Besluit van 24 maart 2005, houdende regels voor verpakkingen, verpakkingsafval, papier en karton

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 18 juli 2003, nr. MJZ2003067536, Centrale Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving;

Gelet op richtlijn nr. 94/62/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 20 december 1994 betreffende verpakking en verpakkingsafval (PbEG L 365), zoals laatstelijk gewijzigd bij richtlijn nr. 2004/12/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 11 februari 2004 (PbEU L 47) en de artikelen 10.15 tot en met 10.18, 10.64, tweede lid, en 15.32 van de Wet milieubeheer;

De Raad van State gehoord (advies van 10 december 2003, nr. W08.03.0325/V);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 21 maart 2005, nr. MJZ2005030407, Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving;

Hebben goedgevonden en verstaan:

§ 1. Begripsbepalingen

Artikel 1

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

a. verpakkingen: alle producten, van grondstoffen tot afgewerkte producten over het gehele traject van producent tot gebruiker of consument, waaronder begrepen wegwerpartikelen, vervaardigd van materiaal van welke aard ook, die als verpakking kunnen worden gebruikt met het oog op het insluiten, beschermen, verladen, afleveren of aanbieden van stoffen, preparaten of andere producten;

b. papier en karton: papier en karton, niet zijnde een verpakking;

c. producent of importeur: degene die in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf in Nederland:

1°. als eerste stoffen, preparaten of andere producten in een verpakking aan een ander ter beschikking stelt,

2°. als eerste stoffen, preparaten of andere producten in een verpakking invoert en zich van de verpakking ontdoet,

3°. een ander opdracht geeft de verpakking van stoffen, preparaten of andere producten te voorzien van zijn naam en deze daartoe aan die ander ter beschikking stelt,

4°. als eerste een verpakking aan een ander ter beschikking stelt die is bestemd om bij het aan de gebruiker ter beschikking stellen van stoffen, preparaten of andere producten daaraan te worden toegevoegd,

5°. als eerste papier of karton aan een ander ter beschikking stelt, dat niet gebruikt wordt voor de vervaardiging van verpakkingen;

d. hergebruiken als materiaal: na een be- of verwerking opnieuw gebruiken van materialen van verpakkingen of papier en karton voor het oorspronkelijke doel of voor een ander doel dan waarvoor zij oorspronkelijk waren bestemd, met inbegrip van organisch hergebruik, daaronder niet begrepen terugwinning van energie;

e. drank: vloeistof bestemd voor menselijke consumptie en primair bedoeld om te worden gedronken;

f. medicinale drank: drank zijnde een geneesmiddel als bedoeld in artikel 1, onder e, van de Wet op de geneesmiddelenvoorziening;

g. wijn: wijn als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Drank- en Horecawet, alsmede drank die door alcoholische gisting is verkregen uit het sap van vruchten anders dan van druiven en uitsluitend of ten dele bestanddelen bevat afkomstig van die vruchten;

h. sterke drank: sterke drank als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Drank- en Horecawet;

i. matig-alcoholhoudende drank: alcoholhoudende drank die bij een temperatuur van twintig graden Celsius voor meer dan twaalf en minder dan vijftien volumeprocenten uit alcohol bestaat;

j. richtlijn verpakkingen: richtlijn nr. 94/62/EG van het Europese Parlement en de Raad van de Europese Unie van 20 december 1994 betreffende verpakking en verpakkingsafval (PbEG L 365).

§ 2. Inname, preventie, hergebruik en overig afvalbeheer

Artikel 2

  • 1. De producent of importeur draagt zorg voor de gescheiden inname of de inname en nascheiding van door hem in Nederland:

    a. aan een ander ter beschikking gestelde verpakkingen en papier en karton, en

    b. ingevoerde verpakkingen waarvan hij zich heeft ontdaan.

  • 2. De kosten van de gescheiden inname of de inname en nascheiding van verpakkingen en papier en karton komen voor rekening van de producent of importeur.

  • 3. In afwijking van het tweede lid komen de kosten van de gescheiden inname of de inname en nascheiding van als bedrijfsafval vrijkomende verpakkingen en papier en karton voor rekening van degene die zich van de desbetreffende afvalstoffen ontdoet.

Artikel 3

De producent of importeur neemt maatregelen ter bevordering van het verminderen van de gewichtshoeveelheid en de schadelijkheid voor het milieu van verpakkingen of papier en karton, die er in ieder geval op gericht zijn dat:

a. zo weinig mogelijk verpakkingsmateriaal of papier en karton wordt gebruikt;

b. een verpakking of papier en karton zodanig wordt ontworpen dat nuttige toepassing wordt vergemakkelijkt;

c. zoveel mogelijk hergebruikt materiaal in nieuwe verpakkingen of papier en karton wordt toegepast;

d. het ontstaan van zwerfafval zoveel mogelijk wordt voorkomen.

Artikel 4

  • 1. De producent of importeur draagt er zorg voor dat per kalenderjaar, van het totaal van de door hem in Nederland in het voorafgaande kalenderjaar aan een ander ter beschikking gestelde hoeveelheid verpakkingen en van de door hem ingevoerde verpakkingen waarvan hij zich in dat kalenderjaar heeft ontdaan, ten minste 70 gewichtsprocent nuttig wordt toegepast en 65 gewichtsprocent als materiaal wordt hergebruikt.

  • 2. De producent of importeur draagt er zorg voor dat per kalenderjaar, van het totaal van de door hem in Nederland in het voorafgaande kalenderjaar aan een ander ter beschikking gestelde hoeveelheid verpakkingen en van de door hem ingevoerde verpakkingen waarvan hij zich in dat kalenderjaar heeft ontdaan:

    a. van de kunststof drankenverpakkingen met een inhoud van meer dan 5 deciliter, ten minste 95% gescheiden wordt ingenomen en als materiaal wordt hergebruikt;

    b. van de kunststof drankenverpakkingen van 5 deciliter of minder, ten minste 55% gescheiden wordt ingenomen en als materiaal wordt hergebruikt;

    c. van de overige kunststofverpakkingen, ten minste 45% nuttig wordt toegepast en ten minste 27 gewichtsprocent als materiaal wordt hergebruikt;

    d. van de overige materiaalsoorten, ten minste de volgende gewichtspercentages nuttig worden toegepast door deze als materiaal te hergebruiken:

    1°. 90 gewichtsprocent van glazen verpakkingen,

    2°. 75 gewichtsprocent van papieren en kartonnen verpakkingen,

    3°. 85 gewichtsprocent van metalen verpakkingen,

    4°. 25 gewichtsprocent van houten verpakkingen.

  • 3. Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op verpakkingen die door de producent of importeur op het moment dat deze aan een ander ter beschikking worden gesteld, aan een stof, preparaat of ander product worden toegevoegd.

Artikel 5

De producent of importeur draagt er zorg voor dat per kalenderjaar, van de door hem in Nederland in het voorafgaande kalenderjaar aan een ander ter beschikking gestelde hoeveelheid papier en karton, ten minste 75 gewichtsprocent als materiaal wordt hergebruikt.

§ 3. Mededeling en verslaglegging

Artikel 6

  • 1. De producent of importeur doet binnen dertien weken nadat dit besluit op hem van toepassing is geworden, aan Onze Minister door middel van een daartoe door deze vast te stellen formulier mededeling over de wijze waarop uitvoering zal worden gegeven aan de artikelen 2 tot en met 5, voorzover die artikelen op hem van toepassing zijn.

  • 2. De mededeling behoeft de instemming van Onze Minister.

  • 3. De instemming, bedoeld in het tweede lid, geldt voor een daarbij vast te stellen tijdvak van ten hoogste vijf jaar.

  • 4. Onze Minister kan voorschriften of beperkingen verbinden aan de instemming met de mededeling.

  • 5. Onze Minister kan de voorschriften of beperkingen, bedoeld in het vierde lid, ambtshalve of op een daartoe strekkend verzoek wijzigen of intrekken.

  • 6. De producent of importeur doet uiterlijk dertien weken voor het verstrijken van het tijdvak waarvoor de instemming geldt, opnieuw een mededeling als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 7

De producent of importeur zendt voor 1 augustus van het jaar volgend op het jaar waarop het betreffende onderdeel van dit besluit in werking is getreden en vervolgens elk jaar voor 1 augustus aan Onze Minister op een daartoe door deze vast te stellen formulier een verslag over de uitvoering in het voorafgaande kalenderjaar van de artikelen 2 tot en met 5, 8 en 11.

§ 4. Statiegeld op drankverpakkingen

Artikel 8

  • 1. Een ieder die in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf een drank in een verpakking aan een ander ter beschikking stelt, heft op die verpakking statiegeld.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde verpakking wordt na gebruik met terugbetaling van het statiegeld in ieder geval ingenomen door degene die in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf een verpakking van dezelfde materiaalsoort aan een ander ter beschikking stelt. De inname geschiedt op de plaats waar een dergelijke verpakking ter beschikking wordt gesteld of in de onmiddellijke omgeving.

  • 3. Degene die een drank aan een ander ter beschikking stelt vanuit een plaats van verkoop met een verkoopoppervlakte van minder dan 200 m2, kan de inname, bedoeld in het tweede lid, beperken tot verpakkingen die vanuit die plaats van verkoop zelf aan een ander ter beschikking zijn gesteld.

Artikel 9

De verplichting, bedoeld in artikel 8, eerste lid, is niet van toepassing op:

a. verpakkingen van:

1°. medicinale dranken,

2°. wijn,

3°. sterke dranken,

4°. matig-alcoholhoudende dranken;

b. drankenkartons, die zijn bestemd voor dranken en die voor ten minste 80% bestaan uit papier of karton;

c. verpakkingen die direct voor verkoop met een drank worden gevuld;

d. verpakkingen van dranken met een inhoud van 1 deciliter of minder;

e. verpakkingen van dranken waarbij de producent of importeur kan aantonen dat er op jaarbasis minder dan 500.000 eenheden consumentenverpakkingen in Nederland aan consumenten ter beschikking worden gesteld.

Artikel 10

  • 1. Het statiegeld, bedoeld in artikel 8, eerste lid, bedraagt voor meermalige verpakkingen: € 0,10 per verpakking.

  • 2. Het statiegeld, bedoeld in artikel 8, eerste lid, bedraagt voor eenmalige verpakkingen: € 0,25 per verpakking.

Artikel 11

  • 1. Indien de verplichting, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van toepassing is, voorziet de producent of importeur de verpakking van een aanduiding omtrent het statiegeld. Onze Minister kan vorm en inhoud van deze aanduiding vaststellen.

  • 2. De aanduiding, bedoeld in het eerste lid, wordt duidelijk en onuitwisbaar op de verpakking aangebracht.

§ 5. Eisen aan verpakkingen

Artikel 12

  • 1. Indien de producent of importeur op de verpakking, dan wel op het etiket van de verpakking, de aard van het verpakkingsmateriaal vermeldt en hierbij afkortingen en cijfercodes gebruikt, is beschikking nr. 97/129/EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 28 januari 1997 tot vaststelling van het identificatiesysteem voor verpakkingsmaterialen overeenkomstig Richtlijn 94/62/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende verpakking en verpakkingsafval (PbEG L 50) van toepassing.

  • 2. De afkortingen en cijfercodes, bedoeld in het eerste lid, zijn duidelijk zichtbaar, goed leesbaar en blijvend herkenbaar, ook wanneer de verpakking is geopend.

Artikel 13

Een verpakking voldoet aan de eisen die zijn gesteld in bijlage II bij de richtlijn verpakkingen.

Artikel 14

  • 1. De totale concentratie van lood, cadmium, kwik, zeswaardig chroom of verbindingen daarvan in een verpakking of in een verpakkingscomponent bedraagt maximaal 100 ppm-gewicht.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op verpakkingen die zijn vervaardigd uit kristalglas als bedoeld in richtlijn nr. 69/493/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 15 december 1969 voor de onderlinge aanpassing der wetgeving van de Lid-Staten inzake kristalglas (PbEG L 326).

  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing met betrekking tot kunststof- kratten en -pallets die voldoen aan de voorschriften gesteld in beschikking nr. 1999/177/EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 8 februari 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor een afwijking ten aanzien van de bij Richtlijn nr. 94/62/EG betreffende verpakking en verpakkingsafval vastgestelde concentraties van zware metalen in kunststofkratten en -palletten (PbEG L 56).

  • 4. Het eerste lid is niet van toepassing met betrekking tot glazen verpakkingen die voldoen aan de voorschriften gesteld bij beschikking nr. 2001/171/EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 19 februari 2001 tot vaststelling van de voorwaarden voor een afwijking voor glazen verpakkingen van de bij richtlijn nr. 94/62/EG betreffende verpakking en verpakkingsafval vastgestelde grenswaarden voor de concentratie van zware metalen (PbEG L 62).

Artikel 15

Een wijziging van de beschikking, genoemd in artikel 12, eerste lid, of van bijlage II bij de richtlijn verpakkingen of van de beschikking, genoemd in artikel 14, derde of vierde lid, gaat voor de toepassing van dit besluit gelden met ingang van de dag waarop aan de desbetreffende wijziging uitvoering moet zijn gegeven, tenzij bij ministerieel besluit, dat in de Staatscourant wordt bekendgemaakt, een ander tijdstip wordt vastgesteld.

§ 6. Ontheffing

Artikel 16

Indien op grond van artikel 10.63, vierde lid, van de Wet milieubeheer ontheffing wordt gevraagd van de verplichting, bedoeld in artikel 8, eerste lid, is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing.

§ 7. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 17

Dit besluit is eerst een maand na het in werking treden van artikel 8 van toepassing op verpakkingen die, op het moment van in werking treden van dat artikel, aan een ander in Nederland ter beschikking waren gesteld.

Artikel 18

Met ingang van 1 januari 2010 komt artikel 4, eerste lid, te luiden:

  • 1. De producent of importeur draagt er zorg voor dat per kalenderjaar, van het totaal van de door hem in Nederland in het voorafgaande kalenderjaar aan een ander ter beschikking gestelde hoeveelheid verpakkingen en van de door hem ingevoerde verpakkingen waarvan hij zich in dat kalenderjaar heeft ontdaan, ten minste 75 gewichtsprocent nuttig wordt toegepast en 70 gewichtsprocent als materiaal wordt hergebruikt.

Artikel 19

De Regeling verpakking en verpakkingsafval wordt ingetrokken.

Artikel 20

  • 1. Met ingang van 1 juli 2006 vervalt artikel 14, vierde lid.

  • 2. Met ingang van 24 maart 2009 vervalt artikel 14, derde lid.

Artikel 21

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld, met dien verstande dat de artikelen 8 tot en met 11 niet eerder in werking treden dan een jaar na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het koninklijk besluit, waarbij het tijdstip van inwerkingtreding van die artikelen wordt bepaald, is geplaatst.

Artikel 22

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit beheer verpakkingen en papier en karton.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

’s-Gravenhage, 24 maart 2005

Beatrix

De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

P. L. B. A. van Geel

Uitgegeven de zevende april 2005

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

1. Reikwijdte

Het Besluit beheer verpakkingen en papier en karton (hierna: besluit) heeft betrekking op verpakkingen alsmede op papier en karton niet zijnde verpakkingen. Papier en karton niet zijnde verpakkingen wordt hierna aangeduid als: papier en karton. Verpakkingen zijn alle producten bedoeld voor het insluiten, beschermen, verladen, afleveren of aanbieden van andere producten. Onder verpakkingen worden ook wegwerpartikelen als fritesbakjes verstaan. Papier en karton omvat producten van papier en karton waarvan kranten, tijdschriften en folders belangrijke representanten zijn. De reden waarom dit besluit ook van toepassing is op laatst genoemde categorie is dat inzameling en hergebruik van oud papier en karton niet los is te zien van de inzameling en het hergebruik van gebruikte verpakkingen.

2. Historie

In juni 1991 is met de verpakkingsketen een eerste Convenant verpakkingen gesloten. In dit convenant zijn afspraken gemaakt tussen bedrijfsleven en overheid om de hoeveelheid verpakkingen te beperken en het hergebruik ervan te stimuleren. De ervaringen met de uitvoering van dit convenant waren positief. Met de komst van richtlijn nr. 94/62/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 20 december 1994 betreffende verpakking en verpakkingsafval (PbEG L 365) (hierna: richtlijn verpakkingen) diende er ook nationale regelgeving voor verpakkingen te komen. In de richtlijn wordt aan de lidstaten de verplichting opgelegd om zodanige maatregelen te nemen dat uiterlijk 30 juni 2001 van alle op de markt gebrachte verpakkingen bepaalde aangegeven minimum en maximum percentages als materiaal worden hergebruikt of op overige wijzen nuttig worden toegepast. Hogere percentages zijn toegestaan als aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan, zoals de beschikbaarheid van voldoende verwerkingscapaciteit en het niet optreden van verstoring van de interne markt.

De richtlijn is in 1997 door de Regeling verpakking en verpakkingsafval (hierna: regeling verpakkingen) in nationale wetgeving omgezet. Het bedrijfsleven heeft vervolgens gebruik gemaakt van de mogelijkheid die deze regeling bood om een nieuw convenant met de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer te sluiten. Op 15 december 1997 werd Convenant Verpakkingen II ondertekend. In dit convenant werden niet alleen, net als in het eerste convenant, eisen gesteld ten aanzien van recycling en preventie, maar werd de hoofddoelstelling geformuleerd in de hoeveelheid maximaal te verbranden en te storten verpakkingsafval. In Convenant III dat op 4 december 2002 werd ondertekend, zijn zowel de doelstellingen ten aanzien van preventie en recycling als ten aanzien van het maximaal te storten en te verbranden afval verder aangescherpt.

In het Convenant Verpakkingen III is een deelconvenant zwerfafval opgenomen. Daarin zijn afspraken gemaakt over de bestrijding en vermindering van zwerfafval en over de verantwoordelijkheden van de diverse partijen bij het Convenant. Een van de afspraken betreft de verplichting van het bedrijfsleven om het aantal flesjes en blikjes in het zwerfafval voor 1 januari 2006 met tenminste 80% te laten afnemen ten opzichte van het aantal in september 2001.

Het besluit is onder andere opgesteld om, indien deze doelstelling niet voor 1 januari 2006 wordt gehaald, een systeem van statiegeld in te kunnen voeren. Het is niet uitgesloten dat als besloten wordt statiegeld in te voeren er geen nieuw convenant zal komen als opvolger van het eind 2005 aflopende Convenant Verpakkingen III. Daarom voorziet dit besluit ook in het beheer van verpakkingen en oud papier en karton waarover in het Convenant Verpakkingen III ook afspraken zijn gemaakt. De onderdelen en artikelen uit dit besluit kunnen op verschillende tijdstippen in werking treden. In de brief van 28 januari 2005 aan de voorzitter van de Tweede Kamer (Kamerstukken II, 2004/05, 28 694, nr. 14) is aangegeven dat het voornemen bestaat de verplichtingen voortvloeiend uit de producentenverantwoordelijkheid voor verpakkingen na afloop van het Convenant Verpakkingen III per 1 januari 2006 in te voeren. De datum van invoering van producentenverantwoordelijkheid voor papier en karton niet zijnde verpakkingen, is afhankelijk van de afspraken die met het bedrijfsleven op vrijwillige basis kunnen worden gemaakt. De in dit besluit opgenomen statiegeldheffing treedt alleen in werking indien er onvoldoende perspectief is op het behalen van de voorgeschreven inname- en hergebruikspercentages van PET-flessen of genoemde reductie van flesjes en blikjes in het zwerfafval, dan wel indien genoemde percentages of reductie achteraf niet gehaald blijken te zijn.

Wanneer paragraaf 2 van het besluit in werking treedt wordt daarmee de regeling verpakkingen, waarmee wordt voldaan aan de verplichtingen welke voortvloeien uit de richtlijn verpakkingen, vervangen. Er zijn verdergaande doelstellingen opgenomen dan in de richtlijn. Ook bevat het besluit verplichtingen voor onder andere de producent of importeur van papier en karton (niet zijnde een verpakking). Laatstgenoemde verplichtingen worden niet door de richtlijn verpakkingen voorgeschreven.

Een tweede reden om dit besluit op te stellen is dat het vanuit het milieubeleid wenselijk is dat degene die een product in een verpakking op de markt brengt, net als in de meeste andere lidstaten niet alleen verantwoordelijk is voor het afvalbeheer, maar ook voor de gescheiden inname. Hierdoor worden de afvalbeheerskosten onderdeel van de productprijs en wordt recht gedaan aan het beginsel: de vervuiler betaalt. Verder heeft het toedelen van de verantwoordelijkheid voor zowel de inname als de herverwerking aan één normadressant als voordeel dat eenduidig vastligt wie er op het behalen van de doelstelling moet worden aangesproken.

3. Doelstelling

De doelstelling van het besluit is het zoveel mogelijk terugdringen van de hoeveelheid te verwijderen verpakkingsafval, het bevorderen van het nuttig toepassen daarvan en het voorkomen van het ontstaan van zwerfafval. Onder zwerfafval wordt verstaan het afval dat door mensen bewust of onbewust is weggegooid of achtergelaten op plaatsen die daar niet voor bestemd zijn of door indirect toedoen of nalatigheid van mensen op die plaatsen is terecht gekomen. De producent of importeur dient de door hem in Nederland aan een ander ter beschikking gestelde verpakkingen, papier en karton en ingevoerde verpakkingen waarvan hij zich heeft ontdaan, in te nemen en zoveel mogelijk nuttig toe te passen waarbij tenminste de percentages worden bereikt als weergegeven in artikel 4 en 5. De voornaamste vormen van nuttige toepassing ten aanzien van verpakkingen zijn het hergebruiken als materiaal, hoofdgebruik als brandstof of hoofdgebruik voor een andere wijze van energieopwekking. De inname kan geschieden door middel van afzonderlijke inzameling (glas- en papierbakken bijvoorbeeld) en in sommige gevallen door nascheiding. Het nascheiden van verpakkingen gebeurt bijvoorbeeld bij metalen verpakkingen door middel van magneten worden metalen verpakkingen van het restafval gescheiden. De verwachting is dat producenten en importeurs als collectief aan de verplichtingen van dit besluit zullen voldoen, zie paragraaf 4.3.

De doelstelling voor de in 2005 maximaal te verwijderen hoeveelheid verpakkingsafval was in het Convenant Verpakkingen III vastgesteld op 850 kiloton. De hoeveelheid te verwijderen verpakkingsafval wordt vooralsnog gezien als een goede representant van de milieubelasting van verpakkingen. Om er voor te zorgen dat de milieubelasting de komende jaren niet verder stijgt, moet er dus voor worden gezorgd dat deze hoeveelheid niet wordt overschreden. Dat betekent dat een mogelijke toename van de hoeveelheid verpakkingen moet worden gecompenseerd door meer nuttige toepassing van het afval daarvan, waardoor per saldo de hoeveelheid te verwijderen verpakkingsafval hetzelfde kan blijven. Het percentage nuttige toepassing dat krachtens artikel 4 in 2010 moet worden bereikt, bedraagt 75. Bij een hoeveelheid van maximaal 850 kiloton te verwijderen verpakkingsafval is, wanneer 75% nuttige toepassing zou worden bereikt, dus ruimte voor 3400 kiloton verpakkingen. Volgens de meest recente cijfers werd in 2003 2700 kiloton verpakkingen op de markt gebracht. Daarvan werd in hetzelfde jaar 67% nuttig toegepast, hetgeen resulteerde in 33% te verwijderen verpakkingsafval, totaal ruim 890 kiloton.

Vanaf het moment van inwerkingtreding dient tenminste 65% van de verpakkingen als materiaal te worden hergebruikt. Bij de vaststelling van deze percentages is aansluiting gezocht bij het materiaalhergebruik dat inmiddels voor de onderscheiden materialen feitelijk al is gerealiseerd en in het Convenant Verpakkingen III als doelstelling is gesteld. Voor 2010 geldt dat tenminste 70% van de verpakkingen als materiaal moet worden hergebruikt.

De hoeveelheid nuttige toepassing is de afgelopen vijf jaar per jaar gemiddeld met één procentpunt gestegen tot 67% in 2003. De verwachting bestaat dat ook de komende jaren de nuttige toepassing nog verder kan stijgen. Zo zijn er bijvoorbeeld nieuwe methoden ontwikkeld voor de nascheiding van kunststoffen uit gemengd huishoudelijk afval die daaraan kunnen bijdragen. Een verdere stijging van de nuttige toepassing ook van andere materialen zal er toe leiden dat de hoeveelheid te verwijderen afvalstoffen navenant kan dalen. Gegeven deze ontwikkelingen en de daardoor relatief grote ruimte die er nog is om de hoeveelheid verpakkingen te laten stijgen zonder dat dit ten koste gaat van het milieu, is het vooralsnog niet nodig een algemeen geldend preventiepercentage per producent/importeur voor te schrijven, maar is vooralsnog volstaan met een algemeen geldend preventievoorschrift. Door gezamenlijk uitvoering te geven aan deze verplichting, zal de doelstelling naar verwachting kunnen worden gerealiseerd.

In de loop van de tijd kan blijken dat ten opzichte van de thans bestaande verwachtingen zich een sterkere toename van de hoeveelheid verpakkingen, die op de markt worden gebracht, voordoet en/of een geringere stijging van de hoeveelheid nuttige toepassing wordt bereikt. Per saldo kan daardoor meer preventie nodig zijn om te voorkomen dat de hoeveelheid te verwijderen verpakkingsafval toeneemt. In die situatie kan worden overwogen alsnog een minimaal te behalen preventie-percentage dwingend voor te schrijven. Om dit mogelijk te maken zal onderzocht worden of in de Wet milieubeheer hiertoe een specifieke bepaling moet worden opgenomen op basis waarvan bij ministeriële regeling preventie-percentages kunnen worden opgelegd.

4. Hoofdlijnen

§ 4.1 Reikwijdte

Het besluit heeft betrekking op verpakkingen en papier en karton. De reden om ook papier en karton onder dit besluit te laten vallen, is dat bijna tweederde van het totale aanbod van papier en karton in Nederland bestaat uit niet-verpakkingen, zoals kranten en tijdschriften. Inzameling en materiaalhergebruik van papieren en kartonnen verpakkingen zijn niet los te zien van de inzameling en hergebruik van het overige oud papier en karton. In het Papiervezelconvenant, onderdeel van het Convenant Verpakkingen III, waren op vrijwillige basis al afspraken gemaakt om het papier en karton, zoals kranten, reclamemateriaal en tijdschriften, tezamen met de verpakkingen van papier en karton in te zamelen.

§ 4.2 Inname, preventie, hergebruik en overige nuttige toepassing

De producent of importeur dient onder andere op grond van de artikelen 2 tot en met 5 aan een aantal verplichtingen te voldoen. Hij is individueel verantwoordelijk voor het gescheiden innemen (hetgeen voor papier en karton en glas noodzakelijk is om de gewenste percentages voor materiaalhergebruik te kunnen bereiken) of innemen en nascheiden en nuttig toepassen van de door hem in Nederland aan een ander ter beschikking gestelde verpakkingen en papier en karton en ingevoerde verpakkingen, waarvan hij zich als importeur ontdoet.

De producent of importeur zal naar verwachting in overleg treden met het gemeentebestuur omtrent de wijze waarop hij aan de innameverplichting zal gaan voldoen. Het ligt daarbij voor de hand dat zowel de gemeente als het bedrijfsleven inzichtelijk maken waaruit de huidige en de te verwachten kosten van de gescheiden inzameling van oud papier en karton en glas bestaan alvorens afspraken te maken. De gemeente is onder meer verantwoordelijk voor het afvalbeheer op gemeentelijk niveau, de openbare orde, de veiligheid, ruimtelijke ordeningsbeleid, beheer van de openbare ruimte, volksgezondheid en milieuhygiëne. Mede vanuit die verantwoordelijkheden, stelt het gemeentebestuur in de afvalstoffenverordening de kaders vast waarbinnen de gescheiden inzameling van verpakkingen en papier en karton afkomstig van particuliere huishoudens geschiedt. Het betreft onder meer de inzamelfrequentie en voorschriften voor het schoonhouden van de omgeving van inzamelplaatsen. Tussen de gemeente en producent of importeur wordt vastgelegd of de feitelijke inzameling al dan niet door een gemeentelijke dienst dan wel een private onderneming wordt verricht. Uiteindelijk draagt de producent of importeur binnen de door de gemeenten vastgestelde kaders de eindverantwoordelijkheid voor de gescheiden inname of nascheiding voorzover dat noodzakelijk is om de voorgeschreven percentages hergebruik en overige nuttige toepassing te behalen. Dit in tegenstelling tot de situatie onder de regeling verpakkingen, waarin de gemeente verantwoordelijk was voor de gescheiden inzameling.

Verwacht wordt, mede gelet op ervaringen in het buitenland, dat de producenten of importeurs zoveel mogelijk gebruik zullen maken van de bestaande innamestructuur (haal- of brengsystemen, ondergrondse inzameling etc.) in gemeenten. Hoewel mag worden aangenomen dat in goed overleg tot afspraken wordt gekomen, verdient het wellicht aanbeveling dat partijen afspraken maken over de wijze waarop eventuele geschillen zullen worden beslecht.

De producent of importeur is ervoor verantwoordelijk dat de gescheiden inname of inname en nascheiding van de door hem in Nederland aan een ander ter beschikking gestelde verpakkingen en papier en karton en ingevoerde verpakkingen, waarvan hij zich als importeur ontdoet, tot stand komt. Dat geldt zowel voor verpakkingen en papier en karton, die bij huishoudens vrijkomen als voor verpakkingen en papier en karton die als bedrijfsafvalstoffen vrijkomen. De producent of importeur moet ook de kosten betalen voor de gescheiden inname of nascheiding en nuttige toepassing van verpakkingen en papier en karton, die bij huishoudens vrijkomen. De kosten voor het scheiden, gescheiden houden en gescheiden afgeven van verpakkingen en papier en karton die als bedrijfsafvalstoffen vrijkomen, zijn niet voor zijn rekening maar voor rekening van degene die zich ervan ontdoet. Bedrijven zijn daartoe namelijk reeds verplicht ingevolge de milieuvergunning of op grond van de algemene regels voor inrichtingen op basis van artikel 8.40 van de Wet milieubeheer. Het zou inefficiënt zijn hiervan in dit verband af te wijken. Tevens dient de individuele producent of importeur maatregelen te nemen die leiden tot een vermindering van de hoeveelheid in Nederland aan een ander ter beschikking te stellen verpakkingen en papier en karton en in te voeren verpakkingen waarvan hij zich ontdoet en tot vermindering van de schadelijkheid voor het milieu.

De producent of importeur heeft verder de verplichting om een bepaalde hoeveelheid van door hem in Nederland aan een ander ter beschikking gestelde verpakkingen en ingevoerde verpakkingen waarvan hij zich ontdoet, nuttig toe te passen en als materiaal her te gebruiken. Ook heeft hij de verplichting om een bepaalde hoeveelheid van door hem in Nederland aan een ander ter beschikking gesteld papier en karton als materiaal her te gebruiken. Voor de afzonderlijke verpakkingsmaterialen en papier en karton zijn in de artikelen 4 en 5 doelstellingen opgenomen voor materiaalhergebruik. De doelstellingen voor de verpakkingsmaterialen zijn hoger dan de richtlijn verpakkingen voorschrijft en gebaseerd op reeds behaalde resultaten met betrekking tot inzameling en hergebruik. De richtlijn verpakkingen biedt expliciet de mogelijkheid tot het opnemen van hogere doelstellingen.

§ 4.3 Individuele uitvoering of gezamenlijk

Aan de verplichtingen in de artikelen 2 tot en met 5 van dit besluit kan op twee manieren uitvoering worden gegeven. Allereerst kan de producent of importeur individueel in een mededeling aan de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijk Ordening en Milieubeheer kenbaar maken hoe hij uitvoering denkt te gaan geven aan de in dit besluit neergelegde verplichtingen. Een tweede mogelijkheid is om dit collectief te doen. Een collectief systeem heeft als voordeel dat dit effectiever en kostenbesparend zal werken. Daarbij is het mogelijk dat meerdere, naast elkaar opererende collectieve systemen zullen bestaan.

Onder vigeur van de regeling verpakkingen waren vrijwel alle producenten en importeurs aangesloten bij het Convenant Verpakkingen. In andere lidstaten, waar ook op een collectieve wijze uitvoering wordt gegeven aan de regelgeving met betrekking tot verpakkingen, zijn ook vrijwel alle producenten en importeurs aangesloten bij een collectief systeem. Er is geen reden aan te nemen dat het bedrijfsleven niet opnieuw zou beslissen een collectief systeem op te zetten. In samenwerking met de overkoepelende organisatie van het bedrijfsleven dat is aangesloten bij het Convenant Verpakkingen, wordt overlegd op welke wijze een dergelijk collectief systeem het beste kan worden opgezet. Overigens is het denkbaar dat bij de uitvoering van de verplichtingen die zijn gesteld krachtens dit besluit, de producent of importeur afspraken maakt of gedragingen vertoont die onder het verbod van artikel 6 van de Mededingingswet kunnen vallen en waarvoor mogelijk op grond van artikel 17 van die wet ontheffing kan worden gevraagd. De Nederlandse mededingingsautoriteit (Nma) is belast met de uitvoering en handhaving van de Mededingingswet. Het is aan de directeur-generaal Nma om te beoordelen of een systeem aan de mededingingsregels voldoet.

Er wordt een leidraad, in de vorm van een formulier, vastgesteld door de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer ten behoeve van het indienen van een mededeling, zodat zowel het indienen van een mededeling als de beoordeling daarvan wordt vergemakkelijkt. In het formulier wordt aangegeven aan welke voorwaarden een mededeling moet voldoen, alvorens goedgekeurd te worden. In artikel 6, derde lid, is bepaald dat een mededeling voor ten hoogste een periode van vijf jaar wordt goedgekeurd. Tevens kunnen nieuwe (technische) ontwikkelingen ertoe leiden dat de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan de verplichtingen uit dit besluit regelmatig moet worden bijgesteld.

§ 4.4 Statiegeld

In paragraaf 4 van dit besluit zijn bepalingen opgenomen over statiegeld op drankverpakkingen. Een ieder die in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf een drank in een verpakking aan een ander ter beschikking stelt, brengt voor deze verpakking statiegeld in rekening. In de eerste plaats wordt daarmee beoogd het thans geldende statiegeldsysteem voor met name de grote kunststofflessen met frisdranken en waters en bijvoorbeeld de glazen bierflesjes, te handhaven. Dat systeem is gebaseerd op een statiegeldverordening van het Productschap Dranken. De verpakking waarop momenteel statiegeld wordt geheven, wordt meerdere malen gebruikt. Om te waarborgen dat de statiegeldplicht in stand blijft, is in dit besluit de verplichting opgenomen om op deze verpakkingen statiegeld te heffen.

Op kunststof drankverpakkingen van 0,75 liter of minder, op drankverpakkingen van blik en op bepaalde glazen flesjes (bijvoorbeeld mixdranken) wordt momenteel geen statiegeld geheven. Bij de inwerkingtreding van dit onderdeel van het besluit wordt de statiegeldplicht ook van toepassing op deze verpakkingen. Een statiegeldplicht waarborgt een grote mate van producthergebruik (met name voor de grote drankverpakkingen en bierflesjes) en materiaalhergebruik (voor de overige verpakkingen). Onder producthergebruik wordt verstaan: het direct hergebruiken van producten die niet eerst in het afvalstadium terecht zijn gekomen, zoals bijvoorbeeld flessen die na te zijn schoongemaakt opnieuw voor precies hetzelfde doel worden gebruikt. Deze verpakkingen zijn beoogd om een minimum aantal omlopen te maken alvorens ze uiteindelijk in het afvalstadium komen. Producthergebruik telt ingevolge de richtlijn verpakkingen niet mee als invulling van de verplichtingen ten aanzien van materiaalhergebruik of een andere wijze van nuttige toepassing. Op het moment dat ze worden afgedankt en niet meer als een verpakking worden hergebruikt, gelden ook voor de meermalige verpakkingen dezelfde procentuele verplichtingen voor materiaalhergebruik of nuttige toepassing als voor eenmalige verpakkingen. Producthergebruik en materiaalhergebruik van drankverpakkingen wordt door de statiegeldplicht gewaarborgd, omdat een groot percentage zal worden ingeleverd bij de detaillist. Doet de consument het zelf niet dan zijn het wel anderen, bijvoorbeeld sportverenigingen (bron van inkomsten) of kinderen (zakcentje). Tevens leidt het invoeren van statiegeld ertoe dat er veel minder flesjes en blikjes zullen worden weggegooid dan voorheen met als gevolg een zichtbare vermindering van het zwerfafval. Een statiegeldplicht waarborgt kortweg een zeer merkbare bescherming van het milieu en de leefomgeving. Dit is in vele studies aangetoond, onder meer in de in gezamenlijke opdracht van het bedrijfsleven en overheid door vier onderzoeksbureaus uitgevoerde studie «Inzamel- en beloningssystemen ter vermindering van zwerfafval» (studie uitgevoerd door CE, PWC, De Straat, NFO/Trendbox, oktober 2001, Delft).

De richtlijn verpakkingen biedt expliciet de ruimte aan lidstaten om producthergebruik te bevorderen. Met een statiegeldsysteem voor drankverpakkingen gecombineerd met een verplicht meermalig gebruik gaf Nederland invulling aan deze mogelijkheid. Net als in een aantal andere lidstaten is ook in Nederland al jaren lang sprake van hervulbare verpakkingen en van statiegeld.

Het verplicht voorschrijven van meermalige verpakkingen staat evenwel op gespannen voet met het beginsel van het vrije verkeer van goederen binnen de Europese Unie. Deze verplichting is daarom in dit besluit niet opgenomen. Om er voor te zorgen dat de milieuvoordelen die behaald werden met meermalige kunststof drankenverpakkingen bij overgang naar eenmalige systemen worden behouden, is onderzocht of gescheiden inzameling van kleine flesjes en het inzetten van het recyclaat van deze flesjes bij de productie van nieuwe flessen tot dezelfde milieuvoordelen kan leiden. Onderzoek heeft aangetoond dat dit inderdaad kan mits grote flessen voor tenminste 95% gescheiden worden ingenomen, kleine flesjes voor tenminste 55% worden ingenomen en bovendien op voorwaarde dat kunststofflessen tenminste voor 25% uit recyclaat van de gescheiden ingezamelde flessen bestaan. Genoemde uitgangspunten met betrekking tot de gescheiden inzameling en herverwerking zijn in dit besluit opgenomen. Het bedrijfsleven heeft aangegeven op vrijwillige basis daarnaast ook 25% recyclaat toe te passen in de productie van nieuwe flessen, zodat in combinatie met genoemde percentages gescheiden inzameling en herverwerking dezelfde milieuvoordelen worden gehaald als met meermalige flessen. Mocht in de praktijk blijken dat genoemde percentages dan wel de daarbij behorende reductie van de milieudruk niet worden gehaald, dan zal statiegeld als bedoeld in artikel 8 worden ingevoerd zodat er alsnog over het geheel voldoende inname van lege flessen, al dan niet in combinatie met het toepassen van recyclaat in nieuwe flessen, zal plaatsvinden om tot dezelfde milieuvoordelen te komen als bij meermalige verpakkingen.

Door het aanbrengen van een differentiatie in de hoogte van statiegeld voor verpakkingen voor eenmalig en meermalig gebruik, wordt naar verwachting het gebruik van meermalige verpakkingen gestimuleerd. Immers de consument hoeft bij de aankoop van een meermalige verpakking voor een gelijk product minder af te rekenen dan voor een eenmalige verpakking die met een hoger statiegeld is belast. Verwacht mag worden dat de markt dusdanig werkt dat er nog wel eenmalige verpakkingen zullen worden verkocht, met name in bepaalde deelsegmenten (bijvoorbeeld blikjes in plaats van flesjes of specifieke smaken en merken), maar dat het grootste deel van de markt zal bestaan uit meermalige verpakkingen.

De nu voorgestelde systemen gaan niet veel verder dan de huidige meermalige systemen in Nederland. Het enige dat is toegevoegd ten opzichte van de huidige praktijk is dat ook kleine flesjes en blikjes onder de statiegeldplicht zullen vallen. Om discriminatie te voorkomen krijgen ook met frisdrank en waters concurrerende dranken als sappen en zuiveldranken, voor zover zij niet in drankenkartons zijn verpakt, de statiegeldverplichting opgelegd.

Overwogen is of er geen alternatieven voor statiegeld op flesjes en blikjes bestaan die minder belastend zijn voor het bedrijfsleven. Het meest voor de hand liggende en door het bedrijfsleven voorgestane alternatief is een brede aanpak van het zwerfafval door voorlichtingscampagnes te voeren, meer afvalbakken te plaatsen, etc. Met het Convenant Verpakkingen III krijgt het bedrijfsleven de kans te laten zien dat een dergelijke aanpak succesvol is. Dit is vertaald in een reductie van 80% van het aantal flesjes en blikjes in het zwerfafval ten opzichte van het aantal in september 2001, voor 1 januari 2006.

De in dit besluit opgenomen statiegeldheffing treedt alleen in werking indien er onvoldoende perspectief is op het behalen van de voorgeschreven inname- en hergebruikspercentages van PET-flessen of genoemde reductie niet gehaald blijkt te zijn.

De verplichting om statiegeld in rekening te brengen, geldt voor dranken in alle soorten verpakkingen met uitzondering van drankenkartons, drankverpakkingen met een inhoud van 1 deciliter of minder en drankverpakkingen die direct voor verkoop met een drank worden gevuld en die bedoeld zijn om direct na aankoop te worden geconsumeerd, zoals bijvoorbeeld koffie die in een bekertje wordt geschonken om ter plaatse, bijvoorbeeld bij een kiosk, te worden genuttigd. Tevens worden nog andere dranken of verpakkingssoorten en verpakkingen die in relatief zeer kleine hoeveelheden op de markt worden gebracht op grond van artikel 9 ontheven van de statiegeldverplichting. Daarbij is voor deze laatste categorie een grens van 500.000 eenheden gesteld. Dit om te voorkomen dat degene die relatief weinig verpakkingen importeert, wordt geconfronteerd met, gezien de geringe omzet, relatief hoge kosten van het opzetten van een statiegeldsysteem. Hetzelfde geldt voor de introductie van nieuwe dranken in relatief zeer kleine marktsegmenten. Verpakkingen van medicinale dranken (zoals een hoestdrank), wijn, sterke dranken en matig-alcoholhoudende dranken met een alcoholpercentage van meer dan twaalf en minder dan vijftien (artikel 1, onder i) zijn ook expliciet uitgezonderd van de statiegeldverplichting (zie artikelsgewijze toelichting bij artikel 9, eerste lid).

De statiegeldheffing betreft verpakkingen van dranken als bijvoorbeeld bier, fris, water, sap of melk, maar ook bijvoorbeeld zuiveldranken, sportdranken, alcoholische mixdranken en gezondheidsdranken. Slasauzen, oliën, azijn en dergelijke zijn niet bedoeld om te drinken en vallen niet onder de definitie van een drank.

Ingevolge artikel 10.63, vierde lid, van de Wet milieubeheer kan de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer voor specifieke dranken of drankverpakkingen ontheffing verlenen van de verplichting van artikel 8, eerste lid. Overwegingen die een rol spelen bij het nemen van een besluit om een specifieke drankverpakking uit te zonderen zijn met name de mate waarin een drankverpakking in het zwerfafval voorkomt en de mate waarin de desbetreffende drankverpakking nuttig wordt toegepast en als materiaal wordt hergebruikt. Aangezien er steeds nieuwe dranken en drankverpakkingen op de Nederlandse markt worden geïntroduceerd, waarbij bovengenoemde overwegingen een grote rol spelen, is het niet uit te sluiten dat het aantal drankverpakkingen dat uitgezonderd wordt van de statiegeldplicht wordt uitgebreid.

Doordat bepaalde drankverpakkingen zijn uitgezonderd van de statiegeldplicht, worden ze in de aanschaf door consumenten relatief iets goedkoper ten opzichte van drankverpakkingen waar wel statiegeld op wordt geheven. Dat kan betekenen dat sommige drankverpakkingen die wel onder de (hogere) statiegeldplicht voor eenmalige verpakkingen (blijven) vallen minder worden verkocht. Dit is een beoogd effect, immers zij belasten het milieu meer en/of hebben meer zwerfafval tot gevolg dan verpakkingen die niet onder de (hogere) statiegeldplicht vallen.

Indien de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer constateert dat door de introductie van statiegeld de glazen flesjes, blikjes of kunststof verpakkingen in hoge mate vervangen worden door bijvoorbeeld drankenkartons en blijkt dat hierdoor het zwerfafvalprobleem toeneemt, zullen aanvullende maatregelen worden genomen om dit te voorkomen.

Een ieder die in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf een drank in een verpakking aan een ander ter beschikking stelt, is ervoor verantwoordelijk dat een verpakking waarvoor statiegeld is betaald, wordt ingenomen met terugbetaling van het statiegeld. De laatste schakel in de keten, de consument, dient in staat te worden gesteld de verpakking in te leveren op het punt van aankoop van de drank of bij degene die de drankverpakking aan hem heeft verkocht, maar ook op andere punten waar dranken verpakt in een verpakking van hetzelfde materiaal worden verkocht. Wanneer dat laatste niet het geval zou zijn, zou de consument gedwongen worden altijd de verpakking in te leveren op het punt waar hij die product-verpakkings-combinatie heeft gekocht. Dat kan onredelijk zijn, bijvoorbeeld als een reiziger een op het vertrekstation gekocht flesje niet kan inleveren bij een verkooppunt op het aankomststation. Overigens is er geen reden om aan te nemen dat de huidige praktijk waarbij sprake is van een redelijk evenwicht tussen verkochte en ingenomen verpakkingen veel zal wijzigen. Mogelijk zouden wel problemen kunnen ontstaan bij een kleine winkel of kiosk. Om deze problemen te voorkomen is bepaald dat een kleine winkel of kiosk die een beperkte ruimte heeft voor de opslag van lege drankverpakkingen, de terugname daarvan kan beperken tot die drankverpakkingen die in zijn winkel zijn verkocht. Hij kan zijn producten desgewenst zodanig markeren (bijvoorbeeld door een stickertje) dat deze herkenbaar zijn als een product dat op dat verkooppunt is verkocht.

Een verdergaande verplichting, waarbij deze leverancier verplicht wordt ook andere dan door hem zelf verkochte verpakkingen terug te nemen, zou er toe kunnen leiden dat op deze verkooppunten waar weinig opslagruimte is, meer lege verpakkingen moeten worden teruggenomen dan dat er volle zijn verkocht.

Statiegeldverplichtingen gelden zowel voor binnenlands geproduceerde als voor geïmporteerde verpakkingen. Het opzetten van statiegeldsystemen is primair een verplichting van het bedrijfsleven. Indien bedrijven geen systeem inrichten waarmee het heffen van statiegeld en terugbetalen afdoende is geregeld, dan is er sprake van een overtreding van het besluit en zal zo nodig naleving worden afgedwongen. Ook bedrijven die buitenlandse verpakte dranken importeren, dienen een systeem op te zetten. Het ligt voor de hand dat zij daarvoor aansluiting zoeken bij binnenslands opgezette systemen. Statiegeldsystemen behoren op gelijke voet open te staan voor bedrijven uit alle lidstaten van de EU. Met behulp van het instrumentarium van de mededingingsregelgeving (zie paragraaf 4.3 van deze nota van toelichting) zal erop kunnen worden toegezien dat dit in de praktijk ook het geval is. Als aansluiting niet tot stand komt en dat op grond van de voorschriften in de mededingingsregelgeving ook niet afdwingbaar is, zijn buitenlandse bedrijven die producten op de Nederlandse markt brengen verplicht zelf afdoende maatregelen te treffen om te voldoen aan de bepalingen van artikel 8.

§ 4.5 Eisen aan verpakkingen

§ 4.5.1 Identificatiesysteem

In de beschikking van de Europese Commissie van 28 januari 1997 (97/129/EG) zijn afkortingen en cijfers opgenomen, die invulling geven aan het identificatiesysteem voor verpakkingsmaterialen. Het gebruiken van afkortingen of cijfercodes is niet verplicht. Het betreft een vooralsnog vrijwillig systeem. Dit houdt in dat indien op een verpakking de aard van het verpakkingsmateriaal wordt aangegeven door middel van afkortingen en cijfercodes, de afkortingen en cijfercodes, genoemd in de beschikking, gebruikt moeten worden.

§ 4.5.2 Merktekens

De besluitvorming omtrent merktekens in de Europese Unie is nog niet afgerond. Derhalve zijn hierover in dit besluit nog geen voorschriften opgenomen.

§ 4.5.3 Essentiële eisen

Een verpakking dient te voldoen aan de eisen neergelegd in bijlage II van de richtlijn verpakkingen. Deze eisen zijn vrij algemeen geformuleerd. Daarom heeft de Europese Commissie opdracht gegeven aan het Comité Europeén de Normalisation (CEN) deze normen verder uit te werken. Dit heeft erin geresulteerd dat in juli 2001 voor onderdelen van de essentiële eisen met betrekking tot compostering en biodegradatie en met betrekking tot de specifieke eisen voor vervaardiging en samenstelling van verpakkingen (preventie) normen zijn gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen. Bij mededeling van de Europese Commissie van 20 december 2004 zijn referentienummers gewijzigd en zijn de EN-normen 13427:2004, 13428:2004 (gewijzigd), 13429:2004, 13430:2004, 13431:2004 vastgesteld. De in december 2004 vastgestelde normen gaan onder meer over het gebruik van de Europese normen, het producthergebruik en over de terugwinbaarheid door materiaalhergebruik in de vorm van energieterugwinning. De vastgestelde normen zijn in Nederland omgezet in de NEN-EN-normen, zie artikelsgewijze toelichting bij artikel 13.

§ 4.5.4 Zware metalen

De eisen met betrekking tot het gehalte aan zware metalen in verpakkingen en verpakkingscomponenten die in dit besluit zijn opgenomen, vloeien rechtstreeks voort uit de richtlijn verpakkingen. Lood, cadmium, kwik en zeswaardig chroom of verbindingen daarvan worden aangemerkt als zware metalen. Het gehalte aan zware metalen in een verpakking mag niet meer dan 100 ppm-gewicht bedragen. Kunststofpallets en -kratten en glazen verpakkingen zijn onder bepaalde voorwaarden, genoemd in een beschikking van de Europese Commissie, uitgezonderd van dit verbod. Deze uitzonderingen vloeien rechtstreeks voort uit artikel 9, tweede en derde lid, van de richtlijn verpakkingen (zie voor deze uitzonderingen en het vervallen daarvan de artikelen 14, derde en vierde lid, en 20 van dit besluit).

§ 4.6 Commissie verpakkingen

Onder het Convenant Verpakkingen III functioneert, evenals onder het Convenant Verpakkingen I en II, een Commissie verpakkingen bestaande uit leden aangewezen door het bedrijfsleven en de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. Deze commissie heeft tot taak de naleving van het convenant en de verslagen die door minister en bedrijfsleven werden gemaakt over de uitvoering van het convenant, te toetsen. Het is uiteraard mogelijk dat partijen, indien zij dit wenselijk achten, opnieuw een Commissie verpakkingen instellen die bijvoorbeeld belast zou kunnen worden met de toetsing van verslaglegging of advisering omtrent zaken die in dit besluit zijn vastgelegd.

5. Financiële en bedrijfseffecten

De financiële consequenties voor het bedrijfsleven worden in belangrijke mate bepaald door de wijze waarop het invulling geeft aan zijn verplichtingen. Aansluiting bij een organisatie van producenten of importeurs, die collectief uitvoering geeft aan de verplichtingen, is voor ieder bedrijf mogelijk. Dit besluit is van toepassing op alle in Nederland op de markt gebrachte verpakkingen en papier en karton, ongeacht waar de verpakking of het papier of karton is geproduceerd. Bij financiële consequenties kan onderscheid worden gemaakt tussen materiële effecten (bijvoorbeeld investeringen) en administratieve effecten (als gevolg van registratie van gegevens en verslaglegging e.d.).

De kosten die producenten en importeurs moeten maken, zijn niet voor alle verpakkingsmaterialen gelijk. Dit komt door de verschillen in inzamelmogelijkheden en bewerkingskosten. De doelstellingen met betrekking tot materiaalhergebruik zijn in Nederland net als in de andere Europese landen mede op grond van genoemde overwegingen verschillend vastgesteld voor de afzonderlijke verpakkingsmaterialen.

§ 5.1 Bedrijfseffecten

De vraag is in welke mate bedrijven extra kosten moeten maken om aan de verplichtingen van het besluit te voldoen. Een belangrijk gegeven daarbij is dat er op vrijwillige basis al vanaf 1991 en op wettelijke basis vanaf 1997 de nodige maatregelen zijn genomen om preventie, inname en herverwerking te bevorderen, waarbij steeds betere resultaten worden bereikt. De doelstellingen in dit besluit wijken weinig af van de doelstellingen uit het Convenant Verpakkingen III. Extra investeringen zijn dan ook naar aanleiding van dit besluit niet of nauwelijks aan de orde. En voorzover dat wel het geval is, staan tegenover hogere percentages van preventie, hergebruik en overige nuttige toepassing, besparingen als gevolg van minder materiaalkosten en minder kosten voor de verwijdering van afval. Wel zijn extra kosten gemoeid met het invoeren van statiegeld over de gehele breedte van drankverpakkingen. De diverse kosten van de afzonderlijke onderdelen worden in de volgende subparagrafen nader toegelicht.

§ 5.1.1 Innameplicht

Wat de inname betreft van uit huishoudens vrijkomende verpakkingen is er net als in bijvoorbeeld Duitsland, Oostenrijk en Frankrijk voor gekozen om de kosten, voortvloeiend uit de gescheiden inname of nascheiding, bij de producenten of importeurs te leggen. Het staat degene die de verpakte producten in Nederland op de markt brengt vrij deze kosten door te berekenen aan de consument in de productprijs. De kosten worden in het bestaande systeem ook al gemaakt, maar worden nu gefinancierd door middel van de afvalstoffenheffing van gemeenten die uit die heffing thans onder meer de (voor glas en papier en karton afzonderlijke) inname van verpakkingsafval betalen. Deze kosten voor de gemeenten komen met de inwerkingtreding van dit besluit te vervallen. In tegenstelling tot de situatie in een aantal andere landen is, door de lagere doelstelling voor hergebruik en overige nuttige toepassing van kunststoffen en het niet apart opnemen van doelstellingen voor drankenkartons, gescheiden inname van deze materialen niet nodig, met uitzondering van de gescheiden inname van kleine PET-flessen. Voor het grootste deel van de verpakkingen van deze materialen kan volstaan worden met nascheiding om zo toch nuttige toepassing van deze materialen te kunnen bereiken. De kosten van inname en het overige afvalbeheer liggen hierdoor in Nederland aanmerkelijk lager dan in de andere landen. Reinigingsdiensten van gemeenten komen door de verschuiving van verantwoordelijkheden in een concurrerende positie met niet-gemeentelijke inzamelbedrijven, aangezien het bedrijfsleven verantwoordelijk wordt voor het innemen van glas en oud papier en karton en bij deze keuze van de uitvoering de diverse mogelijkheden zal afwegen.

Krachtens de Wet milieubeheer zijn bedrijven reeds financieel verantwoordelijk voor het beheer van hun bedrijfsafvalstoffen. Ingevolge de milieuvergunningen of op grond van algemene regels op basis van artikel 8.40 van de Wet milieubeheer zijn bedrijven reeds verplicht tot het scheiden, gescheiden houden en gescheiden afgeven van bedrijfsafval. In dit besluit is het dus overbodig dit te regelen. Overigens is het verwijderen van verpakkingen van gescheiden ingezameld oud papier en karton niet gewenst en ook weinig aantrekkelijk (stortverboden en stortbelasting) en is het daarom noodzakelijk en ook aantrekkelijk om deze afvalstoffen te scheiden, gescheiden te houden en gescheiden aan te bieden.

Verdere invoering van producentenverantwoordelijkheid, zoals opgenomen in dit besluit zal niet tot hele andere systemen van gescheiden inzameling en verwerking van verpakkingen leiden. Nog steeds zullen glas en papier en karton gescheiden moeten worden ingezameld en zal kunststofafval uit huishoudens moeten worden nagescheiden. Producenten zullen vermoedelijk voor de gescheiden inzameling veelal gebruik blijven maken van de diensten van gemeenten. Zij kunnen echter, als zij van mening zijn dat het bedrijfsleven de inzameling goedkoper kan organiseren, ook besluiten het zelf te organiseren. Bovendien kunnen kosten worden bespaard door een meer gezamenlijke aanpak van inzameling en herverwerking. Het is daarom aannemelijk dat de kosten eerder zullen dalen, dan dat de kosten zullen stijgen. Er zullen wel extra administratieve lasten optreden, omdat er een systeem moet worden opgezet waarmee de kosten voor het beheer van verpakkingen worden geregistreerd en doorberekend aan producenten en importeurs.

Het wezenlijke verschil tussen de situatie onder het Convenant Verpakkingen III en de situatie die ontstaat als dit onderdeel van het besluit in werking treedt, is de allocatie van afvalbeheerskosten. De kosten van gescheiden inzameling en nascheiding zullen verschuiven van de burger (afvalstoffenheffing) via de producent (die financieel verantwoordelijk wordt voor de kosten van inzameling) naar de consument (omdat de producent zijn kosten zal doorberekenen). Dit is in lijn met het streven naar internalisering van de milieukosten in de productprijs.

§ 5.1.2 Preventie

Het aantal bedrijven dat door dit besluit zal worden aangesproken op het realiseren van preventieve maatregelen bedraagt circa 350.000. Deze bedrijven behoren met name tot de detail- en groothandel en de industrie. Zo’n 98% hiervan behoort tot het midden- en kleinbedrijf. De ervaring leert dat preventieve maatregelen door materiaalbesparingen en optimalisering van het product of het productieproces op den duur per saldo meer baten dan lasten met zich brengen en dus niet leiden tot een stijging van de materiële kosten voor het bedrijfsleven. Indien bedrijven de verplichtingen uit dit besluit gezamenlijk uitvoeren, kunnen er preventieprojecten per branche worden opgezet, zodat de administratieve lasten verdeeld kunnen worden.

Indien er een individuele mededeling wordt ingediend, dient te worden aangegeven welke preventieve maatregelen het bedrijf zal nemen en moet jaarlijks verslag worden gedaan over de bereikte resultaten. De kosten die deze verslaglegging met zich brengt hangen sterk af van de grootte van het bedrijf, de hoeveelheid verpakkingen en de diversiteit daarvan. De administratieve lasten zullen dus per bedrijf verschillen.

§ 5.1.3 Hergebruik en overige nuttige toepassing

Het aantal bedrijven dat maatregelen moet nemen ten behoeve van materiaalhergebruik en andere vormen van nuttige toepassing bedraagt circa 130.000 en is minder dan bij de preventie, omdat de last-minute verpakkers (artikel 4, derde lid), bedrijven die op het laatste moment een verpakking aan een product toevoegen, niet op genoemde verplichting worden aangesproken. Ook deze kosten worden bij het bestaande systeem reeds gemaakt, waar tegenover uiteraard ook een opbrengst staat van het nuttig toe te passen materiaal. Onderzoek heeft uitgewezen dat nuttige toepassing bij kunststoffen, door deze te bewerken tot een brandstof, goedkoper is dan het verwijderen daarvan.

§ 5.1.4 Statiegeld

Een ieder die in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf een drank in een verpakking op de markt brengt, wordt verplicht om op deze verpakking statiegeld te heffen. Iedere supermarkt, snackbar, kiosk en clubhuis valt derhalve onder dit besluit. In Nederland bestaat een systeem van statiegeld voor het overgrote deel van de hoeveelheid drankenverpakkingen die op de markt wordt gebracht. Voor bier wordt momenteel meer dan 85% van het volume verpakt in meermalige flessen of grootverpakkingen met statiegeld. Voor frisdranken en waters geldt een iets lager percentage. Er worden reeds kosten gemaakt voor een statiegeldheffing op bieren en frisdranken.

De kosten van statiegeld blijven voor die verpakkingen waarvoor reeds een statiegeldsysteem geldt, gelijk. Voor de kleine verpakkingen die nu zonder statiegeld worden verkocht en de drankverpakkingen van kunststof van meer dan een halve liter en drankenverpakkingen van glas die nu eenmalig zijn, is wel sprake van een stijging van de kosten. De kosten betreffen het systeem van inname van de flesjes en andere drankverpakkingen. In de eerder genoemde studie van oktober 2001 is berekend dat de kosten voor een retourpremiesysteem ongeveer 4 eurocent per verpakking bedragen. Daarbij gaat het om een systeem dat buiten de winkel om loopt. Het bedrijfsleven heeft te kennen gegeven geen voorkeur te hebben voor inzameling in de winkel (omdat de totale lasten daarvan onder meer door het ruimtebeslag vermoedelijk hoger zijn en inzameling in de winkel zelf niet is voorgeschreven). Overigens gaan door invoering van een dergelijk systeem de kosten van de gemeenten voor het opruimen van zwerfafval en het legen van afvalbakken langs de straat (omgerekend met ongeveer 2 eurocent per verpakking) omlaag.

§ 5.2 Administratieve lasten

§ 5.2.1 Advies Actal

Het adviescollege toetsing administratieve lasten (Actal) heeft in haar advies over de voorgenomen regelgeving aangegeven een aantal bezwaren te hebben. Het betrof de kwantificering van de kosten die voortvloeien uit de statiegeldplicht en dan met name de etiketteringplicht en de monitoringsplicht. De kwantificering van deze kosten is weergegeven in paragraaf 5.2.5. Ten tweede was Actal van mening dat niet voldoende aandacht was besteed aan alternatieven voor statiegeld. Alternatieven zijn weergegeven in paragraaf 4.4. Tevens benadrukte Actal dat er alles aan moet worden gedaan om te komen tot een derde convenant verpakkingen, omdat dit een minder belastend alternatief is. In hoofdstuk 2 is aangegeven dat er een derde convenant verpakkingen tot stand is gekomen.

§ 5.2.2 Algemene administratieve lasten

Naar aanleiding van het advies van Actal is aanvullende informatie opgenomen met betrekking tot de administratieve lasten voor het bedrijfsleven. De verwachting is dat door middel van een gezamenlijke uitvoering aan de verplichtingen van dit besluit zal worden voldaan. Bij de vaststelling van de zuivere administratieve lasten voor het bedrijfsleven is uitgegaan van de kosten die verbonden zijn aan de gezamenlijke uitvoering.

In de regeling verpakkingen die tot nu toe van kracht was, kon een bedrijf, net als in dit besluit kiezen om op individuele basis aan zijn verplichtingen te voldoen of om zich aan te sluiten bij een collectief. Onder vigeur van de regeling verpakkingen, zijn vrijwel alle bedrijven in Nederland direct of indirect aangesloten bij het Convenant Verpakkingen III. De kosten die voortvloeien uit een convenant worden niet tot de administratieve lasten gerekend, omdat het geen lasten betreft voortvloeiend uit regelgeving. De financiële lasten voor het bedrijfsleven waren beperkt tot het betalen van een contributie aan de collectieve uitvoeringsorganisatie en daarnaast voor een klein aandeel van alle bedrijven (namelijk bedrijven die 50.000 kilogram of meer verpakkingen op de markt brengen en bovendien meer dan 4 werknemers in dienst hebben) beperkt tot lasten voortvloeiend uit de registratie van gegevens en rapportage. Daarnaast waren er financiële lasten voor een relatief klein aantal bedrijven werkzaam in de diverse materiaalketens, zoals bedrijven die glas of papier herverwerken.

Door Actal wordt een duidelijke voorkeur uitgesproken voor een convenant aangezien hier geen administratieve lasten uit voortvloeien, gelet op de vrijwillige basis waarop de afspraken zijn gebaseerd. In hoofdstuk 2 is aangegeven dat er een nieuw convenant verpakkingen is gesloten en onder welke voorwaarden dit besluit in werking treedt.

Er is verder geen reden om aan te nemen dat als dit besluit in werking treedt, bedrijven niet opnieuw zullen beslissen zich aan te sluiten bij een collectief systeem, net zoals dat overigens in andere Europese landen waarin de verplichtingen op soortgelijke manier zijn geregeld als in dit besluit, het geval is. Derhalve mag worden verwacht dat de administratieve lasten om te voldoen aan informatieverplichtingen, inclusief de kennisname en handhaving daarvan, voortvloeiend uit dit besluit niet of nauwelijks zullen afwijken van de bestaande lasten van het Convenant Verpakkingen III.

Uit de gezamenlijke uitvoering van de verplichtingen vloeien organisatiekosten voort. Zoals eerder vermeld, wordt verwacht dat de meeste bedrijven zich bij een collectief zullen aansluiten, zodat genoemde organisatiekosten over vele bedrijven kunnen worden omgeslagen. Indien een producent of importeur zich aansluit bij een organisatie welke de verplichtingen uit dit besluit namens haar uitvoert, betekent dat dus een reductie van de administratieve lasten.

Dit besluit brengt verplichtingen op het gebied van mededeling, het registreren van gegevens, verslaglegging en statiegeld mee. Bedrijven zullen dat naar alle waarschijnlijkheid gezamenlijk doen. Ook hiervoor geldt dat deze kosten ook nu al worden gemaakt en geaccepteerd zijn door het bedrijfsleven.

De kosten voor het bedrijfsleven die voortvloeien uit een gezamenlijke uitvoering van dit besluit zijn relatief beperkt en staan in verhouding tot de draagkracht van de verpakkingsketen en tot het milieuvoordeel dat wordt bereikt. De kosten zijn in de paragrafen 5.2.3 tot en met 5.2.5 gekwantificeerd. De kosten voor het bedrijfsleven die rechtstreeks uit dit besluit voortvloeien zijn in beginsel door te berekenen aan de consument.

§ 5.2.3 Het indienen van een mededeling

De kosten die gemoeid zijn met het opstellen van een gezamenlijke mededeling worden geschat op € 227.000. Deze kosten kunnen aan de circa 350.000 bedrijven worden doorberekend. Dit betekent dus dat de administratieve lasten voortvloeiend uit de mededelingsplicht per bedrijf te verwaarlozen zijn. Een mededeling wordt doorgaans voor een periode van vijf jaar goedgekeurd. Uitgaande van een vijfjaarlijkse mededeling komt dit neer op € 45.400 op jaarbasis. Hierbij is rekening gehouden met het feit dat het opstellen van een adequate mededeling het nodige overleg vergt, (juridisch) advies, onderzoek (onder andere naar technische en financiële aspecten) en dat de producenten of importeurs van verpakkingen en papier en karton al enige jaren ervaring hebben met een gezamenlijke aanpak.

§ 5.2.4 Het jaarlijks rapporteren

Het opstellen van een gezamenlijk verslag op basis van vergaarde registratiegegevens zal naar verwachting circa € 150.000 kosten. Bedrijven kunnen er voor kiezen een door een accountant goedgekeurde opgave te doen van de hoeveelheid verpakkingen en papier of karton, die ze in Nederland aan een ander ter beschikking hebben gesteld of hebben ingevoerd en waarvan zij zich hebben ontdaan. Dit zijn ze echter niet verplicht.

Vanuit het oogpunt van administratieve lasten bestaat geen aantrekkelijker alternatief voor periodieke verslaglegging. Het is weliswaar wel mogelijk om de frequentie van het doen van verslaglegging te verlagen, maar hierdoor zou afbreuk worden gedaan aan de betrouwbaarheid van de gegevens. Wel wordt door de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer een formulier vastgesteld voor het op te stellen verslag.

§ 5.2.5 Statiegeld

In paragraaf 4.4 is reeds aangegeven waarom voor statiegeld is gekozen en niet voor een ander middel om het zwerfafval te verminderen.

Het aantal bedrijven dat dranken produceert, importeert, verkoopt of anderszins te maken heeft met een statiegeldplicht is niet bekend maar door het bedrijfsleven wordt een getal van 10.000 genoemd. Een zeer groot deel hiervan bestaat uit de detailhandel.

Indien er statiegeld op een drankverpakking wordt geheven, dient de verpakking van een aanduiding op het etiket te zijn voorzien. Deze aanduiding geeft aan dat er op de verpakking statiegeld wordt geheven. De administratieve lasten als gevolg van het etiketteren en het voeren van een boekhouding rond het statiegeld bestaan uit de noodzaak in de administratie van de producent of importeur afzonderlijk de stromen voor de binnenlandse markt te registreren. Dit is uiteraard alleen van toepassing op de producten van die bedrijven die thans reeds een identiek product met een identiek etiket maken voor zowel afzet op de binnenlandse markt als op de buitenlandse markt. Dat is slechts voor een beperkt aantal producten het geval. De administratieve lasten die hiermee zijn gemoeid, zijn moeilijk in te schatten, maar bedragen maximaal € 500.000. Hierbij is rekening gehouden met het aanpassen van de bestaande administratiesystemen aan een systeem van een overkoepelende uitvoeringsorganisatie.

Overigens wordt nu voor de relevante drankverpakkingen, zoals bierflesjes en gezinsflessen met frisdrank en water, ook al statiegeld geheven en wordt ook een aanduiding gebruikt. Dat betekent dat er in elk geval al een structuur aanwezig is voor inname. Statiegeld op eenmalige blikjes en kleine flesjes leidt, gegeven het marktaandeel van dit verpakkingssegment ten opzichte van de hoeveelheid frisdrank en waters die al in een meermalige statiegeldverpakking op de markt wordt gebracht, slechts tot een beperkte kostentoename.

Op grond van artikel 7 dient in de jaarrapportage weergegeven te worden op welke wijze uitvoering is gegeven aan de statiegeldplicht en de bereikte resultaten. De administratieve lasten die hieruit voortvloeien zijn meegenomen bij de administratieve lasten die voortvloeien uit de rapportageplicht. Naar alle waarschijnlijkheid zal de producent of importeur die ook moet rapporteren over de statiegeldplichtige drankverpakkingen meer administratieve lasten hebben dan de producent of importeur die niet hiertoe verplicht is. De extra kosten bedragen circa € 500.000. De totale kosten van het rapporteren bedragen in totaal circa € 650.000 (150.000 plus 500.000). Hierbij is uitgegaan van een collectieve uitvoering.

6. Uitvoering en handhaving

§ 6.1 Uitvoering

De producent of importeur moet binnen dertien weken nadat dit besluit op hem van toepassing is geworden in een mededeling aan de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer aangeven hoe hij uitvoering gaat geven aan de verplichtingen van dit besluit. Het is gebleken dat een dergelijke mededelingsplicht, die niet afwijkt van de mededelingsplicht in de regeling verpakkingen, goed handhaafbaar is door de VROM-Inspectie.

§ 6.2 Handhaving

Het besluit is gebaseerd op de Wet milieubeheer. Handhaving kan zowel bestuursrechtelijk als strafrechtelijk plaatsvinden. Bij bestuursrechtelijke handhaving kan gebruik worden gemaakt van het instrumentarium van hoofdstuk 18 van de Wet milieubeheer, zoals bestuursdwang of het opleggen van een dwangsom. Krachtens de Wet op de economische delicten zijn overtredingen van dit besluit strafbaar. Op grond van die wet kunnen bijvoorbeeld geldboetes worden opgelegd of kan een onderneming worden stilgelegd.

Toezicht op de naleving van dit besluit en de bestuursrechtelijke handhaving zijn verantwoordelijkheden van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. De uitvoering geschiedt door de VROM-Inspectie. Bij de bestuursrechtelijke handhaving kan inzage worden gevraagd in boeken en andere bescheiden. De strafrechtelijke vervolging geschiedt door het Openbaar Ministerie.

De handhaving zal zich met name concentreren op de mededelingsverplichting en de verplichting tot het heffen van statiegeld. Na de inwerkingtreding van dit besluit zal worden nagegaan of producenten en importeurs een mededeling bij de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer hebben ingediend. Het niet of het niet tijdig indienen van een mededeling is een overtreding van dit besluit. Indien de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer niet kan instemmen met de mededeling, wordt dit beschouwd als het niet doen van een mededeling en is de producent of importeur in overtreding. De VROM-Inspectie zal ook dan handhavend optreden. Indien wel wordt ingestemd met de mededeling wordt erop toegezien dat de uitvoering geschiedt conform hetgeen is medegedeeld. In geval producenten en importeurs ervoor kiezen collectief uitvoering te geven aan de verplichtingen van dit besluit, zal de handhaving worden gericht op de naleving van dit besluit door het collectief. Zolang het collectief als totaal de in dit besluit beschreven doelstellingen behaalt, zal de handhaving niet worden gericht op de individuele deelnemers. Indien het collectief deze doelstellingen niet haalt, zal de handhaving zich uiteraard wel weer richten op de individuele deelnemers en dan met name op die deelnemers die de voor hen geldende doelstellingen niet halen. Voorts zal de handhaving zich uiteraard ook richten op de producenten en importeurs die niet bij een collectief zijn aangesloten.

In dit besluit zijn in de artikelen 2 tot en met 5, 8 en 11 verplichtingen opgenomen. Achteraf kan gecontroleerd worden of de producent of importeur, individueel of door middel van een collectiviteit, aan die verplichtingen heeft voldaan. Ingevolge artikel 6 van dit besluit dient een producent of importeur in een mededeling aan de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer aan te geven hoe hij uitvoering zal geven aan de krachtens dit besluit op hem van toepassing zijnde verplichtingen. Doet de producent of importeur dit niet of heeft de minister niet ingestemd met de mededeling en gaat de producent door met het in Nederland aan een ander ter beschikking stellen van verpakkingen of papier en karton of invoeren van verpakkingen waarvan hij zich ontdoet, dan is hij in overtreding van dit besluit.

In de toelichting op artikel 6 is aangegeven dat de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer met betrekking tot het opstellen van een mededeling een leidraad zal vaststellen waardoor het indienen van een mededeling wordt vergemakkelijkt en de producent of importeur weet op welke wijze de mededeling getoetst wordt. In de leidraad zal worden aangegeven aan welke (controleerbare en handhaafbare) voorwaarden de producent of importeur dient te voldoen.

§ 6.3 Datum inwerkingtreding

In artikel 21 van het besluit is aangegeven dat de inwerkingtreding van de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Zoals in hoofdstuk 2 is vermeld is in de brief van 28 januari 2005 aan de voorzitter van de Tweede Kamer aangegeven dat het voornemen bestaat de verplichtingen voortvloeiend uit de producentenverantwoordelijkheid voor verpakkingen na afloop van het Convenant Verpakkingen III per 1 januari 2006 in te voeren. De datum van invoering van de producentenverantwoordelijkheid voor papier en karton niet zijnde verpakkingen, is afhankelijk van de afspraken die met het bedrijfsleven kunnen worden gemaakt.

Het bedrijfsleven heeft te kennen gegeven te verwachten dat door het treffen van aanvullende maatregelen het aantal blikjes en flesjes in het zwerfafval op 1 januari 2006 met 80% kan zijn teruggebracht ten opzichte van de hoeveelheid in september 2001.

Tevens is door het bedrijfsleven aangegeven dat men op vrijwillige basis zal zorgen voor voldoende terugname van drankenverpakkingen van kunststof als aangegeven in paragraaf 4.4.

De in dit besluit opgenomen statiegeldheffing treedt alleen in werking indien er onvoldoende perspectief is op het behalen van de voorgeschreven inname- en hergebruikspercentages van PET-flessen of genoemde reductie van flesjes en blikjes in het zwerfafval, dan wel indien genoemde percentages of reductie niet gehaald blijken te zijn.

7. Internationale aspecten

§ 7.1 Europese aspecten

Doel van de statiegeldplicht is het bevorderen van het producthergebruik en bestrijding van het zwerfafval. De richtlijn verpakking heeft tot doel de nationale maatregelen betreffende het beheer van verpakking en verpakkingsafval te harmoniseren om enerzijds een hoog milieubeschermingsniveau te bereiken door middel van preventie, product- en materiaalhergebruik en overige nuttige wijzen van toepassing en anderzijds om de werking van de interne markt te waarborgen. De richtlijn voorziet in een harmonisering van de nationale bepalingen van de lidstaten betreffende verpakkingen en verpakkingsafval.

Het statiegeldsysteem dat wordt voorgeschreven in paragraaf 4 van dit besluit is gebaseerd op artikel 5 juncto artikel 7 van de richtlijn. In artikel 5 is bepaald dat lidstaten systemen bevorderen voor het hergebruik van verpakkingen die op een milieuhygiënische verantwoorde wijze kunnen worden hergebruikt en in artikel 7 is vastgelegd dat lidstaten systemen opzetten met betrekking tot de inzameling en het hergebruik of nuttige toepassing van verpakkingen.

Een statiegeldsysteem verzekert de inname van drankverpakkingen aangezien vrijwel alle verpakkingen worden ingeleverd, zodat deze verpakkingen meerdere malen kunnen worden gevuld (producthergebruik) of indien dat niet mogelijk is als materiaal kunnen worden hergebruikt of op een andere wijze nuttig kunnen worden toegepast. Met name voor de verpakkingen die niet bij particuliere huishoudens vrijkomen, zoals blikjes en flesjes, zal het percentage materiaalhergebruik toenemen, aangezien deze verpakkingen momenteel niet worden ingenomen. Tevens wordt door het invoeren van het statiegeld op deze drankverpakkingen het zwerfafval aangepakt.

§ 7.2 Notificatie

Het voorstel van dit ontwerpbesluit is op 24 april 2002 gemeld aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen (notificatienummer 2002/0163/NL) ter voldoening aan artikel 8, eerste lid, van richtlijn nr. 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (PbEG L 204), zoals gewijzigd bij richtlijn nr. 98/48/EG van 20 juli 1998 (PbEG L 217).

De volgende bepalingen bevatten technische voorschriften:

a. Voorschriften met betrekking tot een statiegeldheffing (artikelen 8 tot en met 10);

b. Etiketteringvoorschriften voor statiegeldplichtige drankverpakkingen (artikel 11).

Doel van de statiegeldplicht is het bevorderen van het producthergebruik en bestrijding van het zwerfafval. Een statiegeldsysteem verzekert de inname van drankverpakkingen aangezien vrijwel alle verpakkingen worden ingeleverd, zodat deze verpakkingen meerdere malen kunnen worden gevuld (producthergebruik) of indien dat niet mogelijk is, als materiaal kunnen worden hergebruikt of op een andere wijze nuttig kunnen worden toegepast.

Om handelsbelemmeringen te voorkomen is een aantal voorzieningen getroffen. Zo geldt de statiegeldplicht uiteraard uitsluitend voor de Nederlandse schakels in de keten die de drankverpakking aan een ander ter beschikking stellen en niet voor de gehele keten. Het bedrijf dat een drank in een verpakking naar Nederland exporteert hoeft met andere woorden geen statiegeld te heffen. Eerst de Nederlandse importeur moet, net als Nederlandse producenten statiegeld verder in de keten heffen. Een aantal categorieën dranken die naar verwachting veel worden geïmporteerd, zoals wijn en sterke drank, zijn vrijgesteld van de statiegeldplicht. De voornaamste redenen om wijn en sterke drank van de statiegeldplicht uit te zonderen zijn de zeer grote diversiteit in producten, terwijl per product-marktcombinatie een relatief kleine omzet wordt behaald en de transportafstand van de lege verpakking groot zal zijn.

De etiketteringverplichtingen die voortvloeien uit artikel 11 gelden zowel voor Nederlandse producten die op de binnenlandse markt worden afgezet, als voor geïmporteerde producten. Hier is sprake van een gelijk speelveld in die zin dat internationaal opererende bedrijven, zowel Nederlandse als niet-Nederlandse bedrijven op één etiket moeten aangeven dat het product in Nederland aan de statiegeldplicht is onderworpen, terwijl in andere landen wellicht andere specifieke voorwaarden gelden.

Er is geen bepaling van wederzijdse erkenning opgenomen. Het is wenselijk dat ter vermindering van het zwerfafval en ter bevordering van materiaalhergebruik, op alle drankverpakkingen als genoemd in dit besluit, statiegeld wordt geheven.

Naar aanleiding van de notificatie van het ontwerpbesluit (kennisgeving 2002/0163/NL) hebben Frankrijk, Oostenrijk, het Verenigd Koninkrijk, Italië en de Commissie een uitgebreide gemotiveerde mening ingediend als bedoeld in artikel 9, tweede lid, van richtlijn nr. 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende een notificatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij, zoals gewijzigd bij richtlijn nr. 98/48/EG van 20 juli 1998 en hebben Italië, Oostenrijk en de Commissie opmerkingen gemaakt als bedoeld in artikel 8, tweede lid, van voornoemde richtlijn nr. 98/34/EG. De uitgebreide gemotiveerde meningen en de opmerkingen betroffen met name de voorschriften met betrekking tot een statiegeldheffing en een meermaligheidsplicht. Deze voorschriften zouden volgens voornoemde lidstaten en de Commissie tot handelsbelemmeringen of verstoring van de concurrentie leiden. Bij brief van 16 december 2002 heeft Nederland aangegeven van mening te zijn dat de statiegeldverplichting in het ontwerpbesluit – die nagenoeg hetzelfde bepaalt als de statiegeldverordening van het Productschap Dranken waarmee de Commissie heeft ingestemd – proportioneel en niet in strijd is met artikel 28 van het EG-Verdrag. Voor de verplichting om statiegeld te heffen op drankverpakkingen geldt dat de mogelijkheid bestaat om ontheffing te vragen van deze verplichting op grond van artikel 10.63, vierde lid, van de Wet milieubeheer.

Zoals hierboven al uiteengezet, is in het definitieve besluit geen verplichting tot het meermalig gebruik van verpakkingen meer opgenomen.

Tevens heeft op 24 mei 2002 onder nummer (G/TBT/N/NLD/44) melding plaatsgevonden aan het Secretariaat van de Wereld Handelsorganisatie, ingevolge artikel 2, negende lid, van de op 15 april 1994 te Marrakech tot stand gekomen Overeenkomst inzake technische handelsbelemmeringen (Trb. 1994, 235) (zie aankondiging Stcrt. 2002, nr. 112). Naar aanleiding daarvan zijn geen reacties ontvangen.

§ 7.3 De richtlijn verpakkingen en andere lidstaten

In vrijwel alle andere Europese landen is de producent of importeur (financieel) verantwoordelijk voor de hele keten van inname tot nuttige toepassing. Met dit besluit zal in Nederland nu ook de producent of importeur hiervoor verantwoordelijk worden, zodat aangesloten wordt bij de rest van Europa. In met name de Noord-Europese landen is een statiegeldsysteem van kracht voor zowel kleine als grote (kunststof-) flessen en blik.

8. Inspraakreacties

Een ontwerp van dit besluit is voorgepubliceerd in de Staatscourant, nr. 244, van 17 december 2001. Naar aanleiding daarvan zijn zienswijzen ingediend door individuele bedrijven en overkoepelende organisaties als product- en bedrijfschappen, organisaties van producenten en importeurs en materiaalketens uit binnen- en buitenland. De Tweede Kamer is bij brief van 8 april 2002 op de hoogte gesteld van de hoofdlijnen van de inspraak-reacties. In deze paragraaf zal op de ontvangen reacties niet in detail worden ingegaan. Hieronder worden de belangrijkste naar voren gebrachte punten samengevat.

Allereerst is kritiek geuit op de hoge doelstellingen voor materiaalhergebruik en nuttige toepassing en de verplichting tot het heffen van statiegeld op drankverpakkingen. Deze twee bepalingen zouden tot handelsbelemmeringen leiden. In reactie hierop kan het volgende worden opgemerkt. De richtlijn verpakkingen biedt expliciet de mogelijkheid om een hogere doelstelling dan deze richtlijn voorschrijft op te nemen in nationale regelgeving. Voorts staat niet op voorhand vast of (en zo ja, in welke mate) er daadwerkelijk voor individuele producenten of importeurs handelsbelemmeringen zullen optreden. Daarbij biedt artikel 10.63 van de Wet milieubeheer de mogelijkheid om ontheffing te verlenen van de verplichting om statiegeld te heffen. Vooral voor de toegang van buitenlandse dranken tot de Nederlandse markt kan die bepaling relevant zijn. In paragraaf 4.4 is hier nader op ingegaan.

Ten tweede is in zienswijzen gesteld dat dit besluit tot discriminatie van bepaalde drankverpakkingen kan leiden, gelet op de uitzonderingen in artikel 9. Daarnaast acht de papierindustrie zich benadeeld, omdat de kosten voor het inzamelen van papier en karton veel hoger zijn dan de kosten van het nascheiden van kunststofverpakkingen.

Uitgangspunt van dit besluit is het realiseren van een praktisch hanteerbare opzet voor het heffen van statiegeld. In de toelichting op artikel 9 is aangegeven waarom bepaalde dranken en verpakkingen zijn uitgezonderd. Er is derhalve geenszins sprake van een willekeurig onderscheid. Over het argument van de papierindustrie kan worden opgemerkt dat de doelstellingen met betrekking tot materiaalhergebruik in Nederland, net als in de andere Europese landen en evenals in voorstellen voor een nieuwe richtlijn verpakkingen, verschillend zijn vastgesteld voor de afzonderlijke materialen. In de toelichting op de artikelen 1, onder b, 4 en 5 staat beschreven met welke factoren daarbij rekening is gehouden.

Ten derde is bezwaar gemaakt tegen de voorgenomen datum van inwerkingtreding, omdat deze in het ontwerpbesluit was gekoppeld aan het behalen van de doelstellingen voor de reductie van het zwerfafval. Naar aanleiding van dit bezwaar zijn artikel 21 en paragraaf 6.3 van de nota van toelichting aangepast.

Als vierde punt kan worden genoemd de stelling dat de invoering van producentenverantwoordelijkheid en een statiegeldplicht op drankenverpakkingen tot hoge kosten leiden. In de paragrafen 5.1.1 en 5.1.4 is ingegaan op de kosten die de innameplicht en de statiegeldplicht meebrengen. Daarin wordt de conclusie van de indieners van de zienswijze op dit punt niet onderschreven.

Tot slot wordt in de zienswijzen gesteld dat de verplichtingen in dit besluit onuitvoerbaar zijn gelet op de verdeling van de verantwoordelijkheden tussen gemeenten en de producenten en importeurs. De verplichtingen zijn bovendien individueel niet uit te voeren, maar alleen in een collectief. In de paragrafen 4.2 en 4.3 is reeds ingegaan op de rolverdeling tussen het bedrijfsleven en de gemeente ten aanzien van het innemen van verpakkingsafval en de mogelijkheden tot individuele of gezamenlijke uitvoering van de verplichtingen. Opgemerkt moet worden dat dit besluit de rolverdeling tussen de verschillende betrokken partijen niet vastlegt. Partijen kunnen gezamenlijk, elk vanuit hun eigen verantwoordelijkheid, voor een goede uitvoering zorg dragen. Temeer nu reeds een innamestructuur voorhanden is. Bovengenoemde zienswijze wordt dan ook niet gedeeld.

Artikelsgewijs

Artikel 1

onder a

De definitie van verpakkingen in onderdeel a is ontleend aan artikel 3, eerste lid, van de richtlijn verpakkingen. Wegwerpartikelen zijn daar mede onder begrepen. De begripsbepaling van «verpakking» is in de richtlijn uitgebreider dan in Nederland gebruikelijk en omvat een definitie van verkoop- of primaire verpakking, een verzamel- of secundaire verpakking en een verzend- of tertiaire verpakking. Deze definities van verpakkingen uit de richtlijn vallen wel onder de definitie van verpakkingen in onderdeel a van artikel 1.

Ter verduidelijking van wat wel en wat niet onder de definitie van «verpakking» valt, zijn criteria opgesteld. Deze zijn ontleend aan richtlijn 2004/12/EG van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van de richtlijn 94/62/EG betreffende verpakkingen en verpakkingsafval.

Deze criteria luiden:

1. Artikelen worden als verpakking beschouwd als zij aan de definitie van «verpakking» als bedoeld in artikel 3 van de richtlijn voldoen, ongeacht andere functies die de verpakking ook kan vervullen, tenzij het artikel integraal deel uitmaakt van een product en het nodig is om dat product tijdens zijn levensduur te bevatten, te ondersteunen of te bewaren en alle elementen bedoeld zijn om samen gebruikt, verbruikt of verwijderd te worden.

– Voorbeelden van artikelen die als een verpakking worden aangemerkt: bonbondozen, plasticfolie om een cd-doosje;

– Voorbeelden van artikelen waarbij geen sprake is van verpakkingen: bloempotten die voor de gehele levensduur van de plant zijn bedoeld, gereedschapsdozen, theezakjes, waslagen om kaas, velletjes rond worst.

2. Artikelen die ontworpen en bedoeld zijn om op het verkooppunt te worden gevuld alsmede wegwerpartikelen die in gevulde toestand worden verkocht of die ontworpen en bedoeld zijn om op het verkooppunt te worden gevuld, worden als verpakking beschouwd, mits zij een verpakkingsfunctie hebben.

– Voorbeelden van artikelen die als een verpakking worden aangemerkt: draagtassen van papier of kunststof, wegwerpborden en –bekers, krimpfolie, broodzakjes, aluminiumfolie;

– Voorbeelden van artikelen waarbij geen sprake is van verpakkingen: roerstaafjes, wegwerpbestek.

3. De componenten van een verpakking en de bijbehorende in de verpakking verwerkte elementen worden beschouwd als deel van de verpakking waarin ze verwerkt zijn. De bijbehorende elementen die aan een product hangen of bevestigd zijn en die een verpakkingsfunctie hebben, worden als verpakking beschouwd, tenzij zij integraal deel uitmaken van dit product en alle elementen bedoeld zijn om samen verbruikt of verwijderd te worden.

– Voorbeelden van elementen, die als verpakking worden aangemerkt, zijn: labels die aan het product hangen of eraan bevestigd zijn;

– Voorbeelden van componenten of elementen die als een «deel van de verpakking» worden aangemerkt: mascaraborstel die deel uitmaakt van de dop van een mascarahouder, kleefetiketten die op een ander verpakkingsartikel bevestigd zijn, nietjes, kunststoffolie, sluitdoppen van wasmiddelenverpakkingen die als doseringsdop dienen.

onder b

Papier en karton, niet zijnde een verpakking, is niet altijd inzamelbaar. Te denken valt aan sanitair papier, behangpapier en boeken. Bij het vaststellen van de doelstelling voor het als materiaal her te gebruiken papier en karton in artikel 5 is hiermee rekening gehouden.

onder c

Onder de producent of importeur wordt diegene verstaan, die beroeps- of bedrijfsmatig in Nederland:

• voor het eerst iets in een verpakking aan een ander ter beschikking stelt;

• iets in een verpakking importeert en zich van die verpakking ontdoet;

• verpakkingen welke door anderen zijn geproduceerd, voorziet of laat voorzien van de eigen naam en producten in deze verpakkingen zelf aan een ander ter beschikking stelt;

• voor het eerst aan iemand zogenaamde last-minute verpakkingen ter beschikking stelt;

• als eerste papier of karton aan een ander ter beschikking stelt.

Het is niet noodzakelijk dat de producent of importeur deze activiteiten zelf verricht. Het gaat tevens om activiteiten die onder de verantwoordelijkheid van de producent of importeur worden verricht. Het verpakte product of het papier en karton dient in het economisch verkeer te worden gebracht. De richtlijn verpakkingen spreekt ook immers van «het verpakken van verkoopeenheden». De definitie omvat ook de importeurs van verpakte producten en papier en karton. In de praktijk is gebleken dat het moeilijk kan zijn om vast te stellen of er sprake is van een importeur. Om te bepalen of er sprake is van een «importeur» kan worden aangesloten bij de BTW-indicaties op de factuur. Beschikt de ondernemer over facturen met buitenlandse BTW of het BTW-nultarief, dan kan de desbetreffende onderneming worden aangemerkt als importeur in de zin van dit besluit.

onder d

De term materiaalhergebruik betekent hetzelfde als de Europese term «recycling». Met de term «recycling» wordt in het Nederlandse taalgebruik veelal gedoeld op zowel materiaalhergebruik als producthergebruik, terwijl in de richtlijn verpakkingen onder «recycling» geen hergebruik als product wordt verstaan. Het gaat er om dat het materiaal van een verpakking opnieuw wordt gebruikt en niet dat de verpakking in zijn oorspronkelijke functie opnieuw wordt gebruikt zoals bij producthergebruik het geval is.

Onder organisch hergebruik wordt verstaan: de aërobe behandeling (compostering) of de anaërobe behandeling (biomethaanvorming) via micro-organismen en onder gecontroleerde omstandigheden van de biologisch afbreekbare bestanddelen van verpakkingsafval, waarbij gestabiliseerde organische reststoffen of methaan tot stand komen. Organisch hergebruik kan alleen worden toegepast bij papier en karton.

onder e

Onder dranken worden verstaan vloeistoffen, zoals bieren, frisdranken, waters, sappen, zuiveldranken (ook drinkyoghurt) en sportdranken. Een vloeistof die wordt gebruikt om bijvoorbeeld voedsel te bereiden (zoals olie, azijn, dressings etc.) is geen drank. Vloeibare levensmiddelen die primair beoogd zijn om met een lepel(tje) te nuttigen, zoals soep, yoghurt, vla, etc. zijn evenmin een drank in de zin van dit besluit.

onder f

Onder een medicinale drank wordt een drank verstaan, welke een geneesmiddel is in de zin van de Wet op de Geneesmiddelenvoorziening. Te denken valt aan bijvoorbeeld een hoestdrank.

onder g

Wijn is een drank zoals gedefinieerd in de Drank- en Horecawet. Op grond van die definitie is wijn een drank die bestaat uit het sap van druiven, verkregen door alcoholische gisting. Voor dit besluit is de definitie van wijn uitgebreid. Daarmee wordt voorkomen dat ingeval geheel of ten dele andere vruchten dan druiven zijn toegepast, een statiegeldverplichting zou gelden.

onder h

Een sterke drank wordt in artikel 1 van de Drank- en Horecawet gedefinieerd als een drank die bij een temperatuur van twintig graden Celsius voor vijftien of meer volumeprocenten uit alcohol bestaat, met uitzondering van wijn.

onder i

Een matig-alcoholhoudende drank is een alcoholhoudende drank die bij een temperatuur van twintig graden Celsius voor meer dan twaalf en minder dan vijftien volumeprocenten uit alcohol bestaat. Het betreft hier doorgaans advocaat, likorettes, creamdranken en vruchten op alcohol. Deze dranken bevatten een alcoholpercentage van onder de 15%, de voorwaarde om deze dranken in een supermarkt te mogen aanbieden.

Artikel 2

Eerste lid

Iedere producent of importeur is verantwoordelijk voor het gescheiden innemen of nascheiden van de door hem aan een ander ter beschikking gestelde verpakkingen alsmede papier en karton en door hem ingevoerde verpakkingen waarvan hij zich ontdoet. Onder nascheiding wordt verstaan het scheiden van verpakkingsafval van het restafval, nadat het integraal is ingezameld. Nascheiding kan voor bepaalde verpakkingsmaterialen, zoals metaal en kunststof voldoende zijn om de in dit besluit neergelegde verplichtingen voor materiaalhergebruik of overige nuttige toepassing te voldoen. Bij deze verpakkingsmaterialen is het niet effectief en efficiënt om ze vooraf afzonderlijk in te zamelen. De producent of importeur is ook verantwoordelijk voor het product- en materiaalhergebruik en andere vormen van nuttige toepassing.

Tweede lid

De producent of importeur is verantwoordelijk voor de inname, nascheiding, product- en materiaalhergebruik en overige nuttige toepassing van als bedrijfsafval en huishoudelijk afval vrijkomend verpakkingsafval voorzover dat nodig is om de in artikel 4 aangegeven percentages te bereiken.

Voor verpakkingen, papier en karton, die als huishoudelijk afval vrijkomen is de producent of importeur niet alleen financieel verantwoordelijk voor de verwerking maar ook voor de gescheiden inname of nascheiding van verpakkingen en papier en karton.

Derde lid

Voor verpakkingen en papier en karton, die als bedrijfsafvalstoffen vrijkomen, geldt, in tegenstelling tot het als huishoudelijk vrijkomend verpakkingsafval, dat de kosten van het innemen en voor het innemen en nascheiden voor rekening komen van degene die zich ervan ontdoet.

Artikel 3

In de richtlijn verpakkingen is in artikel 4, eerste lid, bepaald dat er naast de essentiële eisen andere preventieve maatregelen moeten worden genomen. Artikel 3 bevat daartoe een aantal algemene bepalingen inzake preventie. Een verdere uitwerking is verwoord in bijlage II van de richtlijn die op grond van artikel 13 van dit besluit van toepassing is verklaard.

De producent of importeur dient zowel kwantitatieve als kwalitatieve preventiemaatregelen te nemen. Dit houdt in dat bij de verpakkingen die in Nederland aan een ander ter beschikking worden gesteld of worden ingevoerd en waarvan de importeur zich ontdoet, rekening wordt gehouden met de (gewichts)hoeveelheid en met de schadelijkheid voor het milieu.

De maatregelen moeten erop gericht zijn dat er minder verpakkingsmateriaal en papier en karton vrijkomt, nuttige toepassing in de afvalfase mogelijk is, het gebruik van secundaire materialen bevorderd wordt en dat het ontstaan van zwerfafval zoveel mogelijk wordt voorkomen. Te denken valt bijvoorbeeld aan het achterwege laten van een verpakking, het lichter maken van een verpakking, het toepassen van een nieuw verpakkingsconcept in relatie tot het product en de logistiek en het vervangen van een milieubelastende verpakking door een ander verpakkingsmateriaal. Een voorbeeld van dit laatste is een polyvinylchloride (PVC)-houdende verpakking. Door geen PVC in een verpakking te gebruiken, kan een dergelijke verpakking in het afvalstadium beter verwerkt worden. Indien er in de praktijk tegenstrijdigheid zou bestaan tussen het treffen van maatregelen als genoemd in dit artikel dient prioriteit te worden gegeven aan die maatregelen die de minste belasting voor het milieu met zich brengen.

Maatregelen ter vermindering van het ontstaan van zwerfafval zijn bijvoorbeeld gericht op (afvalbak)logo op de verpakking of op het ontwerp van een nieuwe verpakking. Bij dit laatste kan gedacht worden aan het achterwege laten van een verpakking, bijvoorbeeld een plastic folie bij een pakje sigaretten. Uiteraard zullen maatregelen om het ontstaan van zwerfafval te voorkomen voornamelijk worden getroffen door producenten in de voedingsmiddelensector.

In paragraaf 3 is aangegeven dat het vooralsnog niet nodig is een algemeen geldend preventiepercentage per producent/importeur voor te schrijven, maar dat voorshands wordt volstaan met een algemeen geldend preventievoorschrift.

Artikel 4

Eerste en tweede lid

Onder het nuttig toepassen vallen alle met betrekking tot verpakkingen en papier en karton toepasselijke handelingen, bedoeld in bijlage II B van richtlijn nr. 75/442/EEG van de Raad van 15 juli 1975 betreffende afvalstoffen (PbEG L 194). Niet alle handelingen die in bijlage II B van de kaderrichtlijn worden genoemd, zijn even relevant voor verpakkingsafval en oud papier en karton. Met name het hergebruik als materiaal, hoofdgebruik als brandstof of hoofdgebruik voor een andere wijze van energieopwekking zijn van toepassing en worden als handelingen van nuttige toepassing gezien.

Jaarlijks dient tenminste 70 gewichtsprocent van de totale hoeveelheid verpakkingen nuttig te worden toegepast en van de totale hoeveelheid verpakkingen dient 65 gewichtsprocent als materiaal te worden hergebruikt. Bij de vaststelling van dit percentage is aansluiting gezocht bij het materiaalhergebruik dat inmiddels voor de onderscheiden materialen feitelijk al is gerealiseerd. Van de totale hoeveelheid verpakkingen dient vanaf 2010 75 gewichtsprocent nuttig te worden toegepast. En van de totale hoeveelheid verpakkingen dient vanaf 2010 ten minste 70 gewichtsprocent als materiaal te worden hergebruikt (artikel 18). Zoals in paragraaf 4.4 toegelicht dient van de grote kunststof drankenverpakkingen tenminste 95% gescheiden worden ingenomen en als materiaal te worden hergebruikt, van de kleine verpakkingen ten minste 55%.

Van de overige kunststofverpakkingen dient ten minste 45 gewichtsprocent nuttig te worden toegepast en ten minste 27 gewichtsprocent als materiaal te worden hergebruikt. Ook voor alle overige verpakkingsmaterialen zijn afzonderlijke doelstellingen opgenomen voor het materiaalhergebruik.

Onder «papieren en kartonnen verpakkingen» worden tevens begrepen de zogenaamde drankenkartons.

Derde lid

Voor verpakkingen die door een producent of importeur op het punt van verkoop aan een product worden toegevoegd, gelden de te behalen doelstellingen voor nuttige toepassing en materiaalhergebruik niet. Te denken valt aan een tasje dat in een winkel om het verkochte product wordt gedaan.

Artikel 5

Voor verpakkingen en papier en karton zijn afzonderlijke doelstellingen opgenomen. Bij de vaststelling van deze percentages is er rekening mee gehouden dat sommige componenten niet voor gescheiden inname worden aangeboden of in te nemen zijn (boeken, behang, sanitair papier).

Artikel 6

Eerste lid

De producent of importeur moet uiterlijk dertien weken na het op hem van toepassing worden van dit besluit aan de minister een mededeling doen. Via de reeds bestaande contacten wordt het bedrijfsleven op de hoogte gesteld van de mededelingsplicht die gaat gelden op grond van dit besluit. In de mededeling beschrijft de producent of importeur op welke wijze hij gedurende een bepaald tijdvak invulling zal geven aan de in dit besluit opgenomen verplichtingen. Deze mededeling van de producent of importeur geeft aan dát hij een activiteit gaat verrichten, maar geeft tevens aan hoe hij die activiteit verricht (en concrete uitvoering geeft aan de verplichtingen van dit besluit). Ten behoeve van de mededeling wordt door de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer een formulier vastgesteld.

In de mededeling dienen onder andere de te nemen maatregelen met betrekking tot preventie aan de orde te komen. Te denken valt bijvoorbeeld aan het vervangen van PVC-houdende verpakkingen door andere verpakkingsmaterialen. De mededeling wordt ter toetsing aan de minister voorgelegd die vervolgens een besluit neemt of hij met de concrete invulling kan instemmen (eventueel met aanvullende voorschriften of onder beperkingen). Voor de nakoming heeft deze constructie als voordeel dat de producent of importeur al in een vroegtijdig stadium moet nadenken op welke wijze hij aan de verplichtingen zal voldoen. In andere productbesluiten (onder meer het Besluit beheer elektrische en elektronische apparatuur en het Besluit beheer batterijen) komt de mededeling ook voor. Bij deze besluiten is gebleken dat in de praktijk de mededelings- en instemmingsconstructie goed werkt.

Tweede lid

De mededeling, bedoeld in het eerste lid van artikel 6, behoeft de instemming van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. Op de instemming met de mededeling is de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. Dit houdt in dat de minister zo spoedig mogelijk, maar in ieder geval binnen acht weken een beslissing op de mededeling dient te nemen. Indien een beslissing niet binnen acht weken kan worden genomen, stelt de minister de producent of importeur hiervan op de hoogte en meldt daarbij de termijn waarbinnen de beslissing wel genomen zal worden. De minister heeft de mogelijkheid op grond van artikel 4:15 van de Algemene wet bestuursrecht aanvullende gegevens te vragen en hiermee de beslissingstermijn op te schorten. Indien aanvullende gegevens worden gevraagd, is de producent of importeur van verpakkingen gehouden dergelijke gegevens in de mededeling te verwerken.

Het staat de producent of importeur vrij op individuele basis een mededeling in te dienen. Gegeven de ervaringen met het convenant en de ervaringen in andere landen waar soortgelijke voorschriften gelden, ligt het voor de hand dat het bedrijfsleven zal kiezen voor een collectieve mededeling (zie ook par. 4.3 van het algemeen deel van de nota van toelichting).

Vierde en vijfde lid

De minister kan voorschriften of beperkingen verbinden aan de instemming met de mededeling. Hierbij kan onder meer gedacht worden aan het verlenen van instemming voor een kortere periode dan 5 jaar of het opleggen van een onderzoeksplicht naar bepaalde aspecten van de mededeling.

Tegen het besluit van de minister kan bezwaar worden gemaakt. Tegen de beslissing op bezwaar van de minister kan ingevolge artikel 20.1 van de Wet milieubeheer beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Na de instemming met de mededeling dient de betrokken producent of importeur over te gaan tot uitvoering van hetgeen hij in zijn mededeling heeft aangegeven. Dit geldt eveneens als de aanvullende gegevens in de mededeling zijn verwerkt. Indien niet met de mededeling wordt ingestemd, betekent dit dat niet aan de verplichtingen van dit besluit wordt voldaan. In dat geval zal het handhavingsinstrumentarium worden ingezet.

Artikel 7

De producent of importeur dient jaarlijks voor 1 augustus verslag uit te brengen aan de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. Vanwege de mogelijkheid dat de verschillende onderdelen van het besluit op een verschillend tijdstip in werking kunnen treden, is geen jaartal genoemd. Het verslag dient er onder andere toe om te beoordelen of de producent of importeur de percentages neergelegd in de artikelen 4 en 5 heeft behaald. Het verslag bevat in ieder geval gegevens over de totale hoeveelheid aan een ander ter beschikking gestelde verpakkingen en gegevens per verpakkingsmateriaal. Dit laatste betekent dat er ook gegevens met betrekking tot PVC-houdende verpakkingen in het verslag dienen te worden opgenomen.

Artikel 8

De in het tweede lid opgenomen innameverplichting beoogt te regelen dat de consument die statiegeld op een drankenverpakking betaalt, deze verpakking in beginsel overal waar dranken in verpakkingen van hetzelfde materiaal worden verkocht, moet kunnen inleveren. Daarbij dient te worden voorkomen dat door een zeer geringe afwijking in de vorm of volume-inhoud van de verpakking, waardoor een unieke soort verpakking ontstaat, dan wel een geringe afwijking in de drank de innameverplichting en daarmee ook de mogelijkheid tot teruggave van de consument onnodig wordt beperkt. Daarom is bepaald dat de innameplicht inhoudt, dat in elk geval drankverpakkingen worden teruggenomen van hetzelfde materiaal als die worden verkocht, onafhankelijk van de vraag of het een verpakking is die qua vorm of volume-inhoud exact gelijk is. Er is slechts één uitzondering: kleine verkooppunten kunnen niet worden verplicht om ook verpakkingen, die niet op dat punt zelf zijn verkocht maar wel in het assortiment zitten, in te nemen als ze niet daar gekocht zijn. Dit om te voorkomen dat kleine verkooppunten gedwongen worden als een soort wisselkantoor te fungeren. Voor grotere bedrijven mag verwacht worden dat zij, net als in de huidige situatie, afspraken maken met hun leveranciers over een zekere vergoeding voor de inzameling en afgifte van verpakkingen.

De toevoeging «in ieder geval» in het tweede lid van artikel 8 is opgenomen om aan te duiden dat het een ieder vrij staat ook verpakkingen van andere materialen terug te nemen.

De tweede zin in het tweede lid is opgenomen om de verplichting tot terugname van de verpakking, niet alleen in het pand waar de drank ter beschikking wordt gesteld, maar ook daarbuiten, bijvoorbeeld in een door meerdere bedrijven gecentraliseerd innamepunt in een winkelcentrum, mogelijk te maken.

Artikel 9

Verpakkingen van medicinale dranken, wijn, sterke dranken en matig-alcoholhoudende dranken zijn uitgezonderd van de statiegeldverplichting. Verpakkingen, die direct voor verkoop met een drank worden gevuld, zoals koffiebekers, drankenkartons en drankverpakkingen met een inhoud van 1 deciliter en minder zijn ook van de statiegeldplicht uitgezonderd.

Voor deze producten gelden om verschillende redenen uitzonderingen die met name samenhangen met een minder grote milieubelasting (drankenkartons) als ook met markteconomische overwegingen. Dit laatste argument geldt bijvoorbeeld voor wijn en sterke dranken, waar grote bezwaren bestaan tegen statiegeld vanwege de zeer grote diversiteit in producten, terwijl per product-marktcombinatie een relatief kleine omzet bestaat. Tevens speelt de transportafstand van de lege verpakking hier een rol. Verder geldt voor sterke dranken dat deze veelal een lage omloopsnelheid hebben waardoor soms pas jaren na aankoop het statiegeld teruggevraagd zou worden. Bovendien komen vrijwel al deze verpakkingen terecht in het huishoudelijk afval of in de glasbak en niet in het zwerfafval. Matig-alcoholhoudende dranken zijn eveneens van de statiegeldplicht vrijgesteld, omdat de verpakkingen van dit soort dranken, zoals advocaat, likorettes en creamdranken, vrijwel niet in het zwerfafval worden aangetroffen en er verder vergelijkbare omstandigheden als bij sterke dranken en wijn gelden. Drankenkartons in de zin van dit artikel zijn verpakkingen die voor ten minste 80% uit papier of karton bestaan. Dit percentage van 80% is opgenomen om te voorkomen dat producenten of importeurs met verpakkingen die niet voor het overgrote deel uit papier of karton bestaan, de verplichting met betrekking tot statiegeld kunnen omzeilen. De verpakkingen die direct voor verkoop met een drank worden gevuld, worden veelal ter plekke genuttigd en komen ook op die plekken vrij. Het is dus niet nodig om deze verpakkingen met statiegeld te belasten.

Tot slot wordt de product-verpakkingscombinatie, die in relatief zeer kleine hoeveelheden in Nederland aan een ander ter beschikking wordt gesteld, vrijgesteld van de statiegeldplicht, omdat de kosten van het statiegeldsysteem voor zulke kleine hoeveelheden relatief zeer hoog zouden worden.

Artikel 10

Zoals in paragraaf 4.4 is aangegeven wordt naar verwachting het gebruik van meermalige verpakkingen gestimuleerd door het aanbrengen van een differentiatie in de hoogte van het statiegeld voor verpakkingen voor eenmalig en meermalig gebruik.

Artikel 12

Bij beschikking nr. 97/129/EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 28 januari 1997 tot vaststelling van het identificatiesysteem voor verpakkingsmaterialen overeenkomstig Richtlijn nr. 94/62/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende verpakking en verpakkingsafval (PbEG L 50) is bijlage I van de richtlijn verpakkingen aangevuld. Deze beschikking vloeit voort uit artikel 8, tweede lid, van de richtlijn verpakkingen. In de beschikking zijn de cijfercodes en afkortingen voor de verschillende verpakkingsmaterialen aangegeven. Tevens is aangeven dat deze codes en afkortingen op vrijwillige basis kunnen worden gebruikt. Indien afkortingen en cijfercodes worden gebruikt, dienen die uit de bovengenoemde bijlage te komen. Dit bevordert ook de uniformering van de codes binnen de Europese Unie.

Dit artikel heeft geen betrekking op het gebruik van logo’s en symbolen. De bestaande logo’s, zoals bijvoorbeeld het glasbaklogo, kunnen nog steeds gebruikt worden.

Artikel 13

Met beschikking nr. 2001/524/EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 28 juni 2001 betreffende de publicatie van de referentiegegevens van de normen EN 13428:2000, EN 13429:2000, EN 13430:2000, EN 13431:2000 en EN 13432:2000 in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen (PbEG L190) en de Mededeling van de Commissie van 20 december 1994 (PbEU C 44/13), beide zijn opgesteld in het kader van de uitvoering van Richtlijn 94/62/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende verpakking en verpakkingsafval, zijn de normen geharmoniseerd. De normen zijn in Nederland omgezet in de NEN-EN 13427:2004, 13428:2004, 13429:2004, 13430:2004, 13431:2004 en 13432:2000.

Artikel 14

Dit artikel geeft aan dat in verpakkingen of in een verpakkingscomponent (bijvoorbeeld een dop van een fles) ten hoogste een totale concentratie van 100 ppm aan zware metalen mag voorkomen. Voor kunststof kratten en pallets en glazen verpakkingen is onder de voorwaarden, die zijn opgenomen in de beschikkingen van de Commissie, bedoeld in het derde en vierde lid, hierop een uitzondering gemaakt. Deze uitzonderingen vloeien voort uit artikel 11 van de richtlijn verpakkingen.

Artikel 16

Ingevolge artikel 10.63, vierde lid, van de Wet milieubeheer kan de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer voor specifieke dranken of drankverpakkingen ontheffing verlenen van de verplichting van artikel 8, eerste lid. Overwegingen die een rol spelen bij het nemen van een besluit om een specifieke drankverpakking uit te zonderen, zijn met name de mate waarin een drankverpakking in het zwerfafval voorkomt en de mate waarin de desbetreffende drankverpakking nuttig wordt toegepast en als materiaal wordt hergebruikt.

Artikel 17

Dit artikel geeft producenten en importeurs een maand na inwerkingtreding van artikel 8 de tijd de nodige maatregelen te treffen om te kunnen voldoen aan verplichtingen die samenhangen met het statiegeld. Producenten en importeurs hebben na de inwerkingtreding nog een maand de tijd om oude voorraden drankverpakkingen waarop nog geen statiegeld zit op de markt brengen.

Artikel 20

In de richtlijn verpakkingen is bepaald dat de uitzonderingen op het verbod om verpakkingen aan een ander ter beschikking te stellen met daarin een concentratie van meer dan 100 ppm aan zware metalen vervallen met ingang van 1 juli 2006 voor glazen verpakkingen en met ingang van 24 maart 2009 voor kunststof kratten en pallets.

Artikel 21

Bij brief aan de Tweede Kamer van 22 november 2002 (Kamerstukken II, 2002/03, 28 694, nr. 1) is aangegeven dat de hoofdelementen van het besluit, te weten de producentenverantwoordelijkheid en statiegeld (het derde element uit het ontwerp, de meermaligheid, is in het definitieve besluit niet meer opgenomen) op een verschillend tijdstip in werking kunnen treden. Daarbij is aangegeven dat steeds vooraf overleg met de Tweede Kamer en het bedrijfsleven zal plaatsvinden. Het onderdeel over statiegeld zal niet in werking treden indien wordt voldaan aan de tussendoelstelling voor zwerfafval (zie par. 6.3) en aan de doelstelling voor het gescheiden innemen en als materiaal hergebruiken van kunststof drankenverpakkingen (zie artikel 4, tweede lid, onder b). Mocht niet aan deze doelstellingen worden voldaan, dan zullen de bepalingen met betrekking tot het statiegeld niet eerder in werking treden dan één jaar nadat de inwerkingtreding in het Staatsblad is aangekondigd. Dit teneinde het bedrijfsleven in de gelegenheid te stellen de invoering van het statiegeld voor te bereiden. De producentenverantwoordelijkheid zal bij nakoming van de in het Convenant III overeengekomen verplichtingen niet gedurende de looptijd van het convenant in werking treden.

Transponeringstabel

Besluit beheer verpakkingen en papier en karton (verder: Besluit)

Richtlijn nr. 1994/62

Nederlandse wet- en regelgeving

Artikel 1

Behoeft geen implementatie

Artikel 2, eerste lid

Artikel 2, eerste lid, Besluit

Artikel 2, tweede lid

Behoeft geen implementatie

Artikel 3, onder 1

Artikel 1, onder a, Besluit

Artikel 3, onder 2

Artikel 1.1 van de Wet milieubeheer

Artikel 3, onder 3

Artikel 1.1 van de Wet milieubeheer

Artikel 3, onder 4

Artikel 3 Besluit

Artikel 3, onder 5

Implementatie van deze definitie in het Besluit is niet nodig, zie artikel 8 Besluit

Artikel 3, onder 6

Artikel 1.1 van de Wet milieubeheer

Artikel 3, onder 7

Artikel 1, onder d, Besluit

Artikel 3, onder 8

Behoeft geen implementatie

Artikel 3, onder 9

Behoeft geen implementatie

Artikel 3, onder 10

Artikel 1.1 van de Wet milieubeheer

Artikel 3, onder 11

Behoeft geen implementatie

Artikel 3, onder 12

Behoeft geen implementatie

Artikel 4, eerste lid

Artikel 3 Besluit

Artikel 4, tweede lid

Behoeft geen implementatie

Artikel 5

Artikel 8 Besluit

Artikel 6, eerste lid, onderdeel a

Behoeft geen implementatie

Artikel 6, eerste lid, onderdeel b

Artikel 4 en 18 Besluit

Artikel 6, eerste lid, onderdeel c

Behoeft geen implementatie

Artikel 6, eerste lid, onderdeel d

Artikel 4 en 18 Besluit

Artikel 6, eerste lid, onderdeel e

Artikel 4 en 18 Besluit

Artikel 6, tweede lid

Artikel 3, eerste lid, onder b en c, Besluit

Artikel 6, derde lid

Behoeft geen implementatie

Artikel 6, vierde lid

Behoeft geen implementatie

Artikel 6, vijfde lid

Behoeft geen implementatie

Artikel 6, zesde lid

Behoeft geen implementatie

Artikel 7, eerste lid

Artikel 2 en 8 Besluit

Artikel 7, tweede lid

Behoeft geen implementatie

Artikel 8, eerste lid

Behoeft geen implementatie

Artikel 8, tweede lid

Artikel 12, eerste lid, Besluit

Artikel 8, derde lid

Artikel 12, tweede lid, Besluit

Artikel 9, eerste lid

Artikel 13 Besluit

Artikel 9, tweede lid

Behoeft geen implementatie

Artikel 9, derde lid

Behoeft geen implementatie

Artikel 9, vierde lid

Behoeft geen implementatie

Artikel 10

Behoeft geen implementatie

Artikel 11, eerste lid

Artikel 14, eerste lid, Besluit

Artikel 11, tweede lid

Artikel 14, tweede lid, Besluit

Artikel 11, derde lid

Behoeft geen implementatie

Artikel 12, eerste lid

Artikel 6 en 7 Besluit

Artikel 12, tweede lid

Artikel 6 en 7 Besluit

Artikel 12, derde lid

Behoeft geen implementatie

Artikel 12, vierde lid

Behoeft geen implementatie

Artikel 12, vijfde lid

Behoeft geen implementatie

Artikel 12, zesde lid

Artikel 6 en 7 Besluit

Artikel 13

Behoeft geen implementatie

Artikel 14

Is uitvoering aan gegeven op grond van het afvalbeheersplan als bedoeld in artikel 10.3 Wm

Artikel 15

Wordt geen gebruik van gemaakt

Artikelen 17 tot en met 24

Behoeven geen implementatie

Richtlijn nr. 2004/12

Nederlandse wet- en regelgeving

Artikel 3, onder 1

Artikel 1, onder a, Besluit

Artikel 4, eerste lid

Artikel 3 Besluit

Artikel 4, tweede lid

Behoeft geen implementatie

Artikel 4, derde lid

Behoeft geen implementatie

Artikel 6, eerste lid, onderdeel a

Behoeft geen implementatie

Artikel 6, eerste lid, onderdeel b

Artikel 4 en 18 Besluit

Artikel 6, eerste lid, onderdeel c

Behoeft geen implementatie

Artikel 6, eerste lid, onderdeel d

Artikel 4 en 18 Besluit

Artikel 6, eerste lid, onderdeel e

Artikel 4 en 18 Besluit

Artikel 6, tweede lid

Behoeft geen implementatie

Artikel 6, vierde lid

Artikel 3, eerste lid, onder b en c, Besluit

Artikel 6, vijfde tot en met tiende lid

Behoeven geen implementatie

Artikel 8, tweede lid

Artikel 12, eerste lid, Besluit

Artikel 13

Behoeft geen implementatie

Artikel 19

Behoeft geen implementatie

Artikel 20, eerste lid

Behoeft geen implementatie

Artikel 21

Behoeft geen implementatie

Artikel 22

Behoeft geen implementatie

De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

P. L. B. A. van Geel


XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 10 mei 2005, nr. 88.

Naar boven