Wet van 28 november 2002 tot wijziging van de Wet op de expertisecentra, de Wet op het primair onderwijs en de Wet op het voortgezet onderwijs in verband met de invoering van een leerlinggebonden financiering en de vorming van regionale expertisecentra (regeling leerlinggebonden financiering)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is voor leerlingen met een handicap een leerlinggebonden financiering in te voeren en regionale expertisecentra te vormen en dat het in verband daarmee gewenst is een aantal wijzigingen aan te brengen in de Wet op de expertisecentra, de Wet op het primair onderwijs en de Wet op het voortgezet onderwijs;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Wet op de expertisecentra1 wordt gewijzigd als volgt:

A

In artikel 1 wordt in de begripsomschrijving van «schoolplan» de punt aan het slot vervangen door een punt-komma en wordt toegevoegd:

commissie voor de indicatiestelling: een commissie als bedoeld in artikel 28c.

B

In artikel 2 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. In het tweede lid wordt onderdeel h vervangen door:

h. langdurig zieke kinderen

1°. met een lichamelijke handicap

2°. anders dan met een lichamelijke handicap;

2. Na het derde lid worden een vierde, vijfde en zesde lid toegevoegd, luidend:

  • 4. Met betrekking tot de onderwijssoorten, genoemd in het tweede lid, worden de volgende clusters onderscheiden:

    a. cluster 1: onderwijs aan visueel gehandicapte kinderen dan wel meervoudig gehandicapte kinderen met deze handicap,

    b. cluster 2: onderwijs aan dove kinderen, slechthorende kinderen en kinderen met ernstige spraakmoeilijkheden dan wel meervoudig gehandicapte kinderen met een van deze handicaps,

    c. cluster 3: onderwijs aan langdurig zieke kinderen met een lichamelijke handicap, lichamelijk gehandicapte kinderen en zeer moeilijk lerende kinderen dan wel meervoudig gehandicapte kinderen met een van deze handicaps en

    d. cluster 4: onderwijs aan langdurig zieke kinderen anders dan met een lichamelijke handicap, zeer moeilijk opvoedbare kinderen en kinderen in scholen verbonden aan pedologische instituten.

  • 5. Bij algemene maatregel van bestuur wordt voor wat betreft het onderwijs aan meervoudig gehandicapte kinderen voor de clusters, bedoeld in het vierde lid onder a, b of c, bepaald welke combinaties van handicaps kunnen voorkomen.

  • 6. Een krachtens het vijfde lid vastgestelde algemene maatregel van bestuur wordt aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal overgelegd. Hij treedt in werking op een tijdstip dat nadat 4 weken na de overlegging zijn verstreken bij koninklijk besluit wordt vastgesteld, tenzij binnen die termijn door of namens de kamer de wens te kennen wordt gegeven dat het onderwerp van de algemene maatregel van bestuur bij wet wordt geregeld. In dat geval wordt een daartoe strekkend voorstel van wet zo spoedig mogelijk ingediend. De vorige 3 volzinnen zijn niet van toepassing, voor zover het ontwerp van een algemene maatregel van bestuur voordien aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal is voorgelegd en door of namens de kamer te kennen is gegeven dat van de procedure, bedoeld in de vorige 3 volzinnen, kan worden afgeweken.

C

In artikel 4, vijfde lid, wordt aan het slot toegevoegd:

Indien de ouders dan wel, indien de leerling meerderjarig en handelingsbekwaam is, de leerling, kiezen respectievelijk kiest voor de school die op grond van artikel 28c, negende lid, door de commissie voor de indicatiestelling is geadviseerd, wordt voor de toepassing van dit artikel de geadviseerde school aangemerkt als dichtstbijzijnde voor de leerling toegankelijke school.

De tweede volzin is van toepassing zolang de leerling zijn woonplaats heeft in het gebied van het regionaal expertisecentrum waaraan de commissie voor de indicatiestelling, die het advies, bedoeld in die volzin, heeft gegeven, is verbonden.

D

In artikel 5 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. In het eerste lid wordt na «de deugdelijkheid ervan» ingevoegd: alsmede het toezicht op de regionale expertisecentra,.

2. In het tweede lid onder b, wordt na «bezoek aan de scholen» ingevoegd «en de regionale expertisecentra» en in het tweede lid onder c, wordt na «personeel van de scholen» ingevoegd: , de regionale expertisecentra en het personeel daarvan.

E

Na artikel 8 wordt ingevoegd artikel 8a, luidend:

Artikel 8a. Onderzoek en ondersteuning t.b.v. leerlingen in basisonderwijs en voortgezet onderwijs

  • 1. Een school, niet zijnde een instelling, heeft, naast het geven van onderwijs, tot taak op verzoek van het regionaal expertisecentrum waaraan de school deelneemt onderzoek te verrichten in het kader van artikel 28c, vierde lid, laatste volzin en het ondersteunen van een school als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs en de Wet op het voortgezet onderwijs, waarbij een leerling is ingeschreven voor wie op basis van de beoordeling door een commissie voor de indicatiestelling een leerlinggebonden budget beschikbaar is en die toelaatbaar is verklaard tot een onderwijssoort als bedoeld in artikel 2, tweede lid, die door de eerstbedoelde school wordt verzorgd dan wel toelaatbaar is verklaard tot het cluster als bedoeld in artikel 2, vierde lid onder d, waartoe de eerstbedoelde school behoort.

  • 2. Onder het ondersteunen van een school, bedoeld in het eerste lid, wordt in elk geval begrepen het doen van aanbevelingen over de begeleiding van de individuele leerling tijdens zijn verblijf op de school die wordt ondersteund, teneinde een optimale ontwikkeling van de in de leerling aanwezige mogelijkheden te bewerkstelligen.

  • 3. Bij algemene maatregel van bestuur worden onderwijssoorten aangewezen waaraan formatie kan worden toegekend ten behoeve van de begeleiding van

    a. leerlingen, die zijn geplaatst op een basisschool of leerlingen die zijn geplaatst op een school voor voortgezet onderwijs en die naar het oordeel van het bevoegd gezag zonder die begeleiding zouden zijn aangewezen op het speciaal onderwijs of het voortgezet speciaal onderwijs en

    b. leerlingen, die in het direct voorafgaande schooljaar waren toegelaten tot een school, niet zijnde een instelling, en die zonder dat voor hen nog een leerlinggebonden budget beschikbaar is, zijn teruggeplaatst naar een basisschool als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs, een school als bedoeld in de Wet op het voortgezet onderwijs dan wel een opleiding als bedoeld in artikel 7.2.2., eerste lid onder a en b, van de Wet educatie en beroepsonderwijs.

F

Artikel 10 vervalt.

G

Aan artikel 13 worden de volgende leden toegevoegd:

  • 7. Ten aanzien van de onderwijsactiviteiten, genoemd in het eerste tot en met het zesde lid, worden bij algemene maatregel van bestuur kerndoelen vastgesteld, die voor de onderwijssoorten, bedoeld in artikel 2, tweede lid, kunnen verschillen. De algemene maatregel van bestuur, bedoeld in de vorige volzin, wordt aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal overgelegd. Hij treedt in werking op een tijdstip dat nadat 4 weken na de overlegging zijn verstreken bij koninklijk besluit wordt vastgesteld, tenzij binnen die termijn door of namens de kamer de wens te kennen wordt gegeven dat het onderwerp van de algemene maatregel van bestuur bij wet wordt geregeld. In dat geval wordt een daartoe strekkend voorstel van wet zo spoedig mogelijk ingediend. De vorige 3 volzinnen zijn niet van toepassing, voor zover het ontwerp van een algemene maatregel van bestuur voordien aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal is voorgelegd en door of namens de kamer te kennen is gegeven dat van de procedure, bedoeld in de vorige 3 volzinnen, kan worden afgeweken.

  • 8. Voor de school geldt de eis dat zij tenminste de kerndoelen bij haar onderwijsactiviteiten als aan het eind van het speciaal onderwijs te bereiken doelstellingen hanteert. Kerndoelen geven een beschrijving van kwaliteiten van leerlingen op het gebied van kennis, inzicht en vaardigheden. Indien voor een leerling de eerste volzin niet kan worden toegepast, wordt in het handelingsplan, bedoeld in artikel 41a, aangegeven wat daarvan de reden is en welke vervangende onderwijsdoelen worden gehanteerd.

  • 9. Indien een bevoegd gezag van een bijzondere school dringend bedenkingen heeft tegen de krachtens het zevende lid vastgestelde kerndoelen, kan het bevoegd gezag eigen kerndoelen voor de school vaststellen. Deze kerndoelen zijn van gelijk niveau als de kerndoelen, bedoeld in het zevende lid. Het bevoegd gezag zendt de vastgestelde kerndoelen aan de inspecteur.

H

Artikel 14, vierde en vijfde lid, worden vervangen door:

  • 4. Bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald welke vakken het voortgezet speciaal onderwijs aan zeer moeilijk lerende kinderen omvat.

  • 5. Ten aanzien van de onderwijsactiviteiten, genoemd in het eerste tot en met het vierde lid, worden bij algemene maatregel van bestuur kerndoelen vastgesteld, die voor de onderwijssoorten, bedoeld in artikel 2, tweede lid, kunnen verschillen. De algemene maatregel van bestuur, bedoeld in de vorige volzin, wordt aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal overgelegd. Hij treedt in werking op een tijdstip dat nadat 4 weken na de overlegging zijn verstreken bij koninklijk besluit wordt vastgesteld, tenzij binnen die termijn door of namens de kamer de wens te kennen wordt gegeven dat het onderwerp van de algemene maatregel van bestuur bij wet wordt geregeld. In dat geval wordt een daartoe strekkend voorstel van wet zo spoedig mogelijk ingediend. De vorige 3 volzinnen zijn niet van toepassing, voor zover het ontwerp van een algemene maatregel van bestuur voordien aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal is voorgelegd en door of namens de kamer te kennen is gegeven dat van de procedure, bedoeld in de vorige 3 volzinnen, kan worden afgeweken.

  • 6. Voor de school geldt de eis dat zij tenminste de kerndoelen bij haar onderwijsactiviteiten als aan het eind van het voortgezet speciaal onderwijs te bereiken doelstellingen hanteert. Kerndoelen geven een beschrijving van kwaliteiten van leerlingen op het gebied van kennis, inzicht en vaardigheden. Indien voor een leerling de eerste volzin niet kan worden toegepast, wordt in het handelingsplan, bedoeld in artikel 41a, aangegeven wat daarvan de reden is en welke vervangende onderwijsdoelen worden gehanteerd.

  • 7. Indien een bevoegd gezag van een bijzondere school dringend bedenkingen heeft tegen de krachtens het vijfde lid vastgestelde kerndoelen, kan het bevoegd gezag eigen kerndoelen voor de school vaststellen. Deze kerndoelen zijn van gelijk niveau als de kerndoelen, bedoeld in het vijfde lid. Het bevoegd gezag zendt de vastgestelde kerndoelen aan de inspecteur.

I

Artikel 16 wordt vervangen door:

Artikel 16. Afwijking artikelen 13 en 14

Onze minister kan in bijzondere gevallen op verzoek van het bevoegd gezag toestaan dat wordt afgeweken van de voorschriften van of krachtens artikel 13, eerste tot en met vijfde lid, en artikel 14, eerste tot en met vierde lid. De toestemming wordt verleend voor een bepaald tijdvak; aan de toestemming kunnen voorwaarden worden verbonden.

J

In artikel 22, eerste lid, worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. Aan het slot van onderdeel e vervalt: en.

2. In onderdeel f wordt de punt aan het slot vervangen door: , en.

3. Na onderdeel f wordt toegevoegd:

g. het regionaal expertisecentrum waarbij het bevoegd gezag van de school is aangesloten.

K

In artikel 24 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. Voor de bestaande tekst wordt het cijfer «1.» geplaatst.

2. Toegevoegd wordt een tweede lid, luidend:

  • 2. Bij algemene maatregel van bestuur worden voorschriften gegeven omtrent de uitvoering van het eerste lid alsmede omtrent de aard en de eisen aan de voorzieningen, bedoeld in het eerste lid.

L

Artikel 25 vervalt.

M

In artikel 26 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. In het eerste lid vervalt: voor een tijdvak van ten hoogste 3 maanden.

2. In het tweede lid wordt de volgende volzin toegevoegd: Bij die ministeriële regeling kan tevens worden bepaald dat zij op bepaalde scholen niet van toepassing is.

N

Na artikel 28 worden ingevoegd de artikelen 28a, 28b, 28c, 28d, 28e en 28f, luidend:

Artikel 28a. Instellingen

De artikelen 28b, 28c, 28d en 28e zijn niet van toepassing op instellingen.

Artikel 28b. Regionaal expertisecentrum

  • 1. Het bevoegd gezag is voor elk van zijn scholen aangesloten bij een regionaal expertisecentrum. Een regionaal expertisecentrum omvat alle scholen van alle soorten die tot hetzelfde cluster of dezelfde clusters, bedoeld in artikel 2, vierde lid, behoren en die zijn gelegen in het gebied, bedoeld in het tweede lid, waarin het regionaal expertisecentrum werkzaam is. In bijzondere omstandigheden kan Onze minister toestaan dat een regionaal expertisecentrum niet alle scholen omvat van alle soorten die tot hetzelfde cluster dan wel dezelfde clusters, bedoeld in artikel 2, vierde lid, behoren.

  • 2. Bij algemene maatregel van bestuur worden per cluster als bedoeld in artikel 2, vierde lid, aaneengesloten gebieden vastgesteld waarvan de grenzen overeenkomen met de grenzen van gemeenten.

  • 3. Het bevoegd gezag kan per school slechts deelnemen aan 1 regionaal expertisecentrum.

  • 4. Bevoegde gezagsorganen van scholen waaraan onderwijs wordt gegeven van de soorten die behoren tot hetzelfde cluster en die zijn gelegen binnen hetzelfde gebied worden niet uitgesloten van deelname aan het in dat gebied werkzame regionaal expertisecentrum.

  • 5. Het bevoegd gezag dat respectievelijk de bevoegde gezagsorganen die aangesloten willen zijn, geven het regionaal expertisecentrum vorm door een rechtspersoon op te richten, waarin uitsluitend wordt deelgenomen door die bevoegde gezagsorganen die bij het regionaal expertisecentrum zijn aangesloten.

  • 6. Het regionaal expertisecentrum heeft in elk geval tot taak:

    a. het instandhouden van een commissie voor de indicatiestelling;

    b. het coördineren van de ondersteuning, bedoeld in artikel 8a, eerste en tweede lid, die door de scholen waarvoor het regionaal expertisecentrum werkzaam is, wordt verleend aan scholen als bedoeld in laatstgenoemd artikel en met inachtneming van de wensen van die scholen;

    c. het ondersteunen van de ouders bij het indienen van een verzoek als bedoeld in artikel 28c, eerste lid;

    d. het coördineren van de in het kader van de laatste volzin van het vierde lid van artikel 28c noodzakelijke onderzoeksactiviteiten;

    e. het ondersteunen van de ouders van een leerling bij het zoeken naar een school en het ondersteunen van ouders van een leerling voor wie een leerlinggebonden budget beschikbaar is bij het zoeken naar een school als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs of de Wet op het voortgezet onderwijs en

    f. het coördineren van de inzet van de formatie ten behoeve van de begeleiding van leerlingen, bedoeld in artikel 8a, derde lid onder a, na overleg met de samenwerkingsverbanden, bedoeld in de Wet op het primair onderwijs en de Wet op het voortgezet onderwijs, in het gebied waarin het regionaal expertisecentrum werkzaam is.

  • 7. Bij algemene maatregel van bestuur worden voorschriften gegeven met betrekking tot de samenstelling van de commissie voor de indicatiestelling.

  • 8. De regionale expertisecentra die behoren tot hetzelfde cluster als bedoeld in artikel 2, vierde lid, stellen gezamenlijk een adviescommissie overeenkomstig artikel 7:13 van de Algemene wet bestuursrecht in, die adviseert met betrekking tot een bij de commissie voor de indicatiestelling ingediend bezwaarschrift betreffende een beslissing op grond van artikel 28c, eerste en tweede lid, en betreffende een beslissing van die commissie die samenhangt met de toepassing van het derde lid van genoemd artikel.

  • 9. Het regionaal expertisecentrum kan een of meer scholen in stand houden indien het bevoegd gezag dan wel de bevoegde gezagsorganen de instandhouding van die school of die scholen overdraagt dan wel overdragen aan het regionaal expertisecentrum. Indien als gevolg van toepassing van de eerste volzin het regionaal expertisecentrum alle scholen in stand houdt van alle soorten die tot hetzelfde cluster of dezelfde clusters, bedoeld in artikel 2, vierde lid, behoren, behoudens voor zover toepassing is gegeven aan de derde volzin van het eerste lid, en die zijn gelegen in het gebied, bedoeld in het tweede lid, waarin het regionaal expertisecentrum werkzaam is, is op het regionaal expertisecentrum tevens bevoegd gezag de eerste volzin van het eerste lid niet van toepassing zolang het regionaal expertisecentrum tevens bevoegd gezag zijn taken als regionaal expertisecentrum blijft vervullen.

  • 10. Het bepaalde bij of krachtens de artikelen 23, 32, 33, 37, 38, 62, 63, 64, 65 en 66 is van overeenkomstige toepassing op het regionaal expertisecentrum en het personeel daarvan.

Artikel 28c. Taken commissie voor de indicatiestelling

  • 1. De commissie voor de indicatiestelling beoordeelt op verzoek van de ouders van een leerling, die zijn woonplaats heeft in het gebied van het regionaal expertisecentrum, of een leerling op basis van de in het achtste lid bedoelde criteria:

    a. in aanmerking komt voor een leerlinggebonden budget indien de leerling wordt ingeschreven bij een school als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs of de Wet op het voortgezet onderwijs alsmede

    b. toelaatbaar is tot een van de onderwijssoorten in een cluster als bedoeld in artikel 2, vierde lid onder b of c, waarvoor de commissie voor de indicatiestelling werkzaam is en zo ja, tot welke onderwijssoort, dan wel toelaatbaar is tot het cluster, bedoeld in artikel 2, vierde lid onder d, waarvoor de commissie voor de indicatiestelling werkzaam is.

  • 2. Het oordeel van de commissie voor de indicatiestelling, bedoeld in het eerste lid onder a en b, heeft betrekking op een bij algemene maatregel van bestuur per onderwijssoort bepaald aantal schooljaren. Indien het oordeel in de loop van een schooljaar wordt gegeven, wordt de periode tot de eerste dag van het eerstvolgende schooljaar toegevoegd aan de in de eerste volzin bedoelde periode. Voor het verstrijken van de periode, bedoeld in de eerste volzin, in voorkomende gevallen verlengd overeenkomstig de tweede volzin, beoordeelt de commissie voor de indicatiestelling op verzoek van de ouders of de leerling nog voldoet aan de criteria, bedoeld in het achtste lid.

  • 3. Indien de commissie voor de indicatiestelling op basis van de beschikbare informatie nog niet tot een oordeel over de toelaatbaarheid kan komen, kan de commissie het bevoegd gezag van een school verzoeken te adviseren over de toelaatbaarheid van een leerling tot een van de onderwijssoorten in een cluster als bedoeld in artikel 2, vierde lid onder b of c, dan wel tot het cluster als bedoeld in artikel 2, vierde lid onder d, waarvoor de commissie voor de indicatiestelling werkzaam is. Teneinde dit advies mogelijk te maken wordt de leerling gedurende een periode van korter dan een schooljaar toegelaten tot een school waarvan het bevoegd gezag zich tot advisering bereid heeft verklaard in voorkomend geval onder handhaving van zijn inschrijving bij de school, bedoeld in de Wet op het primair onderwijs dan wel de Wet op het voortgezet onderwijs. Voor de afloop van de in de vorige volzin bedoelde periode zendt het bevoegd gezag het advies, vergezeld van een verslag van de bevindingen aan de commissie voor de indicatiestelling. Indien de commissie voor de indicatiestelling niet binnen de in de tweede volzin genoemde periode, een beslissing heeft genomen, wordt de termijn, genoemd in de tweede volzin met 6 weken verlengd.

  • 4. Het verzoek, bedoeld in het eerste en het tweede lid, wordt bij de commissie voor de indicatiestelling ingediend onder overlegging van een volledig ingevuld aanmeldingsformulier waarvan het model bij ministeriële regeling wordt vastgesteld. Bij die ministeriële regeling wordt tevens bepaald welke gegevens en verklaringen bij het aanmeldingsformulier dienen te worden gevoegd en de wijze waarop zij dienen te worden aangeleverd. In voorkomend geval informeert de commissie voor de indicatiestelling de ouders welke gegevens en verklaringen ontbreken en op welke wijze zij zijn te verkrijgen.

  • 5. De commissie voor de indicatiestelling zendt een afschrift van het aanmeldingsformulier en de gegevens en verklaringen, bedoeld in het vierde lid, tezamen met een afschrift van het oordeel aan de landelijke commissie toezicht indicatiestelling, bedoeld in artikel 28e.

  • 6. Het regionaal expertisecentrum ziet erop toe dat de in het vijfde lid bedoelde gegevens en verklaringen slechts worden gebruikt ten behoeve van de beoordeling, bedoeld in het eerste lid, en het toezicht daarop door de landelijke commissie toezicht indicatiestelling.

  • 7. De gegevens en verklaringen worden bij het regionaal expertisecentrum bewaard tot drie jaar na afloop van de periode waarvoor de leerling toelaatbaar is verklaard tot een van de onderwijssoorten binnen het cluster of tot het cluster waartoe het regionaal expertisecentrum behoort dan wel tot drie jaar na de beoordeling door de commissie voor de indicatiestelling indien de leerling niet toelaatbaar is verklaard tot een van de onderwijssoorten binnen het cluster of tot het cluster waartoe het regionaal expertisecentrum behoort. Het regionaal expertisecentrum draagt er zorg voor dat de gegevens en verklaringen worden bewaard op een plaats die uitsluitend toegankelijk is voor het regionaal expertisecentrum en de met het onderzoek belaste functionarissen.

  • 8. Bij algemene maatregel van bestuur worden voorschriften gegeven met betrekking tot de door de commissie voor de indicatiestelling in acht te nemen criteria voor het in aanmerking komen voor een leerlinggebonden budget alsmede het toelaatbaar verklaren tot een onderwijssoort in een cluster als bedoeld in artikel 2, vierde lid onder b of c, en tot het cluster, bedoeld in artikel 2, vierde lid onder d, waarbij onderscheid kan worden gemaakt tussen toelaatbaarheid tot het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs.

  • 9. Met betrekking tot een leerling die toelaatbaar is verklaard tot het cluster, bedoeld in artikel 2, vierde lid onder d, geeft de commissie voor de indicatiestelling de ouders tevens een advies over de te kiezen school binnen het gebied van het regionaal expertisecentrum.

  • 10. Een beslissing van de commissie voor de indicatiestelling als bedoeld in het eerste en het tweede lid en een beslissing van bedoelde commissie die samenhangt met de toepassing van het derde lid, wordt aangemerkt als een beschikking van een bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Deze beschikking is geen besluit als bedoeld in artikel 8:4 onder e, van de Algemene wet bestuursrecht.

  • 11. Indien de commissie voor de indicatiestelling zich bij haar beoordeling niet houdt aan de voorschriften, bedoeld in het achtste lid, en de aanwijzingen van de landelijke commissie toezicht indicatiestelling, bedoeld in artikel 28e, tweede lid, kan Onze minister bepalen dat de commissie voor de indicatiestelling niet langer bevoegd is tot het geven van beoordelingen op grond van dit artikel.

  • 12. Indien redelijkerwijs kan worden verwacht dat de grond voor ontneming van de bevoegdheid, bedoeld in het elfde lid, niet langer aanwezig is, kan Onze minister besluiten de bevoegdheid opnieuw aan de commissie voor de indicatiestelling toe te kennen.

Artikel 28d. Ministeriële commissie voor de indicatiestelling

  • 1. Indien een commissie voor de indicatiestelling op grond van artikel 28c, elfde lid, de bevoegdheid, bedoeld in dat lid, is ontnomen, wordt het verzoek, bedoeld in artikel 28c, eerste en tweede lid, ingediend bij en beoordeeld door een door Onze minister ingestelde commissie voor de indicatiestelling.

  • 2. Onder een leerling die in aanmerking komt voor een leerlinggebonden budget en die toelaatbaar is verklaard tot een van de onderwijssoorten in een cluster als bedoeld in artikel 2, vierde lid onder b of c, dan wel tot het cluster, bedoeld in artikel 2, vierde lid onder d, wordt tevens verstaan de leerling ten aanzien van wie die beoordeling door de ministeriële commissie is gegeven.

  • 3. Artikel 28c is van overeenkomstige toepassing op de ministeriële commissie voor de indicatiestelling.

Artikel 28e. Landelijke commissie toezicht indicatiestelling

  • 1. Er is een landelijke commissie toezicht indicatiestelling, die bestaat uit een voorzitter en vier leden. De voorzitter en de leden van de commissie worden door Onze minister benoemd en ontslagen. Onze minister kan onder bij algemene maatregel van bestuur te stellen regels besluiten tot schorsing van de voorzitter of van de leden van de commissie.

  • 2. De landelijke commissie toezicht indicatiestelling is bevoegd een commissie voor de indicatiestelling aanwijzingen te geven omtrent het gebruik van de bevoegdheid, bedoeld in artikel 28c, eerste, tweede en derde lid, in het licht van de criteria, bedoeld in artikel 28c, achtste lid. Van een dergelijke aanwijzing stelt zij Onze minister terstond op de hoogte. Aanwijzingen als bedoeld in de eerste volzin kunnen geen betrekking hebben op de besluitvorming betreffende een individueel kind.

  • 3. De landelijke commissie toezicht indicatiestelling adviseert op basis van de haar op grond van artikel 28c, vijfde lid, en artikel 40a toegezonden informatie, Onze minister over eventuele wijziging van de criteria, bedoeld in artikel 28c, achtste lid, en zij geeft daarnaast Onze minister alle adviezen die zij dienstig acht alsmede alle adviezen waarom Onze minister heeft verzocht.

  • 4. Bij algemene maatregel van bestuur worden voorschriften gegeven met betrekking tot:

    a. de samenstelling, de benoemingstermijnen en de werkwijze van de landelijke commissie toezicht indicatiestelling,

    b. de vergoeding voor haar werkzaamheden,

    c. de verslaglegging over haar werkzaamheden en

    d. de rekening en verantwoording van het geldelijk beheer.

  • 5. Desgevraagd informeert de landelijke commissie toezicht indicatiestelling Onze minister en de door hem aangewezen ambtenaren over al hetgeen de commissie betreft en geeft zij de door Onze minister aangewezen ambtenaren de boeken en bescheiden ter inzage.

  • 6. De voorzitter en de leden vervullen geen nevenbetrekking of nevenwerkzaamheden die schadelijk zijn voor de vervulling van de functie van voorzitter of lid van de landelijke commissie toezicht indicatiestelling en zij verrichten hun werkzaamheden zonder last of ruggespraak.

  • 7. Onze minister benoemt een secretaris ten behoeve van de landelijke commissie toezicht indicatiestelling die tevens directeur is van het bureau ter ondersteuning van de werkzaamheden van de landelijke commissie toezicht indicatiestelling. Onze minister stelt financiële middelen beschikbaar ten behoeve van het bureau. De leden van het bureau zijn voor hun werkzaamheden voor de landelijke commissie toezicht indicatiestelling uitsluitend verantwoording schuldig aan de landelijke commissie toezicht indicatiestelling.

  • 8. Onze minister zendt binnen vijf jaar na inwerkingtreding van dit artikel en vervolgens telkens na vier jaar aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en doelmatigheid van het functioneren van de landelijke commissie toezicht indicatiestelling.

Artikel 28f. Inwerkingtreding algemene maatregel van bestuur op grond van de artikelen 28b, 28c en 28e

Een krachtens de artikelen 28b, 28c en 28e vastgestelde algemene maatregel van bestuur wordt aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal overgelegd. Hij treedt in werking op een tijdstip dat nadat 4 weken na de overlegging zijn verstreken bij koninklijk besluit wordt vastgesteld, tenzij binnen die termijn door of namens de kamer de wens te kennen wordt gegeven dat het onderwerp van de algemene maatregel van bestuur bij wet wordt geregeld. In dat geval wordt een daartoe strekkend voorstel van wet zo spoedig mogelijk ingediend. De vorige 3 volzinnen zijn niet van toepassing, voor zover het ontwerp van een algemene maatregel van bestuur voordien aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal is voorgelegd en door of namens de kamer te kennen is gegeven dat van de procedure, bedoeld in de vorige 3 volzinnen, kan worden afgeweken.

O

In artikel 39 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. Het eerste lid wordt vervangen door:

  • 1. De leeftijd waarop het kind tot het speciaal onderwijs mag worden toegelaten is 4 jaar. Indien een kind toelaatbaar is verklaard tot een van de onderwijssoorten, bedoeld in artikel 2, tweede lid onder a of b, kan het worden toegelaten als het de leeftijd van 3 jaar heeft bereikt.

2. In het tweede lid wordt «In het belang van het kind kan de inspecteur» vervangen door: Onverminderd artikel 40, derde lid, kan de inspecteur in het belang van het kind.

3. In het vierde lid wordt in de eerste volzin «De inspecteur kan» vervangen door «Onverminderd artikel 40, derde lid en zevende lid, kan de inspecteur» en wordt in de tweede volzin «artikel 41, tweede lid,» vervangen door: artikel 40b dan wel artikel 41, tweede lid,.

P

In artikel 40 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. Het derde, het vierde en het vijfde lid worden vernummerd tot het zesde, het achtste en het negende lid.

2. De zevende, achtste en negende volzin van het eerste lid worden opgenomen in een nieuw vijfde lid.

3. In het eerste lid, eerste volzin, wordt «het tweede en het derde lid» vervangen door «het tweede, derde, vierde, vijfde, zesde en zevende lid» en wordt «de artikelen 41, 42 en 45» vervangen door: artikel 40b, 41 en 42.

4. Na het tweede lid worden twee leden ingevoegd, luidend:

  • 3. Een leerling wordt niet tot een school toegelaten dan nadat een commissie voor de indicatiestelling heeft verklaard dat de leerling toelaatbaar is tot een van de onderwijssoorten die door de school worden verzorgd dan wel tot het cluster, bedoeld in artikel 2, vierde lid onder d, waartoe de school behoort. De eerste volzin is niet van toepassing ten aanzien van leerlingen die worden toegelaten op basis van de formatie, bedoeld in artikel 117, zesde of achtste lid, met dien verstande dat voor leerlingen die worden toegelaten op basis van formatie als bedoeld in artikel 117, achtste lid, in de administratie van de school een verklaring aanwezig moet zijn van de residentiële instelling dat de leerling in die instelling is geplaatst.

  • 4. De toelating tot een school wordt niet geweigerd op de grond dat de leerling niet is aangewezen op het onderwijs van de school indien een commissie voor de indicatiestelling heeft verklaard dat de leerling toelaatbaar is tot een van de onderwijssoorten die door de school worden verzorgd dan wel tot het cluster, bedoeld in artikel 2, vierde lid onder d, waartoe de school behoort. De toelating van een leerling mag ook niet geweigerd worden op denominatieve gronden, tenzij de ouders van de leerling weigeren te verklaren dat zij de grondslag van het onderwijs van de school zullen respecteren dan wel onderschrijven.

5. Na het nieuwe zesde lid wordt een zevende lid ingevoegd, luidend:

  • 7. Tenzij een commissie voor de indicatiestelling een leerling voor een aansluitende periode toelaatbaar heeft verklaard tot een van de onderwijssoorten die door de school worden verzorgd dan wel tot het cluster, bedoeld in artikel 2, vierde lid onder d, waartoe de school behoort, wordt een leerling na afloop van de periode gedurende welke hij toelaatbaar is verklaard tot de desbetreffende onderwijssoort dan wel het desbetreffende cluster, met inachtneming van de tweede en derde volzin van het vijfde lid, verwijderd.

6. In het achtste lid wordt «ingevolge het eerste, tweede of derde lid,» vervangen door: ingevolge het eerste, tweede, derde, vierde, vijfde, zesde of zevende lid,.

7. In het negende lid wordt «een beslissing ingevolge het tweede of derde lid,» vervangen door: een beslissing ingevolge het tweede, zesde of zevende lid,.

8. Na het negende lid wordt een tiende lid toegevoegd, luidend:

  • 10. Het derde, het vierde en het zevende lid zijn niet van toepassing op een leerling van een instelling.

Q

Na artikel 40 worden de volgende artikelen ingevoegd:

Artikel 40a. Toezending gegevens aan landelijke commissie toezicht indicatiestelling

  • 1. Bij algemene maatregel van bestuur worden voorschriften gegeven over de rapportage die het bevoegd gezag zendt aan de landelijke commissie toezicht indicatiestelling met betrekking tot de reden van toelating van leerlingen die zijn toegelaten op basis van formatie als bedoeld in artikel 117, zesde en achtste lid.

  • 2. Een krachtens het eerste lid vastgestelde algemene maatregel van bestuur wordt aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal overgelegd. Hij treedt in werking op een tijdstip dat nadat 4 weken na de overlegging zijn verstreken bij koninklijk besluit wordt vastgesteld, tenzij binnen die termijn door of namens de kamer de wens te kennen wordt gegeven dat het onderwerp van de algemene maatregel van bestuur bij wet wordt geregeld. In dat geval wordt een daartoe strekkend voorstel van wet zo spoedig mogelijk ingediend. De vorige 3 volzinnen zijn niet van toepassing, voor zover het ontwerp van een algemene maatregel van bestuur voordien aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal is voorgelegd en door of namens de kamer te kennen is gegeven dat van de procedure, bedoeld in de vorige 3 volzinnen, kan worden afgeweken.

Artikel 40b. Commissie voor de begeleiding

  • 1. Het bevoegd gezag van een school, niet zijnde een instelling, of de bevoegde gezagsorganen van twee of meer scholen, niet zijnde instellingen, die hetzelfde regionaal expertisecentrum in stand houden, stelt onderscheidenlijk stellen een commissie voor de begeleiding in, die zodanig is samengesteld dat zij adequaat kan adviseren vanuit zowelonderwijskundig als pedagogisch, psychologisch en medisch oogpunt, rekening houdend met de handicap van de leerling.

  • 2. De commissie voor de begeleiding heeft tot taak een voorstel te doen voor het handelingsplan, bedoeld in artikel 41a, en de uitvoering van het handelingsplan te evalueren alsmede te adviseren over terugplaatsing of overplaatsing van de leerling naar het basisonderwijs of het voortgezet onderwijs.

R

In artikel 41 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. In het eerste lid wordt «school» telkens vervangen door «instelling» en vervalt: , behoudens het bepaalde in artikel 10, tweede lid,.

2. In het tweede lid wordt «school» telkens vervangen door «instelling», wordt «scholen» vervangen door «instellingen» en vervalt: al dan niet van dezelfde onderwijssoort,.

3. Het derde lid vervalt.

4. Het vierde, het vijfde, het zesde, het zevende, het achtste, het negende en het tiende lid worden vernummerd tot het derde, het vierde, het vijfde, het zesde, het zevende, het achtste en het negende lid.

5. De eerste volzin van het nieuwe vierde lid wordt vervangen door: Geen kind wordt tot een instelling toegelaten dan na onderzoek door een commissie als bedoeld in het tweede lid.

6. In het nieuwe zesde lid wordt «het vijfde lid» vervangen door «het vierde lid» en wordt «het zesde lid» vervangen door: het vijfde lid.

7. In het nieuwe achtste en negende lid wordt «school» telkens vervangen door: instelling.

S

Na artikel 41 wordt ingevoegd:

Artikel 41a. Handelingsplan

  • 1. Op voorstel van de commissie voor de begeleiding en in overeenstemming met de ouders stelt het bevoegd gezag van een school voor een leerling die toelaatbaar is verklaard tot een bepaalde onderwijssoort in een cluster als bedoeld in artikel 2, vierde lid onder b of c, of tot het cluster als bedoeld in artikel 2, vierde lid onder d, en stelt het bevoegd gezag van een instelling voor elke leerling, voor elk schooljaar een handelingsplan op. Indien de inschrijving van een leerling plaatsvindt op of na 1 augustus wordt het handelingsplan zo spoedig mogelijk doch uiterlijk een maand na die inschrijving opgesteld.

  • 2. In het handelingsplan dat betrekking heeft op het laatste schooljaar van de periode gedurende welke de leerling door een commissie voor de indicatiestelling toelaatbaar is verklaard tot een bepaalde onderwijssoort in een cluster als bedoeld in artikel 2, vierde lid onder b of c, of het cluster, bedoeld in artikel 2, vierde lid onder d, wordt aangegeven dat de voortzetting van de toelating afhankelijk is van een nieuwe beoordeling door een commissie voor de indicatiestelling.

  • 3. Het handelingsplan wordt jaarlijks met de ouders geëvalueerd.

  • 4. Het eerste lid en het derde lid zijn van overeenkomstige toepassingten aanzien van een leerling die is ingeschreven op basis van de formatie, bedoeld in artikel 117, achtste lid, en een leerling van een instelling.

T

In artikel 42 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. In het eerste lid wordt «artikel 41, eerste lid,» vervangen door: artikel 40 dan wel artikel 41, eerste lid,.

2. In het derde lid wordt «artikel 41, vijfde lid,» vervangen door: artikel 41, vierde lid,.

U

In artikel 43 wordt «de commissie bedoeld in artikel 41, tweede lid,» vervangen door: de commissie voor de begeleiding, bedoeld in artikel 40b, dan wel de commissie, bedoeld in artikel 41, tweede lid,.

V

Artikel 45 vervalt.

W

Artikel 46, eerste lid, wordt vervangen door:

  • 1. Onverminderd artikel 158, eerste lid, nemen de leerlingen deel aan alle voor hen bestemde onderwijsactiviteiten, met dien verstande dat die onderwijsactiviteiten voor de leerlingen onderling kunnen verschillen.

X

In artikel 61, tweede lid, worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. «artikel 40, eerste lid,» wordt telkens vervangen door: artikel 40, eerste en vijfde lid,.

2. In de tweede volzin wordt « het bepaalde in dat artikellid» vervangen door: in het vijfde lid van dat artikel.

Y

Na artikel 71 worden ingevoegd de artikelen 71a, 71b en 71c, luidend:

Artikel 71a. Bekostiging regionaal expertisecentrum

  • 1. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gegeven met betrekking tot de bekostiging van een regionaal expertisecentrum, welke regels per cluster als bedoeld in artikel 2, vierde lid, verschillend kunnen zijn.

  • 2. Grondslag voor de bekostiging van een regionaal expertisecentrum is naast een vaste voet, het aantal scholen dat deelneemt aan dat regionaal expertisecentrum en het aantal leerlingen aan wie in de periode van 12 maanden direct voorafgaand aan 1 oktober van het voorafgaande schooljaar op grond van artikel 28c, eerste lid, een bevestigende beoordeling is gegeven, verhoogd met een bij algemene maatregel van bestuur vastgesteld percentage, dat afhankelijk is van het cluster, bedoeld in artikel 2, vierde lid, waartoe het regionaal expertisecentrum behoort.

  • 3. Op de bekostiging van het regionaal expertisecentrum worden de uitgaven in mindering gebracht die Onze minister doet voor een ten behoeve van dat regionaal expertisecentrum ingestelde ministeriële commissie voor de indicatiestelling als bedoeld in artikel 28d.

Artikel 71b. Scholengemeenschap

  • 1. In een scholengemeenschap zijn tot één school verenigd scholen van de soort die tot hetzelfde cluster of dezelfde clusters, bedoeld in artikel 2, vierde lid onder b, c en d, behoren.

  • 2. De bij of krachtens deze wet gegeven voorschriften die gelden voor de onderwijssoort waartoe een deel van de scholengemeenschap behoort, zijn van overeenkomstige toepassing op dat deel van de scholengemeenschap.

  • 3. De artikelen 75 tot en met 88 zijn niet van toepassing indien twee of meer scholen worden verenigd tot een scholengemeenschap.

  • 4. De directeur, onderscheidenlijk de adjunct-directeur of adjunct-directeuren, kan slechts een van de directeuren onderscheidenlijk kunnen slechts een of meer van de adjunct-directeuren van de scholen zijn die tot de scholengemeenschap worden verenigd, tenzij geen van de betrokkenen de desbetreffende functie wenst te aanvaarden.

Artikel 71c. Bekostiging leerlingen residentiële instellingen

  • 1. Het bevoegd gezag van een school, niet zijnde een instelling, die jaarlijks leerlingen ontvangt uit een residentiële instelling en die in aanmerking wenst te komen voor de bekostiging op grond van artikel 112 en voor de formatie, bedoeld in artikel 117, achtste lid, dient een verzoek daartoe in bij Onze minister. Onder een residentiële instelling wordt verstaan een instelling voor gehandicaptenzorg, jeugdhulpverlening of jeugdgezondheidszorg dan wel een justitiële jeugdinrichting, waarbij behandeling of opvang en onderwijs vanuit één plan noodzakelijk is vanwege de aard of de duur van de behandeling of opvang.

  • 2. Een verzoek als bedoeld in het eerste lid gaat vergezeld van een opgave van het aantal plaatsen ten behoeve waarvan vergoeding en formatie wordt gewenst, het aantal leerlingen uit de residentiële instelling dat in de voorafgaande periode van 5 schooljaren per schooljaar op de school is ingeschreven, de duur van de inschrijving, het totale aantal plaatsen waarover de residentiële instelling beschikt, de naam en het adres van de residentiële instelling, de aard van de opvang die door de residentiële instelling wordt geboden en een afschrift van de samenwerkingsafspraken die tussen de school en de residentiële instelling zijn gemaakt.

  • 3. Indien het verzoek, bedoeld in het eerste lid, is gedaan voor 1 februari, beslist Onze minister voor 1 augustus daaropvolgend welk aantal plaatsen in aanmerking wordt genomen voor de toekenning van de formatie, bedoeld in artikel 117, achtste lid. Een plaats als bedoeld in de eerste volzin wordt voor de vergoeding, bedoeld in artikel 112, gelijkgesteld aan een leerling. Bij de toekenning, bedoeld in de eerste en de tweede volzin, bepaalt Onze minister tevens het aantal schooljaren waarvoor de toekenning geldt.

Z

Na artikel 76 worden ingevoegd de artikelen 76a en 76b, luidend:

Artikel 76a. Plan regionaal expertisecentrum voor nevenvestigingen en verbrede toelating

  • 1. Indien een bevoegd gezag van een school, niet zijnde een instelling, wenst over te gaan tot het inrichten van een nevenvestiging of tot het toelaten van leerlingen, die door een commissie voor de indicatiestelling toelaatbaar zijn verklaard tot een andere onderwijssoort binnen het regionaal expertisecentrum dan de onderwijssoort die door de school wordt verzorgd, dient het bevoegd gezag voor 1 februari een daarop betrekking hebbend verzoek tot opneming in het in het tweede lid bedoelde plan in bij het regionaal expertisecentrum.

  • 2. Voor 1 augustus daaropvolgend stelt het regionaal expertisecentrum op basis van de in het eerste lid bedoelde verzoeken een plan vast met betrekking tot de vestiging van nevenvestigingen en met betrekking tot het toelaten van leerlingen tot scholen van een andere onderwijssoort binnen het cluster, bedoeld in artikel 2, vierde lid, dan waarvoor de leerlingen door een commissie voor de indicatiestelling toelaatbaar zijn verklaard.

  • 3. Het regionaal expertisecentrum neemt een verzoek slechts in het plan op, indien het daarover overeenstemming heeft bereikt met de bevoegde gezagsorganen die deelnemen aan het regionaal expertisecentrum, alle aangrenzende regionale expertisecentra van hetzelfde cluster en, voor zover het een nevenvestiging betreft, de gemeente waar die nevenvestiging zal worden gevestigd.

  • 4. Binnen 2 weken na de vaststelling van het plan, wordt het plan tezamen met de gegevens waaruit de in het derde lid bedoelde overeenstemming blijkt, ter goedkeuring aan Onze minister gezonden.

  • 5. Onze minister beslist voor 1 december daaropvolgend. Indien Onze minister de inrichting van een nevenvestiging goedkeurt, vangt de bekostiging van die nevenvestiging aan op 1 augustus volgend op de goedkeuring. Voor de bekostiging wordt de nevenvestiging aangemerkt als deel van de school die de nevenvestiging in stand houdt. Indien Onze minister de toelating goedkeurt van leerlingen die toelaatbaar zijn verklaard tot een andere onderwijssoort binnen het cluster, is die toelating mogelijk vanaf 1 augustus volgend op de goedkeuring.

  • 6. Bij algemene maatregel van bestuur wordt voor scholen waarbij, ingevolge een goedkeuring van Onze minister, leerlingen zijn ingeschreven die door een commissie voor de indicatiestelling toelaatbaar zijn verklaard tot een andere onderwijssoort binnen het cluster, bedoeld in artikel 2, vierde lid, dan de onderwijssoort die door de school wordt verzorgd, de bekostiging met betrekking tot die leerlingen vastgesteld.

Artikel 76b. Nevenvestiging instellingen

  • 1. Indien een bevoegd gezag van een instelling wenst over te gaan tot het inrichten van een nevenvestiging en het daarover overeenstemming heeft bereikt met de andere instellingen en de gemeente waar die nevenvestiging zal worden gevestigd, dient het bevoegd gezag voor 1 februari een daarop betrekking hebbend verzoek met de gegevens waaruit de bedoelde overeenstemming blijkt, in bij Onze minister.

  • 2. Onze minister beslist voor 1 december daaropvolgend. Indien Onze minister de inrichting van een nevenvestiging goedkeurt, vangt de bekostiging van die nevenvestiging aan op 1 augustus volgend op de goedkeuring. Voor de bekostiging wordt de nevenvestiging aangemerkt als deel van de instelling die de nevenvestiging in stand houdt.

AA

In artikel 89, tweede lid, wordt «wordt» vervangen door «worden» en wordt na «nevenvestiging» ingevoegd: als bedoeld in artikel 76a en artikel 76b en een op het grondgebied van de gemeente gelegen nevenvestiging.

BB

In artikel 117 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. Het zesde lid wordt vernummerd tot twaalfde lid.

2. Na het vijfde lid worden de volgende leden ingevoegd:

  • 6. De scholen van de onderwijssoorten in de clusters, bedoeld in artikel 2, vierde lid onder b, c en d, ontvangen in aanvulling op de formatie, bedoeld in het eerste, het tweede, het derde en het vierde lid, formatie in verband met het onderwijs aan leerlingen van wie de toelating is gericht op een verblijf op de school van korter dan een schooljaar en formatie ten behoeve van leerlingen als bedoeld in artikel 28c, derde lid.

  • 7. Bij algemene maatregel van bestuur worden de grondslagen van de berekening van de omvang van de formatie, bedoeld in het zesde lid, voor de onderwijssoorten in de clusters, bedoeld in artikel 2, vierde lid onder b of c, per onderwijssoort en voor de onderwijssoorten in het cluster, bedoeld in artikel 2, vierde lid onder d, per cluster, vastgesteld.

  • 8. Voor scholen, niet zijnde instellingen, waaraan onderwijs wordt gegeven aan leerlingen die zijn opgenomen in residentiële instellingen wordt tevens een formatie vastgesteld die is gebaseerd op het aantal leerlingen uit de residentiële instelling, bedoeld in artikel 71c, tweede lid.

  • 9. Bij algemene maatregel van bestuur worden de grondslagen voor de berekening van de omvang van de formatie ten behoeve van de werkzaamheden en de onderwijssoorten, bedoeld in artikel 8a, derde lid onder a, vastgesteld.

  • 10. Bij algemene maatregel van bestuur wordt voor de werkzaamheden en de onderwijssoorten, bedoeld in artikel 8a, derde lid onder b, de formatie vastgesteld.

  • 11. Een krachtens het zevende, negende en tiende lid vastgestelde algemene maatregel van bestuur wordt aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal overgelegd. Hij treedt in werking op een tijdstip dat nadat 4 weken na de overlegging zijn verstreken bij koninklijk besluit wordt vastgesteld, tenzij binnen die termijn door of namens de kamer de wens te kennen wordt gegeven dat het onderwerp van de algemene maatregel van bestuur bij wet wordt geregeld. In dat geval wordt een daartoe strekkend voorstel van wet zo spoedig mogelijk ingediend. De vorige 3 volzinnen zijn niet van toepassing, voor zover het ontwerp van een algemene maatregel van bestuur voordien aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal is voorgelegd en door of namens de kamer te kennen is gegeven dat van de procedure, bedoeld in de vorige 3 volzinnen, kan worden afgeweken.

CC

In artikel 118 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. In het eerste lid wordt «het aantal leerlingen op 1 oktober van het voorafgaande schooljaar» vervangen door: het aantal leerlingen op 1 oktober van het voorafgaande schooljaar, dat door een commissie voor de indicatiestelling toelaatbaar is verklaard tot een van de onderwijssoorten als bedoeld in artikel 2, tweede lid, die door de school wordt verzorgd.

2. In het tweede lid wordt «het aantal leerlingen op 1 oktober, volgende op de opening» vervangen door: het aantal leerlingen op 1 oktober, volgende op de opening, dat door een commissie voor de indicatiestelling toelaatbaar is verklaard tot een van de onderwijssoorten als bedoeld in artikel 2, tweede lid, die door de school wordt verzorgd.

3. Toegevoegd wordt een derde lid, luidend:

  • 3. Voor scholen waaraan onderwijs wordt verzorgd van een van de soorten behorend tot het cluster, bedoeld in artikel 2, vierde lid onder d, geldt voor de toepassing van het eerste en het tweede lid, het aantal leerlingen dat door de commissie voor de indicatiestelling toelaatbaar is verklaard tot dat cluster en dat op die school is ingeschreven.

DD

In artikel 120, tweede lid, worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. In onderdeel c wordt na «of van een ander bevoegd gezag» ingevoegd: dan wel aan het regionaal expertisecentrum waartoe de school behoort.

2. In onderdeel d wordt na «het bevoegd gezag» en na «voor de school» telkens ingevoegd: dan wel het regionaal expertisecentrum.

EE

In artikel 124, eerste lid, wordt «artikel 117, eerste lid, aanhef en onder a1° en b.» vervangen door: artikel 117, eerste lid, aanhef en onder a1°, b, zesde, zevende, achtste, negende en tiende lid.

FF

In artikel 128 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. In het vierde lid wordt na «plaatsvindt» telkens ingevoegd «dat door een commissie voor de indicatiestelling toelaatbaar is verklaard tot een van de onderwijssoorten als bedoeld in artikel 2, tweede lid, die door de school wordt verzorgd», wordt de punt aan het slot van onderdeel b vervangen door een komma en wordt toegevoegd:

c. de omvang van de formatie, bedoeld in artikel 117, zesde, zevende, achtste, negende en tiende lid.

2. In het vijfde lid wordt na «in die periode» telkens ingevoegd «dat door een commissie voor de indicatiestelling toelaatbaar is verklaard tot een van de onderwijssoorten als bedoeld in artikel 2, tweede lid, die door de school wordt verzorgd», wordt de punt aan het slot van onderdeel b vervangen door een komma en wordt toegevoegd:

c. de omvang van de formatie, bedoeld in artikel 117, zesde, zevende, negende en tiende lid.

3. In het zesde lid wordt na «plaatsvindt» telkens ingevoegd «dat door een commissie voor de indicatiestelling toelaatbaar is verklaard tot een van de onderwijssoorten als bedoeld in artikel 2, tweede lid, die door de school wordt verzorgd», wordt de punt aan het slot van onderdeel b vervangen door een komma en wordt toegevoegd:

c. de omvang van de formatie, bedoeld in artikel 117, zesde, zevende, negende en tiende lid.

GG

In artikel 133 wordt «artikel 69» telkens vervangen door: de artikelen 28b en 69.

HH

In artikel 164 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. In het opschrift wordt na «bevoegd gezag» ingevoegd: , regionaal expertisecentrum.

2. In de eerste en in de tweede volzin wordt na «Het bevoegd gezag» ingevoegd: , het regionaal expertisecentrum.

II

In artikel 169 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. In het eerste en het tweede lid wordt na «Het bevoegd gezag van een school» ingevoegd: onderscheidenlijk het regionaal expertisecentrum.

2. In het derde lid wordt na «het bevoegd gezag» telkens ingevoegd: onderscheidenlijk het regionaal expertisecentrum.

JJ

In artikel 169a, eerste lid onder b, en in het tweede lid, wordt «dan wel het bestuur van de centrale dienst» telkens vervangen door: , het regionaal expertisecentrum dan wel de centrale dienst.

KK

In artikel 170 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. In het eerste lid wordt na «Het bevoegd gezag van een school» ingevoegd: onderscheidenlijk het regionaal expertisecentrum.

2. In het tweede lid wordt na «Het bevoegd gezag» ingevoegd: onderscheidenlijk het regionaal expertisecentrum.

3. In het derde lid en het vierde lid wordt na «bevoegd gezag» telkens ingevoegd: onderscheidenlijk het regionaal expertisecentrum.

LL

In artikel 170a, eerste lid onder b, en in het tweede lid, wordt «dan wel het bestuur van de centrale dienst» telkens vervangen door: , het regionaal expertisecentrum dan wel de centrale dienst.

MM

De inhoudsopgave wordt gewijzigd als volgt:

1. Na het opschrift van artikel 8 wordt ingevoegd:

Artikel 8a. Onderzoek en ondersteuning t.b.v. leerlingen in basisonderwijs en voortgezet onderwijs

2. Het opschrift van artikel 10 komt te luiden: (vervallen).

3. Het opschrift van artikel 25 komt te luiden: (vervallen).

4. Na het opschrift van artikel 28 wordt ingevoegd:

Artikel 28a. Instellingen

Artikel 28b. Regionaal expertisecentrum

Artikel 28c. Taken commissie voor de indicatiestelling

Artikel 28d. Ministeriële commissie voor de indicatiestelling

Artikel 28e. Landelijke commissie toezicht indicatiestelling

Artikel 28f. Inwerkingtreding algemene maatregel van bestuur op grond van de artikelen 28b, 28c en 28e

5. Na het opschrift van artikel 40 wordt ingevoegd:

Artikel 40a. Toezending gegevens aan landelijke commissie toezicht indicatiestelling

Artikel 40b. Commissie voor de begeleiding

6. Na het opschrift van artikel 41 wordt ingevoegd:

Artikel 41a. Handelingsplan

7. Het opschrift van artikel 45 komt te luiden: (vervallen).

8. Na het opschrift van artikel 71 wordt ingevoegd:

Artikel 71a. Bekostiging regionaal expertisecentrum

Artikel 71b. Scholengemeenschap

Artikel 71c. Bekostiging leerlingen residentiële instelling

9. Na het opschrift van artikel 76 wordt ingevoegd:

Artikel 76a. Plan regionaal expertisecentrum voor nevenvestigingen en verbrede toelating

Artikel 76b. Nevenvestiging instellingen

10. Het opschrift van artikel 164 wordt vervangen door:

Inlichtingenplicht bevoegd gezag, regionaal expertisecentrum en gemeente.

ARTIKEL II

De Wet op het primair onderwijs2 wordt gewijzigd als volgt:

A

In artikel 1 wordt in de begripsomschrijving van «nascholing» de punt aan het slot vervangen door een punt-komma en wordt toegevoegd: leerlinggebonden budget: een leerlinggebonden budget voor een leerling als bedoeld in artikel 70a.

B

Aan artikel 9, zesde lid, wordt na de tweede volzin toegevoegd: Indien de eerste volzin niet kan worden toegepast voor een leerling voor wie een leerlinggebonden budget beschikbaar is dan wel voor een visueel gehandicapte leerling, wordt in het handelingsplan, bedoeld in artikel 40a, aangegeven wat daarvan de reden is en welke vervangende onderwijsdoelen worden gehanteerd.

C

In artikel 12, tweede lid, wordt in de tweede volzin na «onderwijsbehoeften» toegevoegd: en voor leerlingen voor wie een leerlinggebonden budget beschikbaar is.

D

In artikel 13, eerste lid, wordt onderdeel c vervangen door:

c. de wijze waarop aan de zorg voor leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften en voor leerlingen voor wie een leerlinggebonden budget beschikbaar is, wordt vormgegeven.

E

In artikel 23, eerste lid, wordt na de tweede volzin ingevoegd: De commissie weigert de toelaatbaarheid tot een speciale school voor basisonderwijs niet op grond van het feit dat de leerling aangewezen zou zijn op een onderwijssoort binnen een cluster als bedoeld in artikel 2, vierde lid onder b of c, dan wel tot het cluster, bedoeld in genoemd artikel onder d, van de Wet op de expertisecentra, indien een commissie voor de indicatiestelling, bedoeld in artikel 28c van genoemde wet, heeft geoordeeld dat die leerling niet toelaatbaar is tot een onderwijssoort binnen dat cluster dan wel tot het cluster, bedoeld in artikel 2, vierde lid onder d, van die wet.

F

In artikel 40, tweede lid, wordt na «ouders» een punt geplaatst en vervalt: en het bevoegd gezag van de desbetreffende school of instelling.

G

Na artikel 40 wordt ingevoegd artikel 40a, luidend:

Artikel 40a. Handelingsplan

  • 1. Het bevoegd gezag van een school waar een visueel gehandicapte leerling is ingeschreven of een leerling voor wie een leerlinggebonden budget beschikbaar is, stelt in overeenstemming met de ouders voor elk schooljaar een handelingsplan op. Indien de inschrijving van de in de eerste volzin bedoelde leerling plaatsvindt op of na 1 augustus wordt het handelingsplan zo spoedig mogelijk doch uiterlijk een maand na die inschrijving opgesteld.

  • 2. In het handelingsplan dat betrekking heeft op het laatste schooljaar van de periode gedurende welke voor de leerling een leerlinggebonden budget beschikbaar is, wordt aangegeven dat de voortzetting van de voorzieningen die voor de leerling zijn getroffen op basis van het leerlinggebonden budget, afhankelijk is van een nieuwe beoordeling door een zodanige commissie voor de indicatiestelling.

  • 3. Het handelingsplan wordt jaarlijks met de ouders geëvalueerd.

H

Artikel 41, eerste lid, wordt vervangen door:

  • 1. Onverminderd artikel 172, eerste lid, nemen de leerlingen deel aan alle voor hen bestemde onderwijsactiviteiten, met dien verstande dat die onderwijsactiviteiten voor de leerlingen onderling kunnen verschillen.

I

In artikel 43 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. In het opschrift wordt na «een permanente commissie leerlingenzorg» toegevoegd: of een commissie voor de indicatiestelling.

2. In het tweede lid wordt na «de leerling» een punt geplaatst en vervalt: en vergezeld gaan van het handelingsplan.

3. In het derde lid vervalt: en van het handelingsplan.

4. Na het vierde lid worden de volgende leden toegevoegd:

  • 5. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing indien het een verzoek betreft van ouders van een leerling in het kader van hun verzoek aan de commissie voor de indicatiestelling, bedoeld in artikel 28c, van de Wet op de expertisecentra.

  • 6. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere voorschriften worden gegeven omtrent de in dit artikel bedoelde gegevens.

J

In artikel 63, tweede lid, wordt na de derde volzin toegevoegd: Het bevoegd gezag neemt de beslissing, bedoeld in de eerste volzin, zo spoedig mogelijk, met dien verstande dat de beslissing over de toelating van een leerling voor wie een leerlinggebonden budget beschikbaar is uiterlijk drie maanden na ontvangst van het verzoek tot toelating wordt genomen.

K

Na artikel 70 wordt ingevoegd artikel 70a, luidend:

Artikel 70a. Leerlinggebonden budget

  • 1. Indien op verzoek van de ouders van een leerling voor wie op basis van een beoordeling door een commissie voor de indicatiestelling als bedoeld in artikel 28c van de Wet op de expertisecentra een leerlinggebonden budget beschikbaar is, die leerling wordt ingeschreven bij een school, meldt het bevoegd gezag van die school die inschrijving aan Onze minister.

  • 2. Indien sprake is van een eerste inschrijving bij een school als leerling voor wie een leerlinggebonden budget beschikbaar is, wordt met ingang van de eerste dag van de maand volgend op de in het eerste lid bedoelde melding aan het bevoegd gezag van die school ten behoeve van die leerling een leerlinggebonden budget toegekend, bestaande uit een geldbedrag en uit een aantal formatierekeneenheden, beide berekend op een bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde wijze. De omvang van het leerlinggebonden budget is uitsluitend afhankelijk van de onderwijssoort waarvoor de leerling toelaatbaar is verklaard. Indien een leerling voor wie een leerlinggebonden budget beschikbaar is, wordt ingeschreven bij een speciale school voor basisonderwijs, meldt het bevoegd gezag de reden voor inschrijving bij die speciale school voor basisonderwijs aan Onze minister.

  • 3. Indien ten behoeve van een leerling voor wie een leerlinggebonden budget beschikbaar is in het lopende schooljaar dat budget aan het bevoegd gezag van een school is toegekend, wordt bij inschrijving van die leerling bij een andere school, het in het tweede lid bedoelde leerlinggebonden budget aan het bevoegd gezag van laatstbedoelde school toegekend met ingang van het nieuwe schooljaar.

  • 4. Het bevoegd gezag van de school is verplicht een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen deel van het leerlinggebonden budget te besteden bij een school als bedoeld in de Wet op de expertisecentra waarbinnen onderwijs wordt gegeven van de soort waarvoor de leerling toelaatbaar is verklaard. Het in de eerste volzin bedoelde deel kan voor de onderwijssoorten, bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de Wet op de expertisecentra, verschillend worden vastgesteld. De eerste volzin is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van een leerling die toelaatbaar is verklaard tot het cluster, bedoeld in artikel 2, vierde lid onder d, van de Wet op de expertisecentra.

  • 5. Bij de melding, bedoeld in het eerste lid, geeft het bevoegd gezag tevens aan bij welke school bedoeld in de Wet op de expertisecentra het in het vierde lid bedoelde deel van het leerlinggebonden budget wordt besteed. Op grond van deze melding kent Onze minister dat deel van het leerlinggebonden budget toe aan laatstbedoelde school.

  • 6. In afwijking van de tweede volzin van het tweede lid, kan bij algemene maatregel van bestuur worden bepaald in welke gevallen en in welke mate de omvang van het leerlinggebonden budget bij inschrijving van een leerling bij een speciale school voor basisonderwijs lager wordt vastgesteld dan bij inschrijving van die leerling bij een basisschool.

  • 7. Een krachtens het tweede, vierde en zesde lid vastgestelde algemene maatregel van bestuur wordt aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal overgelegd. Hij treedt in werking op een tijdstip dat nadat 4 weken na de overlegging zijn verstreken bij koninklijk besluit wordt vastgesteld, tenzij binnen die termijn door of namens de kamer de wens te kennen wordt gegeven dat het onderwerp van de algemene maatregel van bestuur bij wet wordt geregeld. In dat geval wordt een daartoe strekkend voorstel van wet zo spoedig mogelijk ingediend. De vorige 3 volzinnen zijn niet van toepassing, voor zover het ontwerp van een algemene maatregel van bestuur voordien aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal is voorgelegd en door of namens de kamer te kennen is gegeven dat van de procedure, bedoeld in de vorige 3 volzinnen, kan worden afgeweken.

L

In de inhoudsopgave worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. Na het opschrift van artikel 40 wordt ingevoegd:

Artikel 40a. Handelingsplan

2. Het opschrift van artikel 43 wordt vervangen door:

Onderwijskundig rapport ten behoeve van een permanente commissie leerlingenzorg of een commissie voor de indicatiestelling

3. Na het opschrift van artikel 70 wordt ingevoegd:

Artikel 70a. Leerlinggebonden budget.

ARTIKEL III

De Wet op het voortgezet onderwijs3 wordt gewijzigd als volgt:

A

In artikel 1 wordt in de begripsomschrijving van «nascholing» de punt aan het slot vervangen door een punt-komma en wordt toegevoegd: leerlinggebonden budget: een leerlinggebonden budget voor een leerling als bedoeld in artikel 77a.

B

In artikel 24, tweede lid, wordt in de tweede volzin na «onderwijsbehoeften» toegevoegd: en voor leerlingen voor wie een leerlinggebonden budget beschikbaar is.

C

In artikel 24a, eerste lid, wordt onderdeel b vervangen door:

b. de wijze waarop aan de zorg voor leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften en voor leerlingen voor wie een leerlinggebonden budget beschikbaar is, wordt vormgegeven.

D

Na artikel 25 wordt ingevoegd artikel 26, luidend:

Artikel 26. Handelingsplan

  • 1. Het bevoegd gezag van een school waar een visueel gehandicapte leerling is ingeschreven of een leerling voor wie een leerlinggebonden budget beschikbaar is, stelt in overeenstemming met de ouders voor elk schooljaar een handelingsplan op. Indien de inschrijving van de in de eerste volzin bedoelde leerling plaatsvindt op of na 1 augustus wordt het handelingsplan zo spoedig mogelijk doch uiterlijk een maand na die inschrijving opgesteld.

  • 2. In het handelingsplan dat betrekking heeft op het laatste schooljaar van de periode gedurende welke voor de leerling een leerlinggebonden budget beschikbaar is, wordt aangegeven dat de voortzetting van de voorzieningen die voor de leerling zijn getroffen op basis van het leerlinggebonden budget, afhankelijk is van een nieuwe beoordeling door een zodanige commissie voor de indicatiestelling.

  • 3. Het handelingsplan wordt jaarlijks met de ouders geëvalueerd.

E

Na artikel 77 wordt ingevoegd artikel 77a, luidend:

Artikel 77a. Leerlinggebonden budget

  • 1. Indien op verzoek van de ouders van een leerling voor wie op basis van een beoordeling door een commissie voor de indicatiestelling als bedoeld in artikel 28c van de Wet op de expertisecentra, een leerlinggebonden budget beschikbaar is, die leerling wordt ingeschreven bij een school, meldt het bevoegd gezag van die school die inschrijving aan Onze minister.

  • 2. Indien sprake is van een eerste inschrijving bij een school als leerling voor wie een leerlinggebonden budget beschikbaar is, wordt met ingang van de eerste dag van de maand volgend op de in het eerste lid bedoelde melding aan het bevoegd gezag van die school ten behoeve van die leerling een leerlinggebonden budget toegekend, dat wordt berekend op een bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde wijze. De omvang van het leerlinggebonden budget is afhankelijk van de onderwijssoort waarvoor de leerling toelaatbaar is verklaard en van de onderwijssoort van de school waarbij de leerling wordt ingeschreven. In de vorige volzin wordt met de onderwijssoort van de school waarbij de leerling is ingeschreven tevens bedoeld het toegelaten zijn tot het leerwegondersteunend onderwijs.

  • 3. Indien ten behoeve van een leerling voor wie een leerlinggebonden budget beschikbaar is in het lopende schooljaar dat budget aan het bevoegd gezag van een school is toegekend, wordt bij inschrijving van die leerling bij een andere school, het in het tweede lid bedoelde leerlinggebonden budget aan het bevoegd gezag van laatstbedoelde school toegekend met ingang van het nieuwe schooljaar.

  • 4. Het bevoegd gezag van de school is verplicht een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen deel van het leerlinggebonden budget te besteden bij een school als bedoeld in de Wet op de expertisecentra waarbinnen onderwijs wordt gegeven van de soort waarvoor de leerling toelaatbaar is verklaard. Het in de eerste volzin bedoelde deel kan voor de onderwijssoorten, bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de Wet op de expertisecentra, verschillend worden vastgesteld. De eerste volzin is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van een leerling die toelaatbaar is verklaard tot het cluster, bedoeld in artikel 2, vierde lid onder d, van de Wet op de expertisecentra.

  • 5. Bij de melding, bedoeld in het eerste lid, geeft het bevoegd gezag tevens aan bij welke school bedoeld in de Wet op de expertisecentra het in het vierde lid bedoelde deel van het leerlinggebonden budget wordt besteed. Op grond van deze melding kent Onze minister dat deel van het leerlinggebonden budget toe aan laatstbedoelde school.

  • 6. Een krachtens het tweede en vierde lid vastgestelde algemene maatregel van bestuur wordt aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal overgelegd. Hij treedt in werking op een tijdstip dat nadat 4 weken na de overlegging zijn verstreken bij koninklijk besluit wordt vastgesteld, tenzij binnen die termijn door of namens de kamer de wens te kennen wordt gegeven dat het onderwerp van de algemene maatregel van bestuur bij wet wordt geregeld. In dat geval wordt een daartoe strekkend voorstel van wet zo spoedig mogelijk ingediend. De vorige 3 volzinnen zijn niet van toepassing, voor zover het ontwerp van een algemene maatregel van bestuur voordien aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal is voorgelegd en door of namens de kamer te kennen is gegeven dat van de procedure, bedoeld in de vorige 3 volzinnen, kan worden afgeweken.

F

In artikel 99, zevende lid, wordt «op grond van artikel 96g of artikel 96h» vervangen door: op grond van artikel 77a, artikel 96g of artikel 96h.

ARTIKEL IV OVERGANGSBEPALING REGULIER ONDERWIJS

  • 1. Indien een basisschool ten behoeve van het schooljaar 2002–2003 formatie op grond van de beleidsregel, die is gebaseerd op artikel 120, vijfde lid, van de Wet op het primair onderwijs is toegekend in verband met de aanwezigheid van gehandicapte leerlingen, behoudt de school die formatie met ingang van 1 augustus 2002 gedurende een schooljaar doch niet langer dan dat de leerling ten behoeve waarvan die formatie is toegekend op de school blijft ingeschreven.

  • 2. Indien een school als bedoeld in deel I van de Wet op het voortgezet onderwijs ten behoeve van het schooljaar 2002–2003 een aanvullende vergoeding voor personeelskosten heeft ontvangen, die op grond van artikel 85a van genoemde wet, is toegekend in verband met de aanwezigheid van gehandicapte leerlingen, behoudt de school die aanvullende vergoeding met ingang van 1 augustus 2002 gedurende een schooljaar.

  • 3. Indien voor de in het eerste en het tweede lid bedoelde leerling tijdens dat schooljaar op basis van een beoordeling door een commissie voor de indicatiestelling, bedoeld in artikel 28c van de Wet op de expertisecentra, een leerlinggebonden budget beschikbaar is, ontvangt de school het leerlinggebonden budget niet eerder dan met ingang van 1 augustus van het volgende schooljaar.

  • 4. Indien een school als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs of de Wet op het voortgezet onderwijs ambulante begeleiding ontvangt van een school als bedoeld in de Wet op de expertisecentra en die ambulante begeleiding zou op grond van de bepalingen zoals die luidden op 31 juli 2002 doorlopen in het schooljaar 2002–2003 dan blijft de ambulante begeleiding in het schooljaar 2002–2003 gehandhaafd.

ARTIKEL V OVERGANGSBEPALING LEERLINGEN (VOORTGEZET) SPECIAAL ONDERWIJS

  • 1. De inschrijving van een leerling die op 1 augustus 2002 was ingeschreven aan een school als bedoeld in de Wet op de expertisecentrablijft indien de ouders van de leerling dat wensen en onverminderd artikel 40, eerste, vijfde, achtste en negende lid, van genoemde wet, aan die school gehandhaafd tot de datum waarop de voor die onderwijssoort vastgestelde periode, bedoeld in artikel 28c, tweede lid eerste volzin, van de Wet op de expertisecentra, sinds de inwerkingtreding van deze wet is verstreken.

  • 2. Vanaf de datum waarop de in het eerste lid bedoelde periode is verstreken, kan de inschrijving aan die school uitsluitend gehandhaafd blijven indien een commissie voor de indicatiestelling als bedoeld in artikel 28c van de Wet op de expertisecentra heeft bepaald dat die leerling toelaatbaar is tot een onderwijssoort, die binnen die school wordt verzorgd dan wel dat die leerling toelaatbaar is tot het cluster als bedoeld in artikel 2, vierde lid onder d, van laatstgenoemde wet en de school daartoe behoort.

ARTIKEL VI PROGRAMMA'S VAN EISEN

Voor de periode gerekend vanaf de datum waarop deze wet in werking treedt tot de datum waarop de programma's van eisen als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs en de Wet op de expertisecentra opnieuw zijn vastgesteld en in werking treden, kunnen bij ministeriële regeling aanvullende programma's van eisen worden vastgesteld.

ARTIKEL VII EXPERTISEBEKOSTIGING VOOR BESTAANDE SCHOLEN VOOR MEERVOUDIG GEHANDICAPTEN

  • 1. Voor de op 31 juli 2002 bestaande scholen of afdelingen voor meervoudig gehandicapte kinderen waaraan onderwijs en begeleiding wordt gegeven aan kinderen met een andere combinatie van handicaps dan die op basis van artikel 2, vijfde lid, van de Wet op de expertisecentra, zijn vastgesteld, stelt Onze minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen expertisebekostiging vast.

  • 2. Bij beschikking wordt door Onze minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, uitgaande van de bekostiging voor het schooljaar 2001–2002 ten behoeve van de leerlingen, bedoeld in het eerste lid, de expertisebekostiging vastgesteld.

  • 3. Het bevoegd gezag van de school of afdeling waarvoor expertisebekostiging beschikbaar is, stelt vast aan welke criteria de leerlingen moeten voldoen die op basis van de expertisebekostiging onderwijs en begeleiding kunnen ontvangen.

  • 4. De school rapporteert jaarlijks over de besteding van de expertisebekostiging aan Onze minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen en over de gehanteerde criteria aan de landelijke commissie toezicht indicatiestelling, bedoeld in artikel 28e, van de Wet op de expertisecentra.

  • 5. Voor de vaststelling van de bedragen ingevolge het Gemeentefonds blijft voor het aantal meervoudig gehandicapte leerlingen dat op 31 juli 2002 was ingeschreven bij een van de in het eerste lid bedoelde scholen en afdelingen de leerlingenmaatstaf die voor die leerlingen op die datum gold, gehandhaafd. De in de eerste volzin bedoelde leerlingen worden in het kader van de leerlingenmaatstaf slechts in één categorie meegerekend.

ARTIKEL VIII OMZETTING AFDELINGEN VOOR ZEER MOEILIJK LERENDE KINDEREN

  • 1. Onze minister kan besluiten dat een afdeling voor zeer moeilijk lerende kinderen die op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wet, is verbonden aan een speciale school voor basisonderwijs al dan niet tezamen met een of meer andere van zulke afdelingen, met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze wet wordt omgezet in een school voor zeer moeilijk lerende kinderen indien op 1 oktober 1999 het aantal leerlingen van de afdeling of afdelingen tezamen 60 of meer bedroeg.

  • 2. Onze minister kan besluiten een afdeling voor zeer moeilijk lerende kinderen die is verbonden aan een speciale school voor basisonderwijs en die op 1 oktober 1999 minder dan 60 maar ten minste 25 leerlingen had, om te zetten in een school voor zeer moeilijk lerende kinderen, indien de afdeling in het gebied van het regionaal expertisecentrum de enige voorziening voor onderwijs aan zeer moeilijk lerende kinderen is van de richting.

  • 3. Onze minister kan besluiten dat een afdeling voor zeer moeilijk lerende kinderen die op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wet, is verbonden aan een speciale school voor basisonderwijs en die op 1 oktober 1999 minder dan 25 leerlingen had, wordt omgezet in een nevenvestiging van een school voor zeer moeilijk lerende kinderen in het gebied van het regionaal expertisecentrum. Voor de nevenvestiging, bedoeld in de eerste volzin, wordt een garantiebekostiging vastgesteld. Artikel 58 van de Wet op de expertisecentra is van overeenkomstige toepassing.

  • 4. Binnen twee maanden na inwerkingtreding van deze wet kunnen de afdelingen Onze minister verzoeken om een omzetting als bedoeld in het eerste, tweede of derde lid. Zij melden daartoe het aantal leerlingen van de afdeling op 1 oktober 1999 en de naam en het adres van het bevoegd gezag van de afdeling en van het nieuwe bevoegd gezag. Onze minister besluit binnen 4 weken na de indiening van het verzoek of een afdeling of afdelingen wordt of worden omgezet in een school of een nevenvestiging.

ARTIKEL IX OVERGANGSBEPALING INDICATIESTELLING

  • 1. In afwijking van artikel 28c, achtste lid, van de Wet op de expertisecentra worden voor de eerste drie schooljaren vanaf de datum van inwerkingtreding van deze wet bij ministeriële regeling voorschriften gegeven met betrekking tot de door de commissie voor de indicatiestelling in acht te nemen criteria voor het in aanmerking komen voor een leerlinggebonden budget alsmede het toelaatbaar verklaren tot een onderwijssoort in een cluster als bedoeld in artikel 2, vierde lid onder b of c, van genoemde wet en tot het cluster, bedoeld in artikel 2, vierde lid onder d, van genoemde wet waarbij onderscheid kan worden gemaakt tussen toelaatbaarheid tot het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs.

  • 2. De ministeriële regeling, bedoeld in het eerste lid, wordt bekend gemaakt in het officiële publicatieblad van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, onder gelijktijdige overlegging aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal. Van de bekendmaking wordt mededeling gedaan in de Staatscourant. De ministeriële regeling treedt niet in werking dan nadat 4 weken zijn verstreken na het overleggen aan de Tweede Kamer en gedurende die termijn niet door of namens de Kamer de wens tot overleg over de ministeriële regeling te kennen wordt gegeven dan wel met de Tweede Kamer overleg is gevoerd.

  • 3. Naar aanleiding van het overleg met de Tweede Kamer kunnen wijzigingen in de ministeriële regeling worden aangebracht. De wijzigingen worden bekendgemaakt in het officiële publicatieblad van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. Van de bekendmaking wordt mededeling gedaan in de Staatscourant.

ARTIKEL X FORMATIEGARANTIE

  • 1. Indien de som van de formatie van scholen die in een regionaal expertisecentrum deelnemen voor het schooljaar 2002–2003 dan wel voor een of meer van de daaropvolgende schooljaren kleiner is dan de som van de formatie van die scholen voor het schooljaar 2001–2002, wordt per schooljaar het verschil als formatiegarantie aan die scholen toegekend. Het regionaal expertisecentrum coördineert in overleg met het bevoegd gezag van die scholen de inzet van de formatiegarantie.

  • 2. Voor de berekening van de formatiegarantie, bedoeld in het eerste lid, wordt per school uitgegaan van het leerlingenaantal op 1 oktober 2000 dan wel 16 januari 2001 indien dat aantal hoger is.

ARTIKEL XI OVERGANGSBEPALING AANVRAAG FORMATIE T.B.V. LEERLINGEN RESIDENTIËLE INSTELLINGEN, NEVENVESTIGINGEN EN VERBREDE TOELATING

  • 1. In afwijking van artikel 71c, derde lid, van de Wet op de expertisecentra beslist Onze minister voor 1 augustus 2002 op een verzoek, bedoeld in het eerste lid van genoemd artikel, indien dat verzoek is gedaan voor 1 juni 2002.

  • 2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op een verzoek als bedoeld in artikel 76a en artikel 76b van de Wet op de expertisecentra.

ARTIKEL XII ADVIESCOMMISSIE TOELATING EN BEGELEIDING

  • 1. Ten behoeve van een goede invoering van leerlinggebonden financiering stelt Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen voor de periode van 1 augustus 2002 tot 1 augustus 2005 een Adviescommissie voor toelating en begeleiding in.

  • 2. De commissie, bedoeld in het eerste lid, adviseert met betrekking tot een leerling die door de commissie voor de indicatiestelling toelaatbaar is verklaard tot een van de onderwijssoorten in een cluster als bedoeld in artikel 2, vierde lid onder b of c, van de Wet op de expertisecentra dan wel toelaatbaar is tot het cluster, bedoeld in artikel 2, vierde lid onder d, van genoemde wet, op verzoek over de toelating dan wel over de besteding van het leerlinggebonden budget. Het verzoek kan worden gedaan door de ouders van de leerling of het bevoegd gezag van de school, bedoeld in de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra of de Wet op het voortgezet onderwijs, waar de ouders wensen dat de leerling wordt toegelaten dan wel waar de leerling is toegelaten. Met betrekking tot de verplichte besteding van het leerlinggebonden budget, bedoeld in artikel 70a van de Wet op het primair onderwijs of artikel 77a van de Wet op het voortgezet onderwijs, kan het verzoek om advies ook worden gedaan door het regionaal expertisecentrum waartoe de school, bedoeld in de Wet op de expertisecentra, waar de verplichte besteding van het leerlinggebonden budget wordt ingezet, behoort.

  • 3. De commissie, bedoeld in het eerste lid, adviseert in alle gevallen waarin de ouders bezwaar aantekenen tegen een besluit van het bevoegd gezag van de school over toelating van een leerling of besteding van het leerlinggebonden budget.

  • 4. De commissie, bedoeld in het eerste lid, rapporteert jaarlijks aan Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen over de aan haar gevraagde adviezen. Onze Minister zendt deze rapportage aan beide kamers der Staten-Generaal.

  • 5. Bij ministeriële regeling worden in elk geval regels gegeven met betrekking tot de samenstelling van de commissie, bedoeld in het eerste lid.

  • 6. De periode, bedoeld in het eerste lid, kan bij ministeriële regeling worden verlengd met een periode van ten hoogste 3 jaar.

ARTIKEL XIII VERPLICHT ADVIES

Indien de ouders van een leerling als bedoeld in artikel XII, tweede lid, eerste volzin, hun bezwaren kenbaar maken tegen een beslissing van het bevoegd gezag om die leerling niet toe te laten dan wel tegen de besteding van het leerlinggebonden budget, beslist het bevoegd gezag niet eerder op het bezwaar dan nadat het advies is uitgebracht door de commissie, bedoeld in artikel XII.

ARTIKEL XIV EXPERIMENT ALMERE

Het op 1 augustus 1997 gestarte experiment met betrekking tot het onderwijs aan gehandicapte leerlingen in de gemeente Almere wordt met behoud van de doelstellingen, de organisatorische uitwerking daarvan en minimaal de daarbij behorende bekostiging aangepast aan deze wet.

ARTIKEL XV OVERGANGSBEPALING

Bij algemene maatregel van bestuur dan wel bij ministeriële regeling kunnen, zonodig in afwijking van de wet, voorzieningen worden getroffen ten behoeve van een goede invoering van deze wet.

ARTIKEL XVI INWERKINGTREDING

De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen, onderdelen daarvan of leden van artikelen, bedoeld in onderdelen, verschillend kan worden vastgesteld.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

histnoot

Gegeven te 's-Gravenhage, 28 november 2002

Beatrix

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

M. J. A. van der Hoeven

De Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

B. J. Odink

Uitgegeven de drieëntwintigste december 2002

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner


XNoot
1

Stb. 1998, 496, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 21 november 2002, Stb. 588.

XNoot
2

Stb. 1998, 495, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 12 december 2002, Stb. 617.

XNoot
3

Stb. 1998, 512, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 21 november 2002, Stb. 588.

XHistnoot

Zie voor de behandeling in de Staten-Generaal:

Kamerstukken II 2000/2001, 2001/2002, 27 728.

Handelingen II 2001/2002, blz. 2893–2911; 2936–2938.

Kamerstukken I 2001/2002, 27 728 (199, 199a, 199b, 199c, 199d, 199e).

Handelingen I 2002/2003, blz. 168–183; 189–206; 208; 209.

Naar boven