Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap | Staatsblad 2002, 302 | Wet |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap | Staatsblad 2002, 302 | Wet |
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is onder meer de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek te wijzigen in verband met de invoering van accreditatie in het hoger onderwijs;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
In de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek1 worden de volgende wijzigingen aangebracht:
Aan artikel 1.1 worden onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel q door een puntkomma drie onderdelen toegevoegd, luidende:
r. accreditatieorgaan: accreditatieorgaan hoger onderwijs als bedoeld in artikel 5a.2;
s. accreditatie: het keurmerk dat tot uitdrukking brengt dat de kwaliteit van een opleiding positief is beoordeeld;
t. toets nieuwe opleiding: de toets die tot uitdrukking brengt dat de kwaliteit van een nieuwe opleiding positief is beoordeeld.
In artikel 1.9, eerste en tweede lid, wordt aan het slot van de eerste volzin telkens de punt vervangen door een komma en wordt toegevoegd: voorzover opleidingen zijn geaccrediteerd dan wel de toets nieuwe opleiding met positief gevolg hebben ondergaan.
In artikel 1.12, eerste lid, wordt aan het slot van de eerste volzin de punt vervangen door een komma en wordt toegevoegd: voorzover deze opleidingen zijn geaccrediteerd dan wel de toets nieuwe opleiding met positief gevolg hebben ondergaan.
Artikel 1.18 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid wordt vervangen door:
2. Onze minister ziet toe op de uitvoering van het eerste lid. Hij kan onderzoek laten verrichten naar de kwaliteit van de werkzaamheden van de instellingen voorzover het betreft de instellingen, bedoeld in artikel 1.2, onderdeel d.
2. Na het tweede lid wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. Het instellingsbestuur van een in artikel 1.2, onderdelen a en b, bedoelde instelling draagt er tevens zorg voor dat, zoveel mogelijk in samenwerking met andere instellingen, wordt voorzien in een regelmatige beoordeling, mede door onafhankelijke deskundigen, van de kwaliteit van de opleidingen. De laatste twee volzinnen van het eerste lid zijn van overeenkomstige toepassing. De beoordeling bevat een samenvattend oordeel. Bij de beoordeling worden ten minste de accreditatiekaders, bedoeld in artikel 5a.8, eerste lid, en de aspecten van kwaliteit, bedoeld in artikel 5a.8, tweede lid, in acht genomen.
Na hoofdstuk 5 wordt een nieuw hoofdstuk ingevoegd, luidende:
Dit hoofdstuk heeft betrekking op de bekostigde universiteiten en hogescholen en de Open Universiteit en op de universiteiten en hogescholen die ingevolge artikel 6.9 zijn aangewezen.
1. Er is een accreditatieorgaan hoger onderwijs.
2. Het accreditatieorgaan is belast met activiteiten in het kader van het accrediteren van opleidingen in het hoger onderwijs en het afnemen van de toets nieuwe opleiding in het hoger onderwijs.
3. Het accreditatieorgaan heeft tevens tot taak de accreditatiekaders en toetsingskaders te bespreken met de Europese landen, in het bijzonder met de grenslanden.
4. Bij ministeriële regeling worden de overige werkzaamheden bepaald die het accreditatieorgaan verricht in verband met de voorbereiding van een stelsel van bacheloropleidingen en masteropleidingen in Nederland of het beoordelen van ander onderwijs dan hoger onderwijs.
1. Het accreditatieorgaan heeft ten hoogste veertien leden waaronder een voorzitter.
2. Onze minister benoemt, schorst en ontslaat de leden van het accreditatieorgaan, gehoord de gezamenlijke instellingen, bedoeld in artikel 1.2, onderdelen a en b, evenals de vertegenwoordigers namens de beroepsgroep. Twee leden worden benoemd, gehoord de gezamenlijke studentenorganisaties, bedoeld in artikel 3.3. De leden van het accreditatieorgaan zijn deskundig op het gebied van het hoger onderwijs, de beroepspraktijk van het hoger onderwijs of de kwaliteitszorg. De benoeming van de leden van het accreditatieorgaan geschiedt voor een periode van ten hoogste vijf jaar. Bij de benoeming van de leden van het accreditatieorgaan bepaalt Onze minister wie de voorzitter is. In het accreditatieorgaan worden geen aan Onze minister ondergeschikte ambtenaren benoemd.
3. Schorsing en ontslag vinden slechts plaats wegens ongeschiktheid of onbekwaamheid voor de vervulde functie dan wel wegens andere zwaarwegende in de persoon van de betrokkene gelegen redenen. Ontslag vindt voorts plaats op eigen verzoek.
4. Een lid van het accreditatieorgaan vervult geen andere functies die ongewenst zijn met het oog op een goede vervulling van zijn functie of de handhaving van zijn onafhankelijkheid of van het vertrouwen daarin.
5. In het bestuursreglement worden regels vastgesteld omtrent:
a. het aanvaarden van een nevenfunctie anders dan uit hoofde van het lidmaatschap van het accreditatieorgaan, en
b. de wijze van openbaarmaking van nevenfuncties.
6. De inspectie wordt in de gelegenheid gesteld de vergaderingen van het accreditatieorgaan als waarnemer bij te wonen.
1. Aan het lidmaatschap van het accreditatieorgaan is een bezoldiging dan wel een schadeloosstelling verbonden.
2. Onze minister stelt de bezoldiging of de schadeloosstelling vast.
Het accreditatieorgaan stelt een bestuursreglement vast. Het bestuursreglement en elke wijziging daarvan behoeven de goedkeuring van Onze minister. De goedkeuring kan worden onthouden wegens strijd met het recht of het algemeen belang.
1. Het accreditatieorgaan zendt jaarlijks voor 1 april aan Onze minister de ontwerpbegroting voor het daaropvolgende jaar.
2. Indien gedurende een kalenderjaar aanmerkelijke verschillen ontstaan of dreigen te ontstaan tussen de werkelijke en de begrote baten en lasten dan wel inkomsten en uitgaven, doet het accreditatieorgaan daarvan onverwijld mededeling aan Onze minister onder vermelding van de oorzaak van de verschillen.
1. Het accreditatieorgaan stelt jaarlijks voor 1 juli een verslag op van de werkzaamheden, het gevoerde beleid in het algemeen en de doelmatigheid en doeltreffendheid van zijn werkzaamheden en werkwijze in het bijzonder in het afgelopen kalenderjaar.
2. Het verslag wordt aan Onze minister gezonden.
1. Het accreditatieorgaan legt zijn werkwijze voor de accreditatie van opleidingen vast in afzonderlijke accreditatiekaders voor opleidingen in het wetenschappelijk onderwijs en het hoger beroepsonderwijs. In de accreditatiekaders wordt tevens bepaald welke gegevens het instellingsbestuur meezendt bij een verzoek om accreditatie.
2. Bij het verlenen van accreditatie wordt aandacht geschonken aan de aspecten van kwaliteit, die betrekking hebben op het niveau van de opleiding, de onderwijsinhoud, het onderwijsproces, de opbrengsten van het onderwijs van de opleiding, voldoende voorzieningen die noodzakelijk zijn om de opleiding te kunnen verzorgen, een adequate methode die bij de beoordeling, bedoeld in artikel 1.18, derde lid, wordt gehanteerd.
3. Bij de toepassing van het tweede lid wordt begrepen onder:
a. het niveau van de opleiding: dit is gericht op het eindniveau van de opleiding gelet op hetgeen gewenst en gangbaar is, bij voorkeur gemeten naar internationale standaard;
b. de onderwijsinhoud: deze omvat in ieder geval de aard van het onderwijs, voldoende samenhang in het opleidingsprogramma van de opleiding, de studielast en een duidelijke relatie tussen de doelstellingen en de inhoud van het opleidingsprogramma;
c. het onderwijsproces: dit omvat in ieder geval een voldoende afstemming tussen vormgeving van het onderwijs en de inhoud, voldoende studiebegeleiding en inzichtelijke beoordeling en toetsing van het onderwijs;
d. de opbrengsten van het onderwijs: deze omvatten in ieder geval voldoende maatschappelijke relevantie van de bereikte eindkwalificaties van afgestudeerden van de opleiding en voldoende rendement van de opleiding in relatie tot de beargumenteerde streefcijfers;
e. de voorzieningen: deze omvatten in ieder geval de materiële voorzieningen, de kwaliteit van het personeel, de organisatie en de interne kwaliteitszorg;
f. de methoden die bij de beoordeling, bedoeld in artikel 1.18, derde lid, worden gehanteerd: deze hebben in ieder geval betrekking op de mogelijkheid de opleiding te vergelijken met andere opleidingen en op een internationaal beoordelingskader.
4. Alvorens een accreditatiekader vast te stellen of te wijzigen voert het accreditatieorgaan overleg met vertegenwoordigers van de instellingen en andere betrokkenen, waaronder studentenorganisaties als bedoeld in artikel 3.3 en de daarvoor in aanmerking komende vakorganisaties van overheids- en onderwijspersoneel.
5. Een accreditatiekader of een wijziging daarvan behoeft de goedkeuring van Onze minister. De goedkeuring kan worden onthouden wegens strijd met het recht of het algemeen belang. Onze minister verleent zijn goedkeuring niet dan nadat vier weken zijn verstreken nadat zijn voornemen daartoe aan de beide kamers der Staten-Generaal is voorgelegd. Het besluit omtrent goedkeuring wordt binnen 17 weken na de verzending ter goedkeuring bekendgemaakt aan het accreditatieorgaan.
6. De accreditatiekaders worden bekendgemaakt door plaatsing in de Staatscourant.
7. Het accreditatieorgaan legt zijn werkwijze voor de toets nieuwe opleiding vast in afzonderlijke toetsingskaders voor opleidingen in het wetenschappelijk onderwijs en opleidingen in het hoger beroepsonderwijs. Het eerste tot en met zesde lid, met uitzondering van het derde lid, onderdeel f, zijn van overeenkomstige toepassing.
Het accreditatieorgaan maakt jaarlijks aan de instellingen bekend welke instanties met behulp van onafhankelijke deskundigen als bedoeld in artikel 1.18, derde lid, eerste volzin, opleidingen beoordelen op de wijze, bedoeld in artikel 1.18, derde lid, vierde volzin.
1. Accreditatie wordt verleend op aanvraag van het instellingsbestuur.
2. Een aanvraag om accreditatie wordt ten minste een jaar voor de vervaldatum van het vorige accreditatiebesluit of van het besluit waaruit blijkt dat de toets nieuwe opleiding met positief gevolg is ondergaan, bij het accreditatieorgaan ingediend.
3. Het accreditatiebesluit wordt gebaseerd op de beoordeling, bedoeld in artikel 1.18, derde lid.
4. Het accreditatieorgaan neemt binnen drie maanden na ontvangst van de aanvraag om accreditatie een besluit. Het accreditatiebesluit treedt in werking met ingang van de dag waarop het vorige accreditatiebesluit vervalt of, indien een opleiding voor de eerste maal wordt geaccrediteerd, met ingang van de dag van bekendmaking van het accreditatiebesluit.
5. Indien het accreditatieorgaan besluit dat geen accreditatie wordt verleend omdat bij de beoordeling, bedoeld in artikel 1.18, derde lid, door de onafhankelijke deskundigen artikel 1.18, derde lid, vierde volzin, niet in acht is genomen, treedt, in afwijking van het vierde lid, dat besluit in werking met ingang van de dag van bekendmaking daarvan en kan binnen een jaar na die bekendmaking, een nieuwe aanvraag om accreditatie worden ingediend. In afwijking van het zesde lid, is de vervaldatum van de accreditatie alsdan verlengd tot het moment dat, onder de voorwaarden van het zevende lid, onherroepelijk op de aanvraag om accreditatie is beslist.
6. De accreditatie vervalt zes jaar na de dag van inwerkingtreding van het accreditatiebesluit.
7. Indien een instellingsbestuur binnen de termijn, bedoeld in het tweede lid, een aanvraag om accreditatie heeft ingediend, is, in afwijking van het zesde lid, de vervaldatum van de accreditatie verlengd tot het moment dat onherroepelijk op de aanvraag om accreditatie is beslist indien:
a. het accreditatieorgaan de termijn, bedoeld in het vierde lid, heeft overschreden, of
b. op de vervaldatum nog niet onherroepelijk op de aanvraag om accreditatie is beslist.
8. De instelling is het accreditatieorgaan een vergoeding verschuldigd van de kosten van de aanvraag om accreditatie overeenkomstig een door hem vast te stellen tarief.
1. Het accreditatieorgaan legt de bevindingen naar aanleiding van de beoordeling van de opleiding, bedoeld in artikel 5a.9, derde lid, en het besluit over de accreditatie van de opleiding vast in een accreditatierapport. Het accreditatieorgaan kan in het accreditatierapport overige opmerkingen opnemen over de bijzondere kwaliteitskenmerken van de opleiding.
2. Alvorens het accreditatierapport vast te stellen stelt het accreditatieorgaan het instellingsbestuur in de gelegenheid binnen een door het accreditatieorgaan te bepalen termijn zijn zienswijze over het voorgenomen accreditatierapport naar voren te brengen.
3. Het accreditatieorgaan zendt het accreditatierapport na vaststelling onverwijld aan het instellingsbestuur en maakt het rapport tegelijkertijd openbaar.
4. Het accreditatieorgaan verstrekt een afschrift van het accreditatierapport op verzoek. Het accreditatieorgaan vraagt een vergoeding van de kosten voor de afgifte van een afschrift van het accreditatierapport overeenkomstig een door hem vast te stellen tarief.
1. Een opleiding die niet is opgenomen in het Centraal register opleidingen hoger onderwijs, bedoeld in artikel 6.13, kan een toets nieuwe opleiding ondergaan. Indien deze toets positief is, kan het instellingsbestuur die opleiding als nieuwe opleiding laten registreren in dat register.
2. De toets nieuwe opleiding vindt plaats op aanvraag van het instellingsbestuur.
3. Bij de toets nieuwe opleiding wordt in ieder geval rekening gehouden met het door het instellingsbestuur verstrekte document waarin ten minste zijn opgenomen:
a. het opleidingsprogramma,
b. het financieel overzicht waarin inzicht wordt verschaft in de uitgaven die voor het tot stand brengen van de opleiding noodzakelijk zijn, en
c. een beschrijving van het voor de opleiding benodigde personeel naar omvang en kwalificatie.
4. Het accreditatieorgaan besluit dat een toets nieuwe opleiding niet positief is, indien uit de gegevens van de betreffende aanvraag blijkt dat de instelling voornemens is een opleiding te verzorgen die geheel of in hoofdzaak overeenstemt met een opleiding, verzorgd door diezelfde instelling, waaraan accreditatie is onthouden.
5. Het besluit waaruit blijkt dat de toets nieuwe opleiding met positief gevolg is ondergaan, vervalt:
a. indien het instellingsbestuur van een bekostigde instelling de opleiding niet binnen zes maanden heeft laten registreren in het Centraal register opleidingen hoger onderwijs, bedoeld in artikel 6.13, of
b. in andere gevallen dan als bedoeld in onderdeel a: na zes jaar.
6. De artikelen 5a.9, achtste lid, en 5a.10 zijn van overeenkomstige toepassing.
7. Tenzij Onze minister voor een opleiding anders besluit, is dit artikel niet van toepassing op opleidingen waarvoor de artikelen 7.31, 7.53 of 7.56 zijn toegepast en die worden verzorgd door bekostigde instellingen.
1. Indien de accreditatie van een opleiding na het verstrijken van de periode, bedoeld in artikel 5a.9, zesde lid, niet opnieuw wordt verleend, draagt de instelling er zorg voor dat aan studenten die voor de opleiding zijn ingeschreven, de gelegenheid wordt geboden deze opleiding te voltooien aan een andere instelling. De instelling stelt de redelijke termijn vast gedurende welke de opleiding wordt voortgezet ten behoeve van studenten voor wie het niet mogelijk is de opleiding aan een andere instelling te voltooien, indien zij die opleiding zonder onderbreking blijven volgen.
2. Het verstrijken van de periode, bedoeld in artikel 5a.9, zesde lid, heeft ten aanzien van een bekostigde instelling tot gevolg dat na het verstrijken van de door de instelling vastgestelde termijn, genoemd in het eerste lid, geen aanspraak bestaat op bekostiging als bedoeld in artikel 1.9, eerste lid, dat aan de examens geen getuigschrift als bedoeld in artikel 7.11, eerste lid, is verbonden en dat de registratie in het Centraal register opleidingen hoger onderwijs, bedoeld in artikel 6.13, wordt beëindigd.
3. Het verstrijken van de periode, bedoeld in artikel 5a.9, zesde lid, heeft ten aanzien van een aangewezen instelling tot gevolg dat na het verstrijken van de door de instelling vastgestelde termijn, genoemd in het eerste lid, aan de examens geen getuigschrift als bedoeld in artikel 7.11, eerste lid, is verbonden en dat de registratie in het Centraal register opleidingen hoger onderwijs, bedoeld in artikel 6.13, wordt beëindigd.
4. Het eerste tot en met derde lid zijn van overeenkomstige toepassing ten aanzien van een opleiding die op grond van artikel 5a.11, eerste lid, als nieuwe opleiding is opgenomen in het Centraal register opleidingen hoger onderwijs en waaraan binnen de termijn, genoemd in artikel 5a.9, zesde lid, geen accreditatie is verleend.
5. In afwijking van het eerste tot en met vierde lid en indien het belang van het instandhouden van een doelmatig onderwijsaanbod dit vordert, kan Onze minister na het verstrijken van de periode, bedoeld in artikel 5a.9, zesde lid, besluiten dat een bekostigde instelling gedurende een door Onze minister vast te stellen termijn aanspraak behoudt op bekostiging als bedoeld in artikel 1.9, eerste lid, dat aan de examens een getuigschrift als bedoeld in artikel 7.11, eerste lid, blijft verbonden en dat de registratie in het Centraal register opleidingen hoger onderwijs, bedoeld in artikel 6.13, niet wordt beëindigd.
1. In afwijking van artikel 5a.12, eerste tot en met vierde lid, kan een instelling binnen twee weken na het verstrijken van de periode, bedoeld in artikel 5a.9, zesde lid, besluiten er voor zorg te dragen dat voor de opleiding binnen een termijn van twee jaar na die periode accreditatie wordt verkregen. Indien een instelling daartoe besluit, heeft het verstrijken van de periode, bedoeld in artikel 5a.9, zesde lid, tot gevolg dat er geen studenten voor de eerste maal voor de opleiding worden ingeschreven.
2. Indien binnen de termijn van twee jaar, bedoeld in het eerste lid, geen accreditatie aan de opleiding is verleend, is artikel 5a.12 van overeenkomstige toepassing met ingang van de eerste dag na die twee jaar.
3. Indien binnen de termijn van twee jaar, bedoeld in het eerste lid, accreditatie aan de opleiding is verleend, treedt dat accreditatiebesluit, in afwijking van artikel 5a.9, vierde lid, tweede volzin, in werking met ingang van de dag van bekendmaking van dat besluit.
De tarieven die het accreditatieorgaan op grond van de artikelen 5a.9, achtste lid, en 5a.10, vierde lid, vaststelt, behoeven de goedkeuring van Onze minister. De goedkeuring kan worden onthouden wegens strijd met het recht of het algemeen belang.
1. Het accreditatieorgaan verstrekt desgevraagd aan Onze minister alle voor de uitoefening van diens taak benodigde inlichtingen.
2. Onze minister kan inzage vorderen van alle zakelijke gegevens en bescheiden, indien dat voor de vervulling van zijn taak redelijkerwijs nodig is.
1. Onze minister kan een besluit van het accreditatieorgaan vernietigen, indien dit besluit is genomen in strijd met het recht of het algemeen belang.
2. In afwijking van artikel 5a.12, kan Onze minister bij toepassing van het eerste lid bepalen dat een instelling gedurende een door Onze minister te bepalen termijn aanspraak behoudt op bekostiging als bedoeld in artikel 1.9, eerste lid, of dat aan de examens een getuigschrift als bedoeld in artikel 7.11, eerste lid, blijft verbonden en dat de registratie in het Centraal register opleidingen hoger onderwijs, bedoeld in artikel 6.13, niet wordt beëindigd.
3. Van het vernietigingsbesluit wordt mededeling gedaan in de Staatscourant.
1. Indien naar het oordeel van Onze minister het accreditatieorgaan zijn taak ernstig verwaarloost, kan Onze minister de noodzakelijke voorzieningen treffen.
2. De voorzieningen worden, spoedeisende gevallen uitgezonderd, niet eerder getroffen dan nadat het accreditatieorgaan in de gelegenheid is gesteld om binnen een door Onze minister te stellen termijn alsnog zijn taak naar behoren uit te voeren.
3. Onze minister stelt de beide kamers der Staten-Generaal onverwijld in kennis van door hem getroffen voorzieningen als bedoeld in het eerste lid.
Artikel 6.2 wordt vervangen door:
1. Het instellingsbestuur legt het voornemen tot het verzorgen van een nieuwe opleiding aan Onze minister voor met het oog op de beoordeling van een doelmatige taakverdeling tussen de instellingen, gelet op het geheel van de voorzieningen op het gebied van het hoger onderwijs.
2. Het instellingsbestuur legt het voornemen voor nadat de opleiding de toets nieuwe opleiding met positief gevolg heeft ondergaan.
3. Onze minister wordt geacht met het voornemen in te stemmen, indien hij niet binnen vier maanden na ontvangst heeft verklaard dat aan het voornemen geen uitvoering kan worden gegeven in verband met een ondoelmatige taakverdeling tussen de instellingen die als gevolg daarvan zou ontstaan. Onze minister kan zich hierbij laten adviseren door een adviescommissie bestaande uit drie deskundigen uit de betrokken sector.
4. Onze minister stelt beleidsregels vast op grond waarvan hij de aanvragen beoordeelt. Algemene voornemens op dit punt worden verwoord in het hoger onderwijs- en onderzoekplan. Wijzigingen van de beleidsregels worden meegedeeld aan beide Kamers der Staten-Generaal.
Artikel 6.5 komt als volgt te luiden:
1. Onze minister kan besluiten dat aan een opleiding de rechten, genoemd in artikel 1.9, eerste en tweede lid, worden ontnomen, indien:
a. de verzorging van die opleiding, gelet op de spreiding en de mate van verscheidenheid van de voorzieningen in het hoger onderwijs, en het profiel van de instelling die de desbetreffende opleiding verzorgt, in redelijkheid niet of niet meer doelmatig kan worden geacht, of
b. niet of niet meer wordt voldaan aan hetgeen bij of krachtens deze wet is bepaald over de kwaliteitszorg, de registratie, het onderwijs, de examens, de promoties of de vooropleidingseisen.
2. Bij een besluit tot ontneming van rechten bepaalt Onze minister het tijdstip waarop dat besluit van kracht wordt, zodanig dat de voor de opleiding ingeschreven studenten de opleiding aan dezelfde instelling of aan een andere instelling binnen een redelijke termijn kunnen voltooien.
Artikel 6.6 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het opschrift van het artikel vervalt: bestaande.
2. Het eerste lid wordt vernummerd tot tweede lid. Het oude tweede lid wordt vernummerd tot eerste lid.
3. In het nieuwe eerste lid wordt «artikel 6.5, eerste lid, onder b» vervangen door: artikel 6.5, eerste lid, onderdeel a.
4. De laatste twee volzinnen van het nieuwe eerste lid vervallen.
5. In het nieuwe tweede lid wordt «artikel 6.5, eerste lid, onder a dan wel c» vervangen door: artikel 6.5, eerste lid, onderdeel b.
Artikel 6.10 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het opschrift van het artikel vervalt: bestaande.
2. Het eerste lid komt te luiden:
1. Onze minister kan besluiten dat aan een opleiding de rechten, genoemd in artikel 1.12, eerste lid, worden ontnomen, indien niet of niet meer wordt voldaan aan hetgeen bij of krachtens deze wet is bepaald ten aanzien van de kwaliteitszorg, de registratie, het onderwijs, de examens, de promoties of de vooropleidingseisen.
3. In het derde lid wordt «artikel 6.5, derde lid» vervangen door: artikel 6.5, tweede lid.
Artikel 6.13, vierde lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. Onder verlettering van de onderdelen c tot en met l tot d tot en met m wordt een nieuw onderdeel c ingevoegd, luidende:
c. of de opleiding is geaccrediteerd dan wel de toets nieuwe opleiding met positief gevolg heeft ondergaan alsmede de geldigheidsduur daarvan,.
2. Onder verlettering van onderdeel m tot onderdeel p worden drie nieuwe onderdelen ingevoegd, luidende:
m. de door de instelling op grond van artikel 5a.12, eerste lid, tweede volzin, vastgestelde termijn,
n. de door de minister op grond van de artikelen 5a.12, vijfde lid, of 5a.15, tweede lid, vastgestelde termijn,
o. het door een instelling op grond van artikel 5a.12a, eerste lid, genomen besluit,.
Artikel 6.14 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid wordt vervangen door:
1. Het instellingsbestuur kan elke opleiding na de accreditatie aanmelden voor registratie. Tevens meldt het instellingsbestuur elke opleiding aan voor registratie die de instelling zal verzorgen, nadat die opleiding de toets nieuwe opleiding met positief gevolg heeft ondergaan.
2. In het tweede lid wordt de tweede volzin vervangen door: Bij de aanmelding van een geaccrediteerde opleiding, voegt het instellingsbestuur het accreditatierapport, bedoeld in artikel 5a.10, eerste lid. Bij de aanmelding van een opleiding die de toets nieuwe opleiding met positief gevolg heeft ondergaan, voegt het instellingsbestuur het rapport van de toets nieuwe opleiding en bewijst door middel van een voornemen als bedoeld in artikel 6.2, eerste lid, of een besluit als bedoeld in artikel 6.2, derde lid, dat er geen sprake is van een ondoelmatige taakverdeling tussen de instellingen. Bij de aanmelding van een wijziging van de gegevens, bedoeld in artikel 6.13, vierde lid, onderdeel e, voegt het instellingsbestuur schriftelijke bewijsstukken waaruit de juistheid van de overgelegde gegevens blijkt.
3. In het derde en vijfde lid vervalt telkens de zinsnede «en maakt dit aan de commissie, bedoeld in artikel 6.3 bekend».
4. In het vierde lid wordt de tweede volzin vervangen door: Indien het betreft de gegevens, bedoeld in het tweede lid, derde volzin, stelt de Informatie Beheer Groep de termijn vast binnen de termijn, bedoeld in artikel 5a.11, vijfde lid, onderdeel a. Onverminderd artikel 6.15 weigert de Informatie Beheer Groep registratie in het register uitsluitend, indien de Informatie Beheer Groep de gegevens binnen deze termijn niet of niet volledig heeft ontvangen en indien de herziene indeling naar het oordeel van Onze minister in redelijkheid niet passend geoordeeld kan worden voor de opleiding.
5. In het zesde lid wordt «onder d» vervangen door: onderdeel e.
Artikel 6.15, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel b wordt vervangen door:
b. de termijn, bedoeld in de artikelen 5a.12, eerste, vierde of vijfde lid, of 5a.15, tweede lid, is verstreken,.
2. In onderdeel d vervalt «, 6.11».
Artikel 6.16 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «artikel 1.9, eerste en tweede lid» vervangen door: artikel 1.9, eerste lid.
2. In het eerste lid vervalt de tweede volzin.
3. In het vierde lid wordt de tweede volzin vervangen door: Artikel 6.14, tweede lid, tweede volzin, is niet van toepassing.
Artikel 7.51, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel h wordt geletterd onderdeel i.
2. Na onderdeel g wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
h. verlies van accreditatie van de opleiding waaraan de student is ingeschreven;.
3. In onderdeel i wordt «de onderdelen a tot en met g» vervangen door: de onderdelen a tot en met h.
Artikel 14.1 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt na «Onze minister» ingevoegd: of het accreditatieorgaan.
2. Het tweede lid, onderdeel c, komt te luiden:
c. artikel 5a.9,.
3. Het tweede lid, onderdeel e, vervalt.
Na hoofdstuk 16 wordt een nieuw hoofdstuk toegevoegd, luidende:
In afwijking van artikel 5a.6, eerste lid, bepaalt Onze minister in het eerste jaar na inwerkingtreding van de wet van 6 juni 2002 (Stb. 302) het tijdstip waarvoor het accreditatieorgaan de ontwerpbegroting voor het daaropvolgende jaar zendt.
1. Opleidingen verzorgd door instellingen die voor de dag van de datum van inwerkingtreding van de wet van 6 juni 2002 (Stb. 302) zijn geregistreerd in het Centraal register opleidingen hoger onderwijs, bedoeld in artikel 6.13, en waarvan de beoordeling, bedoeld in artikel 1.18, eerste lid, heeft plaatsgevonden voor 1 januari 2000, zijn geaccrediteerd tot en met 31 december 2005.
2. Opleidingen verzorgd door instellingen die voor de dag van de datum van inwerkingtreding van de wet van 6 juni 2002 (Stb. 302) zijn geregistreerd in het Centraal register opleidingen hoger onderwijs, bedoeld in artikel 6.13, zijn geaccrediteerd tot en met 31 december van het jaar, dat volgt op het zesde jaar na de laatste beoordeling, bedoeld in artikel 1.18, eerste lid, indien die beoordeling heeft plaatsgevonden:
a. na 31 december 1999 en voor 1 januari 2004, of
b. na 1 januari 2004 en de instelling aantoont dat op 1 december 2001 de start van die beoordeling was gepland op een datum die eerder is dan de eerste plaatsing van de accreditatiekaders in de Staatscourant.
3. Opleidingen die blijkens het Centraal register opleidingen hoger onderwijs, bedoeld in artikel 6.13, zijn gestart of zullen starten met ingang van enig studiejaar, in de periode van de studiejaren vanaf 2000–2001 tot en met 2004–2005, en waarop artikel 6.3 of 17.5 van toepassing is, zijn geaccrediteerd tot en met 31 december van het kalenderjaar, dat zes jaar na de start van de opleiding ingaat.
1. Het instellingsbestuur meldt uiterlijk 30 dagen na de dag van inwerkingtreding van de wet van 6 juni 2002 (Stb. 302) aan de Informatie Beheer Groep, wanneer de beoordeling, bedoeld in artikel 1.18, eerste lid, van een opleiding voor het laatst heeft plaatsgevonden.
2. De Informatie Beheer Groep maakt de uit artikel 17.2 voortvloeiende wijzigingen in het Centraal register opleidingen hoger onderwijs, bedoeld in artikel 6.13, bekend binnen vier maanden na de dag van inwerkingtreding van de wet van 6 juni 2002 (Stb. 302). Van deze bekendmaking wordt mededeling gedaan in de Staatscourant.
Onderzoek dat wordt verricht naar de kwaliteit van de werkzaamheden van een instelling op grond van artikel 1.18, tweede lid, zoals dat luidde op de dag voor de inwerkingtreding van de wet van 6 juni 2002 (Stb. 302) wordt afgerond met in achtneming van de wet zoals die luidde voor de dag van inwerkingtreding van de eerdergenoemde wet van 6 juni 2002.
Verzoeken die voor de datum van de eerste plaatsing van de toetsingskaders in de Staatscourant zijn ingediend bij de adviescommissie onderwijsaanbod op grond van artikel 6.3, eerste of tweede lid, van de wet zoals die luidde op de dag voor de datum van inwerkingtreding van de wet van 6 juni 2002 (Stb. 302) worden afgehandeld volgens de bepalingen van deze wet zoals die luidden voor de dag van die plaatsing.
1. Ten aanzien van de mogelijkheid om bezwaar te maken of beroep in te stellen tegen een besluit op grond van de artikelen 6.4, 6.5, 6.8, 6.10 en 6.11 of onderdelen daarvan, dat is genomen voor de datum van het vervallen van die artikelen, blijft het recht zoals het gold voor die datum van toepassing.
2. Ten aanzien van een bezwaarschrift of beroepschrift tegen een besluit op grond van de artikelen 6.4, 6.5, 6.8, 6.10 en 6.11 of onderdelen daarvan, dat is ingediend voor de datum van het vervallen van die artikelen, blijft het recht zoals het gold voor die datum van toepassing.
1. Onze minister zendt binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van de wet van 6 juni 2002 (Stb. 302) aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten in de praktijk van die wet.
2. Onze minister zendt binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van de wet van 6 juni 2002 (Stb. 302) en vervolgens telkens na vier jaar aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en doelmatigheid van het functioneren van het accreditatieorgaan.
De inhoudsopgave wordt als volgt gewijzigd:
1. Na hoofdstuk 5 wordt ingevoegd:
HOOFDSTUK 5A. ACCREDITATIE IN HET HOGER ONDERWIJS
Artikel 5a.1. Reikwijdte
TITEL 1. ACCREDITATIEORGAAN
Artikel 5a.2. Instelling en taken accreditatieorgaan
Artikel 5a.3. Samenstelling accreditatieorgaan
Artikel 5a.4. Bezoldiging of schadeloosstelling
Artikel 5a.5. Bestuursreglement
Artikel 5a.6. Begroting
Artikel 5a.7. Jaarverslag
TITEL 2. ACCREDITATIE EN TOETS NIEUWE OPLEIDING
Artikel 5a.8. Accreditatiekaders en toetsingskaders
Artikel 5a.8a. Bekendmaking beoordelende instanties
Artikel 5a.9. Accreditatie opleiding
Artikel 5a.10. Accreditatierapport
Artikel 5a.11. Toets nieuwe opleiding
Artikel 5a.12. Gevolgen verlies accreditatie
Artikel 5a.12a. Herstelperiode accreditatie
TITEL 3. OVERIGE BEPALINGEN
Artikel 5a.13. Goedkeuring tarieven
Artikel 5a.14. Inlichtingen
Artikel 5a.15. Vernietiging van besluiten
Artikel 5a.16. Taakverwaarlozing.
2. De opschriften van de artikelen 6.3, 6.4, 6.8 en 6.11 worden vervangen door: [vervallen].
3. «Artikel 6.5. Ontneming rechten ten aanzien van bestaande opleidingen» wordt vervangen door: Artikel 6.5. Ontneming rechten aan opleidingen.
4. Vervallen.
5. In het opschrift van de artikelen 6.6 en 6.10 vervalt: bestaande.
6. Na hoofdstuk 16 wordt ingevoegd:
HOOFDSTUK 17. OVERGANGS- EN INVOERINGSBEPALINGEN WIJZIGINGSWETTEN
TITEL 1. OVERGANGSRECHT WET VAN 6 JUNI 2002 HOUDENDE WIJZIGING VAN ONDER MEER DE WET OP HET HOGER ONDERWIJS EN HET WETENSCHAPPELIJK ONDERZOEK IN VERBAND MET DE INVOERING VAN ACCREDITATIE IN HET HOGER ONDERWIJS
Artikel 17.1. Overgangsrecht begroting accreditatieorgaan
Artikel 17.2. Overgangsrecht accreditatieplicht in het hoger onderwijs
Artikel 17.3. Aanpassing CROHO
Artikel 17.4. Overgangsrecht onderzoek op grond van artikel 1.18, tweede lid
Artikel 17.5. Overgangsrecht adviescommissie onderwijsaanbod
Artikel 17.6. Bezwaar en beroep
Artikel 17.7. Evaluatie accreditatie in het hoger onderwijs.
Indien het bij koninklijke boodschap van 5 juni 2001 ingediende voorstel van wet op het onderwijstoezicht (Kamerstukken II, 2000/2001, 27 783) tot wet wordt verheven en in werking is getreden, wordt die wet als volgt gewijzigd:
In artikel 1 worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1. In onderdeel e wordt na «de Wet educatie en beroepsonderwijs,» ingevoegd:
– de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek,.
2. In onderdeel k wordt «of deelnemer» vervangen door:, deelnemer, student of extraneus.
Voor artikel 10 wordt een artikel 9a ingevoegd, luidende:
Na hoofdstuk 3 wordt een nieuw hoofdstuk ingevoegd, luidende:
Dit hoofdstuk is van toepassing op het accreditatieorgaan, bedoeld in artikel 5a.2 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, de in artikel 1.8 van die wet bedoelde universiteiten, hogescholen en de Open Universiteit en op de universiteiten en hogescholen die krachtens artikel 6.9 van die wet zijn aangewezen.
1. De inspectie houdt toezicht op het accreditatieorgaan, bedoeld in artikel 5a.2 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, de accreditatie, bedoeld in artikel 1.1, onderdeel s, van die wet, en de toets nieuwe opleiding, bedoeld in artikel 1.1, onderdeel t, van die wet.
2. De inspectie kan Onze Minister voorstellen een voorziening te treffen als bedoeld in artikel 5a.16 van de wet, bedoeld in het eerste lid, indien:
a. is gebleken dat de kwaliteit van de accreditatie en de toets nieuwe opleiding door het accreditatieorgaan onvoldoende is of is geweest, of
b. niet of niet meer wordt voldaan aan hetgeen bij of krachtens deze wet en de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek is bepaald.
1. De inspectie voert de in artikel 3 bedoelde taken uit door onderzoek naar de naleving door instellingen van de voorschriften, bedoeld in de artikelen 6.5, eerste lid onderdeel b, en 6.10, eerste lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek.
2. De artikelen 10, derde tot en met vijfde lid, en 13 zijn van overeenkomstige toepassing.
1. Naast het onderzoek, bedoeld in artikel 14c, kan de inspectie incidenteel onderzoek verrichten naar:
a. aspecten van de kwaliteit van het stelsel van hoger onderwijs in zijn geheel, en
b. de naleving door instellingen van de voorschriften, bedoeld in de artikelen 6.5, eerste lid onderdeel b, en 6.10, eerste lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek.
2. De artikelen 15 en 16 zijn van overeenkomstige toepassing, tenzij de aard of omvang van het onderzoek zich tegen openbare rapportage verzetten.
Indien het bij koninklijke boodschap van 5 juni 2001 ingediende voorstel van wet op het onderwijstoezicht (Kamerstukken II, 2000/2001, 27 783) tot wet wordt verheven en in werking is getreden, wordt de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek als volgt gewijzigd:
In artikel 1.1, onder l, wordt «de inspectie, bedoeld in artikel 5.1» vervangen door: de inspectie, bedoeld in de Wet op het onderwijstoezicht.
In artikel 1.4, vierde lid, wordt «de inspectie, bedoeld in de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra, de Wet educatie en beroepsonderwijs en de Wet op het voortgezet onderwijs» vervangen door: de inspectie.
Artikel 15.1 wordt als volgt gewijzigd:
1. Onder vernummering van het tweede lid tot derde lid wordt een nieuw tweede lid ingevoegd, luidende:
2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing indien het instellingsbestuur, het personeel van een instelling of het accreditatieorgaan in strijd handelt met artikel 9 van de Wet op het onderwijstoezicht.
2. Het derde lid komt te luiden:
3. Onze minister kent de rijksbijdrage wederom toe, indien blijkt dat de reden voor de toepassing van het eerste of tweede lid is vervallen.
Vervallen
Indien het bij koninklijke boodschap van 22 december 1997 ingediende voorstel tot wijziging van enkele onderwijswetten in verband met de invoering van persoonsgebonden nummers in het onderwijs (Kamerstukken II 1997/98, 25 828, nr. 2) tot wet is verheven voordat deze wet in werking is getreden, terwijl artikel V van die wet nog niet in werking is getreden, wordt in artikel V, onderdeel A, «aan het slot van onderdeel q door een puntkomma, een nieuw onderdeel toegevoegd: r. persoonsgebonden nummer:» vervangen door: punt aan het slot van onderdeel t door een puntkomma, een nieuw onderdeel toegevoegd: u. persoonsgebonden nummer:.
In de Wet studiefinanciering 20002 worden de volgende wijzigingen aangebracht:
Artikel 2.8 wordt als volgt gewijzigd:
1. De tekst wordt voorzien van de nummeraanduiding eerste lid.
2. In het eerste lid wordt na «bekostigde instelling» toegevoegd: voorzover die opleiding is geaccrediteerd als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel s, van de WHW of de toets nieuwe opleiding, bedoeld in artikel 1.1, onderdeel t, van de WHW, met positief gevolg heeft ondergaan.
3. Er wordt een tweede lid toegevoegd, luidende:
2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing gedurende de termijn, bedoeld in de artikelen 5a.12, eerste, vierde en vijfde lid, 5a.12a, eerste lid, 5a.15, tweede lid, of 6.5, tweede lid, van de WHW.
Artikel 2.9 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt in onderdeel a na «instelling» ingevoegd: , voorzover die opleiding is geaccrediteerd als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel s, van de WHW of de toets nieuwe opleiding, bedoeld in artikel 1.1, onderdeel t, van de WHW, met positief gevolg heeft ondergaan.
2. In het eerste lid wordt in onderdeel c na «aangewezen» ingevoegd: , voorzover die opleiding is geaccrediteerd als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel s, van de WHW of de toets nieuwe opleiding, bedoeld in artikel 1.1, onderdeel t, van de WHW, met positief gevolg heeft ondergaan.
3. Onder vernummering van het tweede lid tot derde lid wordt een nieuw tweede lid ingevoegd, luidende:
2. Het eerste lid, onderdelen a en c, is van overeenkomstige toepassing gedurende de termijn, bedoeld in de artikelen 5a.12, eerste en vierde lid, 5a.12a, eerste lid, of 5a.15, tweede lid, van de WHW.
Artikel 2.11 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten3 komt te luiden:
1. Voor tegemoetkoming ingevolge afdeling 5.1 kan een student in aanmerking komen die als student is ingeschreven voor het volgen van een lerarenopleiding aan een bekostigde universiteit of hogeschool, genoemd in de bijlage van de WHW:
a. voorzover die opleiding is geaccrediteerd als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel s, van de WHW of de toets nieuwe opleiding, bedoeld in artikel 1.1, onderdeel t, van de WHW, met positief gevolg heeft ondergaan, of
b. gedurende de termijn, bedoeld in de artikelen 5a.12, eerste, vierde lid en vijfde lid, 5a.12a, eerste lid, 5a.15, tweede lid, of 6.5, tweede lid, van de WHW.
2. Voor tegemoetkoming ingevolge afdeling 5.1 kan een student in aanmerking komen die als student is ingeschreven voor het volgen van een lerarenopleiding aan een aangewezen instelling als bedoeld in de artikelen 6.9 of 6.14 van de WHW:
a. voorzover die opleiding is geaccrediteerd als bedoeld in 1.1, onderdeel s, van de WHW of de toets nieuwe opleiding, bedoeld in artikel 1.1, onderdeel t, van de WHW, met positief gevolg heeft ondergaan, of
b. gedurende de termijn, bedoeld in de artikelen 5a.12, eerste en vierde lid, 5a.12a, eerste lid, of 5a.15, tweede lid, WHW.
De tekst van de Wet op het onderwijstoezicht wordt in het Staatsblad geplaatst. Voor de plaatsing in het Staatsblad stelt Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen de nummering van de artikelen en hoofdstukken opnieuw vast en brengt hij de in deze wet voorkomende aanhalingen van de artikelen en hoofdstukken met de nieuwe nummering in overeenstemming.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
histnootDe Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,
L. M. L. H. A. Hermans
De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij a.i.,
W. A. F. G. Vermeend
Uitgegeven de achttiende juni 2002
De Minister van Justitie,
A. H. Korthals
Zie voor de behandeling in de Staten-Generaal:
Kamerstukken II 2000/2001; 2001/2002, 27 920.
Handelingen II 2001/2002, blz. 3266–3281; 3333–3334; 3493.
Kamerstukken I 2001/2002, 27 920 (231, 231c(h), 231d); (232a) (232b) (232e).
Handelingen I 2001/2002, zie vergadering d.d. 4 juni 2002.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2002-302.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.