Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Justitie | Staatsblad 2004, 650 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Justitie | Staatsblad 2004, 650 | AMvB |
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Justitie van 15 oktober 2004, nr. 5313015/04/6;
Gelet op artikel 54, tweede lid, van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren;
De Raad van State gehoord (advies van 29 november 2004, nr. W03.04.0501/I);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Justitie van 2 december 2004, nr. 5323104/04/6;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Het Besluit opleiding rechterlijke ambtenaren wordt gewijzigd als volgt:
In artikel 21 wordt onder vernummering van het tweede en derde lid tot het derde en vierde lid een lid ingevoegd, luidende:
2. De rechterlijk ambtenaar in opleiding kan in het kader van een reorganisatie als bedoeld in hoofdstuk 4A van het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren door Onze Minister tewerkgesteld worden bij een andere rechtbank of ander arrondissementsparket.
Artikel 22 wordt gewijzigd als volgt:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1» geplaatst.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
2. De rechterlijk ambtenaar in opleiding kan in het kader van een reorganisatie als bedoeld in hoofdstuk 4A van het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren door Onze Minister tewerkgesteld worden bij een andere rechtbank of ander arrondissementsparket.
Aan artikel 6 van het Besluit orde van dienst gerechten, wordt een lid toegevoegd, luidende:
4. Het derde lid is niet van toepassing, indien een rechterlijk ambtenaar wordt herplaatst in het kader van een reorganisatie als bedoeld in hoofdstuk 4A van het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren.
Het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren wordt gewijzigd als volgt:
Na Hoofdstuk 4 wordt een Hoofdstuk 4A ingevoegd, luidende:
1. In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
a. functie: het samenstel van werkzaamheden dat de rechterlijk ambtenaar verricht;
b. herplaatsen: het verplaatsen van een rechterlijk ambtenaar dan wel het benoemen bij koninklijk besluit van een niet voor het leven benoemde rechterlijk ambtenaar in een passende functie, anders dan de oorspronkelijke functie, bij het eigen parket of gerecht, of een passende functie bij een ander parket of gerecht, of anderszins binnen het gezagsbereik van Onze Minister;
c. herplaatsingskandidaat: de te herplaatsen rechterlijk ambtenaar;
d. passende functie: een functie ten aanzien waarvan de herplaatsingskandidaat naar het oordeel van Onze Minister, indien het een rechterlijk ambtenaar, werkzaam bij een parket betreft, of het gerechtsbestuur, indien het een rechterlijk ambtenaar, werkzaam bij een gerecht betreft, beschikt over de kennis en kunde die noodzakelijk worden geacht om de functie naar behoren te kunnen uitoefenen dan wel een functie waarvoor de herplaatsingskandidaat naar het oordeel van Onze Minister, indien het een rechterlijk ambtenaar, werkzaam bij een parket, of het gerechtsbestuur, indien het een rechterlijk ambtenaar werkzaam bij een gerecht betreft, binnen redelijke termijn om-, her- of bijgeschoold kan worden, en deze functie hem in verband met zijn persoonlijkheid, zijn omstandigheden en de voor hem bestaande vooruitzichten, redelijkerwijs kan worden opgedragen;
e. rechterlijk ambtenaar: de rechterlijk ambtenaar die is aangesteld of aangewezen voor het vervullen van een volledige of gedeeltelijke taak;
f. reorganisatie: iedere wijziging van de organisatiestructuur, de omvang of de taakinhoud van een parket of een gerecht of een onderdeel daarvan, waaraan personele consequenties zijn verbonden;
g. verplaatsen: het elders binnen het eigen parket of eigen gerecht tewerkstellen van de rechterlijk ambtenaar in een zelfde functie als de oorspronkelijke functie.
2. Dit hoofdstuk is niet van toepassing op de rechterlijke ambtenaren, werkzaam bij de Hoge Raad en het parket bij de Hoge Raad.
1. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden vastgesteld omtrent de procedure bij reorganisaties en het herplaatsen van rechterlijke ambtenaren.
2. Voorzover de in het eerste lid bedoelde regels van toepassing zijn op de bij een gerecht werkzame rechterlijke ambtenaren worden deze regels vastgesteld na overleg met de Raad voor de rechtspraak.
1. Ten aanzien van de bij een gerecht werkzame rechterlijke ambtenaren worden de bevoegdheden in de artikelen 36g tot en met 36ac uitgeoefend door het gerechtsbestuur, tenzij anders is bepaald.
2. Ten aanzien van de bij een parket werkzame rechterlijke ambtenaren worden de bevoegdheden in de artikelen 36g tot en met 36ab uitgeoefend door Onze Minister, tenzij anders is bepaald.
3. De bevoegdheden, bedoeld in het tweede lid, worden niet uitgeoefend dan nadat advies is ingewonnen bij de functionele autoriteit, tenzij anders is bepaald.
1. De vertegenwoordigers van de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak en van de andere door Onze Minister tot het overleg toegelaten verenigingen of centrales van verenigingen van ambtenaren, bedoeld in artikel 50, tweede lid, van de wet, worden tijdig geïnformeerd over een voorgenomen besluit tot een reorganisatie. Zij kunnen Onze Minister of het gerechtsbestuur verzoeken om overleg over het voorgenomen besluit of onderdelen daarvan, indien het een belangrijke reorganisatie betreft.
2. De betrokken ondernemingsraden worden tijdig geïnformeerd over een voorgenomen besluit tot een reorganisatie.
De rechterlijk ambtenaar benoemd in vaste dienst, wiens functie in verband met een reorganisatie is opgeheven, wordt aangewezen als herplaatsingskandidaat.
1. De rechterlijk ambtenaar benoemd in vaste dienst, die in verband met een reorganisatie overtollig is, wordt aangewezen als herplaatsingskandidaat, waarbij de rechterlijk ambtenaar die het geringste aantal jaren in dienst van een parket of gerecht heeft doorgebracht het eerst als herplaatsingskandidaat wordt aangewezen.
2. Van overtolligheid als bedoeld in het eerste lid is sprake indien binnen een parket of gerecht of een onderdeel daarvan meer rechterlijke ambtenaren een vergelijkbare of uitwisselbare functie vervullen en het totale aantal van die functies zodanig wordt verminderd dat onvoldoende van die functies voor de betrokken rechterlijke ambtenaren resteren.
3. Voor de berekening van het aantal in dienst van een parket of een gerecht doorgebrachte jaren worden voor een rechterlijk ambtenaar mede in aanmerking genomen:
a. de tijd voorafgaand aan de indiensttreding als rechterlijk ambtenaar bij een parket of een gerecht in rijksdienst bij een parket of gerecht doorgebracht, indien de indiensttreding als rechterlijk ambtenaar bij een parket of een gerecht aansluitend hierop is geschied; en
b. de tijd gewijd aan de verzorging van tot het huishouden van de rechterlijk ambtenaar behorende 0–4 jarige eigen, stief- of pleegkinderen, tot een maximum van in totaal zes jaren.
4. Van de volgorde in het eerste lid kan worden afgeweken, indien dat naar het oordeel van Onze Minister of het gerechtsbestuur noodzakelijk is en daarover overleg is gevoerd met de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak of andere door Onze Minister tot het overleg toegelaten verenigingen of centrales van verenigingen van ambtenaren als bedoeld in artikel 50, tweede lid, van de wet.
De rechterlijk ambtenaar wordt omtrent zijn aanwijzing als herplaatsingskandidaat zo spoedig mogelijk geïnformeerd.
1. Aan de niet voor het leven benoemde rechterlijk ambtenaar wordt binnen een periode van 18 maanden, te rekenen vanaf het moment dat hij is aangewezen als herplaatsingskandidaat, ten minste één passende functie aangeboden. Het vorenstaande laat het gestelde in artikel 36aa, eerste lid, onverlet.
2. De termijn, bedoeld in het eerste lid, kan worden verkort indien:
a. de herplaatsingskandidaat heeft geweigerd te voldoen aan een hem op grond van dit hoofdstuk opgelegde verplichting, of;
b. reeds eerder in overleg met herplaatsingskandidaat binnen de termijn kan worden vastgesteld dat er geen mogelijkheden zijn om de herplaatsingskandidaat te herplaatsen.
3. De termijn kan worden verlengd of opgeschort, indien de omstandigheden naar het oordeel van Onze Minister of het gerechtsbestuur, indien het een gerechtsauditeur betreft, daartoe aanleiding geven.
4. De rechterlijk ambtenaar, bedoeld in het eerste lid, wordt gelijktijdig met zijn aanwijzing als herplaatsingskandidaat geïnformeerd over de aanvang en het einde van de termijn als bedoeld in het eerste lid.
5 De herplaatsingskandidaat wordt geïnformeerd over het verkorten, verlengen of opschorten van de termijn, bedoeld in het tweede en het derde lid.
1. Aan de voor het leven benoemde rechterlijk ambtenaar wordt binnen een periode van 18 maanden, te rekenen vanaf het moment dat deze is aangewezen als herplaatsingskandidaat, ten minste één passende functie aangeboden binnen het eigen gerecht met behoud van de rang, bedoeld in de artikelen 40 en 58 van de Wet op de rechterlijke organisatie, waarin de rechterlijk ambtenaar is benoemd.
2. De rechterlijk ambtenaar, bedoeld in het eerste lid, wordt gelijktijdig met zijn aanwijzing als herplaatsingskandidaat geïnformeerd over de aanvang en het einde van de termijn als bedoeld in het eerste lid.
De naar het oordeel van Onze Minister of het gerechtsbestuur meest geschikte herplaatsingskandidaat, voor wie de functie als passend wordt aangemerkt, kan bij koninklijk besluit worden benoemd of door Onze Minister of het gerechtsbestuur worden verplaatst.
De rechterlijk ambtenaar die in het kader van een reorganisatie wordt herplaatst in een functie bij een parket of gerecht of anderszins binnen het gezagsbereik van Onze Minister waaraan een lagere bezoldiging is verbonden dan aan zijn oorspronkelijke rang, behoudt zijn oorspronkelijke bezoldiging gedurende de periode waarin hij die andere functie vervult.
Onverminderd het bepaalde in artikel 36k, eerste lid, is de herplaatsingskandidaat verplicht al het mogelijke te doen om een passende functie te vinden.
1. De niet voor het leven benoemde rechterlijk ambtenaar die is aangewezen als herplaatsingskandidaat is verplicht een passende functie te aanvaarden.
2. De voor het leven benoemde rechterlijk ambtenaar die is aangewezen als herplaatsingskandidaat is verplicht een passende functie te aanvaarden binnen het eigen gerecht.
1. De herplaatsingskandidaat die slechts in een passende functie kan worden herplaatst na om-, her- of bijscholing kan hiertoe worden verplicht voor zover dat redelijkerwijs van hem kan worden gevergd.
2. Aan de rechterlijk ambtenaar die op grond van het eerste lid verplicht is om scholing te volgen, wordt een volledige vergoeding van de noodzakelijk te maken scholingskosten toegekend. In bijzondere gevallen kan worden afgeweken van de vorige volzin.
3. Aan de herplaatsingskandidaat kan scholingsverlof met behoud van bezoldiging worden verleend.
4. De rechterlijk ambtenaar die op grond van het eerste lid verplicht is om scholing te volgen, kan worden verplicht tot terugbetaling van de aan hem toegekende vergoeding van de scholingskosten:
a. bij onvoldoende resultaat in de scholing of bij tussentijds afbreken van de scholing, indien dit aan eigen schuld of toedoen van de rechterlijk ambtenaar is te wijten;
b. bij ontslag tijdens het volgen van de scholing en in bijzondere gevallen bij ontslag binnen een termijn van maximaal drie jaren na het met voldoende resultaat afronden van de scholing, tenzij de rechterlijk ambtenaar binnen een maand na zijn ontslag elders dan bij een parket of gerecht, of anderszins buiten het gezagsbereik van Onze Minister, in dienst treedt, of aansluitend op zijn ontslag recht heeft op een uitkering op grond van werkloosheid, arbeidsongeschiktheid of ouderdomspensioen.
5. De verplichting tot terugbetaling wordt niet opgelegd aan de rechterlijk ambtenaar aan wie binnen 18 maanden nadat hij is aangewezen als herplaatsingskandidaat op zijn aanvraag eervol ontslag wordt verleend wegens de aanvaarding van een functie elders dan bij een parket of gerecht, of anderszins buiten het gezagsbereik van Onze Minister.
1. Aan de rechterlijk ambtenaar die in verband met zijn herplaatsing in opdracht van Onze Minister of het gerechtsbestuur is verhuisd, wordt eenmalig een bedrag toegekend overeenkomstig artikel 49n van het Algemeen Rijksambtenarenreglement ter tegemoetkoming in de daarmee verband houdende kosten.
2. In de gevallen waarin de rechterlijk ambtenaar en zijn echtgenoot beiden in aanmerking komen voor een bedrag als bedoeld in het eerste lid, ontvangt elk de helft daarvan. Onder echtgenoot wordt mede verstaan de geregistreerde partner alsmede de levenspartner met wie de niet gehuwde rechterlijk ambtenaar samenwoont en, met het oogmerk duurzaam samen te leven, een gemeenschappelijke huishouding voert op basis van een notarieel verleden samenlevingscontract bevattende de wederzijdse rechten en verplichtingen ter zake van die samenwoning en gemeenschappelijke huishouding.
3. Het bedrag, bedoeld in het eerste lid, wordt niet toegekend, indien de verhuizing niet heeft plaatsgevonden binnen twee jaren nadat de opdracht om te verhuizen is gegeven.
Aan de herplaatsingskandidaat kan een premie ter grootte van maximaal drie maandsalarissen in het vooruitzicht worden gesteld, indien aan hem binnen 18 maanden nadat hij is aangewezen als herplaatsingskandidaat op zijn aanvraag eervol ontslag als bedoeld in artikel 94 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement, zoals dat luidde op 31 maart 1994, indien het een niet voor het leven benoemde rechterlijk ambtenaar betreft, dan wel ontslag op eigen verzoek als bedoeld in artikel 46h, eerste lid, van de wet, indien het een voor het leven benoemde rechterlijk ambtenaar betreft, is verleend.
1. Aan de herplaatsingskandidaat aan wie op zijn aanvraag eervol ontslag dan wel ontslag op eigen verzoek is verleend wegens de aanvaarding van een functie elders dan bij een parket of gerecht of anderszins buiten het gezagsbereik van Onze Minister kan, onverminderd het bepaalde in artikel 36s, een salarissuppletie worden toegekend, indien het in de nieuwe functie genoten salaris lager is dan het salaris in de oorspronkelijke functie.
2. De suppletie, bedoeld in het eerste lid, wordt toegekend gedurende maximaal vijf jaar en is ten hoogste gelijk aan het verschil tussen het in de oorspronkelijke functie genoten salaris en het salaris in de nieuwe functie.
3. Onder door Onze Minister of het gerechtsbestuur te stellen voorwaarden kan het recht op suppletie op aanvraag van de herplaatsingskandidaat worden afgekocht.
Onze Minister of het gerechtsbestuur kan de artikelen 36p, 36q, 36r en 36t toepassen op de rechterlijk ambtenaar wiens functie binnen afzienbare tijd wordt opgeheven of de rechterlijk ambtenaar die binnen afzienbare tijd als overtollig zal worden aangemerkt.
1. De rechterlijk ambtenaar aan wie op zijn aanvraag eervol ontslag wordt verleend in verband met de aanvaarding van een functie elders dan bij een parket of gerecht, of anderszins buiten het gezagsbereik van Onze Minister, heeft op grond van zijn ontslag als rechterlijk ambtenaar aanspraak op een uitkering overeenkomstig het Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid voor de sector Rechterlijke Macht.
2. Het bepaalde in het eerste lid geldt slechts indien de rechterlijk ambtenaar is aangewezen als herplaatsingskandidaat als bedoeld in de artikelen 36h en 36i en hij binnen twee jaar na de aanvaarding van een functie elders dan bij een parket of gerecht, of anderszins buiten het gezagsbereik van Onze Minister, anders dan door zijn schuld of toedoen wordt ontslagen.
3. Indien de rechterlijk ambtenaar terzake van zijn ontslag ingevolge het tweede lid recht heeft op een uitkering krachtens de Werkloosheidswet wordt de in het eerste lid bedoelde uitkering met die uitkering verminderd.
1. De rechterlijk ambtenaar die een diensttijd heeft van tien jaar of meer en aan wie ontslag wordt verleend op grond van artikel 36aa wordt een diensttijdgratificatie toegekend ter grootte van een in verhouding tot de doorgebrachte diensttijd evenredig gedeelte van een gratificatie bij ambtsjubileum. Toekenning vindt niet plaats indien niet binnen een termijn van vijf jaar na de datum van ingang van het ontslag aanspraak op een gratificatie bij ambtsjubileum zou hebben bestaan.
2. Bij de bepaling van de diensttijd wordt rekening gehouden met de tijd in overheidsdienst doorgebracht overeenkomstig de bepalingen die gelden voor burgerlijke rijksambtenaren.
In de artikelen 36y tot en met 36ab wordt onder rechterlijk ambtenaar verstaan: niet voor het leven benoemde rechterlijk ambtenaar.
1. De rechterlijk ambtenaar kan in het kader van een reorganisatie bij koninklijk besluit worden benoemd in een passende functie, anders dan de oorspronkelijke functie, bij het eigen parket of gerecht of een passende functie bij een ander parket of gerecht of anderszins binnen het gezagsbereik van Onze Minister.
2. De rechterlijk ambtenaar is verplicht een passende functie als bedoeld in het eerste lid te aanvaarden.
3. De benoeming in een passende functie als bedoeld in het eerste lid van een gerechtsauditeur geschiedt niet dan nadat advies is ingewonnen bij de functionele autoriteit.
1. Aan de rechterlijk ambtenaar die heeft geweigerd te voldoen aan een hem op grond van dit hoofdstuk opgelegde verplichting, kan in verband daarmee bij koninklijk besluit, ontslag worden verleend.
2. Bij een ontslagverlening op grond van het eerste lid wordt een opzeggingstermijn van drie maanden in acht genomen.
3. De ontslagverlening, bedoeld in het eerste lid, aan een gerechtsauditeur geschiedt niet dan nadat advies is ingewonnen bij de functionele autoriteit.
1. Aan de rechterlijk ambtenaar kan in het kader van een reorganisatie bij koninklijk besluit eervol ontslag worden verleend, indien het niet mogelijk is gebleken om hem te herplaatsen in een passende functie.
2. Aan de rechterlijk ambtenaar die in het kader van een reorganisatie is herplaatst kan alsnog het ontslag, bedoeld in het eerste lid, worden verleend indien binnen een periode van uiterlijk één jaar te rekenen vanaf de datum waarop de functie is opgedragen, blijkt dat de desbetreffende functie niet passend is voor die rechterlijk ambtenaar en het niet mogelijk is om de rechterlijk ambtenaar binnen een redelijke termijn in een andere passende functie te plaatsen.
3. Bij een ontslagverlening op grond van het eerste lid wordt een opzeggingstermijn van drie maanden in acht genomen. Bij een ontslagverlening op grond van het tweede lid geldt geen opzeggingstermijn.
4. De ontslagverlening, bedoeld in het eerste lid en tweede lid, aan een gerechtsauditeur geschiedt niet dan nadat advies is ingewonnen bij de functionele autoriteit.
1. Aan de rechterlijk ambtenaar kan bij koninklijk besluit eervol ontslag worden verleend, indien van hem in redelijkheid niet kan worden verlangd, dat hij zich zal voegen in zijn plaatsing over een aanmerkelijke afstand tengevolge van een benoeming in een passende functie.
2. Aan de rechterlijk ambtenaar kan binnen een periode van uiterlijk één jaar nadat hij is benoemd in een functie, die verplaatsing over een aanmerkelijke afstand ten gevolge heeft, alsnog het ontslag, bedoeld in het eerste lid, worden verleend indien van hem in redelijkheid niet kan worden verlangd dat hij zich hierin zal blijven voegen.
3. De ontslagverlening, bedoeld in het eerste lid en tweede lid, aan een gerechtsauditeur geschiedt niet dan nadat advies is ingewonnen bij de functionele autoriteit.
4. De artikelen 36n tot en met 36q, 36s, 36t en 36z zijn op de rechterlijke ambtenaar van overeenkomstige toepassing.
Op reorganisaties als bedoeld in artikel 1, onderdeel d, van het Sociaal beleidskader reorganisaties zittende magistratuur die zijn aangevangen voor de datum van inwerkingtreding van dit besluit blijft het recht van toepassing zoals dat gold voor het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit.
Het Sociaal beleidskader reorganisaties zittende magistratuur vervalt.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.
histnootDe Minister van Justitie,
J. P. H. Donner
Uitgegeven de eenentwintigste december 2004
De Minister van Justitie,
J. P. H. Donner
Onderhavig besluit strekt tot regeling van de rechtspositionele gevolgen van reorganisaties voor de sector Rechterlijke Macht1. De directe aanleiding voor dit besluit is de nadrukkelijke wens die bij het College van procureurs-generaal bestaat om op korte termijn een algemeen geldende regeling inzake reorganisaties te realiseren. Er vinden binnen het openbaar ministerie (OM) momenteel een aantal ontwikkelingen plaats die leiden tot reorganisaties waarbij ook rechterlijke ambtenaren betrokken zijn. Voorbeelden hiervan zijn de oprichting van een Functioneel Parket en de inrichting van de Nationale Recherche bij het Landelijk Parket, naast de ontwikkelingen in het kader van «Het OM verandert». Om personele consequenties op een zorgvuldige en eenduidige wijze te regelen acht het College van procureurs-generaal een reorganisatieregeling voor rechterlijke ambtenaren noodzakelijk.
Op dit moment is er geen sprake van een algemeen geldende reorganisatieregeling binnen de sector Rechterlijke Macht. Op de niet voor het leven benoemde rechterlijke ambtenaren is momenteel alleen - via artikel 39 van het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren (Brra)- het “bevroren” artikel 96 ARAR (versie 31 maart 1994) van toepassing. Hier is sprake van een lacune. Bij gebrek aan een algemeen geldende regeling worden bij interne reorganisaties nu telkens individuele afspraken gemaakt. Zo kan er een praktijk ontstaan die per parket en per reorganisatie verschillend is. Dit is vanuit een oogpunt van rechtszekerheid ongewenst. Deze lacune wordt sterker gevoeld sinds de invoering van het integraal management bij het OM (via mandaat). Een reorganisatie binnen het OM heeft steeds betrekking op een wijziging van de organisatie die consequenties heeft voor zowel de rechterlijke ambtenaren als de niet rechterlijke ambtenaren die bij de betrokken organisatieonderdelen werkzaam zijn. Het feit dat de rechtspositionele gevolgen van de organisatiewijziging en de procedurele waarborgen die bij het reorganisatieproces in acht moeten worden genomen voor het ondersteunend personeel bij de parketten wel geregeld zijn en voor de rechterlijke ambtenaren niet, is vanuit een oogpunt van rechtsgelijkheid eveneens ongewenst en kan situaties van rechtsongelijkheid meebrengen. Los van rechtszekerheid en rechtsongelijkheid is het feit dat voor een deel van het personeel wel en voor een deel van het personeel geen wettelijk kader aanwezig is een complicerende factor die onnodig belastend is voor het reorganisatieproces en die ook vanuit een oogpunt van integraal management ongewenst is.
Voor de voor het leven benoemde rechterlijke ambtenaren bestaat evenmin een algemene rechtspositionele regeling bij reorganisaties. De rechtspositie van deze rechterlijke ambtenaren (alsmede die van de gerechtsauditeurs) is tijdelijk, tot 1 september 2005, in het Sociaal Beleidskader reorganisaties zittende magistratuur geregeld. De werkingssfeer van dit besluit is beperkt tot reorganisaties die voortvloeien uit een door de wetgever geïnitieerde organisatiewijziging en heeft geen betrekking op reorganisaties die niet door de wetgever geïnitieerd zijn. Voor de invoering van integraal management bestond er formeel ook geen lacune in de wetgeving omdat de organisatie van het gerecht uitsluitend uit rechterlijke ambtenaren bestond. De ondersteuning behoorde formeel niet tot de organisatie van het gerecht, maar ressorteerde, evenals het beheer, onder de verantwoordelijkheid van de minister van Justitie, die daartoe op lokaal niveau de directeur beheer had gemandateerd. Sinds de inwerkingtreding van de wetgeving modernisering rechterlijke organisatie (Wet organisatie en bestuur gerechten en de Wet Raad voor de rechtspraak) per 1 januari 2002 is bij de gerechten integraal management ingevoerd en bestaat de gerechtelijke organisatie uit zowel rechterlijke ambtenaren als gerechtsambtenaren. De Wet organisatie en bestuur gerechten heeft bij de gerechten een bestuur ingesteld dat is belast met de algemene leiding, de organisatie en de bedrijfsvoering. Het bestuur is verantwoordelijk voor zowel de rechterlijke ambtenaren als de gerechtsambtenaren, die werkzaam zijn bij het gerecht. Als gevolg van deze wetgeving kunnen organisatiewijzigingen binnen de gerechtelijke organisatie, anders dan in het verleden, uitdrukkelijk ook buiten de wetgever om plaatsvinden en zijn bij een reorganisatie zowel rechterlijke ambtenaren als gerechtsambtenaren betrokken. Bij dergelijke reorganisaties op lokaal niveau, geïnitieerd door het bestuur, kan worden gedacht aan het opheffen of samenvoegen van sectoren. Uiteraard dient één en ander binnen de bestaande wettelijke kaders te geschieden. Zo behoort opheffing van de sector kanton bijvoorbeeld niet tot de mogelijkheden. Ook kan gedacht worden aan het instellen van nieuwe sectoren, het invoeren van organisatiewijzigingen onder het niveau van de sector, het instellen of opheffen van staffuncties, het aangaan van samenwerkingsverbanden met andere gerechten die gevolgen hebben voor de organisatie en organisatiewijzigingen waarbij de zogenaamde «backoffice-structuur» wordt gewijzigd. Voor deze reorganisaties geldt dat de rechtspositionele gevolgen van de organisatiewijziging en de procedurele waarborgen die bij het reorganisatieproces in acht moeten worden genomen voor de gerechtsambtenaren bij het gerecht wel geregeld zijn, maar voor de rechterlijke ambtenaren niet. Evenals dat het geval is bij het OM geldt ook hier dat een dergelijke situatie vanuit een oogpunt van rechtsgelijkheid en rechtszekerheid ongewenst is, maar ook een complicerende factor is die onnodig belastend is voor het reorganisatieproces en ongewenst is vanuit een oogpunt van integraal management.
Het ontbreken van een algemene rechtspositionele regeling bij reorganisaties in de rechtspositie van rechterlijke ambtenaren vormt een lacune die sterker wordt gevoeld nu integraal management bij het OM en de gerechtelijke organisatie is ingevoerd en organisatiewijzigingen bij de parketten en de gerechten ook buiten de wetgever om tot stand komen. In het verleden werd tegelijkertijd met de organisatiewijziging door de wetgever een regeling getroffen voor de rechtspositionele consequenties. Een dergelijke aanpak voldoet niet langer nu, anders dan in het verleden, reorganisaties ook buiten de wetgever kunnen plaatsvinden. Met het oog op de geconstateerde lacunes in de rechtspositie van rechterlijke ambtenaren bij reorganisaties en de geconstateerde behoefte aan regelgeving hiervoor wordt bij dit besluit een rechtspositionele regeling bij reorganisaties voor rechterlijke ambtenaren tot stand gebracht. Hiertoe wordt het Brra gewijzigd en wordt een nieuw hoofdstuk 4A (rechten en verplichtingen bij reorganisaties) ingevoegd. In onderdeel 2 van deze nota van toelichting wordt ingegaan op de uitgangspunten van de regeling, en op welke wijze rekening is gehouden met de bijzondere staatsrechtelijke positie van de rechterlijk ambtenaar met rechtspraak belast.
Bij elke reorganisatie in de zin van het nieuwe hoofdstuk 4A van het Brra zullen de kosten in beeld dienen te worden gebracht. Deze dienen vervolgens binnen de budgettaire kaders van het OM respectievelijk het gerecht te worden opgevangen.
Het besluit is ter consultatie aangeboden aan de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak (NVvR), de Raad voor de rechtspraak en het College van procureurs-generaal. Zij hadden geen opmerkingen naar aanleiding van het besluit. Over de inhoud van dit besluit is in het SORM van 26 augustus 2004 de in artikel 51 van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren (Wrra) bedoelde overeenstemming bereikt.
Met het nieuwe reorganisatiehoofdstuk in het Brra wordt, in tegenstelling tot de gevolgde systematiek in de eerdere Sociale Beleidskaders, beoogd een algemeen geldende en structurele regeling te treffen die rechtstreeks van toepassing is op alle reorganisaties binnen de rechterlijke organisatie. Het nieuwe hoofdstuk 4A van het Brra geldt derhalve zowel bij op de wet gebaseerde reorganisaties als interne reorganisaties bij het OM of een gerecht of een onderdeel daarvan. Hieronder vallen dus zowel de interne reorganisaties die binnen het bestaande wettelijke kader worden geïnitieerd, maar ook reorganisaties die het gevolg zijn van een bij wet geregelde reorganisatie, zoals bijvoorbeeld de opheffing van een parket of gerecht of een onderdeel daarvan.
De rechtspositionele regeling bij reorganisaties is van toepassing op de voor het leven benoemde rechterlijke ambtenaren (de rechterlijke ambtenaren met rechtspraak belast, werkzaam bij een gerecht) en de niet voor het leven benoemde rechterlijke ambtenaren (de rechterlijke ambtenaren werkzaam bij het OM en de gerechtsauditeurs). Het toepassingsbereik van hoofdstuk 4A van het Brra is evenwel beperkt tot de rechterlijke ambtenaren die zijn aangesteld of aangewezen voor het vervullen van een volledige of gedeeltelijke taak. Derhalve is hoofdstuk 4A niet van toepassing op de plaatsvervangers, bedoeld in artikel 9, tweede lid, van de Wrra, die niet zijn aangewezen om tijdelijk een volledige of gedeeltelijke taak te vervullen. De rechterlijke ambtenaren, werkzaam bij de Hoge Raad en het parket bij de Hoge Raad, vallen buiten de werkingssfeer van hoofdstuk 4A, aangezien bij de Hoge Raad geen sprake is van integraal management. Hoofdstuk 4A van het Brra is evenmin van toepassing op rechterlijke ambtenaren in opleiding. Dit hangt samen met het opleidingskarakter van de functie. Bij reorganisaties zal voor deze rechterlijke ambtenaren doorgaans steeds een nieuwe opleidingsplaats gevonden kunnen worden. Wel wordt bij dit besluit het Besluit opleidingseisen rechterlijke ambtenaren gewijzigd om mogelijk te maken dat een rechterlijk ambtenaar in opleiding elders tewerkgesteld kan worden in het kader van een reorganisatie.
Met dit besluit wordt beoogd zoveel mogelijk dezelfde rechtspositionele voorzieningen bij reorganisaties voor alle binnen het OM en de gerechten werkzame personeel te creëren. In verband met het bestaan van integraal management bij het OM en de gerechten is het vanuit het oogpunt van rechtsgelijkheid wenselijk geacht in de rechtspositionele regeling voor rechterlijke ambtenaren bij reorganisaties zo veel mogelijk aan te sluiten bij het – reeds voor de niet rechterlijke ambtenaren, werkzaam bij de parketten en gerechten, geldende – hoofdstuk VII van het ARAR (artikelen 49a-49q ARAR). Voor een nadere toelichting op dit hoofdstuk wordt verwezen naar de nota van toelichting bij het Besluit 23 januari 1996, houdende wijziging van het Algemeen Rijksambtenarenreglement, het Ambtenarenreglement Staten-Generaal, het Rijkswachtgeldbesluit 1959, de Uitkeringsregeling 1966 en het Verplaatsingskostenbesluit 1989, in verband met het rechtspositioneel regelen van de personele aspecten van reorganisaties (Stb. 62).
Waar nodig is voorzien in aanpassingen voor de rechterlijke ambtenaren, met name in verband met de wettelijke beperkingen die bestaan ten aanzien van de mogelijkheid tot overplaatsing en ontslag van de voor het leven benoemde rechterlijke ambtenaren. Gedwongen overplaatsing van voor het leven benoemde rechterlijke ambtenaren is, gelet op het huidige wettelijke kader, niet mogelijk. Hetzelfde geldt ten aanzien van de mogelijkheid van reorganisatieontslag. Hoewel theoretisch ingevolge artikel 117, derde lid, van de Grondwet het reorganisatieontslag van de voor het leven benoemde rechterlijke ambtenaren bij wet geregeld zou kunnen worden, wordt een regeling niet opportuun geacht. Voor de verplichte overplaatsing, waarvoor eveneens een wetswijziging nodig is, geldt dat in een dergelijke wetswijziging niet kan worden voorzien bij dit besluit. Hiervoor zal, zo nodig, een afzonderlijk wetgevingstraject dienen te worden gevolgd. Alvorens evenwel tot een dergelijke wetswijziging zal worden besloten, zullen, gelet op de staatsrechtelijke positie van de rechter, eerst de verschillende mogelijkheden moeten worden onderzocht, waarbij moet worden bezien of en zo ja welke waarborgen vanuit de bescherming van de bijzondere staatsrechtelijke positie van de rechter getroffen dienen te worden.
Waar gebleken is dat voor rijksambtenaren, buiten hoofdstuk VII van het ARAR, nog andere voorzieningen bestaan in het kader van reorganisaties op grond van het ARAR of andere rechtspositionele regelgeving (bijvoorbeeld scholing, aanspraak op een evenredig deel van de diensttijdgratificatie), die niet geregeld zijn in de Wrra of het Brra voor rechterlijke ambtenaren, zijn deze voorzieningen zo veel mogelijk overgenomen in dit besluit.
Dit besluit bevat ten eerste de verplichting om de niet voor het leven benoemde rechterlijk ambtenaar, voor wie als gevolg van een reorganisatie geen functie voorhanden is, een passende functie aan te bieden (artikel 36k) ter voorkoming van reorganisatieontslag. Aan de voor het leven benoemde rechterlijk ambtenaar wordt ingevolge artikel 36l eenmaal een passende functie aangeboden binnen het eigen gerecht. Voorts biedt dit besluit de gelegenheid om een rechterlijk ambtenaar om-, her- of bij te scholen, dit onder meer ter vergroting van zijn kansen op benoeming of plaatsing (artikel 36q). Een belangrijk deel van de artikelen strekt ertoe om de herplaatsing van de rechterlijk ambtenaar door middel van financiële maatregelen te vergemakkelijken (artikelen 36n, 36r tot en met 36t, 36v en 36w). Het gaat hierbij onder meer om behoud van het salaris bij benoeming of verplaatsing in een functie waaraan een lager salaris verbonden is, een financiële voorziening bij herplaatsing over grote afstand, een stimuleringspremie bij ontslag op eigen verzoek, een salarissuppletie, de aanspraak op een bovenwettelijke uitkering bij werkloosheid na aanvaarding van een functie buiten de sector Rechterlijke Macht of het gezagsbereik van de minister van Justitie en een diensttijdgratificatie bij ontslag.
Voor de niet voor het leven benoemde rechterlijke ambtenaren is tevens de verplichting tot aanvaarding van een andere functie (overplaatsing in het belang van de dienst) als de mogelijkheid van reorganisatieontslag (artikelen 36y, 36aa en 36ab) en ontslag bij het niet meewerken aan de in het kader van de reorganisatie opgelegde verplichtingen (artikel 36z) geregeld.
Met de wijzigingen in het Besluit opleiding rechterlijke ambtenaren (Bora) wordt beoogd tewerkstelling van een rechterlijk ambtenaar in opleiding bij een ander parket of gerecht in het kader van reorganisaties mogelijk te maken. Zoals hierboven in onderdeel 2 van de nota van toelichting uiteengezet is, is hoofdstuk 4A van het Brra niet van toepassing verklaard op rechterlijke ambtenaren in opleiding. Reden hiervoor is dat deze rechterlijke ambtenaren geen gewone formatieplaatsen, maar opleidingsplaatsen bezetten. In het kader van reorganisaties zal, indien noodzakelijk, telkens een andere opleidingsplek voor de rechterlijke ambtenaar in opleiding binnen het parket of gerecht of elders binnen het OM of bij een ander gerecht worden gezocht. Om mogelijk te maken dat een rechterlijk ambtenaar in opleiding in het kader van een reorganisatie ook elders dan bij het eigen parket of gerecht tewerkgesteld kan worden, zijn in artikel I, onderdelen A en B, de artikelen 21 en 22 van het Bora aangepast.
Artikel 6, derde lid, van het Besluit orde van dienst gerechten bevat de mogelijkheid voor de rechterlijk ambtenaar om, indien hij dit wenst, niet langer dan vier jaar zitting te hebben in dezelfde sector. In het kader van reorganisaties kan het echter voorkomen dat een rechterlijk ambtenaar herplaatst wordt in een sector waarin hij reeds zitting gehad heeft. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn indien de nieuwe sector waarin de rechterlijk ambtenaar zitting wenst te nemen wordt opgeheven of indien er sprake is van overtolligheid binnen de nieuwe sector. Om de herplaatsingsmogelijkheden in het kader van reorganisaties zo ruim mogelijk te houden, is aan artikel 6 van het Besluit orde van dienst gerechten een artikellid toegevoegd, waarin is opgenomen dat het tweede lid van dit artikel buiten toepassing verklaard kan worden bij herplaatsing in het kader van een reorganisatie als bedoeld in hoofdstuk 4A van het Brra.
De verwijzing in artikel 36, eerste lid, van het Brra naar artikel 96 van het ARAR kan vervallen, nu de mogelijkheid van ontslag bij reorganisatie van de niet voor het leven benoemde rechterlijke ambtenaren bij dit besluit wordt geregeld in artikel 36aa van het Brra.
Na hoofdstuk 4 wordt een nieuw hoofdstuk 4A ingevoegd, getiteld: Rechten en verplichtingen bij reorganisaties.
Artikel 36c, eerste lid, bevat een definitiebepaling. Hierin is onder meer een – ten opzichte van de algemene definitiebepaling in artikel 1 van het Brra – afwijkende definitie van de begrippen «herplaatsen» en «passende functie» opgenomen voor de toepassing van hoofdstuk 4A. In het tweede lid van het artikel is bepaald dat hoofdstuk 4A niet van toepassing is op de rechterlijke ambtenaren die werkzaam zijn bij de Hoge Raad of het parket bij de Hoge Raad. Redengevend hiervoor is dat bij de Hoge Raad, anders dan bij de overige gerechten, met de Wet organisatie en bestuur gerechten geen integraal management is ingevoerd.
In artikel 36d wordt het werkingsgebied van hoofdstuk 4A geregeld. Bij reorganisaties zijn de bepalingen van dit hoofdstuk van toepassing. Onder reorganisatie wordt ingevolge artikel 36c, eerste lid, verstaan: iedere wijziging van de organisatiestructuur, de omvang of de taakinhoud van een parket of gerecht of een onderdeel daarvan, waaraan personele gevolgen zijn verbonden. Hieronder wordt tevens begrepen de opheffing van een parket of gerecht of een onderdeel daarvan. Het betreft derhalve zowel reorganisaties als gevolg van wijzigingen in de wettelijke structuur als interne reorganisaties.
Artikel 36e bevat de mogelijkheid om een aantal standaardprocedures vast te leggen zoals die door de gerechten en de parketten zullen moeten worden gevolgd bij reorganisaties. Ook kunnen op grond van dit artikel nadere regels gesteld worden omtrent de informatievoorziening aan de NVvR en andere toegelaten verenigingen of centrales van verenigingen van ambtenaren of aan de betrokken ondernemingsraden, alsmede omtrent de overlegmogelijkheid die de tweede volzin van artikel 36g, eerste lid, aan de NVvR of andere toegelaten verenigingen of centrales biedt.
In verband met de ondersteunende en toezichthoudende rol die de Raad voor de rechtspraak is toebedeeld in de Wet op de rechterlijke organisatie ten aanzien van de bedrijfsvoering van de gerechten is in artikel 36e, tweede lid, opgenomen dat de totstandkoming van ministeriële regelingen op grond van artikel 36e van het Brra geschiedt na overleg met de Raad voor de rechtspraak. Aan het OM en de gerechten zal, zo mogelijk, de mogelijkheid worden gelaten om een eigen invulling aan die procedures te geven.
Over ministeriële regelingen die op basis van artikel 36e van het Brra tot stand worden gebracht, dient op grond van artikel 51, eerste lid, van de Wrra overeenstemming te worden bereikt in het SORM.
Artikel 36f regelt wie bevoegd is bij reorganisaties. Uitgangspunt bij de toedeling van bevoegdheden is dat degene die verantwoordelijk is voor het budget bevoegd is tot het nemen van rechtspositionele beslissingen die voor dat budget consequenties hebben («wie betaalt, bepaalt»). In het licht hiervan is de verantwoordelijkheid voor het op de juiste wijze omgaan met de personele gevolgen van reorganisaties voor de rechterlijke ambtenaren, werkzaam bij een parket, aan de minister van Justitie toebedeeld. In de regel zal deze bevoegdheid tot reorganisatie worden gemandateerd, zodat in de praktijk de uitvoering door het College van procureurs-generaal en de hoofdofficier tot stand wordt gebracht. Ten aanzien van de rechterlijke ambtenaren, werkzaam bij een gerecht, is de bevoegdheid tot reorganisatie aan het gerechtsbestuur toegekend. De verantwoordelijkheid voor de algemene leiding, de organisatie en de bedrijfsvoering van een gerecht berust sinds de inwerkingtreding van de Wet organisatie en bestuur gerechten bij het bestuur van een gerecht. Op grond van het derde lid van artikel 36f van het Brra worden de in de artikelen 36g tot en met artikel 36ab bedoelde bevoegdheden ten aanzien van de bij een parket werkzame rechterlijke ambtenaren niet uitgeoefend, dan nadat advies is ingewonnen bij de functionele autoriteit. Anders dan voor de rechterlijke ambtenaren werkzaam bij een gerecht, waar het gerechtsbestuur tevens de functionele autoriteit is, liggen de bevoegdheden binnen het OM niet in een hand, aangezien de minister van Justitie daar niet tevens de functionele autoriteit is. Om de functionele autoriteit in verband met de dienstbelangtoets toch een rol te geven in de besluitvorming is een adviesrol opgenomen voor de functionele autoriteit in artikel 36f, derde lid.
Artikel 36g, eerste lid, van het Brra bevat een informatieverplichting aan de vertegenwoordigers van de vakverenigingen, bedoeld in artikel 50, tweede lid, van de Wrra. Het betreft hier in ieder geval de NVvR. Voorts kan het om andere door de minister van Justitie tot het overleg toegelaten verenigingen van ambtenaren gaan, die onder meer gelet op het aantal rechterlijke ambtenaren en rechterlijke ambtenaren in opleiding dat zij vertegenwoordigen, eveneens als representatief kunnen worden aangemerkt en tegen wier toelating het algemeen belang zich niet verzet. Bij ministeriële regeling (op grond van artikel 36e) wordt nader invulling gegeven aan de omvang van de informatieplicht. Bedoeling van de informatieverplichting is vooral om de NVvR en andere toegelaten verenigingen van ambtenaren in staat te stellen een afweging te maken of zij met de minister van Justitie (als het gaat om een reorganisatie bij het OM) of het gerechtsbestuur (als het gaat om een reorganisatie bij een gerecht) in overleg willen treden over de reorganisatie. Uiteraard staat het deze organisaties vrij om al dan niet iets met deze informatie te doen en al dan niet overleg te willen voeren. Indien zij echter om overleg verzoeken, dan dient de minister van Justitie of het gerechtsbestuur dat overleg ook te voeren. Er is gekozen voor het creëren van deze overlegmogelijkheid sui generis, omdat een decentrale vorm van Georganiseerd Overleg, zoals dat in andere overheidssectoren bestaat, in de sector Rechterlijke Macht ontbreekt. De hier gecreëerde overlegmogelijkheid ziet uitsluitend op voorgenomen besluiten tot reorganisaties. Bovendien moet het gaan om belangrijke reorganisaties. Met het begrip belangrijk wordt aangesloten bij het bepaalde in de artikelen 25 en 35b van de Wet op de ondernemingsraden. Wat een belangrijke reorganisatie is, hangt af van de concrete omstandigheden van het geval, waaronder de grootte van de organisatie, in relatie tot het aantal bij het voorgenomen besluit betrokken werknemers en de ernst van de gevolgen van het voorgenomen besluit.
Zoals uit het bovenstaande blijkt is de met dit artikel gecreëerde overlegmogelijkheid met de minister van Justitie dan wel het gerechtsbestuur over een concrete reorganisatie een ander overleg dan bedoeld in artikel 48 van de Wrra. Het betreft hier immers geen aangelegenheid van algemeen belang voor de rechtstoestand van dé rechterlijke ambtenaren of een algemene aangelegenheid met betrekking tot de rechtspleging.
Het op grond van artikel 36g gevoerde overleg kan ertoe leiden dat de minister van Justitie of het gerechtsbestuur het voorgenomen besluit of onderdelen daarvan heroverweegt. Maar dat betekent niet dat het overleg in de plaats komt van het adviesrecht van de ondernemingsraad. Onderhavig besluit beoogt op generlei wijze de positie van de ondernemingsraden bij reorganisaties te veranderen. Over de reorganisatie als zodanig dient immers overleg gevoerd te worden conform de bepalingen van de Wet op de ondernemingsraden. Het tweede lid van artikel 36g voorziet in een informatieverplichting aan de ondernemingsraden. De ondernemingsraad dient in de gelegenheid te worden gesteld om een advies uit te brengen waarin aandacht kan worden besteed aan zowel de reorganisatie als zodanig als de gevolgen daarvan voor betrokkenen en de naar aanleiding daarvan voorgenomen sociale en rechtspositionele maatregelen.
Het verdient aanbeveling dat als de NVvR of andere toegelaten verenigingen of centrales aan de minister van Justitie of het gerechtsbestuur heeft laten weten overleg te willen voeren, dat de minister van Justitie of het gerechtsbestuur alsdan met de NVvR of andere toegelaten verenigingen of centrales van verenigingen en met de ondernemingsraad afspraken maakt over de volgorde waarin het overleg wordt gevoerd en de wijze waarop de nadelige gevolgen van dubbel overleg zoveel mogelijk kunnen worden beperkt.
In de artikelen 36h en 36i van het Brra is geregeld wie er voor herplaatsing in aanmerking komen. Het gaat daarbij uitsluitend om rechterlijke ambtenaren in vaste dienst. Ten aanzien van degenen die tijdelijk door de minister van Justitie zijn benoemd geldt dat de grondslag van hun aanstelling bij opheffing van hun functie of bij overtolligheid komt te vervallen. Het betreft hier de gerechtsauditeur in tijdelijke dienst, de plaatsvervangend officier van justitie en de plaatsvervangend officier enkelvoudige zittingen, die in verband met het opleidingskarakter van de functies alle door de minister van Justitie voor een tijdelijke duur worden benoemd. Met gebruik van artikel 95 van het ARAR (bevroren versie 7 juli 2000), dat via artikel 39 van het Brra van overeenkomstige toepassing is verklaard op de niet voor het leven benoemde rechterlijke ambtenaren, kan hen in dat verband eervol ontslag worden verleend.
Er dient een onderscheid te worden gemaakt tussen rechterlijke ambtenaren voor wie herplaatsing noodzakelijk is, omdat hun functie is opgeheven (opheffing, artikel 36h) en rechterlijke ambtenaren van wie de (vergelijkbare of daarmee uitwisselbare) functie weliswaar niet is opgeheven, maar in kleinere aantallen nog voorkomt in de nieuwe organisatie (overtolligheid, artikel 36i). Bij de opheffing van functies is het direct duidelijk dat de betrokken rechterlijke ambtenaren voor herplaatsing in aanmerking komen. Het vaststellen van de overtolligen vindt plaats via het anciënniteitbeginsel, het last-in-first-out beginsel. Alle jaren die de betrokken rechterlijke ambtenaren hebben doorgebracht in dienst van een parket of een gerecht alsmede de tijd voorafgaand aan die indiensttreding doorgebracht bij een parket of een gerecht in rijksdienst, indien de indiensttreding bij een parket of gerecht aansluitend hierop is geschied, worden daarbij in aanmerking genomen.
Artikel 36i, vierde lid, biedt de mogelijkheid om van het last-in-first-out beginsel af te wijken. Dit laatste kan bijvoorbeeld bij grote reorganisaties wenselijk zijn, in de gevallen waarin een specifieke rechterlijke ambtenaar bezwaarlijk kan worden gemist. Bij een grote reorganisatie kan het anciënniteitbeginsel – net zoals dat in de sector Rijk en in de marktsector wordt gehanteerd – per leeftijdsgroep worden toegepast indien een groter aantal personeelsleden als te herplaatsen worden aangewezen. Op deze wijze kan worden voorkomen dat steeds de laatstbinnengekomenen met herplaatsing en, voor zover het een niet voor het leven benoemde rechterlijk ambtenaar betreft, eventueel met ontslag worden geconfronteerd. In plaats daarvan wordt een afspiegeling van het gehele personeelsbestand met herplaatsing en, eventueel, ontslag geconfronteerd.
Van het anciënniteitbeginsel kan voorts worden afgeweken indien daardoor juist diegenen moeten worden herplaatst die niet door de organisatie kunnen worden gemist. Daarnaast kunnen ook andere legitieme overwegingen voor de minister van Justitie of het gerechtsbestuur aanleiding zijn om in individuele gevallen van het last-in-first-out beginsel af te wijken.
Indien het voornemen bestaat om af te wijken van het anciënniteitbeginsel vindt ingevolge artikel 36i, vierde lid, hierover overleg plaats met de NVvR en andere door de minister van Justitie tot het overleg toegelaten verenigingen of centrales van verenigingen van ambtenaren.
Op grond van artikel 36j van het Brra dient de rechterlijk ambtenaar zo spoedig mogelijk te worden geïnformeerd over zijn aanwijzing als herplaatsingskandidaat en de rechtspositionele gevolgen die deze aanwijzing voor hem heeft. Het is de bedoeling dat de rechterlijk ambtenaar duidelijkheid krijgt over zijn rechten en verplichtingen alsmede de inspanningen die worden ondernomen om hem te herplaatsen. Het aankondigen van de periode gedurende welke de minister van Justitie of het gerechtsbestuur al het mogelijke zal doen om de rechterlijk ambtenaar te herplaatsen behoort eveneens daartoe. In de regel zal de rechterlijk ambtenaar worden geïnformeerd op het moment dat er een besluit is op grond waarvan rechterlijke ambtenaren al dan niet worden geplaatst in de nieuwe organisatie.
Ingevolge artikel 36k bestaat de verplichting om gedurende een periode van achttien maanden de niet voor het leven benoemde rechterlijk ambtenaar (de rechterlijk ambtenaar, werkzaam bij een parket of de gerechtsauditeur) ten minste één passende functie aan te bieden. Onder passende functie wordt ingevolge artikel 36c, eerste lid, verstaan: een functie ten aanzien waarvan de herplaatsingskandidaat naar het oordeel van de minister van Justitie of het gerechtsbestuur, indien het een gerechtsauditeur betreft, beschikt over de kennis en kunde die noodzakelijk worden geacht om de functie – al dan niet na om-, her- en bijscholing – naar behoren uit te oefenen. De functie-eisen bepalen of functies wel of niet vergelijkbaar of uitwisselbaar zijn en de individuele bekwaamheden spelen daarbij geen rol. De functie moet voorts in redelijkheid aan de rechterlijk ambtenaar kunnen worden opgedragen. Zo zal bij de beoordeling van de passendheid van een functie bijvoorbeeld het woon-werkverkeer een rol dienen te spelen. Volgens vaste jurisprudentie wordt een reistijd van anderhalf uur – enkele reis, per openbaar vervoer, van deur tot deur – acceptabel geacht voor het aanbieden van een passende functie. Bepalend kunnen verder zijn: de persoonlijkheid, de (gezins)omstandigheden en de voor de rechterlijk ambtenaar bestaande vooruitzichten bij ongewijzigde omstandigheden. Eén en ander is ter beoordeling van de minister van Justitie of het gerechtsbestuur.
Het is mogelijk om tot plaatsing over te gaan in een lager gewaardeerde functie dan de oorspronkelijke functie. Een dergelijke plaatsing kan zich bijvoorbeeld voordoen als alternatief voor een concrete ontslagsituatie op kortere termijn, voorzover het een niet voor het leven benoemde rechterlijk ambtenaar betreft. Bij een plaatsing in een functie die lager is gewaardeerd dan hiervoor bedoeld heeft de minister van Justitie of het gerechtsbestuur de mogelijkheid om verder te zoeken naar een functie die meer in overeenstemming is met het niveau van feitelijke inschaling van de betrokken rechterlijk ambtenaar.
Aan een niet voor het leven benoemde rechterlijk ambtenaar, werkzaam bij het OM, kan een passende functie worden aangeboden binnen het OM, of binnen het gezagsbereik van de minister van Justitie. Aan een niet voor het leven benoemde rechterlijk ambtenaar, werkzaam bij een gerecht als gerechtsauditeur, kan een passende functie worden aangeboden bij een gerecht of binnen het gezagsbereik van de minister van Justitie. De passende functie zal in eerste instantie worden gezocht worden binnen het eigen parket of gerecht, vervolgens binnen het OM of een ander gerecht en in laatste instantie anderszins binnen het gezagsbereik van de minister van Justitie. De minister van Justitie en het gerechtsbestuur zullen al het mogelijke moeten doen om herplaatsingskandidaten in aanmerking te brengen voor een andere passende functie. Uit jurisprudentie inzake artikel 49g van het ARAR (de equivalent van artikel 36k voor rijksambtenaren) blijkt dat pas van aanbieding van een passende functie kan worden gesproken, indien betrokkene een functie wordt aangeboden waarbij het in beginsel uitsluitend van zijn instemming afhankelijk zal zijn, of hij daarin te werk gesteld wordt. Voorts dient een passende functie te worden gezocht en aangeboden binnen het gehele gezagsbereik van de minister van Justitie. Aan deze verplichting kan de minister van Justitie zich niet onttrekken door een beroep te doen op de eigen verantwoordelijkheid van functionarissen aan wie de beslissingsbevoegdheid is gemandateerd.
Niet uitgesloten is overigens dat in specifieke situaties ook buiten het gezagsbereik van de minister van Justitie of het gerechtsbestuur kan worden gezocht naar een andere passende functie. Benadrukt wordt dat de geschiktheid voor een functie een factor is die een rol mag spelen.
Bij ministeriële regeling als bedoeld in artikel 36e kunnen, indien noodzakelijk, nog nadere regels omtrent de invulling van het begrip passende functie en het aanbieden van een passende functie worden vastgesteld.
De termijn van achttien maanden kan worden verkort, indien de herplaatsingskandidaat weigert te voldoen aan zijn verplichtingen in het kader van zijn herplaatsing, dan wel indien het duidelijk is dat er geen passende functie vacant zal komen waarin de herplaatsingskandidaat kan worden herplaatst. In de praktijk komt aan die laatste mogelijkheid overigens weinig betekenis toe, nu de minister van Justitie, gelet op de hiervoor genoemde jurisprudentie, verplicht is om in ieder geval gedurende de herplaatsingstermijn eenmaal een passende functie aan te bieden.
De termijn van achttien maanden kan ook worden verlengd of worden opgeschort indien er bijvoorbeeld sprake is van een passende functie die binnen afzienbare tijd zal vrijkomen respectievelijk wanneer er gedurende een korte periode om gegronde redenen niet actief kan worden gezocht naar een andere passende functie.
De rechterlijk ambtenaar dient op de hoogte te zijn van zijn rechtspositie tijdens de herplaatsingsinspanningen. Om die reden dient de rechterlijk ambtenaar te worden geïnformeerd over de aanvang en het einde van de termijn van achttien maanden en de eventuele verkorting, verlenging en opschorting daarvan. De beslissing omtrent het verkorten, verlengen en opschorten dient te worden gemotiveerd.
Aan een voor het leven benoemde rechterlijke ambtenaar wordt een passende functie aangeboden binnen het eigen gerecht. Onder passende functie wordt in dit artikel verstaan: met behoud van de rang, bedoeld in de artikelen 40 en 58 van de Wet op de rechterlijke organisatie, waarin de rechterlijk ambtenaar benoemd is. Dat betekent concreet dat voor het leven benoemde rechterlijke ambtenaren in het kader van reorganisaties kunnen worden verplaatst naar een andere sector binnen het eigen gerecht. In feite is elke rechtsprekende functie binnen het eigen gerecht voor deze rechterlijke ambtenaren een passende functie, ongeacht de rechterlijke rang. De rechterlijke rang blijft bij verplaatsing evenwel behouden, evenals de bezoldiging behorende bij die oorspronkelijke rang (zie in dit verband artikel 36n).
Bij ministeriële regeling als bedoeld in artikel 36e kunnen, indien noodzakelijk, nog nadere regels omtrent het begrip passende functie of het aanbieden van een passende functie worden vastgesteld.
De mogelijkheid om voor het leven benoemde ambtenaren te herplaatsen in een andere functie dan waarin zij benoemd zijn en/of te herplaatsen elders dan bij het eigen gerecht is uitgesloten, nu dit gelet op het huidige wettelijk kader niet mogelijk is. Hiertoe zou de wet gewijzigd dienen te worden. In een dergelijke wetswijziging kan niet worden voorzien bij dit besluit. Zoals reeds aangegeven in onderdeel 2 van de nota van toelichting zal hiertoe, zo nodig, een afzonderlijk wetgevingstraject dienen te worden gevolgd. Alvorens hiertoe besloten wordt zullen de mogelijkheden en de waarborgen hiertoe, gelet op de staatsrechtelijke positie van de rechter, eerst nader bezien dienen te worden.
Ingevolge artikel 36m kan de minister van Justitie of het gerechtsbestuur bij het herplaatsen van rechterlijke ambtenaren de naar zijn oordeel meest geschikte herplaatsingskandidaat in aanmerking brengen voor plaatsing in de desbetreffende functie. In geval van overtolligheid als bedoeld in artikel 36i kan een oordeel over de geschiktheid pas aan de orde komen nadat op grond van artikel 36i, eerste of vierde lid, op basis van het anciënniteitsbeginsel (of ander beginsel dat is afgesproken na overleg met de NVvR) is vastgesteld wie als herplaatsingskandidaat moet worden aangemerkt.
Uiteraard zal aan de keuze om een rechterlijk ambtenaar te herplaatsen een aantal objectiveerbare argumenten ten grondslag gelegd dienen te worden. Deze argumenten zullen vervolgens een rol dienen te spelen bij de motivering van de beslissing. Zo kan een rol spelen dat de te benoemen rechterlijk ambtenaar over bijvoorbeeld concrete kennis, vaardigheden of opleidingsniveau dient te beschikken om voor herplaatsing in een functie in aanmerking te komen. Reële mogelijkheden van om-, her- en bijscholing mogen daarbij niet onbenut blijven.
Voor rijksambtenaren geldt dat zij bij herplaatsing hun salaris behouden ingevolge artikel 5 van het Bezoldingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984. Voor rechterlijke ambtenaren bestaat een dergelijke algemene bepaling over het salarisbehoud niet. Derhalve is in artikel 36n geregeld dat de rechterlijk ambtenaar die in zijn nieuwe functie normaliter een lager salaris zou genieten dan behorend bij zijn oorspronkelijke rang in zijn nieuwe functie het salaris behorende bij de oorspronkelijke rang blijft genieten. Aangezien de rechterlijk ambtenaar bij herplaatsing de bezoldiging behoudt die behoort bij zijn oorspronkelijke rechterlijke rang lopen ingevolge artikel 13 van de Wrra de periodieken behorende bij de oorspronkelijke bezoldiging automatisch door.
Met de bepaling in artikel 36o wordt beoogd om de eigen verantwoordelijkheid die rechterlijke ambtenaren hebben bij het zoeken, maar ook het vinden, van een andere functie te benadrukken. Rechterlijke ambtenaren worden geacht actief mee te werken aan hun herplaatsing. Een dergelijke herplaatsing moet zo mogelijk binnen het OM, de gerechten, of anderszins binnen het gezagsbereik van de minister van Justitie geschieden. Ook de herplaatsingsmogelijkheden daarbuiten moeten echter ten volle worden benut. Van rechterlijke ambtenaren, die worden bedreigd met reorganisatieontslag, wordt verwacht dat zij zoveel mogelijk doen om werkloosheid te voorkomen en niet lijdzaam herplaatsing afwachten.
In artikel 36p is in het eerste lid voor de niet voor het leven benoemde rechterlijke ambtenaar de verplichting opgenomen om een passende functie te aanvaarden. Handhaving vindt plaats via artikel 36z van het Brra. Hierin is voor de niet voor het leven benoemde rechterlijke ambtenaren een zelfstandige ontslaggrond opgenomen bij de weigering om te voldoen aan de verplichtingen. Daar valt de verplichting om een passende functie te aanvaarden ook onder.
Artikel 36p, tweede lid, bevat de verplichting voor de voor het leven benoemde rechterlijke ambtenaar om zijn verplaatsing te aanvaarden.
Ingevolge artikel 36q kan de rechterlijk ambtenaar worden verplicht zich om-, her- of bij te scholen indien daarmee plaatsing in een voor hem passend ambt kan worden gerealiseerd. Overigens kan dit ook plaatsvinden op eigen verzoek. Tot om-, her- of bijscholing kan aanleiding bestaan om het functioneren in een nieuwe functie te bevorderen of om het vinden van nieuwe functie te vergemakkelijken. Aangezien er voor de rechterlijke ambtenaren geen algemene scholingsvoorziening geldt, zoals op grond van artikel 59 van het ARAR voor rijksambtenaren wel het geval is, zijn in artikel 36q, tweede tot en met vijfde lid, enkele aanvullende voorzieningen getroffen. In het tweede lid is de vergoeding van de scholingskosten geregeld. Op grond van artikel 36q, derde lid, is scholingsverlof met behoud van bezoldiging mogelijk. Het vierde en vijfde lid van het artikel bevatten een terugbetalingsregeling van de vergoeding van de scholingskosten.
In artikel 36r is een financiële tegemoetkoming opgenomen die ertoe strekt om in de extra kosten die een rechterlijk ambtenaar maakt bij een verhuizing tengevolge van een (her)plaatsing in een passende functie tegemoet te komen. Aangezien reorganisaties als reguliere activiteiten moeten worden beschouwd waarbij tussen personeelsleden geen belangrijke arbeidsvoorwaardelijke verschillen mogen bestaan, is ervoor gekozen eenmalig af te rekenen. De bijzondere arbeidsvoorwaarde wordt in die situatie verbonden aan de bijzonderheid zelf (de verplaatsing over grote afstand). Voorwaarde hierbij is dat de rechterlijk ambtenaar verhuisplichtig is op grond van artikel 40 van de Wrra.
Indien herplaatsing heeft plaatsgevonden zonder dat er sprake is van een verhuizing kunnen de kosten van het woon-werkverkeer toenemen. Hiervoor biedt het Verplaatsingskostenbesluit 1989, dat via artikel 16, eerste lid, van de Wrra, van overeenkomstige toepassing is op de rechterlijke ambtenaren, een tegemoetkoming.
Met de stimuleringspremie en de salarissuppletie in de artikelen 36s en 36t van het Brra wordt beoogd om de betrokken rechterlijke ambtenaren te stimuleren om zelf actief te zijn bij het zoeken naar functies buiten het OM, de gerechten of het ministerie van Justitie. Indien een dergelijk initiatief slaagt staat daar – uiteraard alleen indien de minister van Justitie of het gerechtsbestuur dit vooraf kenbaar heeft gemaakt – een premie tegenover. Aan het toekennen van een stimuleringspremie kunnen voorwaarden worden verbonden. De inhoud van die voorwaarden is ter beoordeling van de minister van Justitie of het betrokken gerechtsbestuur. In artikel 36s wordt verwezen naar het artikel 94 van het ARAR, zoals dat luidde op 31 maart 1994. Het betreft hier de mogelijkheid tot ontslag op eigen verzoek. Dit artikel is via artikel 39 van het Brra, waarin een statische verwijzing is opgenomen naar delen van het ARAR (waaronder dit artikel), zoals dat luidde op 31 maart 1994, van toepassing op de niet voor het leven benoemde rechterlijke ambtenaren.
Naast de stimuleringspremie van artikel 36s kan aan de rechterlijk ambtenaar op grond van artikel 36t een salarissuppletie worden toegekend ter grootte van ten hoogste het verschil tussen zijn salaris en het salaris dat hij bij de nieuwe werkgever gaat verdienen. De salarissuppletie overbrugt gedurende een overgangsperiode van maximaal vijf jaar het verschil tussen het salaris dat de rechterlijk ambtenaar genoot en het salaris dat hij in zijn nieuwe functie gaat genieten. Met de salarissuppletie wordt beoogd het zoekbereik waarin rechterlijke ambtenaren functies zoeken te vergroten.
Artikel 36u geeft de bevoegdheid om al in de fase voordat er sprake is van een formeel afgeprocedeerde reorganisatie een aantal rechtspositionele instrumenten toe te passen, zodat veel eerder kan worden begonnen met de herplaatsing van rechterlijke ambtenaren. Het gaat dan voornamelijk om de situatie waarin de mogelijkheid ontstaat om de rechterlijk ambtenaar te herplaatsen nog voordat er sprake is van een afgeprocedeerde reorganisatie. De rechterlijk ambtenaar is in die situatie verplicht om een passende functie te aanvaarden. Daarnaast kan de rechterlijk ambtenaar worden verplicht om zich om-, her- of bij te scholen. Uiteraard zal toepassing plaats kunnen vinden indien dit in het belang is van de rechterlijk ambtenaar. Onder «afzienbare tijd» wordt een niet al te lange tijd verstaan. Zo zal van geval tot geval moeten worden bezien welke termijn redelijk is. In de situatie dat er bijvoorbeeld sprake is van een verplichte om-, her- of bijscholing, kan het redelijk zijn om de termijn ten minste gelijk te stellen aan de duur van de gewenste om-, her- of bijscholing. Daarbij moet overigens eerder worden gedacht aan een termijn van enige maanden dan aan een termijn van een jaar.
Op grond van artikel 36o is de rechterlijk ambtenaar verplicht actief mee te zoeken naar een passende functie. Het is daarbij de bedoeling dat deze functie zowel binnen als buiten het gezagsbereik van de minister van Justitie wordt gezocht. De rechterlijk ambtenaar die in het kader van een reorganisatie en zijn herplaatsing een functie heeft aanvaard buiten het OM, of anderszins buiten het gezagsbereik van de minister van Justitie, of buiten een gerecht, zal bij zijn nieuwe werkgever vaak geen recht hebben op bovenwettelijke WW-aanspraken dan wel deze opnieuw moeten opbouwen. Voorts speelt een rol dat in de particuliere sector het anciënniteitbeginsel bij gedwongen ontslag in optima forma geldt. Dit gegeven kan de te herplaatsen rechterlijk ambtenaar ervan weerhouden om ook actief een dergelijke functie te zoeken en te aanvaarden. Om die reden is in artikel 36v van het Brra opgenomen dat ook de rechterlijk ambtenaar, die wordt herplaatst, omdat zijn functie is opgeheven dan wel omdat hij als overtollig is aangemerkt, aanspraak heeft op een bovenwettelijke werkloosheidsuitkering, indien hij binnen twee jaar na aanvaarding van een functie buiten het OM, of anderszins buiten het gezagsbereik van de minister van Justitie, of buiten een gerecht buiten zijn schuld of toedoen wordt ontslagen. Eén en ander impliceert dat bij een ontslag om bedrijfseconomische redenen of bij een ongeschiktheidsontslag, de betrokken rechterlijk ambtenaar kan terugvallen op zijn bovenwettelijke WW-aanspraken bij zijn werkgever in de sector Rechterlijke Macht. De ingangsdatum van de bovenwettelijke WW-uitkering is dan de datum met ingang waarvan het ontslag op verzoek is verleend.
Op grond van artikel 79 van het ARAR hebben rijksambtenaren aan wie reorganisatieontslag wordt verleend aanspraak op een diensttijdgratificatie ter grootte van een in verhouding tot de diensttijd evenredig gedeelte van een gratificatie bij een ambtsjubileum. Aangezien de Wrra of het Brra geen vergelijkbare voorziening kent, is in artikel 36w voor rechterlijke ambtenaren een aanspraak op diensttijdgratificatie opgenomen. De bepaling van de diensttijd geschiedt ingevolge het tweede lid van artikel 36w aan de hand van de bepalingen die gelden voor burgerlijke rijksambtenaren. Dit brengt mee dat de Regeling gratificatie bij ambtsjubileum van overeenkomstige toepassing is op rechterlijke ambtenaren. In artikel 4 van voornoemde regeling wordt bepaald wat onder diensttijd dient te worden verstaan.
In de artikelen 36y tot en met 36ab wordt de mogelijkheid van overplaatsing in het kader van reorganisaties en een aantal zelfstandige ontslaggronden in het kader van reorganisaties geregeld. Deze artikelen zijn ingevolge artikel 36x alleen van toepassing op niet voor het leven benoemde rechterlijke ambtenaren. Het betreft hier de rechterlijke ambtenaren, werkzaam bij het OM, en de gerechtsauditeurs, werkzaam bij een gerecht. Dit vloeit voort uit het feit dat, gelet op het huidige (grond)wettelijke kader, overplaatsing in het kader van reorganisaties en reorganisatie-ontslag van voor het leven benoemde rechterlijke ambtenaren niet mogelijk is (tenzij dit op eigen verzoek geschiedt). Zoals reeds in onderdeel 2 van de toelichting en de toelichting op artikel 36l van het Brra is opgemerkt, zal, zo nodig, in een afzonderlijk wetgevingstraject de mogelijkheid van wetswijziging met het oog op overplaatsing van voor het leven benoemde rechterlijke ambtenaren nader worden bezien.
In afwijking van het bepaald in artikel 36f, eerste en tweede lid, komen de bevoegdheid tot overplaatsing en de bevoegdheid tot ontslag, in de artikelen 36y tot en met 36ab niet toe aan de minister van Justitie, indien het een rechterlijk ambtenaar werkzaam bij het OM betreft, of het gerechtsbestuur, indien het een gerechtsauditeur betreft, maar geschieden ontslag en overplaatsing bij bij koninklijk besluit. Ingevolge het «bevroren» artikel 93 van het ARAR, dat via artikel 39 van het Brra, waarin een statische verwijzing is opgenomen naar delen van het ARAR (waaronder dit artikel), zoals dat luidde op 31 maart 1994, van toepassing is op de niet voor het leven benoemde rechterlijke ambtenaren, wordt ontslag gegeven door het gezag dat bevoegd is tot aanstelling in het destbetreffende ambt. Aanstelling van niet voor het leven benoemde rechterlijke ambtenaren geschiedt op grond van artikel 1a van de Wrra bij koninklijk besluit. Gelet hierop is in de artikelen 36y tot en met 36ab bepaald dat overplaatsing en ontslag – eveneens – bij koninklijk besluit plaatsvindt.
Bij ontslag en overplaatsing van niet voorhet leven benoemde rechterlijke ambtenaren, werkzaam bij het OM, is op grond van artikel 36f, derde lid, een adviserende rol voor de functionele autoriteit weggelegd. Dit artikel is niet van toepassing op de niet voor het leven benoemde rechterlijke ambtenaren, werkzaam bij een gerecht (de gerechtsauditeurs). Aangezien bij de beslissing tot ontslag van deze rechterlijke ambtenaren het dienstbelang ook een rol speelt, is in de artikelen 36y–36ab telkens voorzien in een adviserende rol van de functionele autoriteit (het gerechtsbestuur) bij overplaatsing en ontslag.
In het eerste lid van artikel 36y is de mogelijkheid van overplaatsing van rechterlijke ambtenaren ter voorkoming van reorganisatieontslag geregeld. Op grond van het tweede lid is een niet voor het leven benoemde rechterlijke ambtenaar verplicht om zijn overplaatsing te aanvaarden. Het derde lid voorziet in een adviserende rol voor de functionele autoriteit bij overplaatsing van gerechtsauditeurs.
In artikel 36z van het Brra is een zelfstandige ontslaggrond gecreëerd ten aanzien van de weigering om te voldoen aan de verplichtingen op grond van hoofdstuk 4A. Het gaat om de verplichting van de rechterlijk ambtenaar om mee te zoeken naar een passende functie, een passende functie te aanvaarden en om de verplichting om-, her- en bijscholing te accepteren.
Van de rechterlijk ambtenaar wordt verwacht dat deze actief pogingen onderneemt om werkloosheid te voorkomen. Eén en ander houdt in dat hij dient mee te zoeken naar een passende functie binnen de organisatie en dat hij actief buiten de eigen organisatie zoekt naar een passende functie. Om de kansen om een rechterlijk ambtenaar te plaatsen in een passende functie te vergroten, kan het noodzakelijk zijn dat hij om-, her- of bijgeschoold wordt. De rechterlijk ambtenaar is verplicht hieraan mee te werken. In het tweede lid wordt de opzeggingstermijn gesteld op drie maanden.
Het derde lid voorziet in een adviesrol voor de functionele autoriteit in geval van ontslag van gerechtsauditeurs.
Op grond van artikel 36aa van het Brra kan aan een rechterlijk ambtenaar in voorkomende gevallen reorganisatieontslag worden verleend, indien herplaatsing niet mogelijk is. Dit laatste houdt in dat de minister van Justitie (in de praktijk zal deze bevoegdheid worden gemandateerd aan het College van procureurs-generaal dan wel het hoofd van het betrokken parket) activiteiten moet ondernemen om de niet voor het leven benoemde rechterlijk ambtenaar te herplaatsen. Deze activiteiten zullen ook toetsbaar moeten worden gemaakt.
Bij een reorganisatieontslag geldt een opzeggingstermijn van drie maanden. De opzeggingstermijn kan overigens samenvallen met de laatste drie maanden gedurende welke de minister van Justitie verplicht is om al het mogelijke te doen om tot een herplaatsing van de betrokken rechterlijk ambtenaar te komen. Benadrukt wordt dat het besluit om tot ontslag over te gaan ook drie maanden voor de ontslagdatum moet worden genomen. De enkele mededeling dat na ommekomst van drie maanden tot een ontslag zal worden overgegaan is derhalve niet voldoende om de periode die daarop volgt als opzeggingstermijn te beschouwen. In alle gevallen bestaat gedurende de opzeggingstermijn de verplichting om al het mogelijke te doen om tot een herplaatsing van de betrokken rechterlijk ambtenaar te komen.
Daarnaast bestaat er op grond van het tweede lid van artikel 36aa Brra en artikel 36ab de mogelijkheid tot ontslag in de gevallen dat een herplaatsing heeft plaatsgevonden, maar de functie achteraf bezien niet passend blijkt te zijn of van de rechterlijk ambtenaar in redelijkheid niet kan worden verlangd dat hij zich zal blijven voegen in zijn plaatsing over een aanmerkelijke afstand tengevolge van een verplaatsing van zijn functie. Het gaat in dit geval om de bevoegdheid om alsnog het reorganisatieontslag te verlenen op grond waarvan gepoogd is de rechterlijk ambtenaar te herplaatsen. Zowel de rechterlijk ambtenaar als de minister van Justitie kan het initiatief nemen om te komen tot de conclusie dat de functie achteraf bezien niet passend is. In alle gevallen is de minister van Justitie degene die uiteindelijk de beslissing neemt dat een functie achteraf bezien niet passend blijkt te zijn. Dit gegeven kan vervolgens de grondslag zijn om opnieuw te proberen de rechterlijk ambtenaar te herplaatsen of hem in aanmerking te brengen voor reorganisatieontslag. Benadrukt wordt nog dat in de praktijk wel altijd door het UWV wordt getoetst of het ontslag verwijtbaar is geweest.
De periode van twaalf maanden is geen fatale termijn voor het beoogde reorganisatieontslag. Wel moet binnen de periode van twaalf maanden zijn vastgesteld dat de desbetreffende functie niet passend is. Voordat vervolgens gebruik kan worden gemaakt van de daaraan verbonden ontslaggrond zal moeten worden bezien of een herplaatsing in een andere functie mogelijk is. Om serieus te kunnen bezien of een dergelijke herplaatsing mogelijk is, zal per geval moeten worden beoordeeld welke periode reëel wordt geacht om de nodige herplaatsingsinspanningen te verrichten. In zowel artikel 36aa als artikel 36ab wordt in het derde lid voorzien in een bevoegdheid van de functionele autoriteit bij ontslag van gerechtsauditeurs.
Zoals reeds enkele keren uiteengezet is in deze nota van toelichting is gedwongen overplaatsing van voor het leven benoemde rechterlijke ambtenaren naar een ander gerecht of elders binnen het gezagsbereik van de minister van Justitie gelet op het huidige wettelijke kader niet mogelijk. In het kader van een reorganisatie is het echter wel denkbaar dat een rechterlijk ambtenaar op vrijwillige basis (met inachtneming van de wettelijke benoemingsprocedure) zich uit eigen beweging laat overplaatsen naar een ander gerecht. Het ligt voor de hand om hier iets tegenover te stellen. Artikel 36ac strekt hiertoe. Ingevolge dit artikel kan een voor het leven benoemde rechterlijk ambtenaar aanspraak maken op een aantal voorzieningen uit het nieuwe hoofdstuk 4A. Het betreft hier het salarisbehoud behorend bij de oorspronkelijke rang (artikel 36n), de mogelijkheid van om-, her- en bijscholing (artikel 36q), en de financiële vergoeding bij verplaatsing over grote afstand (artikel 36r).
Met de totstandbrenging van de mogelijkheid tot reorganisatieontslag in de artikelen 36c en 36d is de «bevroren» verwijzing in artikel 39 van het Brra naar het artikel 96 van het ARAR (versie 31 maart 1994) overbodig geworden en kan daarom vervallen. Artikel II, onderdeel C, voorziet hierin.
In artikel III van dit besluit is het overgangsrecht geregeld. Dit besluit eerbiedigt de werking van het Sociaal beleidskader reorganisaties zittende magistratuur ten aanzien van reorganisaties die zijn aangevangen voor de inwerkingtreding van dit besluit. Het Sociaal beleidskader is van toepassing op de rechterlijke ambtenaren met rechtspraak belast, de gerechtsauditeurs en de griffiers. Aanleiding voor de totstandkoming van dit besluit waren de modernisering van de rechterlijke organisatie en de opheffing van het College van beroep studiefinanciering en de Tariefcommissie. Onder reorganisatie wordt in dit besluit verstaan: een op de wet gebaseerde wijziging van de organisatiestructuur, omvang of taakinhoud van het gerecht (een opheffing van het gerecht daaronder begrepen), waaraan personele consequenties zijn verbonden. Het besluit is niet van toepassing op interne reorganisaties. De reeds aangevangen reorganisaties dienen met toepassing van het Sociaal beleidskader te worden afgemaakt. Hiervan is sprake indien het beleidsvoornemen tot reorganisatie voor de inwerkingtreding van dit besluit aan de NVvR of andere tot het overleg toegelaten verenigingen van ambtenaren kenbaar is gemaakt. In dat geval worden de bestaande rechtspositionele voorzieningen volledig gerespecteerd.
Aangezien bij dit besluit wordt voorzien in een nieuwe structurele reorganisatieregeling, die ook van toepassing is op de in het Sociaal beleidskader bedoelde op de wet gebaseerde reorganisaties, is het Sociaal beleidskader hiermee voor nieuwe gevallen overbodig geworden. Derhalve is ervoor gekozen om het Sociaal beleidskader te laten vervallen. Artikel V van dit besluit voorziet hierin.
De Minister van Justitie,
J. P. H. Donner
Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid j° vierde lid, onder b, van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.
De naar aanleiding van de Arbeidsvoorwaardenovereenkomst rechterlijke macht 2001–2002 ingestelde werkgroep flexibilisering heeft in het SORM van 3 juli 2003 voorstellen gedaan ten aanzien van de flexibilisering van de regelgeving inzake de rechtspositie met het oog op een adequate uitvoeringspraktijk en een modern personeelsbeleid en de rechtsbescherming. Eén van de onderwerpen waarop de werkgroep flexibilisering is gestuit is het ontbreken van een wettelijk kader voor de rechtspositie van rechterlijke ambtenaren bij reorganisaties. De werkgroep heeft geconstateerd dat hier sprake is van een lacune en heeft aanbevolen om een rechtspositionele regeling bij reorganisaties tot stand te brengen. Daarbij kan de rechtspositionele regelgeving voor rijksambtenaren in het ARAR als uitgangspunt worden genomen. In het SORM van 26 februari 2004 is ingestemd met de voorstellen van de werkgroep flexibilisering, waaronder het voorstel om een wettelijk kader inzake reorganisaties tot stand te brengen.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2004-650.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.