Wet van 7 april 2005 tot wijziging van de Mediawet in verband met een nieuwe financieringsstructuur voor de regionale publieke omroep

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de Mediawet aan te passen in verband met de invoering van een nieuwe financieringsstructuur voor de regionale publieke omroep;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Mediawet wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 28 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel b vervalt.

2. De onderdelen c tot en met n worden geletterd b tot en met m.

B

Artikel 42 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het zesde en zevende lid vervallen.

2. Het achtste en negende lid worden vernummerd tot zesde en zevende lid.

C

Artikel 43, derde lid, komt te luiden:

  • 3. Er wordt slechts zendtijd toegewezen aan regionale omroepinstellingen voor welke het provinciebestuur heeft verklaard zorg te dragen voor de bekostiging van het functioneren van die instelling.

D

De artikelen 107 tot en met 107c worden vervangen door een nieuw artikel, luidende:

Artikel 107

  • 1. Het provinciebestuur draagt zorg voor de bekostiging van het functioneren van ten minste één regionale omroepinstelling in de provincie door vergoeding van de kosten die rechtstreeks verband houden met het functioneren van de regionale omroepinstelling, voor zover die kosten niet op andere wijze zijn gedekt, op zodanige wijze dat een kwalitatief hoogwaardige programmering mogelijk is en continuïteit van bekostiging is gewaarborgd. Deze bekostiging waarborgt in ieder geval dat per provincie het in 2004 bestaande niveau van de activiteiten met betrekking tot de verzorging van radio- en televisieprogramma’s en van de activiteiten als bedoeld in artikel 13c, derde lid, van de regionale omroepinstelling(en) ten minste gehandhaafd blijft.

  • 2. Aan de bekostiging, bedoeld in het eerste lid, worden geen voorwaarden gesteld of voorschriften verbonden die in strijd zijn met het bepaalde bij of krachtens deze wet.

  • 3. Onze Minister zendt binnen drie jaar na de inwerkingtreding van dit artikel, en vervolgens telkens na drie jaar, aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van het bepaalde in dit artikel in de praktijk.

E

In artikel 109b, tweede lid, laatste volzin, wordt «artikel 28, onderdeel e» vervangen door: artikel 28, onderdeel d.

F

Artikel 109e vervalt.

G

Artikel 111 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, wordt «de onder e bedoelde» vervangen door: de onder d bedoelde.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 6. Het in het tweede lid bedoelde bedrag wordt verlaagd met het bedrag dat over het kalenderjaar voorafgaande aan de inwerkingtreding van dit artikellid ten laste van de begroting van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII), onderdeel Media, beschikbaar wordt gesteld ten behoeve van regionale omroep.

H

In artikel 134, eerste lid, onderdeel b, wordt «109b, tweede lid, 109c en 109e» vervangen door: 109b, tweede lid, en 109c.

I

In artikel 153, laatste volzin, wordt «artikel 28, onderdeel e» vervangen door: artikel 28, onderdeel d.

J

In artikel 170a, eerste en vierde lid, wordt «artikel 28, onderdelen k en l» telkens vervangen door: artikel 28, onderdelen j en k.

ARTIKEL II

Indien het bij koninklijke boodschap van 25 november 2003 ingediende voorstel van wet tot aanpassing van bijzondere wetten aan de Wet dualisering provinciebestuur (Wet dualisering provinciale medebewindsbevoegdheden) tot wet wordt verheven en op een eerder tijdstip dan deze wet in werking treedt, wordt artikel I van deze wet als volgt gewijzigd:

A

In onderdeel C wordt in het derde lid van artikel 43 «het provinciebestuur heeft» vervangen door: Provinciale Staten hebben.

B

In onderdeel D wordt in artikel 107, eerste lid, «Het provinciebestuur draagt» vervangen door: Provinciale Staten dragen.

ARTIKEL III

Indien het bij koninklijke boodschap van 25 november 2003 ingediende voorstel van wet tot aanpassing van bijzondere wetten aan de Wet dualisering provinciebestuur (Wet dualisering provinciale medebewindsbevoegdheden) tot wet wordt verheven en op een later tijdstip dan deze wet in werking treedt, wordt artikel V van die wet als volgt gewijzigd:

A

In onderdeel A vervalt punt 2 en wordt in punt 3 «achtste lid» vervangen door: zesde lid.

B

Onderdeel B, punt 3, vervalt.

C

De onderdelen C tot en met E vervallen.

ARTIKEL IV

Indien het bij koninklijke boodschap van 17 juli 2003 ingediende voorstel van wet tot aanpassing van bijzondere wetten aan de Wet dualisering gemeentebestuur (Wet dualisering gemeentelijke medebewindsbevoegdheden) tot wet wordt verheven en op een later tijdstip dan deze wet in werking treedt, wordt artikel X van die wet als volgt gewijzigd:

In onderdeel A, punt 3, wordt «achtste lid» vervangen door: zesde lid.

ARTIKEL V

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip en kan terugwerken tot en met een in dat besluit te bepalen tijdstip. In dat besluit wordt zonodig toepassing gegeven aan artikel 16 van de Tijdelijke referendumwet.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

histnoot

Gegeven te

’s-Gravenhage, 7 april 2005

Beatrix

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

M. C. van der Laan

Uitgegeven de twaalfde mei 2005

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner


XHistnoot

Kamerstuk 28 856

Naar boven