Besluit van 4 februari 2002, tot vernietiging van het besluit van de gemeenteraad van Boxmeer van 9 augustus 2001, voor zover dat betrekking heeft op het tijdelijk verzelfstandigen van de brandweerpost te Vierlingsbeek

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Beschikken ter zake van het besluit van de gemeenteraad van Boxmeer van 9 augustus 2001 tot het tijdelijk verzelfstandigen van de brandweerpost te Vierlingsbeek

Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 31 januari 2002, no. BW2002/50557, Directoraat-Generaal Openbaar Bestuur, directie Bestuurlijke en Financiële Organisatie, afdeling Bestuur en Wetgeving

Overwegingen

Bij koninklijk besluit van 7 september 2001 (Stb. 2001, 414) is een besluit van 9 augustus 2001 van de gemeenteraad van Boxmeer geschorst voor zover dat betrekking heeft op het (tijdelijk) verzelfstandigen van de brandweerpost te Vierlingsbeek binnen de brandweerorganisatie van de gemeente Boxmeer.

In dat koninklijk besluit werd het volgende overwogen.

Bij besluit van 9 augustus heeft de gemeenteraad van Boxmeer besloten tot het (tijdelijk) verzelfstandigen van de brandweerpost te Vierlingsbeek binnen de brandweerorganisatie van de gemeente Boxmeer. Bij het genoemde besluit werd onder meer het volgende besloten.

«8. Er zal een extern aan te trekken commandant voor de post Vierlingsbeek worden aangesteld, die gedurende 10 tot 15 uur per week belast wordt met de taak om, binnen de tijdelijk zelfstandige post Vierlingsbeek, de reorganisatie te begeleiden en te implementeren en te zorgen voor een goede communicatie met de korpsleiding van de posten Boxmeer en Oeffelt. Deze tijdelijke zelfstandigheid van de post Vierlingsbeek wordt in principe voor maximaal 2 jaar gegarandeerd teneinde de broodnodige rust terug te brengen in de post Vierlingsbeek en na verloop van tijd de verhoudingen tussen de post Vierlingsbeek en de posten Boxmeer en Oeffelt te normaliseren.»

De burgemeester van Boxmeer heeft op de voet van artikel 273 van de Gemeentewet te kennen gegeven dat genoemd besluit voor schorsing en vernietiging door de Kroon in aanmerking komt. De burgemeester is de overtuiging toegedaan dat opsplitsing van het brandweerkorps van Boxmeer in twee zelfstandige eenheden, voor in principe twee jaar met de bevoegdheid van de gemeenteraad om die termijn te verlengen kan leiden tot vergaande competentie- en andere geschillen, die van grote negatieve invloed (kunnen) zijn op de uitvoering van de taken van een brandweer tijdens brand en calamiteiten. Als gevolg daarvan acht de burgemeester een te groot risico aanwezig, dat de veiligheid van de inwoners van de gehele gemeente Boxmeer en van de hulpverlenende diensten niet in voldoende mate is gewaarborgd.

Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant zijn van mening dat splitsing van de gemeentelijke brandweer in twee zelfstandige korpsen slechts wenselijk is, indien het algemeen belang van de rampenbestrijding daarmee aantoonbaar beter is gewaarborgd en adequate samenwerking kan worden verzekerd.

Gezien het bovenstaande bestond aanleiding te onderzoeken of met genoemd besluit zodanige veiligheidsrisico's in het geding zijn dat het besluit van de raad op grond van strijd met het recht dan wel met het algemeen belang, vernietigd dient te worden. Om die reden is het genoemde besluit geschorst tot 6 februari 2002.

Met betrekking tot de thans voorliggende beslissing al dan niet over te gaan tot vernietiging overwegen Wij het volgende.

Voor zover het gaat om het criterium strijd met het recht stellen Wij vast dat artikel 1 van de Brandweerwet 1985 bepaalt dat er in iedere gemeente een gemeentelijke brandweer is (behoudens indien ingevolge samenwerking met andere gemeenten een regeling ter zake tot stand gekomen is). Het begrip «brandweer» dient hierbij niet in abstracte zin te worden opgevat, maar dient te worden geïnterpreteerd in de zin van brandweerkorps, dan wel brandweerorganisatie. Uit de formulering van dit artikel kan worden afgeleid dat het niet de bedoeling is geweest van de wetgever dat in één gemeente meerdere gemeentelijke brandweerorganisaties zijn.

De gemeentelijke brandweer heeft een belangrijke taak bij de bestrijding van calamiteiten, waaronder rampen. In artikel 11 van de Wet rampen en zware ongevallen is het uitgangspunt dat degene die de leiding over de brandweer heeft, tevens is belast met de operationele leiding van de rampenbestrijding. Er mag in een rampsituatie geen twijfel bestaan over de vraag wie de leiding heeft over de brandweer en dus – in beginsel – operationeel leider is bij de rampenbestrijding. De door de gemeenteraad van Boxmeer beoogde splitsing van het gemeentelijke brandweerkorps geeft een aanmerkelijke kans op misverstanden in dezen.

Als consequentie van het hiervoor omschreven uitgangspunt speelt de gemeentelijke brandweer ook een belangrijke rol bij de voorbereiding van de rampenbestrijding. Zij dient daartoe afspraken met andere diensten en organisaties binnen en buiten de gemeente te maken. Om die reden mogen geen misverstanden kunnen ontstaan over de organisatie van de brand- en rampenbestrijding binnen de gemeente en tussen gemeenten.

Uit het bovenstaande volgt niet alleen dat het besluit van 9 augustus 2001 van de gemeenteraad van Boxmeer in strijd is met het recht, maar eveneens strijd oplevert met het algemeen belang. Met de burgemeester van Boxmeer zijn Wij van oordeel dat een (tijdelijke) splitsing van het gemeentelijke brandweerkorps een onaanvaardbaar risico in zich bergt van vergaande competentie- en andere geschillen, die van grote negatieve invloed (kunnen) zijn op de uitvoering van de taken van een brandweer tijdens brand en andere calamiteiten. Daarmee is een te groot risico aanwezig, dat de veiligheid van de inwoners van de gemeente Boxmeer en van de hulpverlenende diensten niet in voldoende mate is gewaarborgd.

Gelet op artikel 10:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is de gemeenteraad van Boxmeer gelegenheid geboden tot overleg. Op 9 oktober 2001 heeft dit overleg plaatsgevonden door een vertegenwoordiging van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties met het college van burgemeester en wethouders en de gemeenteraad van Boxmeer. Tijdens dit overleg zijn de bovengenoemde bedenkingen tegen het raadsbesluit van 9 augustus 2001 aan de orde gekomen en heeft de gemeenteraad, gezien deze bedenkingen, toegezegd zijn besluit te zullen heroverwegen en daartoe een werkgroep in te zullen stellen.

Bij brief van 3 januari 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Boxmeer uiteindelijk medegedeeld dat de gemeenteraad niet voornemens is het raadsbesluit van 9 augustus in te trekken.

Besluit

Gelet op artikel 268, eerste lid, van de Gemeentewet juncto afdeling 10.2.2 van de Algemene wet bestuursrecht,

Hebben goedgevonden en verstaan:

voornoemd besluit van de gemeenteraad van Boxmeer van 9 augustus 2001, voor zover dat betrekking heeft op het tijdelijk verzelfstandigen van de brandweerpost te Vierlingsbeek, te vernietigen wegens strijd met het recht en strijd met het algemeen belang.

Onze minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is belast met de uitvoering van dit besluit dat in het Staatsblad zal worden geplaatst.

's-Gravenhage, 4 februari 2002

Beatrix

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

K. G. de Vries

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

G. M. de Vries

Uitgegeven de negentiende februari 2002

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

NOTA VAN TOELICHTING

Het thans vernietigde besluit van de gemeenteraad van Boxmeer beoogde een oplossing te bieden voor een slepend conflict met betrekking tot de post Vierlingsbeek als onderdeel van de organisatie van de gemeentelijke brandweer van Boxmeer. Op 3 augustus 2001 deed het college van burgemeester en wethouders een voorstel aan de raad teneinde het conflict in goede banen te kunnen leiden. Op 9 augustus 2001 besloot de gemeenteraad van Boxmeer een voorstel van de minderheid van het college, tot splitsing van het brandweerkorps, over te nemen.

Bij brief van 10 augustus 2001 aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft de burgemeester van Boxmeer op de voet van artikel 273, eerste lid, van de Gemeentewet, door tussenkomst van gedeputeerde staten van Noord-Brabant, medegedeeld dat het besluit van de gemeenteraad naar zijn oordeel voor vernietiging in aanmerking komt. In reactie op dit initiatief hebben enkele politieke en maatschappelijke organisaties uit de plaatselijke gemeenschap hun visie op het vraagstuk eveneens ter kennis gebracht van de Minister.

Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant hebben te kennen gegeven dat splitsing van de gemeentelijke brandweer in twee zelfstandige korpsen slechts wenselijk is, indien het algemeen belang van de rampenbestrijding daarmee aantoonbaar beter is gewaarborgd en adequate samenwerking kan worden verzekerd. Bij Koninklijk Besluit van 7 september 2001 (Stb. 2001, 414) is het besluit van de gemeenteraad geschorst.

Op 9 oktober 2001 heeft overleg plaatsgevonden tussen een vertegenwoordiging van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en het college van burgemeester en wethouders en de gemeenteraad van Boxmeer. Tijdens dat overleg zijn de overwegingen aan de orde gekomen die hebben geleid tot het besluit van 9 augustus 2001, alsmede de bedenkingen tegen het besluit. De gemeenteraad heeft toegezegd, gezien zijn verantwoordelijkheid op basis van artikel 1, tweede lid, van de Brandweerwet 1985, het besluit van 9 augustus 2001 te heroverwegen en daartoe een werkgroep in te stellen. Een herzien besluit van de gemeenteraad zou dienen te leiden tot intrekking van het besluit van 9 augustus 2001 en een zodanige oplossing waarbij geen sprake zou zijn van een splitsing van het gemeentelijke brandweerkorps en waarmee tevens de grond voor de schorsing zou vervallen.

Bij brief van 7 november 2001 aan de gemeenteraad van Boxmeer heeft de werkgroep de conclusie geformuleerd dat binnen het brandweerkorps van Vierlingsbeek «in de gegeven omstandigheden op dit moment onvoldoende ruimte bestaat om als brandweerman door te gaan». Op basis van deze conclusie van de werkgroep heeft het college besloten de ontslagaanvragen van de leden van de post Vierlingsbeek per 7 november 2001 in te willigen. Daarmee is een einde gekomen aan het bestaan van de post Vierlingsbeek van de vrijwillige brandweer Boxmeer. Tijdens de vergadering van de gemeenteraad van Boxmeer op 8 november 2001 heeft de raad het college van burgemeester en wethouders verzocht duidelijkheid te verkrijgen omtrent de afdoening van het verzoek van de burgemeester tot vernietiging van het raadsbesluit van 9 augustus 2001.

Bij brief van 20 november 2001 aan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft het college van burgemeester en wethouders de stand van zaken toegelicht en gevraagd om een spoedige afhandeling van het gerezen vraagstuk. Na schriftelijke navraag daaromtrent door het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft het college van burgemeester en wethouders in aanvulling daarop bij brief van 3 januari 2002 te kennen gegeven dat de gemeenteraad het raadsbesluit van 9 augustus 2001 niet heeft ingetrokken en evenmin voornemens is dat alsnog te doen, ook niet nadat aan alle leden van de brandweerpost Vierlingsbeek eervol ontslag is verleend. Zonder het treffen van nadere voorzieningen, bestaat hierdoor de mogelijkheid dat het desbetreffende besluit alsnog zou worden uitgevoerd, zodra de schorsingstermijn zou verstrijken.

Hoewel de vraag naar de veiligheidssituatie binnen de gemeente nog steeds gerechtvaardigd is, is inmiddels duidelijk geworden dat de gemeenteraad van Boxmeer niet in staat is, dan wel niet bereid is tot besluitvorming inzake de organisatie van de brandweer, zolang de mogelijkheid bestaat dat het besluit van 9 augustus 2001 weer in werking kan treden. Naast de juridische overwegingen en het algemeen (veiligheids)belang spelen eveneens deze zwaarwegende bestuurlijke overwegingen een rol bij dit besluit tot vernietiging.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

K. G. de Vries

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

G. M. de Vries

Naar boven