Besluit van 12 december 2005, houdende regels met betrekking tot de instelling van een nationaal inventarisatiesysteem voor broeikasgassen en het opstellen van emissie-inventarissen van broeikasgassen

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 1 oktober 2004, nr. MJZ2004094821, Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving;

Gelet op artikel 4, eerste lid, van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering, artikel 5, eerste en tweede lid, van het Protocol van Kyoto bij voornoemd verdrag, artikel 3, eerste lid, en artikel 4, vierde lid, van beschikking nr. 280/2004/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 11 februari 2004 betreffende een bewakingssysteem voor de uitstoot van broeikasgassen in de Gemeenschap en de uitvoering van het Protocol van Kyoto (PbEU L 49) en artikel 59, eerste lid, van de Wet inzake de luchtverontreiniging;

De Raad van State gehoord (advies van 22 november 2004, nr. W08.04.0486/V);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 7 december 2005, nr. DJZ 2005211699, Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

Voor de toepassing van de bij of krachtens dit besluit gegeven voorschriften wordt verstaan onder:

a. Verdrag: het op 9 mei 1992 te New York tot stand gekomen Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake Klimaatverandering (Trb. 1992, 189);

b. Protocol: het op 11 december 1997 te Kyoto tot stand gekomen Protocol van Kyoto bij het Verdrag (Trb. 1998, 170, en 1999, 110);

c. nationale emissie-inventaris: inventaris als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onder a, van het Verdrag, van nationale antropogene emissies per bron en verwijdering per put van broeikasgassen, die niet vallen onder het Protocol van Montreal betreffende stoffen die de ozonlaag afbreken (Trb. 1988, 11);

d. nationaal inventarisatiesysteem: geheel van institutionele, juridische en procedurele voorzieningen als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van het Protocol, die in Nederland worden getroffen om de nationale emissie-inventaris op te stellen, te archiveren en openbaar te maken.

Artikel 2

  • 1. Er is een nationaal inventarisatiesysteem.

  • 2. Onze Minister is verantwoordelijk voor het nationaal inventarisatiesysteem en de nationale emissie-inventaris.

  • 3. Onze Minister wijst een organisatie aan die het beheer van het nationaal inventarisatiesysteem voert en zorg draagt voor het jaarlijks opstellen, archiveren en openbaar maken van de nationale emissie-inventaris.

Artikel 3

Het opstellen van de nationale emissie-inventaris geschiedt overeenkomstig de protocollen inzake broeikasgassen, uitgegeven door het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.

Artikel 4

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Artikel 5

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit inventarisatie broeikasgassen Wlv.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

’s-Gravenhage, 12 december 2005

Beatrix

De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

P. L. B. A. van Geel

Uitgegeven de tweeëntwintigste december 2005

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

NOTA VAN TOELICHTING

I. Algemeen

1. Inleiding

Op 20 december 1993 heeft Nederland het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake Klimaatverandering (hierna: Verdrag) geratificeerd. Doelstelling van dit verdrag is om de emissies van broeikasgassen te verminderen. Broeikasgassen zijn gassen die verantwoordelijk zijn voor de wereldwijde opwarming van de aarde, het zogenoemde broeikaseffect. Het Verdrag heeft geen betrekking op gassen die weliswaar bijdragen aan het broeikaseffect, maar die gereguleerd zijn onder het Protocol van Montreal van 1987 betreffende stoffen die de ozonlaag afbreken. Het Verdrag biedt een kader waarbinnen beleid voor bestrijding van emissies van broeikasgassen kan worden ontwikkeld. Tevens kan onder het Verdrag beleid worden ontwikkeld ter bevordering van de opname van broeikasgasemissies door zogenoemde putten («sinks»). Daarbij valt onder andere te denken aan opname van het broeikasgas CO2 door bomen.

Het Protocol van Kyoto (hierna: Protocol) bij het Verdrag, waarin verplichtingen voor reductie van broeikasgasemissies zijn geformuleerd, is door Nederland geratificeerd op 31 mei 2002. Het Protocol treedt in werking nadat vijfenvijftig staten het protocol hebben geratificeerd en indien de staten die hebben geratificeerd gezamenlijk, op basis van hun voor het jaar 1990 berekende emissies, verantwoordelijk zijn voor vijfenvijftig procent van de emissies van de geïndustrialiseerde landen. Aan beide voorwaarden is inmiddels voldaan sinds Rusland het Protocol eind 2004 heeft geratificeerd. Het Protocol is op 16 februari 2005 in werking getreden.

In artikel 4, eerste lid, van het Verdrag wordt de partijen de verplichting opgelegd om jaarlijks een nationale inventaris op te stellen en te publiceren van antropogene emissies per bron en verwijdering per put van de broeikasgassen die beschreven zijn in het Verdrag. Daartoe dienen partijen vergelijkbare methodieken te gebruiken. De Conferentie der Partijen (COP) onder het Verdrag is verantwoordelijk voor de totstandkoming en vaststelling van de methodieken. Op verzoek van de COP stelt het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC) de (inhoudelijk technische) methodieken op voor de monitoring van de emissies van broeikasgassen en de verwijderingen per put.

In het Protocol zijn reductieverplichtingen voor emissies van broeikasgassen geformuleerd. Om die reductieverplichtingen te kunnen controleren, is een goede rapportage van de jaarlijkse emissies noodzakelijk. Het Protocol stelt dan ook in artikel 5, eerste lid, dat de partijen moeten beschikken over een nationaal inventarisatiesysteem voor het bepalen van de emissies van broeikasgassen. Het nationale inventarisatiesysteem moet uiterlijk één jaar voor de start van de eerste budgetperiode (de periode waarin de reductie van broeikasgassen gerealiseerd moet worden), die loopt van 2008 tot 2012, gereed zijn. Dit betekent dat het nationale inventarisatiesysteem volgens het Protocol gereed zou moeten zijn voor 2007. Wat moet worden verstaan onder een «nationaal inventarisatiesysteem», is nader bepaald in de Richtlijnen voor nationale systemen die zijn vastgesteld tijdens de zevende COP te Marrakesh (richtlijnen voor de nationale systemen, zoals vastgelegd in het verslag van de zevende bijeenkomst van Partijen onder het Verdrag, gehouden te Marrakesh van 29 oktober tot 10 november 2001, FCCC/CP/2001/13/Add. 3, p. 4). Hierin is bepaald dat het nationale inventarisatiesysteem het geheel is van alle institutionele, juridische en procedurele voorzieningen, waarmee de hoogte van emissies en verwijdering door putten kan worden vastgesteld. In de Akkoorden van Marrakesh is een aantal eisen gedefinieerd waaraan het nationale systeem moet voldoen. Zo worden eisen gesteld aan planning, voorbereiding en beheer van het nationale systeem. Er dient een systeem van kwaliteitsborging (Quality Assurance/Quality Control, ofwel QA/QC) operationeel te zijn. Dit betekent dat ook alle informatie moet worden gearchiveerd die relevant is voor de onderbouwing van de inventaris, waaronder gedisaggregeerde gegevens en beschrijvingen van de wijze van gebruik van deze gegevens. Een en ander is nader uitgewerkt in de Protocollen broeikasgassen die door het Ministerie van Volkshuis-vesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM) worden uitgegeven. De informatie moet op één centrale locatie beschikbaar zijn. Die centrale locatie is de door de Minister van VROM aangewezen organisatie die het beheer van de nationale inventaris voert. Die organisatie zal ook alle gegevens die ten grondslag liggen aan de nationale inventaris moeten archiveren. Tot slot zal die organisatie ook de jaarlijks vastgestelde nationale inventaris bekendmaken.

De Europese Gemeenschap is partij bij het Verdrag en heeft het Protocol geratificeerd. Nederland is daardoor zowel individueel als gezamenlijk, als lid van de Europese Unie, partij bij het Verdrag en Protocol. De verplichtingen van het Verdrag en het Protocol, bijvoorbeeld de verplichting om een jaarlijkse emissie-inventaris te leveren en een nationaal inventarisatiesysteem te bouwen, zijn ook van toepassing op de Europese Gemeenschap als geheel. De Europese Commissie stelt op basis van de data van de lidstaten de gezamenlijke Europese rapportages op. Om deze taak goed te kunnen uitvoeren, dient de Europese Commissie tijdig te beschikken over kwalitatief goede data van de lidstaten. Op grond van Beschikking nr. 280/2004/EG betreffende een bewakingssysteem voor de uitstoot van broeikasgassen in de Gemeenschap en de uitvoering van het Protocol van Kyoto (PbEU L 49), worden eisen gesteld aan lidstaten, die de Europese Commissie in staat stellen om aan de verplichtingen te voldoen. Zo wordt in de beschikking voorgeschreven dat lidstaten voor een aantal vastgestelde data informatie aanleveren die de Europese Commissie nodig heeft om overzichten van emissies, trends, beleidsontwikkelingen en prognoses op te stellen voor de EU als geheel. Daarnaast legt de beschikking de basis voor de totstandkoming van een aantal voorzieningen op Europees niveau, zoals een nationaal inventarisatiesysteem voor broeikasgassen voor de gehele Europese Unie en een Europees Register, waarin de handel in emissie-eenheden geadministreerd kan worden.

De gegevens uit de volgens dit besluit op te zetten inventarisatie dienen ook om te voldoen aan de verplichting tot het verschaffen van de nodige gegevens aan de Europese Unie. Daarbij is nog van belang dat de beschikking van de lidstaten eist dat hun nationale inventarisatiesysteem eerder dan 2007, namelijk al op 31 december 2005, gereed is. Deze vervroeging is nodig omdat (conform artikel 3 van Beschikking 2002/358/EG, betreffende de goedkeuring door de Europese Gemeenschap van het Protocol) uiterlijk 31 december 2006 een besluit moet zijn genomen over de gekwantificeerde reductieverplichtingen, gebaseerd op emissieniveaus, die respectievelijk gelden voor de Europese Gemeenschap en ieder van haar lidstaten. Dit als uitwerking van eerder gemaakte afspraken over reductiepercentages die iedere EU-lidstaat zal realiseren («burden sharing agreement»). Informatie uit de nationale inventarisatiesystemen van de lidstaten is nodig voor de kwantitatieve invulling van die verdeling.

In Nederland wordt sinds enige jaren gewerkt aan de opbouw van het nationaal inventarisatiesysteem. Daartoe zijn de afgelopen jaren de monitoringsmethodieken die door rekeninstituten zoals het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) worden gebruikt, vergeleken met de IPCC-richtlijnen en zo nodig aan deze richtlijnen aangepast. Daarnaast zijn alle methodieken in documenten, protocollen inzake broeikasgassen, vastgelegd. Naast een beschrijving van de methodieken, bevatten de protocollen ook een beschrijving van de procedures, waarin bepaald is welke instellingen die over de betrokken gegevens beschikken, op welke momenten een bijdrage moeten leveren aan de broeikasgasinventaris.

De opbouw van het nationaal inventarisatiesysteem wordt uitgevoerd door SenterNovem in samenwerking met instituten, zoals het RIVM, TNO, CBS en ECN. SenterNovem is een onder het Ministerie van Economische Zaken ressorterend agentschap en is een samenvoeging van de afzonderlijke tijdelijke agentschappen Senter en Novem. Met name Novem (Nederlandse Organisatie voor Energie en Milieu) is reeds geruime tijd betrokken bij onder meer onderzoek op het gebied van emissies.

Het Nederlandse nationaal inventarisatiesysteem zal bestaan uit het geheel van Protocollen. De Protocollen worden door het Ministerie van VROM geautoriseerd en uitgegeven. Bij ministeriële regeling zal worden aangeven welke versies van de protocollen inzake broeikasgassen van toepassing zijn. Deze protocollen zullen worden gepubliceerd op een gezamenlijke internet-site van het Ministerie van VROM, RIVM en SenterNovem, www.broeikasgassen.nl. Op deze internet-site zal ook de jaarlijkse emissie-inventaris zijn in te zien.

Het onderhavige besluit voorziet in één van de eisen die in de Marrakesh-akkoorden is gesteld aan het nationaal inventarisatiesysteem, namelijk de juridische verankering ervan.

2. Administratieve lasten

Het onderhavige besluit leidt niet tot wijziging van de administratieve lasten voor het bedrijfsleven. Aan het bedrijfsleven worden geen verplichtingen opgelegd. Het ontwerpbesluit is voorgelegd aan het Adviescollege toetsing administratieve lasten (Actal). Dit college heeft te kennen gegeven het ontwerpbesluit niet te selecteren voor een Actal-toets.

II. Artikelsgewijs

Artikel 2

Als onderdeel van het nationaal inventarisatiesysteem dient een staat op grond van de Marrakesh-akkoorden een «national entity» aan te wijzen die belast zal worden met de uitvoering van de emissie-inventaris. Op grond van dit artikel wijst de Minister van VROM deze organisatie aan, welke organisatie tevens zorg draagt voor het beheer van het nationale inventarisatiesysteem. Dit laatste impliceert dat de aangewezen organisatie ook zorg draagt voor het kwaliteitszorgsysteem, archivering van gegevens die ten grondslag liggen aan de nationale inventaris en bekendmaking van de nationale inventaris, één en ander overeenkomstig de eisen die daartoe zijn gesteld in de Marrakesh-akkoorden. De algehele verantwoordelijkheid ligt bij de Minister van VROM. Op grond van artikel 59, vierde lid, van de Wet inzake de luchtverontreiniging kan de Minister voorschriften verbinden aan de aanwijzing.

Artikel 3

Op grond van artikel 59, vierde lid, van de Wet inzake de luchtverontreiniging zal bij ministeriële regeling worden bepaald welke uitgaven van de protocollen inzake de broeikasgassen, moeten worden toegepast door de krachtens artikel 2 aangewezen organisatie. In deze protocollen zijn procedures en methodieken voor het opstellen van emissie-inventarissen vastgelegd.

De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

P. L. B. A. van Geel


XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid j° vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het zonder meer instemmend luidt.

Naar boven