid instelt, dan wel deze beëindigt, zendt het bestuur de regeling aan de Nationale ombudsman.
In de Wet algemene regels herindeling wordt na artikel 43 een nieuw artikel ingevoegd, luidende:
1. In afwijking van artikel 81p van de Gemeentewet kan de raad van een nieuwe gemeente op uiterlijk 15 januari van het jaar waarin de gemeente is ingesteld, de behandeling van verzoekschriften als bedoeld in artikel 9:18, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, opdragen aan een gemeentelijke ombudsman of ombudscommissie, dan wel een gezamenlijke ombudsman of ombudscommissie. Het besluit werkt terug tot 1 januari van het jaar waarin het is genomen.
2. Indien de raad een besluit als bedoeld in het eerste lid neemt, zendt hij dit binnen een week aan de Nationale ombudsman.
In artikel V, tweede lid, van de wet van 12 mei 1999, houdende aanvulling van de Algemene wet bestuursrecht met een regeling over de behandeling van klachten door bestuursorganen (Stb. 214) wordt «hoofdstuk 9 van de Algemene wet bestuursrecht» vervangen door: titel 9.1 van de Algemene wet bestuursrecht.
In artikel 34, derde lid, van de Kaderwet dienstplicht wordt «is hoofdstuk 9, afdeling 2 en 3, van de Algemene wet bestuursrecht van overeenkomstige toepassing» vervangen door: zijn de afdelingen 9.1.2 en 9.1.3 van de Algemene wet bestuursrecht van overeenkomstige toepassing.
Artikel 37v van de Luchtvaartwet wordt gewijzigd als volgt:
1. In het derde lid wordt «Hoofdstuk 9 van de Algemene wet bestuursrecht» vervangen door: Titel 9.1 van de Algemene wet bestuursrecht.
2. In het vierde lid wordt na «de Wet Nationale ombudsman» ingevoegd: en titel 9.2 van de Algemene wet bestuursrecht.
In artikel 9, derde lid, van de Militaire Ambtenarenwet 1931 wordt «is hoofdstuk 9, afdeling 2 en 3, van de Algemene wet bestuursrecht van overeenkomstige toepassing» vervangen door: zijn de afdelingen 9.1.2 en 9.1.3 van de Algemene wet bestuursrecht van overeenkomstige toepassing.
In artikel 20a, zevende lid, van de Pensioen- en spaarfondsenwet wordt «De Wet openbaarheid van bestuur en de Wet Nationale ombudsman zijn niet van toepassing» vervangen door: De Wet openbaarheid van bestuur, de Wet Nationale ombudsman en titel 9.2 van de Algemene wet bestuursrecht zijn niet van toepassing.
In artikel 18b, zevende lid, van de Wet betreffende verplichte deelneming in een beroepspensioenregeling wordt «De Wet openbaarheid van bestuur en de Wet Nationale ombudsman zijn niet van toepassing» vervangen door: De Wet openbaarheid van bestuur, de Wet Nationale ombudsman en titel 9.2 van de Algemene wet bestuursrecht zijn niet van toepassing.
Artikel 83 van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het derde lid wordt «Afdeling 9.3 van de Algemene wet bestuursrecht» vervangen door: Afdeling 9.1.3 van de Algemene wet bestuursrecht.
2. Na het derde lid worden twee leden toegevoegd, luidende:
4. In klachtprocedures waarbij Onze betrokken Minister, onder zijn verantwoordelijkheid werkzame personen of de commissie van toezicht ingevolge artikel 9:31 van de Algemene wet bestuursrecht worden verplicht tot het verstrekken van inlichtingen of het overleggen van stukken aan de Nationale ombudsman, blijft artikel 9:31, vijfde en zesde lid, van die wet buiten toepassing.
5. Indien Onze betrokken Minister, onder zijn verantwoordelijkheid werkzame personen of de commissie van toezicht worden verplicht tot het overleggen van stukken, kan worden volstaan met het ter inzage geven van de desbetreffende stukken. Van de desbetreffende stukken mag op generlei wijze een afschrift worden vervaardigd.
In artikel 26, zesde lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie wordt «Afdeling 9.2 van de Algemene wet bestuursrecht» vervangen door: Afdeling 9.1.2 van de Algemene wet bestuursrecht.
In artikel 23, eerste lid, van de Wet op het onderwijstoezicht wordt «afdeling 9.3 van de Algemene wet bestuursrecht» vervangen door: afdeling 9.1.3 van de Algemene wet bestuursrecht.
In artikel XIII, vierde lid, van de Wet organisatie en bestuur gerechten wordt «hoofdstuk II van de Wet Nationale ombudsman» vervangen door: hoofdstuk III van de Wet Nationale ombudsman.
In artikel 33a, zevende lid, van de Wet toezicht beleggingsinstellingen wordt «De Wet openbaarheid van bestuur en de Wet Nationale ombudsman zijn niet van toepassing» vervangen door: De Wet openbaarheid van bestuur, de Wet Nationale ombudsman en titel 9.2 van de Algemene wet bestuursrecht zijn niet van toepassing.
In artikel 48a, zevende lid, van de Wet toezicht effectenverkeer 1995 wordt «De Wet openbaarheid van bestuur en de Wet Nationale ombudsman zijn niet van toepassing» vervangen door: De Wet openbaarheid van bestuur, de Wet Nationale ombudsman en titel 9.2 van de Algemene wet bestuursrecht zijn niet van toepassing.
In artikel 90a, zevende lid, van de Wet toezicht kredietwezen 1992 wordt «De Wet openbaarheid van bestuur en de Wet Nationale ombudsman zijn niet van toepassing» vervangen door: De Wet openbaarheid van bestuur, de Wet Nationale ombudsman en titel 9.2 van de Algemene wet bestuursrecht zijn niet van toepassing.
In artikel 93a, zevende lid, van de Wet toezicht natura-uitvaartverzekeringsbedrijf wordt «De Wet openbaarheid van bestuur en de Wet Nationale ombudsman zijn niet van toepassing» vervangen door: De Wet openbaarheid van bestuur, de Wet Nationale ombudsman en titel 9.2 van de Algemene wet bestuursrecht zijn niet van toepassing.
In artikel 188a, zevende lid, van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993 wordt «De Wet openbaarheid van bestuur en de Wet Nationale ombudsman zijn niet van toepassing» vervangen door: De Wet openbaarheid van bestuur, de Wet Nationale ombudsman en titel 9.2 van de Algemene wet bestuursrecht zijn niet van toepassing.
Indien het bij koninklijke boodschap van 11 mei 2001 tot wijziging van de Politiewet 1993 in verband met de aanpassing van de politieklachtregeling aan hoofdstuk 9 van de Algemene wet bestuursrecht (27 731) tot wet wordt verheven en in werking is getreden, wordt in artikel 61, derde lid, van de Politiewet 1993 «Hoofdstuk 9, afdeling 3, van de Algemene wet bestuursrecht» vervangen door: Afdeling 9.1.3 van de Algemene wet bestuursrecht.
Indien het bij koninklijke boodschap van 27 maart 2002 ingediende voorstel van wet op het Centraal bureau voor de statistiek (28 277) tot wet is of wordt verheven en in werking is getreden, komt artikel 81, tweede lid, van die wet te luiden als volgt:
2. In zaken waarin voor het tijdstip van verzelfstandiging van het CBS aan de Nationale ombudsman is verzocht een onderzoek te doen dan wel de Nationale ombudsman een onderzoek heeft ingesteld naar een gedraging die kan worden toegerekend aan het onder Onze Minister ressorterende CBS, treedt de directeur-generaal op dat tijdstip als bestuursorgaan in de zin van de Wet Nationale ombudsman in de plaats van Onze Minister.
Indien het bij koninklijke boodschap van 18 december 2001 ingediende voorstel van wet tot regeling van de aanspraak op, de toegang tot en de bekostiging van jeugdzorg (Wet op de jeugdzorg) (28 168) tot wet is of wordt verheven en in werking is getreden, wordt in artikel 67, tweede lid, van de Wet op de jeugdzorg «hoofdstuk 9 van de Algemene wet bestuursrecht» vervangen door: titel 9.1 van de Algemene wet bestuursrecht.
Indien het bij koninklijke boodschap van 22 juli 2002 ingediende voorstel van wet tot aanvulling van de Algemene wet bestuursrecht met regels over verkeer langs elektronische weg tussen burgers en bestuursorganen (Wet elektronisch bestuurlijk verkeer; kamerstukken II 2001/02, 28 483, nrs. 1–2) tot wet is verheven en in werking treedt of is getreden, wordt in artikel 9:28, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht na «de in dit artikel gestelde vereisten» ingevoegd: of indien het verzoekschrift geheel of gedeeltelijk is geweigerd op grond van artikel 2:15.
Onze Ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Justitie zenden binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van deze wet aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk.
1. Op verzoekschriften die bij de Nationale ombudsman zijn ingediend voor de inwerkingtreding van de artikelen I en II van deze wet, zijn de bepalingen van de Wet Nationale ombudsman van toepassing, zoals deze voor dat tijdstip luidden.
2. Ten aanzien van bestuursorganen van provincies, gemeenten, waterschappen en gemeenschappelijke regelingen waarop tot de inwerkingtreding van artikel II van deze wet, de Wet Nationale ombudsman niet van toepassing was, stelt de Nationale ombudsman geen onderzoek in voorzover het gaat om gedragingen die plaats vonden voordat artikel II van deze wet in werking was getreden.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
histnootDe Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
J. W. Remkes
De Minister van Justitie,
J. P. H. Donner
Uitgegeven de tweeëntwintigste februari 2005
De Minister van Justitie,
J. P. H. Donner
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2005-71.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.