Wet van 12 mei 2005 tot wijziging van de Wet op het voortgezet onderwijs in verband met decentralisatie van de vervangingsuitgaven en van de wachtgelduitgaven (decentralisatie vervangingsuitgaven en wachtgelduitgaven vo)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is bevoegde gezagsorganen in het voortgezet onderwijs zelf verantwoordelijkheid te laten dragen voor de vervanging bij afwezigheid van personeel;

dat het tevens wenselijk is bevoegde gezagsorganen in het voortgezet onderwijs zelf verantwoordelijkheid te laten dragen voor kosten van werkloosheidsuitkeringen;

dat het met het oog daarop noodzakelijk is de Wet op het voortgezet onderwijs aan te passen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I. WIJZIGING WVO

In de Wet op het voortgezet onderwijs worden de volgende wijzigingen aangebracht:

A

In artikel 1 wordt in de begripsbepaling van «personeel» «, 96o en 96q.1» vervangen door: en 96o.

B

Na artikel 96m wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidend:

Artikel 96n. Vermindering vergoeding i.v.m. kosten van wachtgelduitkeringen; gebruik sociaal-fiscaalnummer door de Minister

  • 1. Op de bekostiging, bedoeld in artikel 96m, eerste lid, wordt volgens bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regels een bedrag in mindering gebracht in verband met de kosten van werkloosheidsuitkeringen, suppleties inzake arbeidsongeschiktheid alsmede uitkeringen wegens ziekte en arbeidsongeschiktheid aan gewezen personeel anders dan op grond van de Ziektewet. Deze regels kunnen voorzien in:

    a. onderscheid in verband met de datum waarop gewezen personeel is ontslagen,

    b. onderscheid in verband met de beslissing van de rechtspersoon, bedoeld in artikel 98b, eerste lid, zoals luidend op de dag voor de inwerkingtreding van artikel IV van de wet van 12 mei 2005, Stb. 288, en

    c. verdeling van de in de eerste volzin bedoelde kosten over enerzijds de schoolbesturen gezamenlijk en anderzijds individuele schoolbesturen. 1a. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op gewezen personeel van de rechtspersoon, bedoeld in artikel 53b, die diensten verricht ten behoeve van de desbetreffende school. Daarbij wordt het in mindering te brengen bedrag in gelijke mate verdeeld over de scholen waarvoor diensten worden verricht.

  • 2. Onze Minister kan het sociaal-fiscaalnummer van een persoon, behorend tot gewezen personeel als bedoeld in het eerste lid, uitsluitend in het kader van het bepaalde bij of krachtens het eerste lid, gebruiken in het verkeer met:

    a. het bevoegd gezag van de school dan wel het bestuur van de centrale dienst waar de in onderdeel a bedoelde persoon werkzaam was, of

    b. de instantie die de uitkeringen verstrekt of heeft verstrekt.

  • 3. Het sociaal-fiscaalnummer wordt op een daartoe strekkend verzoek van Onze Minister aan Onze Minister verstrekt door het bevoegd gezag van de school dan wel het bestuur van de centrale dienst waar het gewezen personeelslid werkzaam was.

  • 4. De algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het eerste lid, wordt aan de beide Kamers der Staten-Generaal overgelegd. De maatregel treedt niet in werking dan nadat vier weken na de overlegging zijn verstreken en gedurende die termijn niet door of namens een van beide Kamers de wens te kennen wordt gegeven dat het in die maatregel geregelde onderwerp bij de wet wordt geregeld. Alsdan wordt een daartoe strekkend wetsvoorstel zo spoedig mogelijk ingediend.

  • 5. Indien de verdeling van de in het eerste lid, onderdeel c, bedoelde kosten bij ministeriële regeling wordt geregeld, is het vierde lid van overeenkomstige toepassing.

C

In artikel 96o worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. Het eerste lid vervalt.

2. In het tweede lid, aanhef, wordt «Op het in het eerste lid bedoelde bedrag worden eveneens» vervangen door: Op het bedrag, bedoeld in artikel 96m, eerste lid, worden.

3. Het derde, vierde en vijfde lid vervallen.

4. In het zesde lid wordt «bedoeld in het eerste en tweede lid» vervangen door: bedoeld in het tweede lid.

5. Het zevende lid vervalt.

D

Artikel 96q.1 vervalt.

E

Artikel 98a vervalt.

F

Artikel 98a1 vervalt.

G

De artikelen 98b en 98c vervallen.

H

Artikel 118f, vijfde lid, vervalt.

I

Artikel 123a vervalt.

J

Artikel 123b vervalt.

ARTIKEL II. OVERGANGSBEPALING AANHANGIGE BEZWAREN EN BEROEPEN

  • 1. Op geschillen die in bezwaar, beroep of hoger beroep aanhangig zijn of binnen de bezwaar- of beroepstermijn dan wel verschoonbaar daarbuiten aanhangig zijn gemaakt tegen voor de inwerkingtreding van dit lid genomen besluiten van de rechtspersoon, bedoeld in artikel 98a, eerste lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs, zoals luidend op de dag voor de inwerkingtreding van dit lid, blijven de op die datum geldende regelingen van toepassing. De eerste volzin is hangende het bezwaar, beroep of hoger beroep van overeenkomstige toepassing op de bevoegdheid tot het intrekken en vervangen van besluiten die tot de aldaar bedoelde geschillen hebben geleid.

  • 2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de rechtspersoon, bedoeld in artikel 98b, eerste lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs, zoals luidend op de dag voor de inwerkingtreding van dit lid.

ARTIKEL III. OVERGANGSBEPALING LOPENDE VERVANGINGEN

  • 1. Scholen kunnen uiterlijk tot de eerste dag van de derde kalendermaand na de inwerkingtreding van dit artikel een verzoek richten tot de rechtspersoon, bedoeld in artikel 98a, eerste lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs, zoals luidend op 31 december 2001, tot het voor hen uitvoeren van de uit dat artikellid voortvloeiende werkzaamheden ten aanzien van vervangingen in de periode tot en met de dag voor de inwerkingtreding van dit artikel.

  • 2. De rechtspersoon, bedoeld in het eerste lid, verricht de aldaar bedoelde werkzaamheden voor de laatste dag van de vijfde kalendermaand na de inwerkingtreding van dit artikel.

ARTIKEL IV. OVERGANGSBEPALING AFHANDELING LIGGENDE AANVRAGEN PARTICIPATIEFONDS

De rechtspersoon, bedoeld in artikel 98b, eerste lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs, zoals luidend op de dag voor de inwerkingtreding van dit artikel:

a. handelt aanvragen als bedoeld in artikel 96o, derde lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs, zoals luidend op die dag, die betrekking hebben op ontslagen die uiterlijk op die dag worden geëffectueerd, af volgens de op die dag ter zake geldende regels;

b. laat aanvragen als bedoeld in onderdeel a die voor die dag zijn ingediend en betrekking hebben op ontslagen die na die dag worden geëffectueerd, buiten verdere behandeling.

ARTIKEL V. OVERGANGSBEPALING VERSLAG VERVANGINGSFONDS EN VERSLAG PARTICIPATIEFONDS

  • 1. De rechtspersoon, bedoeld in artikel 98a, eerste lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs, zoals luidend op de dag voor de inwerkingtreding van dit lid, brengt voor de eerste dag van de negende maand na de inwerkingtreding van dit lid aan Onze Minister over de periode waarover artikel 123a, tweede lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs, zoals dat artikel luidde op de dag voor de inwerkingtreding van dit lid, nog geen toepassing heeft gevonden, verslag uit over zijn werkzaamheden, voortvloeiend uit artikel 98a van de Wet op het voortgezet onderwijs, zoals luidend op de dag voor de inwerkingtreding van dit lid. Dit verslag heeft eveneens betrekking op de werkzaamheden die op grond van artikel III, tweede lid, zijn verricht.

  • 2. Artikel 123a, derde lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs, zoals luidend op de dag voor de inwerkingtreding van dit lid, is van overeenkomstige toepassing op het in het eerste lid bedoelde verslag, met dien verstande dat in plaats van de datum 1 mei wordt gelezen: voor de eerste dag van de tiende maand na de inwerkingtreding van dit lid.

  • 3. Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de rechtspersoon, bedoeld in artikel 98b, eerste lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs, zoals luidend op de dag voor de inwerkingtreding van dit lid, met dien verstande dat de laatste volzin van het eerste lid wordt gelezen: Dit verslag heeft eveneens betrekking op de werkzaamheden die op grond van artikel IV zijn verricht.

ARTIKEL VI. FINANCIËLE AFWIKKELING

Artikel 96o, eerste en derde tot en met zevende lid, en artikel 96q.1 van de Wet op het voortgezet onderwijs zoals luidend op de dag voor de inwerkingtreding van dit artikel blijven van kracht met betrekking tot de bekostiging, bedoeld in artikel 96m, eerste lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs voorzover de inhoudingen op grond van genoemde artikelen betrekking hebben op de periode tot de inwerkingtreding van dit artikel.

ARTIKEL VII. TIJDELIJKE MINISTERIËLE REGELING VERMINDERING BEKOSTIGING

  • 1. Tot het tijdstip waarop de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 96n, eerste lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs in werking treedt, wordt binnen het raam van de door de begrotingswetgever beschikbaar gestelde middelen, jaarlijks de vermindering van de bekostiging in verband met de kosten van werkloosheidsuitkeringen en suppleties inzake arbeidsongeschiktheid alsmede uitkeringen wegens ziekte en arbeidsongeschiktheid anders dan op grond van de Ziektewet aan gewezen personeel van scholen vastgesteld bij ministeriële regeling.

  • 2. Een in het eerste lid bedoelde ministeriële regeling wordt aan de beide Kamers der Staten-Generaal overgelegd. De regeling treedt niet in werking dan nadat vier weken na de overlegging zijn verstreken en niet door of namens een van beide Kamers de wens wordt te kennen gegeven dat het in die regeling geregelde onderwerp bij de wet wordt geregeld. Alsdan wordt een daartoe strekkend wetsvoorstel zo spoedig mogelijk ingediend.

ARTIKEL VIII. BEPALING SALDO ONTVANGSTEN EN UITGAVEN VERVANGINGSFONDS EN PARTICIPATIEFONDS; BEËINDIGING BEKOSTIGING TEN BEHOEVE VAN BIJDRAGEN

  • 1. De rechtspersoon, bedoeld in artikel 98a, eerste lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs, zoals luidend op de dag voor de inwerkingtreding van dit artikel, stelt per de dag van de inwerkingtreding van dit artikel, vast hoeveel hij in de periode van 1 augustus 1992 tot de dag van de inwerkingtreding van dit artikel aan bijdragen als bedoeld in dat artikel heeft ontvangen van het bevoegd gezag van scholen als bedoeld in dat artikel en van het bestuur van centrale diensten als bedoeld in dat artikel. Vervolgens stelt de rechtspersoon vast hoeveel hij in de periode 1 augustus 1992 tot de dag van de inwerkingtreding van dit artikel ten behoeve van vervanging bij afwezigheid van personeel van een van de in de eerste volzin bedoelde scholen en de centrale diensten heeft vergoed aan die scholen en rechtspersonen.

  • 2. De rechtspersoon, bedoeld in artikel 98b, eerste lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs, zoals luidend op de dag voor de inwerkingtreding van dit artikel, stelt per de dag van de inwerkingtreding van dit artikel, vast hoeveel hij in de periode van 1 augustus 1995 tot de dag van de inwerkingtreding van dit artikel aan bijdragen als bedoeld in dat artikel heeft ontvangen van het bevoegd gezag van scholen als bedoeld in dat artikel en van het bestuur van centrale diensten als bedoeld in dat artikel. Vervolgens stelt de rechtspersoon vast hoeveel hij in de periode 1 augustus 1995 tot de dag van de inwerkingtreding van dit artikel ten behoeve van gewezen personeel van een van de in de eerste volzin bedoelde scholen en centrale diensten heeft vergoed aan de instantie die de werkloosheidsuitkeringen en suppleties inzake arbeidsongeschiktheid verstrekt.

  • 3. Bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat een verschil tussen de in de eerste respectievelijk tweede volzin van het eerste en tweede lid bedoelde inkomsten respectievelijk uitgaven wordt verrekend volgens bij deze regeling vast te stellen regels.

  • 4. Het bevoegd gezag van de in het eerste en tweede lid bedoelde scholen ontvangt met ingang van de dag van de inwerkingtreding van dit artikel geen bekostiging meer ten behoeve van de bijdragen die zij tot die datum op grond van het artikel, genoemd in het eerste en tweede lid, aan de rechtspersoon, bedoeld in het eerste en tweede lid, moeten voldoen.

ARTIKEL IX. OVERGANGSBEPALING STOPZETTEN VERMINDERING BEKOSTIGING

  • 1. De werkingsduur van besluiten van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en van Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit tot vermindering van de bekostiging op grond van de artikelen 96o, eerste en vierde lid, en 96q.1 van de Wet op het voortgezet onderwijs, zoals luidend op de dag voor de inwerkingtreding van dit artikel, heeft betrekking op de periode tot de dag van de inwerkingtreding van dit artikel.

  • 2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op besluiten van de daarin genoemde ministers over de periode van 1 april 1994 tot 1 augustus 1995 tot vermindering van de bekostiging in verband met vermijdbare ontslagen door een bevoegd gezag van scholen bekostigd op grond van de Wet op het voortgezet onderwijs en door besturen van centrale diensten als bedoeld in artikel 53b van die wet.

ARTIKEL X. INWERKINGTREDING

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

histnoot

Gegeven te

's-Gravenhage, 12 mei 2005

Beatrix

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

M. J. A. van der Hoeven

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

C. P. Veerman

Uitgegeven de veertiende juni 2005

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner


XHistnoot

Kamerstuk 27 744

Naar boven