Besluit van 3 augustus 2004, houdende aanwijzing van de gegevens over een gebruiker en het telecommunicatie-verkeer met betrekking tot die gebruiker die van een aanbieder van een openbaar telecommunicatienetwerk of een openbare telecommunicatiedienst kunnen worden gevorderd (Besluit vorderen gegevens telecommunicatie)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Justitie van 17 maart 2004, nr. 5275464/04/6;

Gelet op artikel 126n, eerste lid, tweede volzin, en artikel 126u, eerste lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering;

De Raad van State gehoord (advies van 22 april 2004, nr. W03.04.0125/l);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Justitie van 20 juli 2004, nr. 5298172/04/6;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. gebruiker: een gebruiker als bedoeld in artikel 126n, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering;

b. nummer: een nummer als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel bb, van de Telecommunicatiewet.

Artikel 2

De volgende gegevens worden aangewezen als gegevens in de zin van artikel 126n, eerste lid, tweede volzin, en artikel 126u, eerste lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering:

a. de naam, het adres en de woonplaats van de gebruiker;

b. de nummers van de gebruiker;

c. de naam, het adres, de woonplaats en het nummer van de natuurlijke persoon of rechtspersoon met wie de gebruiker verbinding heeft, heeft gehad of heeft getracht tot stand te brengen, of van de natuurlijke persoon of rechtspersoon die heeft getracht met de gebruiker verbinding tot stand te brengen;

d. de datum en het tijdstip waarop de verbinding met de gebruiker tot stand is gebracht en beëindigd en de duur van de verbinding, dan wel, ingeval er geen verbinding tot stand is gekomen, de datum en het tijdstip waarop is getracht verbinding met de gebruiker tot stand te brengen, alsmede de afwijking van dit tijdstip van de wettelijke tijd, bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de wet van 16 juli 1958 tot nadere regeling van de wettelijke tijd (Stb. 352);

e. de locatiegegevens van het netwerkaansluitpunt dan wel gegevens betreffende de geografische positie van de randapparatuur van een gebruiker ingeval van een verbinding of poging daartoe;

f. de nummers van de randapparatuur waarvan de gebruiker gebruik maakt of heeft gemaakt;

g. de soorten diensten waarvan de gebruiker gebruik maakt of heeft gemaakt evenals de daarbij behorende gegevens;

h. de naam, het adres en de woonplaats van degene die de rekening betaalt voor de openbare telecommunicatiediensten en telecommunicatienetwerken die de gebruiker ter beschikking heeft of heeft gehad, indien deze een ander is dan de gebruiker.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op het tijdstip waarop de wet van 18 maart 2004 tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering en andere wetten in verband met de aanpassing van de bevoegdheden tot het vorderen van gegevens terzake van telecommunicatie (vorderen gegevens telecommunicatie) (Stb. 105) in werking treedt.

Artikel 4

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit vorderen gegevens telecommunicatie.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 3 augustus 2004

Beatrix

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

Uitgegeven de negentiende augustus 2004

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

NOTA VAN TOELICHTING

1. Algemeen

Bij de wet van 18 maart 2004 tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering en andere wetten in verband met de aanpassing van de bevoegdheden tot het vorderen van gegevens terzake van telecommunicatie (vorderen gegevens telecommunicatie) zijn de artikelen 126n en 126u van het Wetboek van Strafvordering (Sv) gewijzigd. De bevoegdheid van de officier van justitie om verkeersgegevens te vorderen is onder meer in die zin gewijzigd dat de bevoegdheid thans ziet op gegevens die bij algemene maatregel van bestuur worden aangewezen. Artikel 2 van het onderhavige besluit bevat die aanwijzing. Het gaat hier om verkeersgegevens: gegevens over de gebruiker en het telecommunicatieverkeer met betrekking tot die gebruiker. Het begrip verkeersgegevens dat hier wordt gebruikt is ruimer dan het begrip zoals dat in het verband van de Telecommunicatiewet wordt gehanteerd, omdat het (onder meer) mede de zogenaamde gebruikersgegevens omvat. Dat zijn de gegevens betreffende de naam, adres, woonplaats, nummer en soort dienst. De bevoegdheid tot het vorderen van dergelijke gegevens is geregeld in de artikelen 126na en 126ua van het Wetboek van Strafvordering. Doordat de gebruikersgegevens in het onderhavige besluit worden aangewezen als gegevens in de zin van artikel 126n en 126u, eerste lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, is er tevens geen misverstand over dat deze gegevens onder de bevoegdheid tot het vorderen van verkeersgegevens begrepen kunnen worden.

Onder telecommunicatie is niet alleen kabelgebonden telecommunicatie begrepen, maar zijn alle vormen van telecommunicatie die via openbare netwerken of -diensten worden overgedragen, uitgezonden of ontvangen, zoals mobiele telecommunicatie, telecommunicatie via de kabel en satelliet begrepen. Telecommunicatie omvat zowel conventionele spraaktelefonie als bijvoorbeeld ook datatransmissie door middel van internet.

De omstandigheden en voorwaarden waaronder de bevoegdheid tot het vorderen van verkeersgegevens kan worden toegepast, zijn opgenomen in de artikelen 126n en 126u Sv. Deze algemene maatregel van bestuur behelst uitsluitend een opsomming van de categorieën gegevens die op grond van deze bevoegdheid gevorderd kunnen worden.

In de memorie van toelichting bij het voorstel van wet (Kamerstukken II 2000/2001, 28 059, nr. 3) is aangegeven dat in ieder geval de gegevens die begrepen waren onder artikel 126n, voordat dit werd gewijzigd, ook begrepen zijn onder het gewijzigde artikel 126n. Ingevolge de rechtspraak van de Hoge Raad1 is het mogelijk op basis van artikel 126n, zoals dit luidde voor de wijziging, inlichtingen te verkrijgen over de wijze van totstandkoming en afwikkeling van het telecommunicatieverkeer zoals de bij het verkeer betrokken aansluitnummers, de bij het verkeer gebruikte apparatuur, het tijdstip van de aanvang en de duur van het verkeer en de vraag of communicatie daadwerkelijk heeft plaatsgevonden (HR 7 april 1998, NJ 1998, 559). Onder artikel 2 van dit besluit zijn die gegevens mede begrepen.

De artikelen 126n, eerste lid, en 126u, eerste lid, Sv kennen slechts een algemene omschrijving van de te vorderen gegevens. Het besluit heeft betrekking op verschillende soorten openbare telecommunicatienetwerken en -diensten die ieder over verschillende gegevens kunnen beschikken. In artikel 2 van dit besluit zijn deze gegevens onderverdeeld in categorieën die limitatief zijn opgesomd en in algemene bewoordingen zijn omschreven. Hierdoor wordt enerzijds voorkomen dat het besluit gezien de snelle technische ontwikkelingen op het terrein van de telecommunicatie snel gedateerd is en derhalve met enige regelmaat dient te worden gewijzigd, anderzijds wordt hierdoor de nodige duidelijkheid gecreëerd voor zowel het bedrijfsleven als voor politie en justitie. De limitatieve opsomming is ook in het belang van de burger over wie gegevens kunnen worden gevorderd. Hij weet dan op voorhand wat de reikwijdte van de bevoegdheid van de officier van justitie is. Met deze limitatieve opsomming wordt mede gevolg gegeven aan het Advies over het wetsvoorstel bijzondere opsporingsbevoegdheden dat de Registratiekamer, de voorganger van het College bescherming persoonsgegevens, op 13 maart 1997 heeft uitgebracht aan de Minister van Justitie.

In de artikelsgewijze toelichting is op enkele plaatsen een aanduiding gegeven van de gegevens die bij de huidige stand van de techniek onder de vorderingsbevoegdheid begrepen zijn. Dit is geenszins limitatief bedoeld en per definitie tijdgebonden, omdat de techniek snel verandert, in het bijzonder ten aanzien van internet. Van een nadere inkadering van de omvang van de verplichtingen van de aanbieders op basis van een onderscheid tussen verschillende soorten van dienstverlening (vast/mobiel/internet) is in de onderhavige wettelijke regeling afgezien vanwege het uitgangspunt dat de verplichtingen van de regeling zoveel mogelijk techniek onafhankelijk dienen te worden geformuleerd. Bovendien zullen de gegevens, waar de aanbieders in hun normale bedrijfsuitoefening over kunnen beschikken uitéén kunnen lopen, niet alleen afhankelijk van de vraag of het vaste, mobiele telefonie of internet betreft maar ook binnen de kring van aanbieders van eenzelfde soort telecommunicatiedienst.

Om zowel de aanbieders van de openbare telecommunicatienetwerken en -diensten als de opsporingsdiensten de nodige richtsnoeren te bieden inzake de soort van gegevens die bij de uitoefening van de bevoegdheid van de artikelen 126n, eerste lid, en 126u, eerste lid, Sv in de praktijk aan de orde zijn zal onder leiding van het openbaar ministerie een handleiding worden opgesteld. Het instrument van de handleiding biedt de nodige flexibiliteit voor een soepele en weloverwogen toepassing van de wettelijke bevoegdheden door de opsporingsautoriteiten. Thans vindt periodiek overleg plaats tussen de landelijke interceptie organisatie (LIO), het landelijk overleg tapkamerbeheerders, het platform interceptie, decryptie en signaalanalyse (PIDS) en vertegenwoordigers van de aanbieders van telecommunicatiediensten en internet service providers. In dit overleg, ook bekend als het telecommunicatieaanbieders coördinatie overleg (TAC-overleg), wordt, onder voorzitterschap van de landelijk officier van justitie voor telecommunicatie, informatie uitgewisseld tussen de betrokkenen over de toepassing van hoofdstuk 13 van de Telecommunicatiewet (bevoegd aftappen). Dit overleg zal, uitgebreid met vertegenwoordigers van de inlichtingen en veiligheidsdiensten, het openbaar ministerie van advies kunnen dienen bij het opstellen van een handleiding over de toepassing van deze algemene maatregel van bestuur. In dit overleg zullen eveneens vragen, die zich bij de uitoefening van deze bevoegdheden in de dagelijkse praktijk voordoen, aan de orde kunnen komen.

Zoals reeds opgemerkt in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel vorderen gegevens telecommunicatie kan onderscheid worden gemaakt tussen gegevens die betrekking hebben op het verleden (historische gegevens) en gegevens die betrekking hebben op de toekomst. Indien de vordering betrekking heeft op het verleden dan kan het alleen gaan om gegevens die de aanbieder ten behoeve van de eigen bedrijfsvoering bewaart. Indien de vordering betrekking heeft op de toekomst dan kan het gaan om gegevens die de aanbieder in het kader van de eigen bedrijfsvoering ter beschikking krijgt. Daar het in het laatste geval niet van belang is in hoeverre de aanbieder die gegevens in het kader van de eigen bedrijfsvoering bewaart kan de vordering betrekking hebben op meer gegevens dan wanneer het gaat om historische gegevens. De artikelen 126n en 126u Sv scheppen dus geen bevoegdheid van de aanbieder van openbare telecommunicatienetwerken of -diensten te vorderen dat hij gegevens die niet op enig moment in het kader van de eigen normale bedrijfsvoering voor handen zijn door extra handelingen verkrijgt of vergaart en verstrekt. In dat opzicht worden er geen nieuwe lasten voor het bedrijfsleven gecreëerd. Indien over het voorhanden zijn van gegevens vragen ontstaan, kunnen de aanbieders en de bevoegde autoriteiten dit bespreken in het eerdergenoemde periodieke overleg.

Aan artikel 126n, zevende lid, van het Wetboek van Strafvordering wordt in dit besluit geen uitvoering gegeven. Wel zal daaraan uitvoering worden gegeven in het Besluit verstrekking gegevens telecommunicatie (Stb. 2000, 71), namelijk voorzover het betreft de gegevens, bedoeld in artikel 2, onder a en b. Voor die gegevens, die overeenkomen met de categorie gebruikersgegevens als bedoeld in artikel 126na en artikel 126ua, is het gewenst dat deze op dezelfde wijze worden gevorderd als gebruikersgegevens, namelijk via het systeem en de procedures van het Centraal informatiepunt onderzoek telecommunicatie (CIOT). Dit is nader toegelicht in paragraaf 12 van de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel. Omdat voor het vorderen van verkeersgegevens in de praktijk reeds in voldoende mate wordt voorzien in procedures, afspraken en modellen betreffende de wijze waarop de gegevens worden gevorderd en verstrekt, wordt vooralsnog afgezien van het stellen van nadere regels op dit punt.

Het concept van deze ontwerp-algemene maatregel van bestuur is gelijktijdig met het concept-Wetsvoorstel vorderen gegevens telecommunicatie ter advisering voorgelegd aan diverse instanties. In paragraaf 12 van de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel is beschreven wat de resultaten waren van de advisering.

2. Overleg en advies

Het ontwerp van dit besluit is voorgelegd aan het deelorgaan aftappen van het Overlegorgaan post en telecommunicatie (OPT/DAF). Het OPT/DAF heeft het ontwerp-besluit in zijn vergadering van 27 juni, 21 september en 31 oktober 2000 aan de orde gesteld.

Het ontwerp van dit besluit is gebaseerd op het voorstel tot wijziging van het wetboek van Strafvordering en andere wetten in verband met de aanpassing van de bevoegdheden tot het vorderen van gegevens terzake van telecommunicatie en als bijlage bij dat wetsvoorstel voorgelegd aan het Adviescollege toetsing administratieve lasten (ACTAL). Het ACTAL concludeerde dat de kosten van de informatieverplichtingen die uit het wetsvoorstel voortvloeien zodanig beperkt zullen zijn dat om die reden geen advies over het wetsvoorstel zal worden uitgebracht.

3. Notificatie

Het ontwerp-besluit is op 19 april 2004 gemeld aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen ter voldoening aan artikel 8, eerste lid, van richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende diensten van de informatiemaatschappij (PbEG L 204), zoals gewijzigd bij richtlijn nr. 98/48/EG van 20 juli 1998 (Pb EG L 217). Het notificatienummer is 2004/0128/NL.

4. Bedrijfseffecten en administratieve lasten

De aanbieders kunnen aanspraak maken op vergoeding van de door hen gemaakte administratiekosten en personeelskosten. Hiervoor kan ook worden verwezen naar hetgeen is opgemerkt in de memorie van toelichting bij artikel 13.6 van de Telecommunicatiewet (Kamerstukken II, 1996/97, 25 533, nr. 3, 125-126). De wettelijke aanspraak, dat per vordering een vergoeding aan de aanbieder wordt betaald, wordt bestendigd.

Het besluit brengt naar verwachting geen of nauwelijks verandering met zich mee ter zake van de administratieve lasten. De opsporingsambtenaar en de officier van justitie beschikken reeds over de bevoegdheden om gegevens te vorderen van openbare aanbieders van telecommunicatienetwerken en -diensten. In de huidige praktijk worden de bedoelde gegevens reeds gevraagd en verstrekt. Zodra het Besluit verstrekking gegevens telecommunicatie in werking is getreden zullen de aanbieders de gebruikersgegevens geautomatiseerd aanleveren via het centraal informatiepunt onderzoek telecommunicatie (CIOT).

Dankzij de inwerkingtreding van het wetsvoorstel vorderen gegevens telecommunicatie en dit besluit wordt beter voorzienbaar welke gegevenssoorten op grond van de bevoegdheid van artikel 126n, eerste lid, tweede volzin, en artikel 126u, eerste lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering kunnen worden opgevraagd. De artikelen 126n, eerste lid, tweede volzin, en 126u, eerste lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, zoals deze bepalingen thans luiden, regelen de bevoegdheid tot het vorderen van inlichtingen terzake van alle verkeer dat over een openbaar telecommunicatienetwerk, dan wel met gebruikmaking van openbare telecommunicatiediensten, heeft plaatsgevonden. De limitatieve opsomming van gegevenssoorten in dit besluit schept meer duidelijkheid en zekerheid terwijl de uitvoeringslasten voor het bedrijfsleven gunstig zullen kunnen worden beïnvloed.

5. Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1

Artikel 1, onder a

Onder gebruiker wordt in deze regeling hetzelfde verstaan als in artikel 126n, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. Daar is bepaald dat onder gebruiker wordt verstaan de natuurlijke persoon of rechtspersoon die met de aanbieder een overeenkomst is aangegaan met betrekking tot het gebruik van een openbaar telecommunicatienetwerk of de levering van een openbare telecommunicatiedienst, alsmede de natuurlijke persoon of rechtspersoon die daadwerkelijk gebruik maakt van een openbaar telecommunicatienetwerk of een openbare telecommunicatiedienst. Daarbij kan het ook gaan om anonieme of gratis diensten. Het eerste is aan de orde bij het gebruik van een zogenaamd pre-paid abonnement. Een voorbeeld van een gratis dienst is de beschikbaarheid van verkeersgegevens van zogenaamde 0800 nummers.

Artikel 1, onder b

Het begrip nummer wordt in dit besluit gebruikt in de betekenis die daaraan in artikel 1.1, onderdeel bb, van de Telecommunicatiewet is toegekend. Bij artikel 2, onder b, wordt hierop nader ingegaan.

Artikel 2

Dit artikel bevat de kern van het besluit. Hier zijn de categorieën gegevens die van de aanbieders van telecommunicatienetwerken of -diensten gevorderd kunnen worden, aangewezen. De gegevens die in artikel 2 van het besluit zijn opgenomen, dienen aan de officier van justitie gegeven te worden in een begrijpelijke vorm. Soms wordt bijvoorbeeld informatie over de positie van basisstations die mobiele telefoongesprekken routeren, weergegeven in de vorm van codes die alleen bij de betreffende aanbieder bekend zijn. In een dergelijk geval dient de aanbieder aan de officier van justitie informatie te geven over de betekenis van deze codes.

Artikel 2, onder a

Allereerst kan de officier van justitie naam, adres en woonplaats (zogenaamde naw-gegevens) van de gebruiker vorderen. Het gaat hier slechts om het fysieke adres, en niet om elektronische adressen als het e-mailadres. Elektronische adressen vallen onder categorie b.

Artikel 2, onder b

Onder deze categorie vallen onder meer alle nummers die genoemd worden in de Regeling aftappen openbare telecommunicatienetwerken en -diensten van 20 mei 2001, Stcrt. 107. Het begrip nummer wordt in artikel 1.1, onder bb, Telecommunicatiewet omschreven als: cijfers, letters of andere symbolen, al dan niet in combinatie, die bestemd zijn voor toegang tot of identificatie van gebruikers, netwerkexploitanten, diensten, netwerkaansluitpunten of andere netwerkelementen. Hiervoor kan in ieder geval worden gedacht aan het telefoonnummer bij vaste telefonie en het MS-ISDN-nummer bij mobiele telefonie. Voor internet kan het nummer van een gebruiker betrekking hebben op het e-mailadres, de accountnaam, of het aan de gebruiker toegewezen (tijdelijke dan wel vaste) internetprotocoladres (IP-adres). Van de aanbieder kunnen op grond van dit onderdeel dus nummers worden gevorderd ter identificatie van de gebruiker. Nummers van creditcards en debitcards (pre-paid telefoonkaarten) zijn onder deze categorie begrepen voor zover zij toegang verschaffen tot openbare telecommunicatienetwerken en -diensten of bestemd zijn voor identificatie. Onder deze categorie begrepen zijn kenmerken van de randapparatuur, als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel hh, onder 1°, van de Telecommunicatiewet, voorzover deze de functies vervullen als bedoeld in artikel 1.1, onder bb, van de Telecommunicatiewet (bestemd voor toegang of identificatie). De apparatuur waarop de vordering betrekking heeft dient in gebruik te zijn. Om die reden kan de vordering geen betrekking hebben op de handelsvoorraad van een detaillist. De nummers van apparatuur die niet in gebruik is, zullen bij de aanbieders van telecommunicatienetwerken en -diensten ook niet beschikbaar zijn.

Artikel 2, onder c

Niet alleen nummers en gegevens terzake van naam, adres en woonplaats van de gebruiker zelf kunnen voor de opsporing van belang zijn maar ook de gegevens van de natuurlijke of rechtspersoon waarmee de gebruiker verbinding heeft, heeft gehad of heeft getracht te hebben. Indien bij vaste telefonie sprake is van een doorschakeling dan valt het zogenaamde C-nummer, het nummer waarnaar het telefoonnummer is doorgeschakeld, onder dit onderdeel indien er sprake is of is geweest van een verbinding dan wel van een poging daartoe. Als de poging om verbinding te krijgen is uitgegaan van een ander dan de gebruiker kan het belangrijk zijn te beschikken over de gegevens van die andere persoon of rechtspersoon. Artikel 2, onder c, maakt het mogelijk deze gegevens te vorderen.

Artikel 2, onder d

Ook deze gegevens kunnen reeds op basis van het huidige artikel 126n Sv gevorderd worden. Gegevens over de data en tijdstippen van (een poging tot) verbinding en de duur van de verbinding – in het geval van internet de duur van de sessie – kunnen belangrijke informatie voor een opsporingsonderzoek opleveren. Het gaat hierbij om de inkomende alsook om de uitgaande telecommunicatie en de pogingen daartoe. Er is sprake van een verbinding indien tussen gebruikers uitwisseling van communicatie over een openbaar telecommunicatienetwerk kan plaatsvinden. In het licht van het begrip telecommunicatie, dat naast conventionele spraaktelefonie ook datatransmissie door middel van internet omvat, betekent dit dat de reikwijdte van de verplichting van de aanbieders tot verstrekking van gegevens, verband houdend met onderdeel d, kan variëren. In het kader van de eigen bedrijfsvoering zullen de aanbieders van internetdiensten niet altijd kunnen beschikken over gegevens betreffende de duur van de verbinding, bijvoorbeeld als het gaat om de overdracht van e-mailberichten of SMS-berichten. Hiermee houdt verband dat, afhankelijk van de betreffende telecommunicatiedienst, het begrip verbinding van toepassing kan zijn op verschillende situaties en daarmee kan strekken tot verschillende verplichtingen van de aanbieders. Gaat het bijvoorbeeld om e-mail- of SMS-berichten die door servers worden gerouteerd dan kan de verbinding met de gebruiker op verschillende tijdstippen tot stand zijn gebracht, namelijk op het tijdstip van verzending van het bericht door de gebruiker, het tijdstip waarop het bericht door de aanbieder feitelijk is bezorgd bij de persoon met wie de gebruiker verbinding heeft dan wel het tijdstip waarop het bericht door die persoon is geopend. In de eerdergenoemde handleiding, die onder leiding van het openbaar ministerie zal worden opgesteld, zal hieraan de nodige aandacht worden geschonken. Het is doorgaans niet mogelijk bij de aanbieder van de gebruiker historische verkeersgegevens te vorderen over het tijdstip waarop een andere persoon tevergeefs getracht heeft verbinding tot stand te brengen. Dit kan echter anders liggen voor gegevens die betrekking hebben op de toekomst. Deze gegevens kunnen op grond van dit onderdeel bij een aanbieder worden gevorderd, voorzover deze in het kader van de normale bedrijfsvoering reeds aanwezig zijn.

Het is wel van belang te onderkennen dat aanbieders niet altijd gelijke kloktijden hanteren. Omdat bij de diverse vormen van telecommunicatie verschillende kloktijden worden gehanteerd, geldt de verplichting de afwijking van de wettelijke tijd, bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de wet van 16 juli 1958 tot nadere regeling van de wettelijke tijd (Stb. 352), te vermelden. Het is hierbij niet vereist dat afwijkingen in seconden worden aangegeven. Op het internet wordt met verschillende tijden gewerkt. De toegangsaanbieder beschikt over het inbeltijdstip.

Artikel 2, onder e

De feitelijke locatie tijdens de verbinding of de poging daartoe kan relevante informatie voor de opsporing opleveren. Bij het gebruik van mobiele telecommunicatiemiddelen maakt het vorderen van locatiegegevens het mogelijk vast te stellen waar het telecommunicatiemiddel van de gebruiker van telecommunicatiemiddelen zich op het moment van gebruik bevindt. Bij vaste telefonie moet daarbij gedacht worden aan het adres van het desbetreffende netwerkaansluitpunt. Bij mobiele telecommunicatiediensten zal daarbij naar de huidige stand van de techniek uitgegaan moeten worden van de gegevens betreffende de netwerkcel waarbinnen het randapparaat (het communicatiemiddel) zich bevindt. Zo heeft in het verleden de verstrekking van locatiegegevens door een telecommunicatieaanbieder een belangrijke bijdrage geleverd aan de oplossing van een ernstig misdrijf. Onder locatiegegevens worden onder meer verstaan de Location Area Code, de Cell-Identity en de X/Y-coördinaten van de cel waar het communicatiemiddel zich ten tijde van de (poging tot) verbinding bevindt. Wanneer de gegevens over de Cell-Identity worden verstrekt is daarbij een conversietabel nodig om deze gegevens te kunnen vertalen naar topografische coördinaten. De aanbieder dient aan de officier van justitie ten behoeve daarvan informatie te geven. Onder een cell wordt verstaan het gebied waarbinnen het basisstation bereik heeft.

Locatiegegevens betreffende de randapparatuur van de gebruiker hebben de aanbieders van openbare telecommunicatienetwerken en -diensten thans reeds beschikbaar voor fraudebestrijding, kwaliteitscontrole, klachtbehandeling en commerciële doeleinden. Artikel 2, onder e, legitimeert slechts tot het vorderen van locatiegegevens die betrekking hebben op de momenten waarop er verbinding of een poging daartoe is of is geweest. Het is in dit kader niet toegestaan permanent de plaats te bepalen van een persoon die een mobiel telecommunicatiemiddel stand-by heeft staan. Slechts locatiegegevens die direct samenhangen met het gebruik van het communicatiemiddel kunnen op grond van dit besluit gevorderd worden.

Artikel 2, onder f

Het gebruik van pre-paid cards bij mobiele telecommunicatiemiddelen maakt het mogelijk eenvoudig van aansluitnummer te wisselen. Het is voor de opsporing van groot belang in dergelijke gevallen te kunnen beschikken over het nummer van het telecommunicatiemiddel, bijvoorbeeld de zogenaamde international mobile equipment identity (IMEI). Het IMEI-nummer beoogt een uniek identificatienummer te bieden, dat kan worden gebruikt voor het aftappen van de telecommunicatie die wordt afgewikkeld via het betreffende telecommunicatiemiddel.

Artikel 2, onder g

De aanbieders van telecommunicatienetwerken en -diensten bieden verschillende diensten aan hun afnemers. Kennis omtrent de soort dienst, en de daarbij gebruikte nummers is relevant voor de opsporing. Onder diensten worden verstaan zowel de telecommunicatiediensten in de zin van de Telecommunicatiewet, waarbij sprake is van het overbrengen van signalen via telecommunicatienetwerken, als de daaraan gerelateerde voorzieningen zoals een doorschakelfunctie of een automatische telefoonbeantwoorder.

Op grond van dit onderdeel kunnen gegevens worden gevorderd ten behoeve van de identificatie van de gebruikte telecommunicatiedienst of voorziening indien deze gegevens in het kader van de normale bedrijfsuitvoering voorhanden zijn. Dit kan ook betrekking hebben op de activering van een doorschakelvoorziening, inclusief het nummer waarnaar de verbinding is doorgeschakeld, zonder dat er daadwerkelijk berichten zijn overgebracht.

Naast de nummers vallen onder de categorie bijbehorende gegevens de gegevens over het volume (de hoeveelheid ingaande en uitgaande data in kilobytes) van het verkeer. Deze informatie kan in bepaalde gevallen, zoals bij telecommunicatie via het internet, van belang zijn voor een nadere inschatting van de contacten die tussen de bij een crimineel verband betrokken personen plaatsvinden, zodat een beeld wordt verkregen van de personen die in dat verband een actieve rol vervullen en de in te zetten opsporingsbevoegdheid, zoals het aftappen van telecommunicatie.

Artikel 2, onder h

Het komt voor dat niet de gebruiker maar een ander de rekeningen voor de telecommunicatiediensten betaalt. Die informatie kan voor het opsporingsonderzoek relevant zijn. Informatie over de betaler kan de opsporingsinstanties een beeld geven van de omgeving en het netwerk van de personen waarop het onderzoek zich richt.

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner


XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid j° vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.

XNoot
1

Deze rechtspraak heeft betrekking op het oude artikel 125f Sv. Op 1 februari 2000 is de wet van 27 mei 1999 tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering in verband met de regeling van enige bijzondere bevoegdheden tot opsporing en wijziging van enige andere bepalingen (bijzondere opsporingsbevoegdheden) (Stb. 245) in werking getreden. Als gevolg van die wet verviel artikel 125f maar keerde materieel dezelfde bepaling terug als artikel 126n.

Naar boven