Wet van 6 juli 2004 tot wijziging van de Wet op het voortgezet onderwijs in verband met onder meer vereenvoudiging van de bekostigingsbepalingen

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben dat het wenselijk is, de regels ten aanzien van de bekostiging die zijn opgenomen in de Wet op het voortgezet onderwijs te vereenvoudigen en te actualiseren;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I. WIJZIGING WET OP HET VOORTGEZET ONDERWIJS

De Wet op het voortgezet onderwijs wordt gewijzigd als volgt:

A

In artikel 19, tweede lid, worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. Na «75a» wordt ingevoegd: zoals luidend op 1 augustus 1993.

2. «75, vijfde lid» wordt vervangen door: 75, vierde lid.

B

In artikel 42c, vierde lid, en in artikel 50, vierde lid, vervallen de tweede, derde en vierde volzin.

C

Artikel 61 wordt vervangen door:

Artikel 61. Inrichtingen voor voortgezet onderwijs

  • 1. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen inrichtingen voor voortgezet onderwijs als bedoeld in artikel 5, onderdeel e, worden aangewezen die voor bekostiging uit 's Rijks kas in aanmerking komen.

  • 2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen voor de aangewezen inrichtingen voor voortgezet onderwijs voorschriften worden gegeven voor de toepassing van de bij of krachtens deze wet vastgestelde voorschriften over:

    a. de inrichting van het onderwijs,

    b. de examens,

    c. de rechtspositie van het personeel,

    d. de benoembaarheidsvereisten van het personeel, en

    e. de aanvang, wijze en beëindiging van de bekostiging.

    Daarbij kan, voorzover noodzakelijk, worden afgeweken van het bij of krachtens deze wet bepaalde.

D

De artikelen 62 en 63 vervallen.

E

In artikel 64 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. Lid 3a vervalt.

2. In het vijfde lid vervalt: (Stb. 1992, 315).

F

Artikel 69 wordt gewijzigd als volgt:

1. Aan het eerste lid wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel i door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidend:

j. honderd twintig leerlingen, voor wat betreft een school en vijfennegentig voor wat betreft een afdeling voor praktijkonderwijs.

2. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. Een scholengemeenschap, in zich verenigende twee of meer van de in het eerste lid genoemde scholen, wordt in ieder geval in het plan opgenomen, indien op gelijke wijze als volgens het eerste lid kan worden aangetoond, dat het aantal leerlingen van elk der samenstellende scholen ten minste het daarvoor in het eerste lid genoemde aantal zal bedragen. Indien bij een in de eerste volzin bedoelde scholengemeenschap sprake is van een atheneum, een school voor hoger algemeen voortgezet onderwijs of een school voor middelbaar algemeen voortgezet onderwijs als een of meer van de samenstellende scholen, geldt voor elk van deze scholen afzonderlijk dat het aantal aan te tonen leerlingen ten minste drie vierden zal bedragen van het daarvoor in het eerste lid genoemde aantal.

G

In artikel 75 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. Het vierde lid vervalt, onder vernummering van het vijfde en zesde lid tot vierde en vijfde lid.

2. In het vierde lid (nieuw) vervalt: met ingang van 1 augustus 1996.

3. In het zesde lid (nieuw) wordt «vijfde lid» vervangen door: vierde lid.

H

Artikel 75a vervalt.

I

In Titel III, Afdeling IA, vervalt Hoofdstuk II.

J

In artikel 77, eerste lid, vervalt: 76y, 76z en.

K

In artikel 77a, derde lid, wordt «schooljaar» telkens vervangen door: kalenderjaar.

L

In artikel 78 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. Aan het slot van onderdeel c wordt toegevoegd: en.

2. Onderdeel d vervalt.

3. Onderdeel e wordt verletterd tot onderdeel d.

M

Titel III, Afdeling II, Hoofdstuk II, paragraaf 1, vervalt.

N

Artikel 84, tweede lid, komt te luiden:

  • 2. De grondslagen van de berekening van de omvang van de formatie worden wat betreft het in het eerste lid onder a, b en c genoemde personeel in elk geval gevormd door een normatieve relatie tussen het aantal leerlingen en het aantal personeelsleden van de school, onderscheiden naar personeelscategorieën.

O

In artikel 85 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. In het opschrift en in het eerste lid wordt «vergoeding» telkens vervangen door: bekostiging.

2. In het tweede lid vervalt: , overhevelingstoeslagen.

3. Het derde, vierde en vijfde lid worden vervangen door een nieuw derde lid, luidend:

  • 3. De gemiddelde personeelslast, die per schoolsoort kan verschillen, wordt bij ministeriële regeling vastgesteld.

P

In artikel 85a, derde lid, wordt «schooljaar» vervangen door: kalenderjaar.

Q

Titel III, Afdeling II, Hoofdstuk II, paragraaf 2a, vervalt.

R

In artikel 86, vijfde lid, worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. «1 februari» wordt vervangen door: 1 oktober.

2. «schooljaar» wordt vervangen door: kalenderjaar.

S

Titel III, Afdeling II, Hoofdstuk III, paragraaf 1, vervalt.

T

Titel III, Afdeling II, Hoofdstuk III, paragraaf 2a, vervalt.

U

In artikel 96g1 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. In het eerste lid wordt «een vergoeding» vervangen door: bekostiging.

2. In het tweede, derde, vierde, vijfde en zevende lid wordt «vergoeding» telkens vervangen door: bekostiging.

3. In het eerste, tweede, derde, vierde, vijfde en zevende lid wordt «schooljaar» telkens vervangen door: kalenderjaar.

V

In artikel 96i worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. In het opschrift vervalt: , nascholings-.

2. In het eerste lid vervallen de onderdelen b en e.

3. In het tweede lid vervalt: of een deel van de ontvangsten, bedoeld in onderdeel e van dat lid,.

4. In het tweede lid wordt «onderdelen b, c of h» vervangen door: onderdelen c of h.

5. In het tweede lid wordt «onderdelen e, f of g» vervangen door: onderdelen f of g.

6. In het vierde lid wordt «onderdelen a, b, c en h» vervangen door: onderdelen a, c en h.

W

In artikel 96j, eerste lid, wordt «85, 85b en 86» vervangen door: 85 en 86.

X

In artikel 96m worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. In het tweede lid, aanhef, vervalt: (Stb.1987, 343).

2. In het tweede lid wordt aan onderdeel c toegevoegd: en.

3. In het tweede lid vervalt onderdeel e, onder vervanging aan het slot van onderdeel d van «, en» door een punt.

4. Het derde lid vervalt.

Y

Artikel 98 vervalt.

Z

In artikel 99 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. In het tweede lid, tweede volzin, vervalt: , de kosten van nascholing.

2. In het derde lid vervalt «, tezamen met het voor nascholingskosten betaalde bedrag,» alsmede: voor de kosten van nascholing of.

3. In het zesde lid, aanhef, vervalt: , de kosten van nascholing.

AA

De artikelen 100a, 100b, 100c, 101, 102 en 102a.1 vervallen.

BB

Artikel 103a, vierde lid, vervalt.

CC

In artikel 105 vervalt: , 95.

DD

In artikel 107 vervalt in het vierde lid telkens: op het basisonderwijs aansluitende.

ARTIKEL II. OVERGANGSBEPALING BEKOSTIGING PERIODE START SCHOOLJAAR – INWERKINGTREDING MIV. 1 JANUARI

De aanspraak op bekostiging op grond van de artikelen 84, 84b, 85b en 86 van de Wet op het voortgezet onderwijs van de scholen voor voortgezet onderwijs voor het schooljaar dat aanvangt in het kalenderjaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarin deze wet in werking treedt, eindigt met ingang van de inwerkingtreding van deze wet. In de periode tussen de aanvang van het in de vorige volzin bedoelde schooljaar en de inwerkingtreding van deze wet heeft een school aanspraak op 32% van de personele bekostiging onderscheidenlijk 5/12 van de materiële bekostiging die voor dat schooljaar voor de desbetreffende school op grond van de artikelen 84, 84b en 85b respectievelijk 86 van de Wet op het voortgezet onderwijs is vastgesteld.

ARTIKEL III. OVERGANGSBEPALING PERIODE ABB

Voor scholen waaraan voor de inwerkingtreding van deze wet bekostiging voor administratie, beheer en bestuur is toegekend als bedoeld in artikel 96g1 van de Wet op het voortgezet onderwijs, eindigt de in het eerste lid van dat artikel bedoelde periode met ingang van het kalenderjaar volgend op de ingang van het zevende schooljaar na aanvang van die bekostiging.

ARTIKEL IV. OVERGANGSBEPALING PERSONELE BEKOSTIGING

  • 1. Indien de berekende bekostiging op grond van de artikelen 84, 84b en 85b van de Wet op het voortgezet onderwijs en op grond van de daarop gebaseerde lagere regelgeving zoals luidend nà inwerkingtreding van artikel I van deze wet van de scholen van een bevoegd gezag waarop voor het kalenderjaar voorafgaand aan het jaar waarin deze wet in werking treedt, aanspraak zou bestaan, hoger onderscheidenlijk 1,5% of meer lager is dan de berekende bekostiging waarop voor het schooljaar dat aanvangt in het jaar voorafgaand aan het jaar waarin deze wet in werking treedt aanspraak zou bestaan op grond van genoemde artikelen en op grond van de daarop gebaseerde lagere regelgeving zoals luidend vóór inwerkingtreding van artikel I van deze wet waarbij de leerlingfluctuatiefactor op 1 wordt gesteld, wordt de bekostiging:

    a. voor het jaar waarin deze wet in werking treedt, verminderd met 95% van het verschil onderscheidenlijk vermeerderd met 100% van het verschil voorzover dat boven 1,5% uitgaat,

    b. voor het eerste jaar volgend op het jaar waarin deze wet in werking treedt, vermeerderd met 80% van het verschil voorzover dat boven 1,5% uitgaat,

    c. voor het tweede jaar volgend op het jaar waarin deze wet in werking treedt, vermeerderd met 60% van het verschil voorzover dat boven 1,5% uitgaat,

    d. voor het derde jaar volgend op het jaar waarin deze wet in werking treedt, vermeerderd met 40% van het verschil voorzover dat boven 1,5% uitgaat, en

    e. voor het vierde jaar volgend op het jaar waarin deze wet in werking treedt, vermeerderd met 20% van het verschil voorzover dat boven 1,5% uitgaat.

  • 2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt uitgegaan van het aantal leerlingen op de peildatum 1 oktober van het tweede jaar voorafgaande aan het jaar waarin deze wet in werking treedt.

  • 3. De vermeerderingen onderscheidenlijk verminderingen berekend op grond van het eerste lid, onderdelen a tot en met e onderscheidenlijk onderdeel a, vinden plaats in het jaar waarin deze wet in werking treedt.

  • 4. Bij ministeriële regeling kunnen nadere voorschriften worden gegeven voor de overgangssystematiek bij de personele bekostiging zoals neergelegd in het eerste tot en met derde lid.

ARTIKEL V. TIJDELIJKE AFWIJKING I.V.M. GOEDE INVOERING

Voorzover deze wet daarin niet voorziet, alsmede indien nodig in afwijking van het bij of krachtens deze wet bepaalde, kunnen bij ministeriële regeling voor bepaalde tijd regels worden vastgesteld ten behoeve van een goede invoering van de door deze wet gewijzigde of toegevoegde bepalingen van de Wet op het voortgezet onderwijs. Ten behoeve van de goede invoering van de in de eerste volzin bedoelde gewijzigde of toegevoegde bepalingen kan bij ministeriële regeling voor bepaalde tijd eveneens worden afgeweken van het overigens bepaalde bij of krachtens de in die volzin genoemde wet.

ARTIKEL VI. INWERKINGTREDING

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip met dien verstande dat de nieuwe bekostigingsbepalingen in de Wet op het voortgezet onderwijs voor het eerst van toepassing zijn ten aanzien van de bekostiging voor het kalenderjaar volgend op het kalenderjaar waarin deze wet in het Staatsblad wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

histnoot

Gegeven te

's-Gravenhage, 6 juli 2004

Beatrix

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

M. J. A. van der Hoeven

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

C. P. Veerman

Uitgegeven de achttiende januari 2005

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner


XHistnoot

Kamerstuk 29 473

Naar boven