Wet van 26 juni 2003 tot wijziging van de Wet op het voortgezet onderwijs en de Wet educatie en beroepsonderwijs in verband met leer-werktrajecten in de basisberoepsgerichte leerweg van het voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (regeling leer-werktrajecten vmbo)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is dat binnen de basisberoepsgerichte leerweg van het voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs leer-werktrajecten kunnen worden ingericht om te bevorderen dat deelnemers aan deze leerweg een startkwalificatie behalen in de basisberoepsopleiding van de Wet educatie en beroepsonderwijs;

dat daartoe een samenhangende leerroute en een goede aansluiting van de leer-werktrajecten op het beroepsonderwijs van de Wet educatie en beroepsonderwijs, verzekerd dienen te zijn;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I. WIJZIGING WET OP HET VOORTGEZET ONDERWIJS

In de Wet op het voortgezet onderwijs1 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

A

Na artikel 10b worden zeven nieuwe artikelen ingevoegd, luidend:

Artikel 10b1. Leer-werktraject in basisberoepsgerichte leerweg

  • 1. Het bevoegd gezag kan de basisberoepsgerichte leerweg mede inrichten als leer-werktraject. Een leer-werktraject is een leerroute binnen de basisberoepsgerichte leerweg met een buitenschools praktijkgedeelte dat ten minste 640 klokuren, verzorgd in 80 dagen, en ten hoogste 1280 klokuren, verzorgd in 160 dagen, omvat van de gezamenlijke onderwijstijd van het derde en vierde leerjaar en welk traject specifiek is gericht op het behalen van een startkwalificatie op het niveau van de basisberoepsopleiding, bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onder b, van de Wet educatie en beroepsonderwijs. Elke schoolweek in het derde en vierde leerjaar omvat zowel binnenschools onderricht als buitenschools onderricht in de praktijk van een beroep.

  • 2. Een leer-werktraject omvat in elk geval:

    a. Nederlandse taal, en

    b. een beroepsgericht programma.

  • 3. Het bevoegd gezag kan, na overleg met de leerling of diens wettelijk vertegenwoordiger, beslissen dat het leer-werktraject voor die leerling eveneens een of meer andere vakken van de basisberoepsgerichte leerweg omvat.

Artikel 10b2. Inrichting buitenschools praktijkgedeelte

Het bevoegd gezag stelt bij de inrichting van het leer-werktraject in elk geval vast:

a. de organisatie van de leerlingbegeleiding vanwege het bevoegd gezag zowel binnen de school als bij het bedrijf dat of de organisatie die het buitenschoolse praktijkgedeelte verzorgt, alsmede

b. de invulling van het buitenschoolse praktijkgedeelte en waarborgt daarbij dat niet uitsluitend eenzijdige productiearbeid wordt verricht.

Artikel 10b3. Leer-werkovereenkomst

  • 1. Het buitenschoolse praktijkgedeelte wordt verzorgd door een bedrijf of organisatie, op grondslag van een leer-werkovereenkomst, gesloten door het bevoegd gezag, de betrokken leerling of diens wettelijk vertegenwoordiger, dat bedrijf of die organisatie, en het bestuur van het desbetreffende landelijk orgaan, geregeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs, dat daarmee verklaart:

    a. dat het een bedrijf of organisatie betreft dat respectievelijk die voldoet aan de kwaliteitscriteria, genoemd in artikel 10b6, en

    b. voor zover van toepassing, dat de gronden voor dat kwaliteitsoordeel nog steeds aanwezig zijn.

  • 2. De leer-werkovereenkomst regelt de rechten en plichten van partijen en omvat ten minste bepalingen over:

    a. inhoud, leerdoelen, duur, periode van en beoordelingsmaatstaven voor het buitenschoolse praktijkgedeelte,

    b. de begeleiding van de leerling, en

    c. de gevallen waarin en de wijze waarop de overeenkomst voortijdig kan worden ontbonden.

  • 3. In afwijking van artikel 7:610, tweede lid tweede volzin, van het Burgerlijk Wetboek, is in geval van strijd als bedoeld in die volzin, artikel 10b3 van toepassing.

Artikel 10b4. Beoordeling kwaliteit leerbedrijven

  • 1. Het bedrijf dat of de organisatie die het buitenschoolse gedeelte verzorgt, draagt zorg voor de begeleiding van de leerlingen binnen het bedrijf respectievelijk de organisatie.

  • 2. De landelijke organen voor het beroepsonderwijs dragen zorg voor een regelmatige beoordeling van bedrijven en organisaties die het buitenschoolse praktijkgedeelte verzorgen, aan de hand van de eisen in artikel 10b6. De landelijke organen dragen gezamenlijk zorg voor openbaarmaking van een overzicht van bedrijven en organisaties met een gunstige beoordeling op grond van de eerste volzin. Tot het verzorgen van het buitenschoolse praktijkgedeelte zijn uitsluitend bevoegd de bedrijven en organisaties met een gunstige beoordeling op grond van die volzin.

  • 3. Indien het bevoegd gezag na het sluiten van de leer-werkovereenkomst vaststelt dat de praktijkplaats niet of niet volledig beschikbaar is, de begeleiding tekortschiet of ontbreekt, of sprake is van andere omstandigheden die maken dat het buitenschoolse praktijkgedeelte niet naar behoren zal kunnen worden verzorgd, bevordert het bevoegd gezag, na overleg met het bestuur van het desbetreffende landelijk orgaan voor het beroepsonderwijs, dat een toereikende vervangende voorziening beschikbaar wordt gesteld.

Artikel 10b5. Bekostiging landelijke organen voor taken leer-werktrajecten

  • 1. De landelijke organen voor het beroepsonderwijs hebben ten behoeve van hun in artikel 10b4 geregelde taken aanspraak op bekostiging uit 's Rijks kas.

  • 2. De rijksbijdrage waarop de in het eerste lid bedoelde aanspraak betrekking heeft, wordt, binnen het raam van de door de begrotingswetgever beschikbaar gestelde middelen, per landelijk orgaan berekend aan de hand van maatstaven, neergelegd in een berekeningswijze die is vastgesteld bij of krachtens algemene maatregel van bestuur. De maatstaven hebben in elk geval betrekking op het aantal leer-werkovereenkomsten waarbij het landelijk orgaan partij is.

  • 3. De artikelen 2.4.1, 2.4.2, 2.5.2 tot en met 2.5.9 en 11.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs zijn van overeenkomstige toepassing op landelijke organen die taken uitvoeren als bedoeld in artikel 10b4.

Artikel 10b6. Kwaliteitseisen leerbedrijven

  • 1. Tot het verzorgen van het buitenschoolse praktijkgedeelte zijn uitsluitend bevoegd bedrijven en organisaties ten aanzien waarvan wordt voldaan aan de volgende eisen:

    a. op de leer-werkplek of combinatie van leer-werkplekken kunnen de door het bevoegd gezag vastgestelde praktijkopdrachten daadwerkelijk worden uitgevoerd;

    b. elke praktijkopdracht als zodanig kan in één bedrijf of organisatie worden uitgevoerd;

    c. in het bedrijf of de organisatie is een gekwalificeerde praktijkbegeleider of leermeester aanwezig, die in staat is om kennis, inzicht en vaardigheden van de leerling te beoordelen, alsmede vorderingen daarin, en de leerling zowel werkinhoudelijk als pedagogisch-didactisch te begeleiden;

    d. het bedrijf of de organisatie is bereid met de in het tweede lid bedoelde mentor of docentbegeleider contact te onderhouden;

    e. de mogelijkheid om binnen hetzelfde bedrijf of dezelfde organisatie, dezelfde moederorganisatie of dezelfde branche de leerdoelen van het voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs en de eindtermen van de assistenopleiding of basisberoepsopleiding, bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs te behalen, zonder grote overgangsdrempels voor de leerling;

    f. het bedrijf of de organisatie waarborgt dat een gekwalificeerde praktijkbegeleider of leermeester is gekoppeld aan een leerling, en dat deze leermeester ervoor zorgt dat de leerling voldoende hulp en tijd krijgt om de praktijkopdrachten uit te voeren;

    g. het productie- of dienstverleningsproces is technisch en organisatorisch voldoende gevarieerd en kan leerlingen goed praktijkmateriaal bieden en hen gedegen opleiden;

    h. de leer-werkplek past binnen de dagelijkse bedrijfsvoering;

    i. het bedrijf of de organisatie is bereid de leerling de vereiste praktijkopdrachten uit te laten voeren en het werk en het stageverslag te bespreken en te beoordelen;

    j. het bedrijf of de organisatie is geschikt voor de betrokken leeftijdsgroep waar het gaat om onder meer ruimte om te leren of fouten te maken, erkenning van jong zijn;

    k. het bedrijf of de organisatie respecteert, voor zover van toepassing, het multiculturele karakter van de leerlingenpopulatie.

  • 2. Het bevoegd gezag draagt zorg voor beschikbaarheid van een gekwalificeerde mentor of docentbegeleider die de voortgang op de leer-werkplek alsmede de integratie tussen het binnenschools en buitenschools programma bewaakt.

Artikel 10b7. Samenwerkingsovereenkomst met roc of aoc

  • 1. Leer-werktrajecten worden verzorgd op grondslag van een samenwerkingsovereenkomst tussen het bevoegd gezag van de school en het bevoegd gezag van een regionaal opleidingencentrum, een regionaal opleidingencentrum in een samenwerkingsverband of een agrarisch opleidingscentrum als bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs voor zover aan die instelling een basisberoepsopleiding als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onder b, van de Wet educatie en beroepsonderwijs wordt verzorgd.

  • 2. Een samenwerkingsovereenkomst als bedoeld in het eerste lid voorziet in elk geval in de inrichting van een doorlopende leerweg tot en met de basisberoepsopleiding, bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onder b, van de Wet educatie en beroepsonderwijs.

B

In artikel 22, derde lid onder c, wordt na «de stage» ingevoegd: , alsmede de buitenschoolse praktijkcomponent van een leer-werktraject als bedoeld in artikel 10b1.

C

Vervallen.

D

In artikel 29, derde lid, worden de volgende wijzigingen aangebracht:

a. Na «ontvangen een getuigschrift voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs» wordt ingevoegd: en leerlingen die een leer-werktraject met goed gevolg afsluiten, ontvangen een diploma basisberoepsgerichte leerweg/leer-werktraject.

b. De derde volzin vervalt.

E

Na artikel 29 wordt een artikel 29a ingevoegd, luidend:

Artikel 29a. Getuigschrift en schooldiploma praktijkonderwijs

Leerlingen die een school voor praktijkonderwijs verlaten, ontvangen een getuigschrift praktijkonderwijs, met dien verstande dat het bevoegd gezag aan leerlingen die de opleiding hebben afgerond en daarvoor naar het oordeel van het bevoegd gezag in aanmerking komen, een schooldiploma praktijkonderwijs kan uitreiken. Onze minister stelt het model van het getuigschrift vast.

ARTIKEL II. WIJZIGING WET EDUCATIE EN BEROEPSONDERWIJS

In de Wet educatie en beroepsonderwijs2 wordt na hoofdstuk 8, titel 3, een titel 4 ingevoegd, luidend:

TITEL 4. SAMENWERKING IN VERBAND MET LEER-WERKTRAJECTEN VMBO

Artikel 8.4.1. Samenwerkingsovereenkomst leer-werktrajecten vmbo

  • 1. Leer-werktrajecten als bedoeld in artikel 10b1 van de Wet op het voortgezet onderwijs worden verzorgd op grondslag van een samenwerkingsovereenkomst tussen het bevoegd gezag van een school voor voortgezet onderwijs als bedoeld in de Wet op het voortgezet onderwijs en het bevoegd gezag van een instelling.

  • 2. Een samenwerkingsovereenkomst als bedoeld in het eerste lid, voldoet aan artikel 10b7 van de Wet op het voortgezet onderwijs.

Artikel IIa. Tijdelijke bekostigingsregels landelijke organen

De bekostiging van de landelijke organen voor het beroepsonderwijs ten behoeve van hun taken, geregeld in artikel 10b4 van de Wet op het voortgezet onderwijs zoals luidend ingevolge artikel I, onderdeel A, van deze wet, geschiedt tot een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip volgens bij ministeriële regeling vast te stellen voorschriften.

Artikel IIb. Overgangsregeling inschakeling nog niet erkende leerbedrijven

  • 1. In afwijking van artikel 10b4, tweede lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs zoals luidend door artikel I, onderdeel A, van deze wet, kan het in dat artikel bedoelde bevoegd gezag beslissen dat het buitenschoolse praktijkgedeelte wordt verzorgd door een nog niet door het desbetreffende landelijk orgaan voor het beroepsonderwijs beoordeeld bedrijf of beoordeelde organisatie, indien het bevoegd gezag redelijkerwijs mag verwachten dat die beoordeling een gunstige zal zijn. Het bevoegd gezag deelt toepassing van de eerste volzin zo spoedig mogelijk mede aan het bestuur van het desbetreffende landelijk orgaan voor het beroepsonderwijs, dat vervolgens zorgdraagt voor beoordeling van dat bedrijf of die organisatie binnen drie maanden na de melding. Bij toepassing van de eerste volzin wordt de leer-werkovereenkomst, bedoeld in artikel 10b3, eerste lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs zoals luidend door artikel I, onderdeel A, niet mede met het bestuur van het landelijk orgaan voor het beroepsonderwijs ondertekend.

  • 2. In geval van een gunstige beoordeling wordt dit tot uitdrukking gebracht doordat het bestuur van het landelijk orgaan voor het beroepsonderwijs de in artikel 10b3, eerste lid, bedoelde overeenkomst alsnog ondertekent. Indien de eerste volzin van het eerste lid is toegepast en een gunstige beoordeling niet wordt gegeven, is het bedrijf of de organisatie vanaf dat moment niet langer bevoegd het buitenschoolse praktijkgedeelte te verzorgen en treft het bevoegd gezag na overleg met het bestuur van het betrokken landelijk orgaan voor het beroepsonderwijs een passende voorziening voor de leerlingen die op dat moment deelnemen aan het desbetreffende leer-werktraject.

ARTIKEL III. INWERKINGTREDING

  • 1. Deze wet treedt, behoudens het bepaalde in het tweede lid, in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

  • 2. Artikel IIb vervalt twee jaar na de datum waarop het in artikel I, onderdeel A, opgenomen artikel 10b4 van de Wet op het voortgezet onderwijs in werking is getreden.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

histnoot

Gegeven te 's-Gravenhage, 26 juni 2003

Beatrix

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

M. J. A. van der Hoeven

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

C. P. Veerman

Uitgegeven de vijftiende juli 2003

De Minister van Justitie a.i.,

M. C. F. Verdonk


XNoot
1

Stb. 1998, 512, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 22 mei 2003, Stb. 218.

XNoot
2

Stb. 1995, 501, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 3 april 2003, Stb. 187.

XHistnoot

Zie voor de behandeling in de Staten-Generaal:

Kamerstukken II 2001/2002, 2002/2003, 28 444.

Handelingen II 2002/2003, blz. 2555–2556.

Kamerstukken I 2002/2003, 28 444 (130, 130a, 130b, 130c).

Handelingen I 2002/2003, zie vergadering d.d. 24 juni 2003.

Naar boven