Wet van 7 april 2005, houdende wijziging van de Wet op de waterhuishouding en de Wet milieubeheer ten behoeve van de implementatie van richtlijn nr. 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (PbEG L 327)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben dat de implementatie van richtlijn nr. 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (PbEG L 327) wijziging van de Wet op de waterhuishouding en de Wet milieubeheer noodzakelijk maakt;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Wet op de waterhuishouding wordt gewijzigd als volgt:

A

Het opschrift van hoofdstuk I wordt vervangen door:

HOOFDSTUK I. ALGEMENE BEPALINGEN

B

Artikel 1 wordt gewijzigd als volgt:

1. De begripsomschrijving van «Onze Ministers» wordt vervangen door: «Onze Ministers»: Onze Minister van Verkeer en Waterstaat tezamen met Onze Ministers van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, ieder voor zover het aangelegenheden betreft die mede tot zijn verantwoordelijkheid behoren;

2. Onder vervanging van de punt door een puntkomma wordt aan het einde van het artikel toegevoegd:

«kaderrichtlijn water»: richtlijn nr. 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (PbEG L 327), zoals deze is gewijzigd bij beschikking nr. 2455/2001/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 november 2001 tot vaststelling van de lijst van prioritaire stoffen op het gebied van het waterbeleid en tot wijziging van richtlijn 2000/60/EG (PbEG L 331) en met inbegrip van wijzigingen uit hoofde van artikel 20, eerste lid, van de richtlijn, doch voor het overige naar de tekst zoals deze bij de richtlijn is vastgesteld;

«stroomgebied»: een gebied vanwaar al het over het oppervlak lopende water via een reeks stromen, rivieren en eventueel meren door één riviermond, estuarium of delta in zee stroomt;

«stroomgebieddistrict»: het gebied van land en zee, gevormd door een of meer aan elkaar grenzende stroomgebieden met de bijbehorende grond- en kustwateren;

«stroomgebiedbeheersplan»: plan als bedoeld in artikel 13 van de kaderrichtlijn water, dat betrekking heeft op het op Nederlands grondgebied gelegen deel van een stroomgebieddistrict;

«internationaal stroomgebiedbeheersplan»: plan als bedoeld in artikel 13 van de kaderrichtlijn water, dat betrekking heeft op zowel het op Nederlands grondgebied gelegen deel van een stroomgebieddistrict als het buiten Nederlands grondgebied gelegen deel van een stroomgebieddistrict.

C

Na artikel 1 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 1a

Een wijziging uit hoofde van artikel 20, eerste lid, van de kaderrichtlijn water gaat voor de toepassing van deze wet gelden met ingang van de dag waarop aan de betrokken wijzigingsrichtlijn uitvoering moet zijn gegeven, tenzij bij ministerieel besluit, dat in de Staatscourant wordt bekendgemaakt, een ander tijdstip wordt vastgesteld.

D

Na artikel 2 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 2a

  • 1. Voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde wordt het Nederlandse grondgebied ingedeeld in de op Nederlands grondgebied gelegen delen van de stroomgebieddistricten Eems, Rijn, Maas en Schelde. Onder het Nederlandse grondgebied wordt mede verstaan de territoriale zee, voor zover die is gelegen aan de landzijde van de lijn waarvan elk punt zich bevindt op een afstand van een internationale zeemijl, zijnde achttienhonderd en twee en vijftig meter, gemeten zeewaarts vanaf de laagwaterlijn, bedoeld in artikel 1 van de Wet grenzen Nederlandse territoriale zee of de basislijn, bedoeld in artikel 2 van die wet.

  • 2. De onderlinge grenzen van de Nederlandse delen van de stroomgebieddistricten worden vastgesteld bij algemene maatregel van bestuur. Daarbij wordt tevens voorzien in de toedeling van grondwatervoorkomens aan één van de stroomgebieddistricten.

  • 3. Bij de voorbereiding van de maatregel raadplegen Onze Ministers per stroomgebieddistrict gedeputeerde staten van de betrokken provincies, de kwaliteitsbeheerders en de kwantiteitsbeheerders, alsmede de regeringen van de andere staten in het stroomgebieddistrict.

Artikel 2b

  • 1. Provinciale besturen, kwaliteitsbeheerders, kwantiteitsbeheerders en gemeentebesturen:

    a. verrichten de analyses en beoordelingen, bedoeld in artikel 5 van de kaderrichtlijn water, en

    b. verstrekken aan Onze Minister de resultaten daarvan, alsmede de overige gegevens, bedoeld in bijlage VII van de kaderrichtlijn water,

    voor zover die betrekking hebben op hun onderscheiden aandeel in de waterhuishouding in een stroomgebieddistrict, onverminderd het bepaalde in hoofdstuk II van deze wet.

  • 2. Op initiatief van Onze Minister vindt per stroomgebieddistrict overleg van de betrokken bestuursorganen plaats ten behoeve van een goede uitvoering van het eerste lid.

  • 3. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld aangaande de gegevensverstrekking.

E

Artikel 3 wordt gewijzigd als volgt:

1. Het eerste lid wordt vervangen door:

  • 1. Onze Ministers stellen een nota vast waarin:

    a. de hoofdlijnen van het ten aanzien van de landelijke waterhuishouding te voeren beleid zijn aangegeven, en

    b. de stroomgebiedbeheersplannen of de inbreng voor de internationale stroomgebiedbeheersplannen met betrekking tot de in artikel 2a bedoelde delen van de stroomgebieddistricten zijn opgenomen.

    Bij het vaststellen van de nota wordt voor elk van de in artikel 2a bedoelde delen van de stroomgebieddistricten rekening gehouden met het desbetreffende internationale stroomgebiedbeheersplan, dan wel wordt dat plan in acht genomen voor zover dat uit het plan voortvloeit.

2. Aan het tweede lid, onderdeel d, wordt onder vervanging van de puntkomma door een komma, toegevoegd: met inbegrip van de maatregelen, bedoeld in artikel 11 van de kaderrichtlijn water, voor zover die op elk van de in artikel 2a bedoelde delen van de stroomgebieddistricten van toepassing zijn;.

3. Onder vernummering van het vierde en vijfde lid tot zesde en zevende lid worden na het derde lid twee leden ingevoegd, luidende:

  • 4. Een stroomgebiedbeheersplan omvat de informatie die ingevolge bijlage VII bij de kaderrichtlijn water daarin moet worden opgenomen.

  • 5. Het vierde lid is van overeenkomstige toepassing op de in het eerste lid, onderdeel b, bedoelde inbreng, met dien verstande dat slechts de gegevens worden opgenomen die betrekking of mede betrekking hebben op het Nederlandse deel van een stroomgebieddistrict.

4. Het zesde lid wordt vervangen door:

  • 6. De nota wordt tenminste eenmaal in de zes jaren herzien. Nieuwe of herziene maatregelen treden uiterlijk drie jaren na de opneming in de nota in werking.

F

Artikel 4 komt te luiden:

Artikel 4

  • 1. Met betrekking tot de voorbereiding van de nota of een herziening daarvan is de in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht geregelde procedure van toepassing.

  • 2. Onze Ministers leggen ter inzage:

    a. een tijdschema en een werkprogramma voor de opstelling of een herziening van het internationale stroomgebiedbeheersplan of het stroomgebiedbeheersplan, tenminste drie jaren voor het begin van de periode waarop het plan betrekking heeft,

    b. een tussentijds overzicht van belangrijke waterbeheerkwesties die zijn vastgesteld in het stroomgebieddistrict of het in artikel 2a bedoelde deel daarvan, tenminste twee jaren voor het begin van de periode waarop het plan of een herziening betrekking heeft, en

    c. het ontwerp voor het stroomgebiedbeheersplan of voor het internationaal stroomgebiedbeheersplan of een herziening voor zover betrekking of mede betrekking hebbend op het op Nederlands grondgebied gelegen deel van het desbetreffende stroomgebieddistrict, tenminste een jaar voor het begin van de periode waarop het plan of de herziening betrekking heeft.

  • 3. Een ieder wordt in de gelegenheid gesteld gedurende de termijn van terinzagelegging schriftelijk zijn zienswijze omtrent het ontwerp bij Onze Ministers naar voren te brengen.

  • 4. De termijn voor het naar voren brengen van zienswijzen over de in het tweede lid bedoelde stukken bedraagt zes maanden en vangt aan met ingang van de dag waarop het stuk ter inzage is gelegd.

  • 5. Met betrekking tot grensvormende of grensoverschrijdende wateren raadplegen Onze Ministers de ten aanzien van die wateren bevoegde Duitse of Belgische autoriteiten. Met betrekking tot stroomgebiedbeheersplannen en de inbreng voor de internationale stroomgebiedbeheersplannen raadplegen Onze Ministers de regeringen van de andere staten in het stroomgebieddistrict.

  • 6. Onze Ministers raadplegen ten aanzien van de maatregelen bedoeld in artikel 11 van de kaderrichtlijn gedeputeerde staten van de betrokken provincies en de kwantiteitsbeheerders en kwaliteitsbeheerders van het op Nederlands grondgebied gelegen deel van het stroomgebieddistrict.

  • 7. Onze Ministers brengen de ontvangen zienswijzen over het ontwerp voor een internationaal stroomgebiedbeheersplan of een herziening, voor zover die zienswijzen niet uitsluitend betrekking hebben op het op Nederlands grondgebied gelegen deel van het desbetreffende stroomgebieddistrict, ter kennis van de regeringen van de andere staten in het stroomgebieddistrict.

G

Artikel 5 wordt gewijzigd als volgt:

1. Onder vernummering van het derde tot en met vijfde lid in vierde tot en met zesde lid wordt een nieuw derde lid ingevoegd, luidende:

  • 3. Tot de maatregelen en voorzieningen, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, behoren mede, gerangschikt naar stroomgebieddistrict:

    a. de aanwijzing, overeenkomstig artikel 4, derde lid, van de kaderrichtlijn water, van regionale waterhuishoudkundige systemen of onderdelen daarvan als kunstmatige, als sterk veranderde dan wel als natuurlijke oppervlaktewaterlichamen en

    b. de maatregelen, bedoeld in artikel 11 van de kaderrichtlijn water.

2. Het vijfde lid wordt vervangen door:

  • 5. Het plan wordt tenminste eenmaal in de zes jaren herzien. Nieuwe of herziene maatregelen treden uiterlijk drie jaren na de opneming in het plan in werking.

3. Het zesde lid wordt vervangen door:

  • 6. Van een besluit tot vaststelling of herziening van het plan wordt mededeling gedaan in de Staatscourant.

H

Artikel 6 komt te luiden:

Artikel 6

  • 1. Onze Minister geeft met betrekking tot de voorbereiding van het plan of een herziening daarvan toepassing aan de in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht geregelde procedure.

  • 2. Onverminderd artikel 3:11, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht worden de stukken ter inzage gelegd ter griffie van de betrokken provincies.

  • 3. Een ieder wordt in de gelegenheid gesteld gedurende de termijn van terinzagelegging schriftelijk zijn zienswijze omtrent het ontwerp bij Onze Ministers naar voren te brengen.

  • 4. Met betrekking tot grensvormende of grensoverschrijdende wateren raadplegen Onze Ministers de ten aanzien van die wateren bevoegde Duitse of Belgische autoriteiten.

  • 5. Onze Ministers stemmen de in artikel 5, derde lid, bedoelde maatregelen en voorzieningen per stroomgebieddistrict af met gedeputeerde staten van de betrokken provincies en de kwantiteitsbeheerders en kwaliteitsbeheerders van het stroomgebieddistrict.

I

Artikel 7 wordt gewijzigd als volgt:

1. Onder vernummering van het vierde tot en met zesde lid in vijfde tot en met zevende lid wordt na het derde lid een nieuw lid ingevoegd, luidende:

  • 4. Tot de maatregelen en voorzieningen, bedoeld in het derde lid, onderdelen b, c en d, behoren mede, gerangschikt naar stroomgebieddistrict:

    a. de aanwijzing, overeenkomstig artikel 4, derde lid, van de kaderrichtlijn water, van regionale waterhuishoudkundige systemen of onderdelen daarvan als kunstmatige, als sterk veranderde dan wel als natuurlijke oppervlaktewaterlichamen en

    b. de maatregelen, bedoeld in artikel 11 van de kaderrichtlijn water, die in alle in de provincie gelegen delen van stroomgebieddistricten van toepassing zijn dan wel het te voeren grondwaterbeheer betreffen.

2. Het zesde lid wordt vervangen door:

  • 6. Het plan wordt ten minste een maal in de zes jaren herzien. Nieuwe of herziene maatregelen treden uiterlijk drie jaren na de opneming in het plan in werking.

3. Het zevende lid wordt vervangen door:

  • 7. Van een besluit tot vaststelling of herziening van een plan wordt mededeling gedaan in de Staatscourant. Het besluit tot vaststelling of herziening van het plan wordt met het plan toegezonden aan Onze Ministers.

J

Artikel 8 komt te luiden:

Artikel 8

  • 1. Provinciale staten stellen bij verordening nadere regelen met betrekking tot de voorbereiding van het plan en een herziening daarvan. Zij stellen daarbij in elk geval regels met betrekking tot:

    a. de wijze waarop het ontwerp van het plan of een herziening daarvan in gemeenschappelijk overleg met de kwaliteitsbeheerders en kwantiteitsbeheerders die een beheersplan als bedoeld in artikel 9 vaststellen, alsmede de gemeentebesturen wordt voorbereid;

    b. de raadpleging van Onze Minister, gedeputeerde staten van de aangrenzende provincies en, indien het plan betrekking heeft op grensvormende of grensoverschrijdende wateren, de ten aanzien van die wateren bevoegde Duitse of Belgische autoriteiten;

    c. het betrekken van de ingezetenen van de provincie en de in de provincie een belang hebbende natuurlijke personen of rechtspersonen bij de voorbereiding van het plan of een herziening daarvan, op de wijze voorzien in de krachtens artikel 147 van de Provinciewet vastgestelde verordening.

  • 2. Tevens regelen zij de instelling, samenstelling, taak en werkwijze van een commissie, die door gedeputeerde staten vooraf wordt gehoord over maatregelen en plannen die van betekenis zijn voor het provinciale beleid inzake de waterhuishouding.

  • 3. Provinciale Staten zenden het besluit waarbij de verordening is vastgesteld aan Onze Minister.

K

Artikel 9 komt te luiden:

Artikel 9

  • 1. Een kwantiteitsbeheerder of kwaliteitsbeheerder, niet zijnde het Rijk, stelt met betrekking tot oppervlaktewateren onder zijn beheer een beheersplan vast. Bij die vaststelling wordt rekening gehouden met het provinciaal plan voor de waterhuishouding.

  • 2. Een beheersplan geeft aan hetgeen de beheerder ter vervulling van zijn taak verricht.

  • 3. Door een kwaliteitsbeheerder worden mede opgenomen, gerangschikt naar stroomgebieddistrict en voor zover niet opgenomen in het provinciale plan:

    a. de aanwijzing, overeenkomstig artikel 4, derde lid, van de kaderrichtlijn water, van regionale waterhuishoudkundige systemen of onderdelen daarvan als kunstmatige, als sterk veranderde dan wel als natuurlijke oppervlaktewaterlichamen en

    b. de maatregelen, bedoeld in artikel 11 van de kaderrichtlijn water, met uitzondering van maatregelen die het kwantiteitsbeheer betreffen.

  • 4. Het derde lid, onderdeel b, is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van een kwantiteitsbeheerder, voor zover de maatregelen van artikel 11 van de kaderrichtlijn water het kwantiteitsbeheer van oppervlaktewateren betreffen.

  • 5. Een niet door het provinciaal bestuur vastgesteld beheersplan behoeft de goedkeuring van gedeputeerde staten.

  • 6. Het plan wordt tenminste een maal in de zes jaren herzien. Nieuwe of herziene maatregelen treden uiterlijk drie jaren na de opneming in het plan in werking.

  • 7. Provinciale staten stellen bij verordening nadere regels vast met betrekking tot de inrichting, voorbereiding en vaststelling van het beheersplan of een herziening daarvan. Zij geven daarin aan welke beheerders zijn uitgezonderd van de verplichting tot vaststelling van een beheersplan. Tevens geven zij daarin regels met betrekking tot:

    a. de wijze waarop kwantiteitsbeheerders en kwaliteitsbeheerders bij de voorbereiding en vaststelling van een plan samenwerken;

    b. het betrekken van de in het beheersgebied woonachtige personen en in het beheersgebied een belang hebbende natuurlijke personen en rechtspersonen bij de voorbereiding van het plan of een herziening daarvan, op overeenkomstige wijze als voorzien in de krachtens artikel 147 van de Provinciewet vastgestelde verordening en

    c. de raadpleging, indien het plan betrekking heeft op grensvormende of grensoverschrijdende wateren, van de ten aanzien van die wateren bevoegde Duitse of Belgische autoriteiten.

  • 8. Provinciale Staten zenden het besluit waarbij de verordening, bedoeld in het vorige lid, is vastgesteld aan Onze Minister.

L

In artikel 10, eerste lid, en artikel 11 wordt de zinsnede «indien een samenhangend en doelmatig beleid en beheer met betrekking tot de waterhuishoudings zulks vorderen» telkens vervangen door: indien een samenhangend en doelmatig beleid en beheer met betrekking tot de waterhuishouding, nationaal dan wel per stroomgebieddistrict, zulks vorderen.

M

Na artikel 66 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 67

  • 1. De bepalingen van deze wet zoals die luiden tot het tijdstip van inwerkingtreding van de Implementatiewet EG-kaderrichtlijn water blijven tot 22 december 2009 van toepassing op een voor dat tijdstip vastgestelde nota waterhuishouding en op een voor dat tijdstip vastgesteld plan als bedoeld in artikel 5, 7 of 9 van deze wet. Indien voor een zodanige nota of een zodanig plan de termijn, bedoeld in artikel 3, vierde lid, 5, vierde lid, of 7, vijfde lid, eindigt op een tijdstip, liggende tussen 21 december 2006 en 22 december 2009, kan die termijn worden verlengd tot 22 december 2009.

  • 2. Voor een waterhuishoudkundig systeem of onderdeel daarvan dat wordt gebruikt voor de onttrekking van voor menselijke consumptie bestemd water en van waaruit dagelijks meer dan 10 m3 water wordt onttrokken dan wel van waaruit water wordt ontrokken ten behoeve van meer dan 50 personen, wordt uiterlijk op 22 december 2004 een op dat gebruik betrekking hebbende functie vastgelegd in het desbetreffende plan als bedoeld in artikel 5, 7 of 9 van deze wet.

ARTIKEL II

De Wet milieubeheer wordt gewijzigd als volgt:

A

Artikel 1.1 wordt gewijzigd als volgt:

1. Onder vervanging van de punt door een puntkomma wordt aan het einde van het eerste lid toegevoegd:

de kaderrichtlijn water: richtlijn nr. 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (PbEG L 327), zoals deze is gewijzigd bij beschikking nr. 2455/2001/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 november 2001 tot vaststelling van de lijst van prioritaire stoffen op het gebied van het waterbeleid en tot wijziging van richtlijn 2000/60/EG (PbEG L 331) en met inbegrip van wijzigingen uit hoofde van artikel 20, eerste lid, van de richtlijn, doch voor het overige naar de tekst zoals deze bij de richtlijn is vastgesteld.

2. Na het dertiende lid wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 14. Een wijziging uit hoofde van artikel 20, eerste lid, van de kaderrichtlijn water gaat voor de toepassing van deze wet gelden met ingang van de dag waarop aan de betrokken wijzigingsrichtlijn uitvoering moet zijn gegeven, tenzij bij ministerieel besluit, dat in de Staatscourant of op andere geschikte wijze wordt bekendgemaakt, een ander tijdstip wordt vastgesteld.

B

Na artikel 5.2a wordt een artikel toegevoegd, luidende:

Artikel 5.2b

  • 1. Bij een maatregel als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, ter uitvoering van de kaderrichtlijn water, wordt aan provinciale staten opgedragen milieukwaliteitseisen, voorzover die niet zijn vastgesteld bij een maatregel op grond van artikel 5.1, eerste lid, in een provinciale milieuverordening als bedoeld in artikel 5.5, eerste lid, vast te stellen.

  • 2. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld die provinciale staten bij de vaststelling van de eisen in de provinciale milieuverordening in daarbij aan te wijzen gevallen in acht moeten nemen. Een zodanige regeling wordt vastgesteld door Onze Minister tezamen met Onze Ministers van Verkeer en Waterstaat en van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, ieder voor zover het aangelegenheden betreft die mede tot zijn verantwoordelijkheid behoren.

  • 3. Bij een maatregel als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, wordt overeenkomstig artikel 4, vierde, vijfde en zevende lid, van de kaderrichtlijn water bepaald in hoeverre en onder welke voorwaarden kan worden afgeweken van de eisen en streeftermijnen van artikel 4, eerste en tweede lid, van de kaderrichtlijn water.

  • 4. De kwaliteit van oppervlaktewateren en grondwatervoorkomens waarvoor milieukwaliteitseisen gelden mag niet verslechteren, behoudens voor zover overeenkomstig artikel 4, zesde of zevende lid, van de kaderrichtlijn water bij een maatregel als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, is bepaald dat een achteruitgang is toegelaten.

C

Aan artikel 5.3 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 5. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot het opstellen van programma’s voor de monitoring van oppervlaktewateren en grondwatervoorkomens als bedoeld in artikel 8 van de kaderrichtlijn water, waarbij voor gebieden, bedoeld in bijlage IV van die richtlijn, aanvullende verplichtingen kunnen worden gesteld welke dienen ter uitvoering van een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie. Bij de maatregel kan ten aanzien van de milieudoelstellingen, bedoeld in artikel 4 van de kaderrichtlijn water, overeenkomstige toepassing worden gegeven aan het eerste en tweede lid.

D

Na artikel 12.10 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 12.11

  • 1. Onze Minister, Onze Minister van Verkeer en Waterstaat, Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, provinciale besturen, gemeentebesturen alsmede kwaliteitsbeheerders en kwantiteitsbeheerders als bedoeld in de Wet op de waterhuishouding, dragen er zorg voor dat overeenkomstig artikel 6 van de kaderrichtlijn water één of meer registers worden bijgehouden van de in bijlage IV van de kaderrichtlijn water bedoelde beschermde gebieden, voor zover die gebieden onder hun beheer vallen.

  • 2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld aangaande de registers. Daarbij kan, in afwijking van het eerste lid, worden voorzien in de mogelijkheid dat de registratie van beschermde gebieden wordt gedaan door provinciale besturen dan wel Onze in het eerste lid genoemde ministers, mede als het gaat om gebieden die in beheer zijn bij andere bestuursorganen.

E

Artikel 21.6 wordt gewijzigd als volgt:

In het tweede lid wordt na «krachtens artikel 5.1, eerste lid,» toegevoegd: of artikel 5.3, vijfde lid.

ARTIKEL III

  • 1. Artikel I, onderdeel E tot en met L, treedt in werking met ingang van 22 december 2006.

  • 2. De overige bepalingen van deze wet treden in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad, waarin zij wordt geplaatst.

ARTIKEL IV

Deze wet wordt aangehaald als: Implementatiewet EG-kaderrichtlijn water.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

histnoot

Gegeven te

’s-Gravenhage, 7 april 2005

Beatrix

De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat,

M. H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus

De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

P. L. B. A. van Geel

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

C. P. Veerman

Uitgegeven de eenentwintigste juni 2005

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner


XHistnoot

Kamerstuk 28 808

Naar boven