Besluit van 6 februari 2001, houdende vaststelling van de regels rond het recht op militair arbeidsongeschiktheids- of invaliditeitspensioen voor het bereiken van de leeftijd van 65 jaar (Besluit aanvullende arbeidsongeschiktheids- en invaliditeitsvoorzieningen militairen)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Defensie van 19 februari 1999, nr. P/99000777;

Gelet op artikel 2, vijfde lid, van de Kaderwet militaire pensioenen;

De Raad van State gehoord (advies van 27 april 1999, No. W07.99.0082/II);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Defensie van 1 februari 2001, nr. P/2001000559;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Paragraaf 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

a. militair: de beroepsmilitair, dienstplichtige of reservist;

b. WAO: de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering;

c. arbeidsongeschiktheidsuitkering: een uitkering ingevolge de WAO, de aanspraak op vakantie-uitkering daaronder begrepen;

d. ontslaguitkering: een uitkering ingevolge het Werkloosheidsbesluit defensie-personeel of het Werkloosheidsbesluit beroepsmilitairen bepaalde tijd;

e. pensioenreglement: het pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP;

f. berekeningsgrondslag:

1e voor de beroepsmilitair: voor zover daarover de verplichting tot premieafdracht in de zin van het pensioenreglement heeft bestaan, de som van de militaire inkomsten uit het jaar voorafgaande aan zijn ontslag;

2e voor de reservist en dienstplichtige: het bedrag van de inkomsten die hij in het jaar voorafgaande aan het einde van zijn werkelijke dienst uit hoofde van zijn beroep of bedrijf zou hebben kunnen genieten indien hij niet in werkelijke dienst zou zijn geweest;

g. suppletieregeling: de Suppletieregeling gedeeltelijk arbeidsongeschikten sector Defensie.

Artikel 2 Arbeidsongeschiktheid en invaliditeit

  • 1. Voor de toepassing van dit besluit wordt onder arbeidsongeschiktheid met dienstverband verstaan: een arbeidsongeschiktheid ten gevolge van ziekten of gebreken, die in overwegende mate hun oorzaak vinden in de aard van de aan de militair opgedragen werkzaamheden of in de bijzondere omstandigheden, waaronder zij moesten worden verricht, en niet aan zijn schuld of onvoorzichtigheid zijn te wijten.

  • 2. Indien ingevolge het eerste lid voor een bepaalde ziekte of gebrek arbeidsongeschiktheid met dienstverband is aangenomen, dan geldt dit eveneens voor een arbeidsongeschiktheid ten gevolge van een andere ziekte of gebrek waarvoor dat verband niet kan worden aangenomen.

  • 3. Voor de toepassing van dit besluit wordt onder invaliditeit met dienstverband verstaan: een invaliditeit van tenminste 10% tengevolge van:

    a. verwonding, ziekten of gebreken, welke zijn veroorzaakt door de uitoefening van de militaire dienst in geval van buitengewone of daarmee vergelijkbare omstandigheden;

    b. ziekten of gebreken, welke het gevolg zijn van verrichtingen of vermoeienissen aan de uitoefening van de militaire dienst in geval van buitengewone of daarmee vergelijkbare omstandigheden verbonden, dan wel welke tot uiting zijn gekomen onder overwegende invloed van die verrichtingen of vermoeienissen; of

    c. ziekten of gebreken, welke zijn ontstaan, tot uiting zijn gekomen of verergerd mede door inwerking van bijzondere, zeer nadelige invloeden, waaraan de beroepsmilitair in verband met de uitoefening van de militaire dienst in geval van buitengewone of daarmee vergelijkbare omstandigheden is blootgesteld geweest;

  • 4. Onder uitoefening van de militaire dienst wordt verstaan:

    a. de uitvoering van expliciet of impliciet gegeven dienstopdrachten of dienstbevelen;

    b. het verrichten van handelingen of activiteiten in het kader van algemene of bijzondere dienstverrichtingen; of

    c. activiteiten, die gezien het daaraan verbonden dienstbelang als uitoefening van die dienst aangemerkt kunnen worden.

  • 5. Onder buitengewone of daarmee vergelijkbare omstandigheden wordt verstaan:

    a. een uitzonderingstoestand in de zin van de Coördinatiewet uitzonderingstoestanden;

    b. de deelname aan operaties ter bevordering of handhaving van de internationale rechtsorde;

    c. de verlening van bijstand, zoals onder meer bedoeld in artikel 71 Wetboek van Militair Strafrecht, de artikelen 58, 59 of 60 van de Politiewet 1993 en artikel 146, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, voor zover sprake is van een verhoogd risico.

  • 6. Tot de buitengewone omstandigheden in de zin van het vijfde lid worden mede gerekend:

    a. het onder oorlogsnabootsende omstandigheden in praktijk brengen van theoretisch onderwezen bekwaamheden teneinde aldus de bedrevenheid in het uitvoeren van oorlogstaken te verwerven, op te voeren of te onderhouden, voor zover sprake is van een verhoogd risico;

    b. afzonderlijk door Onze Minister te bepalen gevallen die bijzonder van aard zijn en waarbij een verhoogd risico aanwezig is;

    een en ander voor zover de gebruikelijke veiligheidsmaatregelen ter bescherming van de gezondheid geheel of gedeeltelijk door de regionale bevelhebbers der Koninklijke Marine, de commandant van het Korps Mariniers, de bevelhebber der Land- of der Luchtstrijdkrachten, dan wel de commandant van de Koninklijke Marechaussee buiten werking zijn gesteld.

  • 7. Voor elke verwonding, ziekte of gebrek wordt afzonderlijk vastgesteld of sprake is van invaliditeit met dienstverband.

  • 8. Indien voor een bepaalde verwonding, ziekte of gebrek invaliditeit met dienstverband is vastgesteld betekent dit dat voor die aandoening, indien die aandoening leidt tot arbeidsongeschiktheid en die arbeidsongeschiktheid in overwegende mate haar oorzaak vindt in de invaliditeit met dienstverband, eveneens sprake is van arbeidsongeschiktheid met dienstverband.

  • 9. Op het onderzoek naar de toepasselijkheid van dit besluit is het Besluit procedure geneeskundig onderzoek blijvende dienstongeschiktheid en pensioenkeuring militairen van toepassing.

  • 10. Onze Minister kan met betrekking tot dit artikel nadere en, zo nodig, afwijkende regels stellen.

Paragraaf 2 Aanspraken voor de beroepsmilitair

Artikel 3 Het arbeidsongeschiktheidspensioen

  • 1. De beroepsmilitair die ter zake van ziekten of gebreken uit zijn militaire betrekking is ontslagen heeft, zolang vanwege die betrekking recht bestaat op een arbeidsongeschiktheidsuitkering, recht op een arbeidsongeschiktheidspensioen.

  • 2. Eveneens recht op arbeidsongeschiktheidspensioen heeft de op andere gronden ontslagen beroepsmilitair die binnen een maand na zijn ontslag of in de periode waarin hij recht heeft op een ontslaguitkering alsnog arbeidsongeschikt wordt en aan die arbeidsongeschiktheid recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontleent.

  • 3. Het arbeidsongeschiktheidspensioen wordt vastgesteld op het bij de mate van arbeidsongeschiktheid behorende percentage van de berekeningsgrondslag. Dat percentage is:

    a. indien er sprake is van de onder b bedoelde individuele bijverzekering:

    bij een arbeidsongeschiktheid van:

    80% of meer: 70%

    65 tot 80%: 50,75%

    55 tot 65%: 42%

    45 tot 55%: 35%

    35 tot 45%: 28%

    25 tot 35%: 21%

    15 tot 25%: 14%

    b. indien de rechthebbende als werknemer de keuze heeft gemaakt om af te zien van de individuele bijverzekering tegen de gevolgen van de verlaging van zijn arbeidsongeschiktheidspensioen:

    in de periode, bedoeld in artikel 21a van de WAO, de onder a genoemde percentages, en in de periode, bedoeld in artikel 21b van de WAO:

    bij een arbeidsongeschiktheid van:

    80% of meer: 65%

    65 tot 80%: 47,25%

    55 tot 65%: 39%

    45 tot 55%: 32,5%

    35 tot 45%: 26%

    25 tot 35%: 19,5%

    15 tot 25%: 13%

  • 4. Een krachtens het derde lid toepasselijk berekeningspercentage van 70 wordt vervangen door een percentage van 75 indien de militair op het tijdstip van ingang van zijn arbeidsongeschiktheidspensioen 55 jaar of ouder is.

  • 5. Waar sprake is van arbeidsongeschiktheid met dienstverband worden de in het derde en vierde lid bedoelde percentages vervangen door:

    bij een arbeidsongeschiktheid van:

    80% of meer: 90,02%

    65 tot 80%: 73,31%

    55 tot 65%: 56,59%

    45 tot 55%: 45,01%

    35 tot 45%: 34,08%

    25 tot 35%: 22,50%

    15 tot 25%: 15%

  • 6. In afwijking van het derde, vierde en vijfde lid en met inachtneming van het zevende lid, wordt het arbeidsongeschiktheidspensioen van de rechthebbende die in een althans voorlopig blijvende toestand van hulpbehoevendheid verkeert, waardoor hij geregeld oppassing en verzorging nodig heeft, bepaald op het bedrag dat nodig is om de arbeidsongeschiktheidsuitkering aan te vullen tot ten hoogste 100% van de, zo nodig op 261 maal het in het eerste lid van artikel 9 van de Coördinatiewet Sociale Verzekering bedoelde dagloon gemaximeerde, berekeningsgrondslag.

  • 7. Het zesde lid vindt geen toepassing indien de rechthebbende in een inrichting is opgenomen en de kosten van verblijf ten laste van een verzekering inzake ziektekosten komen.

  • 8. Het arbeidsongeschiktheidspensioen wordt uitbetaald voor zover het de arbeidsongeschiktheidsuitkering van de rechthebbende, verhoogd met diens eventuele suppletie krachtens de suppletieregeling, overschrijdt.

  • 9. Indien ingevolge de WAO recht bestaat op een zowel aan de militaire als een andere dienstbetrekking te ontlenen uitkering of op een niet rechtstreeks uit de militaire dienstbetrekking voortkomende uitkering waarin de ziekten of gebreken die tot het ontslag als militair hebben geleid een rol of mede een rol spelen, wordt bij de toepassing van de voorgaande leden gerekend met de bij die ziekten of gebreken passende mate van arbeidsongeschiktheid en het bedrag aan arbeidsongeschiktheidsuitkering dat daar ingevolge die wet aan wordt verbonden.

  • 10. Indien de ziekten of gebreken die tot het ontslag als militair hebben geleid na een periode van arbeidsgeschiktheid opnieuw tot arbeidsongeschiktheid leiden, die arbeidsongeschiktheid niet leidt tot de toekenning van een nieuwe arbeidsongeschiktheidsuitkering en het recht op de oude arbeidsongeschiktheidsuitkering wegens het verstrijken van de daarvoor geldende termijnen niet kan herleven, wordt bij de toepassing van de voorgaande leden gerekend met het bedrag aan arbeidsongeschiktheidsuitkering dat zou zijn toegekend indien die belemmering niet bestond.

  • 11. Bij de toepassing van dit artikel wordt uitgegaan van de met inachtneming van artikel 44 van de WAO vast te stellen mate van arbeidsongeschiktheid en van het bedrag aan arbeidsongeschiktheidsuitkering waarop recht bestaat voor de mogelijke vermindering daarvan met andere arbeidsongeschiktheidsuitkeringen en voor de eventuele toepassing van een administratieve sanctie.

Artikel 4 Het garantiepensioen

De som van het arbeidsongeschiktheidspensioen, het invaliditeitspensioen, de suppletie en de arbeidsongeschiktheidsuitkering waarop ingevolge de voorgaande artikelen, artikel 7, de suppletieregeling en de WAO aanspraak bestaat, is over enige betalingstermijn niet lager dan het aan dezelfde militaire betrekking te ontlenen ouderdomspensioen krachtens het pensioenreglement, zonder toepassing van de daarbij te hanteren franchise berekend naar de op het moment van ontslag uit die betrekking aan te wijzen diensttijd. Indien de betreffende som lager is dan dat ouderdomspensioen heeft de belanghebbende bij wijze van garantiepensioen recht op het verschil.

Artikel 5 Kortingen en beperkingen met betrekking tot het arbeidsongeschiktheidspensioen

  • 1. Indien de rechthebbende op een arbeidsongeschiktheidspensioen andere inkomsten uit of in verband met arbeid geniet, anders dan de hem op grond van dezelfde dienstbetrekking toekomende arbeidsongeschiktheidsuitkering of suppletie krachtens de suppletieregeling, zijn daaraan gekoppelde ontslaguitkering of invaliditeitspensioen, dan wel de op dat invaliditeitspensioen verstrekte bijzondere invaliditeitsverhoging, bedraagt de som van die inkomsten en zijn aan de arbeidsongeschiktheid te relateren rechten, het garantiepensioen daaronder begrepen, niet meer dan de berekeningsgrondslag. Een positief verschil tussen die som en de berekeningsgrondslag wordt voor zoveel mogelijk op zijn arbeidsongeschiktheidspensioen en zijn eventuele garantiepensioen in mindering gebracht. Inkomsten die al voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid naast de militaire werden genoten en de eventuele vervangende inkomsten in verband daarmee, blijven daarbij, voor zover zij althans niet voortkomen uit een verhoogde werkzaamheid na het ontslag als militair, buiten beschouwing.

  • 2. Een niet rechtstreeks uit de loonontwikkeling voortkomende algemene neerwaartse wijziging van de WAO-uitkeringen wordt niet door de arbeidsongeschiktheidspensioenen gecompenseerd dan nadat daarover tussen de sociale partners in het Sectoroverleg Defensie overeenstemming is bereikt.

  • 3. Onze Minister kan een arbeidsongeschiktheidspensioen weigeren of verminderen indien ten aanzien van de arbeidsongeschiktheidsuitkering een sanctie overeenkomstig de WAO is toegepast. Hij neemt daarbij het sanctiebeleid dat ten aanzien van die arbeidsongeschiktheidsuitkering is toegepast voor zoveel mogelijk inacht.

Artikel 6 Verhoging tot minimumloon

  • 1. Indien de som van het krachtens de voorgaande artikelen vastgestelde arbeidsongeschiktheidspensioen en de andere inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf van de rechthebbende, met uitzondering van de in artikel 8 bedoelde bijzondere invaliditeitsverhoging, de aan zijn arbeidsongeschiktheid, invaliditeit met dienstverband of werkloosheid te relateren andere inkomsten daaronder begrepen, minder bedraagt dan het op enig moment geldend en met de daarbij behorende vakantie-uitkering verhoogde wettelijk minimumloon voor een volwassene op jaarbasis, wordt dat pensioen verhoogd met het bedrag dat nodig is om die som tot dat minimumloon te verhogen.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde verhoging bedraagt niet meer dan het verschil tussen enerzijds de voor de berekening van het arbeidsongeschiktheidspensioen geldende berekeningsgrondslag en anderzijds de som van dat pensioen en de aan dezelfde militaire betrekking te ontlenen arbeidsongeschiktheidsuitkering en tevens niet meer dan 30 procent van het in het eerste lid bedoelde minimumloon.

Artikel 7 Het invaliditeitspensioen

  • 1. De beroepsmilitair bij wie een bepaalde mate van invaliditeit met dienstverband is vastgesteld heeft uit hoofde van zijn ontslag uit de militaire betrekking waarin die invaliditeit is ontstaan recht op een invaliditeitspensioen.

  • 2. Het bedrag van het in het eerste lid bedoelde invaliditeitspensioen is gelijk aan zoveel procent van de bij de betreffende militaire betrekking behorende berekeningsgrondslag als de mate van invaliditeit met dienstverband beloopt.

  • 3. Het in het eerste en tweede lid bedoelde invaliditeitspensioen wordt uitbetaald voor zover het de som van de arbeidsongeschiktheidsuitkering, verhoogd met de eventuele suppletie krachtens de suppletieregeling en het arbeidsongeschiktheidspensioen van de rechthebbende overschrijdt.

  • 4. De berekeningsgrondslag voor het invaliditeitspensioen bedraagt niet minder dan f 37 538,54.

Artikel 8 De bijzondere invaliditeitsverhoging

  • 1. De beroepsmilitair met een recht op invaliditeitspensioen heeft recht op een bijzondere invaliditeitsverhoging van:

    a. 40 procent van de in artikel 7 bedoelde berekeningsgrondslag indien de mate van invaliditeit met dienstverband waaraan dat recht op pensioen wordt ontleend 100 procent bedraagt,

    b. 30 procent van die berekeningsgrondslag indien die mate van invaliditeit ten minste 80 maar minder dan 100 procent bedraagt,

    c. 20 procent van die berekeningsgrondslag indien die mate van invaliditeit ten minste 60 maar minder dan 80 procent bedraagt,

    d. 10 procent van die berekeningsgrondslag indien die mate van invaliditeit ten minste 40 maar minder dan 60 procent bedraagt,

    e. 5 procent van die berekeningsgrondslag indien die mate van invaliditeit ten minste 20 maar minder dan 40 procent bedraagt,

    en daling van die percentages voor de toekomst niet aannemelijk wordt geacht.

  • 2. Indien de invaliditeit met dienstverband waaraan het recht op invaliditeitspensioen wordt ontleend bestaat of mede bestaat uit:

    a. het verlies van een der ledematen,

    b. een belangrijke misvorming van het gelaat, welke door hulpmiddelen niet voldoende is te verbergen, zodat de rechthebbende de omgang met zijn medemensen ernstig wordt bemoeilijkt,

    c. onbruikbaarheid van een der ledematen dan wel uit een toestand, welke met een zodanige onbruikbaarheid is gelijk te stellen,

    d. een zodanige vermindering van de beweeglijkheid of bruikbaarheid van twee of meer ledematen, dat de toestand van de rechthebbende is gelijk te stellen met die, bedoeld onder c, of

    e. een zodanige beperking van het gezichtsvermogen, dat het vermogen om zich zelfstandig te bewegen er ernstig door wordt getroffen,

    bedraagt de bijzondere invaliditeitsverhoging niet minder dan 30 procent van de in het eerste lid bedoelde berekeningsgrondslag.

  • 3. Indien de invaliditeit met dienstverband waaraan het recht op invaliditeitspensioen wordt ontleend bestaat of mede bestaat uit:

    a. het verlies van twee of meer ledematen,

    b. het totale verlies van het gezichtsvermogen in beide ogen dan wel uit een toestand, welke met blindheid is gelijk te stellen, of

    c. onbruikbaarheid van twee of meer ledematen dan wel uit een toestand, welke met een zodanige onbruikbaarheid is gelijk te stellen,

    bedraagt de bijzondere invaliditeitsverhoging niet minder dan 40 procent van de in het eerste lid bedoelde berekeningsgrondslag.

  • 4. Voor de toepassing van het tweede en derde lid worden handen en voeten onder ledematen begrepen.

  • 5. Indien de invaliditeit met dienstverband bestaat uit meerdere van de in het tweede en derde lid omschreven omstandigheden, bedraagt de bijzondere invaliditeitsverhoging niet meer dan 40 procent van de in het eerste lid bedoelde berekeningsgrondslag.

  • 6. Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op de beroepsmilitair die ondanks ongeschiktheid in militaire dienst wordt gehandhaafd. De bijzondere invaliditeitsverhoging wordt in dat geval, vanaf het moment dat tot handhaving wordt besloten, vastgesteld aan de hand van het pensioengevend inkomen dat over enige betalingstermijn wordt genoten.

Artikel 9 De herplaatsingstoelage

  • 1. Recht op een herplaatsingstoelage heeft de arbeidsongeschikte beroepsmilitair die:

    a. wordt herplaatst in een of meer andere dienstbetrekkingen, en

    b. niet volledig arbeidsongeschikt is, en

    c. zijn resterende verdiencapaciteit volledig benut.

  • 2. De herplaatsingstoelage bedraagt het nadelig verschil tussen enerzijds de berekeningsgrondslag waarnaar het arbeidsongeschiktheidspensioen moet of zou moeten worden berekend en anderzijds het totaal van de daarmee overeenkomende inkomsten uit de nieuwe dienstbetrekking, de arbeidsongeschiktheidsuitkering en het arbeidsongeschiktheidspensioen.

  • 3. Bij herplaatsing in een dienstbetrekking op grond waarvan de gewezen beroepsmilitair deelnemer is krachtens het pensioenreglement, wordt bij de toepassing van het tweede lid als inkomsten uit de nieuwe dienstbetrekking aangemerkt het inkomen in de nieuwe dienstbetrekking, bedoeld in artikel 3.1. van het vorengenoemde pensioenreglement.

  • 4. De loonsuppletie, bedoeld in artikel 32 van de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten, wordt gerekend tot de in het tweede lid bedoelde inkomsten uit de nieuwe dienstbetrekking.

  • 5. Het recht op een herplaatsingstoelage vervalt met ingang van de eerste dag van de maand volgende op die waarin niet meer aan de voorwaarden voor de toekenning ervan wordt voldaan.

Paragraaf 3 Aanspraken voor de dienstplichtige en reservist

Artikel 10 Arbeidsongeschiktheidsverhoging

  • 1. De dienstplichtige of reservist bij wie een bepaalde mate van arbeidsongeschiktheid met dienstverband is vastgesteld die is ontstaan in het met een ontslag als zodanig beëindigde tijdvak van zijn werkelijke dienst en die in verband met die beëindiging in het genot is van een uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen of een daarmee vergelijkbare andere wettelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering, heeft recht op een verhoging van die uitkering tot een percentage van zijn berekeningsgrondslag van:

    bij een mate van arbeidsongeschiktheid van:

    80% of meer: 90,02%

    65 tot 80%: 73,31%

    55 tot 65%: 56,59%

    45 tot 55%: 45,01%

    35 tot 45%: 34,08%

    25 tot 35%: 22,50%

    15 tot 25%: 15,00%

  • 2. De artikelen 4, 5 en 6 zijn op de in het eerste lid bedoelde verhoging van overeenkomstige toepassing.

  • 3. De in het eerste lid bedoelde verhoging behoort niet tot de inkomsten die ingevolge de kortingsbepalingen van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen of een daarmee vergelijkbare andere wettelijke regeling op een arbeidsongeschiktheidsuitkering kunnen worden gekort.

Artikel 11 Invaliditeitspensioen en bijzondere invaliditeitsverhoging

  • 1. De dienstplichtige of reservist bij wie een bepaalde mate van invaliditeit met dienstverband is vastgesteld die is ontstaan in het met een ontslag als zodanig beëindigde tijdvak van zijn werkelijke dienst, heeft recht op een invaliditeitspensioen.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde gewezen militair heeft naar de daartoe in artikel 8 neergelegde normen en voorwaarden recht op een bijzondere invaliditeitsverhoging.

  • 3. De in het eerste en tweede lid bedoelde rechten worden vastgesteld met overeenkomstige toepassing van artikel 7, eerste, tweede en vierde lid en artikel 8.

  • 4. Het invaliditeitspensioen voor de dienstplichtige of reservist wordt uitbetaald voor zover het de som van de aan dezelfde dienstverhouding te ontlenen uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen en de in artikel 10 bedoelde verhoging daarvan overschrijdt.

  • 5. Het in het eerste lid bedoelde invaliditeitspensioen behoort niet tot de inkomsten die ingevolge de kortingsbepalingen van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen of een daarmee vergelijkbare andere wettelijke regeling op een arbeidsongeschiktheidsuitkering kunnen worden gekort.

  • 6. Nadere voorschriften voor de vaststelling van de bij toepassing van dit artikel te hanteren berekeningsgrondslag worden neergelegd in een ministeriële regeling.

Paragraaf 4 Gemeenschappelijke bepalingen

Artikel 12 Toeslag

  • 1. Op het bedrag van het krachtens de voorgaande artikelen te berekenen pensioenen bestaat recht op een toeslag van:

    a. 15 procent van het totaalbedrag indien de te hanteren berekeningsgrondslag betrekking heeft op een tijdvak voor 1 januari 1986;

    b. 4,5 procent van het totaalbedrag indien de te hanteren berekeningsgrondslag betrekking heeft op een tijdvak gelegen tussen 31 december 1985 en 1 januari 1995, en

    c. voor zolang er recht bestaat op een invaliditeitspensioen, 4,5 procent van het totaalbedrag indien de te hanteren berekeningsgrondslag betrekking heeft op een tijdvak na 31 december 1994.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde toeslag bedraagt ten hoogste 4,5 procent van f 82 796,88 onderscheidenlijk 15 procent van f 72 309,80.

  • 3. Voor de dienstplichtige of reservist wordt het bedrag van de uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen bij het in het eerste lid bedoelde totaalbedrag betrokken.

Artikel 13 Uitkering bij overlijden

  • 1. Zo spoedig mogelijk na het overlijden van de rechthebbende op een pensioen, een pensioenverhoging of een herplaatsingtoelage wordt aan de partner van wie hij niet duurzaam gescheiden leefde een uitkering toegekend gelijk aan het totaal van de aanspraken op het overlijdensmoment over een tijdvak van twee maanden. Bij de vaststelling van de uitkering wordt artikel 3, achtste lid, niet toegepast. Een overlijdensuitkering op grond van het genot van de in dat lid bedoelde arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt op het gevonden bedrag in mindering gebracht.

  • 2. Bij ontstentenis van een partner als bedoeld in het eerste lid komt de overlijdensuitkering toe aan de wezen die ingevolge het pensioenreglement of het Besluit bijzondere militaire pensioenen aan het overlijden recht op wezenpensioen kunnen ontlenen.

  • 3. Bij ontstentenis van zowel een partner als bedoeld in het eerste lid, als van wezen, bedoeld in het tweede lid, geschiedt de overlijdensuitkering ten behoeve van de ouders, meerderjarige kinderen, broers of zusters, indien de overledene kostwinner was van de genoemde betrekkingen.

  • 4. Indien de overledene geen betrekkingen nalaat als bedoeld in de voorgaande leden, kan het bedrag van de overlijdensuitkering geheel of gedeeltelijk worden uitgekeerd voor de betaling van de kosten van de laatste ziekte en van de lijkbezorging, indien de nalatenschap van de overledene voor de betaling van die kosten ontoereikend is.

  • 5. Het eerste tot en met derde lid zijn van overeenkomstige toepassing in geval van vermissing van een rechthebbende.

Artikel 14 Indexering

  • 1. De berekeningsgrondslagen worden overeenkomstig in hoofdstuk 12 van het pensioenreglement aangepast aan de algemene bezoldigingswijzigingen van het overheidspersoneel. De pensioenen, verhogingen en toelagen, de verhoging, bedoeld in artikel 8, zesde lid, uitgezonderd, worden aan de hand van die aangepaste berekeningsgrondslagen herberekend.

  • 2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op de bedragen, genoemd in artikel 7, vierde lid, 11, derde lid, en 12, tweede lid.

Artikel 15 Toekenning

  • 1. De pensioenen, pensioenverhogingen en toelagen worden toegekend op aanvraag van de belanghebbende en worden op een jaarbedrag vastgesteld.

  • 2. De pensioenen, pensioenverhogingen en toelagen gaan in op de dag waarop het recht daarop ontstaat.

  • 3. In afwijking van het tweede lid gaat een pensioen, een verhoging of een toelage waarvoor de aanvraag niet tijdig bij Onze Minister is ingekomen niet eerder in dan een jaar voor de dag van binnenkomst van het verzoek.

  • 4. Een wijziging van de aanspraken door een verandering van de mate van arbeidsongeschiktheid gaat in op het moment waarop in dat verband de bijbehorende arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt gewijzigd.

  • 5. Een wijziging van de aanspraken door een wijziging van de mate van invaliditeit met dienstverband gaat in:

    a. indien het onderzoek naar die mate van invaliditeit ambtshalve plaatsvond en het berekeningspercentage moet worden verhoogd, met ingang van de dagtekening van de uitnodiging tot herkeuring aan de belanghebbende;

    b. indien het onderzoek naar die mate van invaliditeit op verzoek van de belanghebbende plaatsvond en het berekeningspercentage moet worden verhoogd, met ingang van de dag waarop die mate van invaliditeit geacht kan worden te zijn toegenomen, doch niet eerder dan met ingang van de dag, liggende een jaar voor de dag van binnenkomst van het betreffende verzoek;

    c. indien het onderzoek naar de mate van invaliditeit met dienstverband uitwijst dat het berekeningspercentage moet worden verlaagd, met ingang van de eerste dag van de maand volgende op die waarin aan de belanghebbende het bericht van die verlaging is verzonden.

  • 6. Bij de toepassing van dit artikel wordt uitgegaan van bedragen die overeenkomstig artikel 14 en de daaraan voorafgaande vergelijkbare regels zijn gebracht op het niveau van het moment van toekenning.

Artikel 16 Einde

  • 1. De pensioenen, verhogingen en toelagen eindigen met het einde van de maand waarin de rechthebbende is overleden en uiterlijk op de eerste dag van de maand waarin de rechthebbende de leeftijd van 65 jaar bereikt.

  • 2. In afwijking van het eerste lid eindigen de pensioenen, verhogingen en toelagen bij vermissing op een door Onze Minister te bepalen dag.

  • 3. Indien de vermiste militair, wiens aanspraken op grond van het tweede lid zijn beëindigd, in leven blijkt te zijn, herleven die aanspraken met ingang van een door Onze Minister te bepalen dag.

Artikel 17 Betaling

De betaling van de pensioenen, toeslagen, verhogingen en toelagen geschiedt in maandelijkse termijnen.

Paragraaf 5 Overgangsbepalingen

Artikel 18 Lopende rechten

  • 1. Dit besluit is niet van toepassing op de gewezen militair voor zolang recht op een vergelijkbaar pensioen kan worden ontleend aan de Algemene militaire pensioenwet of een vroegere militaire pensioenwet in de zin van die wet.

  • 2. Vanaf de dag waarop het in het eerste lid bedoelde recht in verband met de intrekking van de desbetreffende bepalingen vervalt, wordt aan de gewezen militair een pensioen krachtens dit besluit toegekend. Daarbij wordt:

    1e gebruik gemaakt van de laatstelijk onder de werking van de in het eerste lid bedoelde wetten vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid, arbeidsongeschiktheid met dienstverband en invaliditeit met dienstverband;

    2e als berekeningsgrondslag voor het invaliditeitspensioen aangemerkt de pensioen- of berekeningsgrondslag die onder de werking van de in het eerste lid bedoelde wetten is of zou zijn gehanteerd;

    3e als berekeningsgrondslag voor het naar diensttijd te berekenen garantiepensioen de pensioengrondslag gehanteerd die terzake onder de werking van de in het eerste lid bedoelde wetten is vastgesteld.

Artikel 19 Afwijkende regels

  • 1. In dit artikel wordt verstaan onder peildatum: de dag voorafgaande aan de dag met ingang waarvan de Algemene militaire pensioenwet is ingetrokken.

  • 2. Bij de toepassing van dit besluit gelden de volgende afwijkende regels.

    1e Indien de aan het pensioenrecht ten grondslag liggende verwonding, ziekten of gebreken voor 1 januari 1998 zijn ontstaan, wordt de vraag naar het verband met de militaire dienst uitsluitend beantwoord naar hetgeen daarvoor geldt op de peildatum.

    2e Indien het recht op een bijzondere invaliditeitsverhoging wordt ontleend aan een met een voor 1 januari 1998 liggend ontslag afgesloten periode van militaire dienst, wordt dat recht uitsluitend getoetst naar hetgeen daarvoor geldt op de peildatum.

    3e Indien het recht op pensioen van de dienstplichtige of reservist wordt ontleend aan een periode van werkelijke dienst die is afgesloten met een voor 1 januari 1998 liggend ontslag, wordt artikel 11, vierde en vijfde lid, en 12, derde lid, buiten toepassing gelaten.

    4e Indien het recht op pensioen wordt ontleend aan een met een voor 1 januari 1998 liggend ontslag afgesloten periode van militaire dienst, wordt artikel 5, eerste lid, buiten toepassing gelaten en wordt de vraag of op het pensioen moet worden gekort uitsluitend, rekening houdend met het bij die artikelen behorende overgangsrecht, getoetst naar hetgeen daarvoor geldt op de peildatum.

    5e Indien aan de gewezen militair een vast pensioenbedrag is toegekend, bedoeld in de artikelen E 3 en E 4 van de Algemene militaire pensioenwet, zoals die artikelen daags voor intrekking luidden, wordt dat pensioen naar dezelfde normen en voorwaarden opnieuw toegekend, en, waar mogelijk, op het krachtens dit besluit toe te kennen invaliditeitspensioen in mindering gebracht.

    6e Indien aan de gewezen dienstplichtige of reservist in verband met een ontslag ter zake van ziekten of gebreken een naar diensttijd te berekenen pensioen was toegekend, wordt dat pensioen naar dezelfde normen en voorwaarden opnieuw toegekend, en, waar mogelijk, op het krachtens dit besluit toe te kennen invaliditeitspensioen in mindering gebracht.

    7e Artikel 10 wordt buiten toepassing gelaten indien de daar bedoelde dienstplichtige of reservist voor 1 januari 1998 als zodanig is ontslagen.

    8e De vast te stellen mate van invaliditeit met dienstverband die wordt ontleend aan een periode van werkelijke die voor 1 januari 1966 met een ontslag is beëindigd, wordt naar boven afgerond op veelvouden van 10.

    9e De invaliditeit met dienstverband, vastgesteld krachtens een in artikel A 1, onder j, van de Algemene militaire pensioenwet genoemde vroegere militaire pensioenwet, zoals deze op de peildatum luidde en behorende bij een levenslang toegekend invaliditeitspensioen, wordt alleen op aanvraag van de belanghebbende en alleen in diens voordeel herzien.

    10e De toeslag, bedoeld in artikel 74, vijfde lid, van de Wet overheidspersoneel onder de werknemersverzekeringen, wordt onder de daar aangegeven voorwaarden voortgezet.

Artikel 20 Garantietoeslag

  • 1. Indien een lopende aanspraak op pensioen ter zake van ziekten of gebreken krachtens een vroegere regeling is omgezet naar een vergelijkbare aanspraak ingevolge dit besluit en die aanspraak een lager bruto totaalbedrag oplevert dan dat waarop voor die omzetting recht bestond, heeft de belanghebbende recht op een toeslag ten bedrage van het verschil. De betreffende toeslag wordt uitgedrukt in een percentage van het na omzetting gevonden totale pensioenbedrag. Dit verhogingspercentage wordt op het pensioen ingevolge dit besluit toegepast zolang de aanspraak daarop ononderbroken voortduurt.

  • 2. Bij de toepassing van het eerste lid wordt de toeslag, bedoeld in artikel 19, onder 10e, tot het pensioen gerekend.

Paragraaf 6 Andere voorzieningen in verband met arbeidsongeschiktheid of invaliditeit

Artikel 21 Voorzieningen en verstrekkingen

In aanvulling op de bij of krachtens de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten, de Wet voorzieningen gehandicapten en de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten gestelde regels, kan Onze Minister ten behoeve van de beroepsmilitair, de dienstplichtige, de reservist en de militair met een recht of uitzicht op pensioen krachtens dit besluit, die lijdt aan een ziekte of gebrek waarvoor in de zin van artikel 2, derde lid, verband met de uitoefening van de militaire dienst is aangenomen, nadere en zonodig afwijkende regels stellen op grond waarvan genoemde militairen dan wel gewezen militairen in aanmerking kunnen worden gebracht voor, naar het oordeel van Onze Minister, noodzakelijke voorzieningen tot behoud of herstel van de arbeidsgeschiktheid of die de arbeidsgeschiktheid bevorderen, voorzieningen ter verbetering van de levensomstandigheden en geneeskundige verstrekkingen. De door Onze Minister krachtens dit artikel te stellen regels mogen niet afwijken ten nadele van de belanghebbenden.

Paragraaf 7 Slotbepalingen

Artikel 22 Bijzondere gevallen

Onze Minister is bevoegd om in bijzondere gevallen, waarin de toepassing van dit besluit tot een naar zijn oordeel onredelijke uitkomst leidt, ten gunste van de belanghebbende een beslissing te nemen die met de strekking van dit besluit overeenkomt.

Artikel 23 Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Artikel 24 Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit aanvullende arbeidsongeschiktheids- en invaliditeitsvoorzieningen militairen.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 6 februari 2001

Beatrix

De Staatssecretaris van Defensie,

H. A. L. van Hoof

Uitgegeven de negenentwintigste maart 2001

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

NOTA VAN TOELICHTING

1. Algemeen

Dit besluit steunt op artikel 2, vijfde lid, van de Kaderwet militaire pensioenen (Stb. 2001, 37). Het vervangt voor alle groepen gewezen militairen de in de voormalige Algemene militaire pensioenwet (Amp-wet) en de vroegere militaire pensioenwetten vastliggende rechten op militair arbeidsongeschiktheids- en invaliditeitspensioen die boven of naast een uitkering ingevolge de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) of ingevolge een de WAO vervangende uitkering kunnen worden genoten. In de memorie van toelichting op de genoemde kaderwet is aangegeven waarom het tot stand moet komen, welke plaats het in een vernieuwd militair pensioenstelsel inneemt en waarom het zich beperkt tot de inkomenspositie voor het 65e levensjaar. Voor een nadere toelichting op die punten wordt ter bekorting naar dat stuk verwezen.

Het besluit heeft handhaving van de status-quo als uitgangspunt. Aan de rechten op arbeidsongeschiktheids- of invaliditeitspensioen die op de ingangsdatum ervan aan de voormalige Amp-wet of de vroegere militaire pensioenwetten in de zin van die wet konden worden ontleend wordt niets toegevoegd of afgedaan. Waar de terminologie afwijkt van de tot dusverre in de wet gehanteerde is dat gedaan omdat het besluit open moet staan voor alle groepen gewezen militairen die in het verleden in verband met een ontslag terzake van ziekten of gebreken aan de pensioenwetgeving enig recht op pensioen konden ontlenen. Zo was er in de aangeduide vroegere militaire pensioenwetgeving altijd sprake van de term invaliditeitspensioen. Het stelsel van de voormalige Amp-wet werkte voor de beroepsmilitair met arbeidsongeschiktheidsaanvullingen en invaliditeitsverhogingen en voor de dienstplichtige en reservist gedurende een bepaald tijdvak met verhogingen boven een vast invaliditeitspensioen en met invaliditeitspensioenen die de totale aanspraak omvatten. Het besluit keert dan voor alle gevallen terug naar het begrip invaliditeitspensioen en betaalt dat uit voor zover het de aan dezelfde situatie te ontlenen andere rechten overschrijdt. In lijn daarmee wordt voor het beroepspersoneel ook niet meer gesproken van arbeidsongeschiktheidsaanvullingen, maar van arbeidsongeschiktheidspensioenen met een, waar het om de uitbetaling gaat, vergelijkbaar voorbehoud. Gezien die opzet kan het overgangsrecht vervolgens beperkt blijven tot enkele bijzondere situaties. Het overgrote merendeel van de gevallen kan met hetzelfde eindresultaat van wetgeving naar besluit worden overgeheveld.

Dat in het Sectoroverleg Defensie met de daar vertegenwoordigde Centrales van Overheidspersoneel is overeengekomen voor dit besluit thans niet veel verder te gaan dan vastlegging van de status-quo, heeft te maken met de omvang van het totale omvormingstraject. Die omvang moge blijken uit de transponeringstabel die als bijlage is gevoegd bij de nota van toelichting op het ontwerp voor een Besluit bijzondere militaire pensioenen. Een wat verdergaande modernisering, met name wordt dan gedacht aan de in de besluiten opgenomen regeling voor een bijzondere invaliditeitsverhoging en ook wel de actualiteit van de medische tabel die voor de vaststelling van de mate van invaliditeit met dienstverband bij defensie in gebruik is, ziet de ondergetekende als eerste aandachtspunt voor het na de totstandkoming van het nieuwe stelsel voort te zetten overleg.

Waar het besluit voorzieningen kent voor het dienstplichtig personeel hebben die in de eerste plaats tot doel de in het verleden ontstane rechten op invaliditeitspensioen van een nieuwe basis te voorzien. Sinds de afschaffing van de opkomstplicht gaat het daarbij om een pensioenbestand in afbouw. Omdat de dienstplicht als zodanig is blijven bestaan worden ondanks dat de betreffende regels ook voor de toekomst gehandhaafd.

2. Artikelsgewijs

Artikel 1

In onderdeel e wordt de grondslag voor de vaststelling van de aanvullende rechten bij arbeidsongeschiktheid of invaliditeit aangegeven. Uit de voormalige pensioenwetgeving is overgenomen dat voor de beroepsmilitair die rechten zullen worden afgeleid van de inkomsten die ook de basis vormen voor het naar diensttijd te berekenen ouderdomspensioen en voor het dienstplichtig- en reservepersoneel de inkomsten die men, ware men niet in dienst geroepen, als burger zou hebben kunnen genieten.

Artikel 2

In dit artikel wordt aangeduid wat in het besluit onder arbeidsongeschiktheid en invaliditeit met dienstverband wordt verstaan. De teksten zijn overgenomen uit de voormalige Amp-wet.

Artikel 3

De ontslagen beroepsmilitair heeft ingevolge het eerste of tweede lid van dit artikel recht op een arbeidsongeschiktheidspensioen dat op grond van het zevende lid wordt uitbetaald voor zover het de eveneens bestaande rechten op een WAO-uitkering en een suppletie ingevolge de Suppletieregeling gedeeltelijk arbeidsongeschikten sector Defensie overschrijdt. De daarbij voor de verschillende situaties te hanteren berekeningspercentages zijn neergelegd in de leden 3 tot en met 6 en uit de voormalige pensioenwetgeving overgenomen. In het negende lid wordt omschreven hoe moet worden gehandeld indien de basisuitkering ingevolge de WAO voortkomt uit meerdere dienstbetrekkingen. Het tiende lid ziet op de mogelijkheid van het herleven van het arbeidsongeschiktheidspensioen terwijl de toekenning van de basisuitkering achterwege blijft. In het elfde lid wordt aangegeven dat een eventuele korting op de WAO-bedragen als gevolg van het hebben van een gelijksoortige andere uitkering of de toepassing van een bestuurlijke sanctie niet in de pensioensfeer kan worden gecompenseerd.

Artikel 4

In dit artikel wordt de al bestaande garantie gegeven dat het totaal aan rechten niet lager zal zijn dan het op het ontslagmoment inverdiende ouderdomspensioen, zoals dat zonder toepassing van de daarbij behorende franchisebepalingen zou kunnen worden vastgesteld.

Artikel 5

In het eerste lid wordt de bestaande mogelijkheid van een korting bij neveninkomsten gecontinueerd. Ingevolge het tweede lid wordt een eventuele algemene neerwaartse wijziging van de WAO-bedragen niet automatisch in de pensioensfeer gecompenseerd. Het derde lid maakt het mogelijk eventuele bestuurlijke sancties op het WAO-bedrag door te trekken naar de arbeidsongeschiktheidspensioenen.

Artikel 6

De hier in het eerste lid weergegeven garantie dat het totale inkomen van de geïnvalideerde militair zo nodig tot het wettelijk minimumloon wordt opgetrokken is, met de in het tweede lid aangegeven beperking, rechtstreeks uit de voormalige pensioenwetgeving overgenomen.

Artikel 7

Aan dit artikel ontleent de militair bij wie een zekere mate van invaliditeit met dienstverband is vastgesteld recht op een invaliditeitspensioen. Dat pensioen bedraagt zoveel procent van de berekeningsgrondslag als die mate van invaliditeit met dienstverband beloopt. Het invaliditeitspensioen wordt uitbetaald voor zolang en voor zover het de met arbeidsongeschiktheid samenhangende voorzieningen overschrijdt. De daarbij eventueel te hanteren minimumgrondslag geldt vanouds. Het betreffende minimum wordt thans als vast bedrag genoemd in artikel F 10a van de Algemene militaire pensioenwet en wordt via hoofdstuk L van die wet in de tijd aangepast aan de gemiddelde loonontwikkeling van het overheidspersoneel. In het nieuwe recht is dat niet anders.

Artikel 8

De situaties waaronder er sprake kan zijn van een bijzondere invaliditeitsverhoging of smartengeld en de niveaus daarvan zijn uit de voormalige Amp-wet en vroegere militaire pensioenwetten overgenomen.

Artikel 9

De mogelijkheid van een herplaatsingstoelage werd in de voormalige militaire pensioenwetgeving ingevoerd bij de Wet overheidspersoneel onder de werknemersverzekeringen (OOW). Dit artikel heeft de betreffende teksten overgenomen.

Artikel 10

In dit artikel is aangegeven wat er bij een eventuele arbeidsongeschiktheid met dienstverband aan de dienstplichtige of reservist als aanvulling op de uitkering ingevolge de Wet Arbeidsongeschiktheidsvoorziening Militairen (WAMIL) kan worden toegekend. Het betreffende bedrag wordt toegekend in de vorm van een verhoging om duidelijk te maken dat in het gewone arbeidsongeschiktheidspensioen niet wordt voorzien via dit besluit, maar via de laatstgenoemde wet. In lijn met de constructie voor het beroepspersoneel is het in de nieuwe structuur niet langer zo dat de pensioenvoorzieningen op de uitkering ingevolge de WAMIL worden gekort, maar andersom. Overigens geldt dat uit administratieve overwegingen alleen voor nieuwe gevallen. Artikel 2, vierde lid, van de Kaderwet militaire pensioenen biedt uitdrukkelijk de mogelijkheid dit bij algemene maatregel van bestuur te regelen.

Artikel 11

De dienstplichtige en reservist hebben bij invaliditeit met dienstverband dezelfde rechten op een invaliditeitspensioen of een bijzondere invaliditeitsverhoging als de beroepsmilitair. Via het vierde en vijfde lid geldt ook hier dat de pensioenvoorziening niet langer op de uitkering ingevolge de WAMIL in mindering wordt gebracht, maar dat pensioen wordt verleend en uitbetaald voor zover daarmee die uitkering wordt overschreden. De slotzin bij de toelichting op artikel 10 is hierop mede van toepassing. Het zesde lid maakt het mogelijk de vaststelling van de berekeningsgrondslag naar inkomsten als burger verder te reguleren.

Artikel 12

De in dit artikel weergegeven toeslag bestaat al en houdt verband met het feit dat de premie AOW/AWW per 1 januari 1986 voor rekening van de militair is gebracht. De niveauverschillen zijn te verklaren uit de omstandigheid dat de daarmee gepaard gaande salarisverhoging van 10 procent niet doorwerkte naar de voor die datum vastgestelde pensioengrondslagen. Het in het tweede lid aangegeven maximum is een afgeleide van de destijds geldende maximumpremie en geldt ook thans. Het derde lid houdt verband met het voor toekomstige gevallen omkeren van de kortingsvolgorde bij een gelijktijdig genot van een pensioen krachtens dit besluit en een uitkering ingevolge de WAMIL of een daarmee vergelijkbare andere regeling.

Artikel 13

Het recht op een uitkering bij overlijden is uit de voormalige pensioenwetgeving overgenomen. Zowel het niveau ervan als de groep mogelijke rechthebbenden is identiek.

Artikel 14

De pensioenen en vaste bedragen volgen in de tijd de gemiddelde loonontwikkeling van het overheidspersoneel. Gebruik wordt daarbij gemaakt van de regels die krachtens het pensioenreglement ook gelden voor het toekomstig ouderdomspensioen.

Artikelen 15, 16 en 17

In de sfeer van de toekenning, het einde en de betaling van de pensioenen is geen wijziging in de bestaande situatie gebracht. Hoewel niet is afgestapt van de gebruikelijke ambtshalve toekenning en begeleiding, is het beginsel gehandhaafd dat men de pensioenen moet aanvragen en dat er daarbij van een maximale terugwerkende kracht van een jaar sprake zal zijn. Gezien het eveneens gecontinueerde stelsel van periodieke herkeuringen die op verzoek of ambtshalve kunnen plaatsvinden, is bij invaliditeit met dienstverband via het vijfde lid, afhankelijk van de situatie, onderscheid gemaakt in de ingangsdatum van het nieuw gevonden percentage. Zoals gebruikelijk eindigen de pensioenen met het einde van de maand waarin de rechthebbende is overleden en wordt de overgang naar een ouderdomspensioen gerealiseerd met ingang van de eerste dag van de maand waarin de rechthebbende de leeftijd van 65 jaar bereikt. Voor vermissing zijn de bijzondere regels die de wet al kent overgenomen. De betaling van de pensioenen op maandbasis is gehandhaafd.

Artikel 18

Gezien de omvang van het totale vernieuwingsproces benadert dit artikel de overstap van oud naar nieuw op een wijze die, zo dat nodig mocht blijken, fasering toelaat. Voorts garandeert dit artikel dat bij de overgang van een pensioen op grond van de voormalige wetgeving naar een pensioen op grond van dit besluit de berekeningsfactoren dezelfde zullen zijn.

Artikel 19

Voor het tweede lid geldt het volgende.

onder 1e

Met de OOW werd naar het voorbeeld van de voor het burgerlijk overheidspersoneel terzake geldende regels per 1 januari 1998 in de pensioenwetgeving het begrip arbeidsongeschiktheid met dienstverband ingevoerd. De term invaliditeit met dienstverband werd gelijktijdig gereserveerd voor onder oorlogs- of daarmee vergelijkbare omstandigheden opgelopen ziekten of gebreken. Bij wijze van overgangsmaatregel werd daarbij vastgelegd dat tot invaliditeit leidende gebeurtenissen van voor de ingangsdatum van de wetswijziging blijvend zouden worden getoetst aan de vroegere criteria. Het onderscheid en de daarmee gepaard gaande niveauverschillen in het pensioenrecht tussen invaliderende dienstongevallen in vredestijd en het ontstaan van ziekten of gebreken als gevolg van een militaire operatie, geldt voor die situaties dus niet. Deze tekst bestendigt dat overgangsrecht.

onder 2e

Bij de hiervoor onder 1e bedoelde wet zijn de rechten op een bijzondere invaliditeitsverhoging uitgebreid met de van het invaliditeitspercentage afhankelijke bedragen. Omdat die uitbreiding geen betrekking had op de gevallen die voor 1 januari 1998 waren ontstaan, is de bijpassende overgangsmaatregel hier opnieuw opgenomen.

onder 3e

Het bij de toelichting op de artikelen 11 en 12 aangegeven omkeren van de kortingsmethode geldt op grond van dit onderdeel niet voor dienstplichtigen en reservisten die voor 1 januari 1998 hebben gediend. De bestaande administratieve verrekeningsprocessen zijn dan ook gehandhaafd.

onder 4e

De in de artikelen V4 en V4a van de voormalige Amp-wet neergelegde kortingen zijn bij de OOW vervangen door de meer beperkte korting zoals die is neergelegd in artikel 5, eerste lid, van dit besluit. Het overgangsrecht bij de laatstgenoemde wet hield evenwel de voor 1 januari 1998 op grond van de oude artikelen vastgestelde kortingen in stand. Dat overgangsrecht is in dit besluit overgenomen.

onder 5e

De dienstplichtige en reservist hadden oorspronkelijk bij een ontslag ter zake van ziekten of gebreken op grond van de voormalige Amp-wet recht op een vast bedrag aan invaliditeitspensioen, dat ook kon worden uitgekeerd als de invaliditeit met dienstverband inmiddels tot nihil was teruggelopen. Toen dat recht via de Wet invoering franchisesysteem militaire pensioenen uit de pensioenwetgeving werd geschrapt, werden bij wijze van overgangsmaatregel de bestaande regels voor de voor 24 juni 1987 ontslagen militairen gehandhaafd. Dit onderdeel doet dat opnieuw.

onder 6e

Anders dan in de voormalige Amp-wet kon krachtens de vroegere militaire pensioenwetten aan een ontslag ter zake van ziekten of gebreken van een dienstplichtige of reservist de toekenning van een diensttijdpensioen zijn verbonden. Omdat dit besluit, overeenkomstig de in die voormalige wet neergelegde regels, niet voorziet in de mogelijkheid een dergelijk diensttijdpensioen toe te kennen, kan het worden voortgezet op basis van dit onderdeel.

onder 7e

In dit onderdeel is aangegeven dat bij een ontslag voor 1 januari 1998 de aanvulling die voor de dienstplichtige of reservist aan arbeidsongeschiktheid met dienstverband is gekoppeld niet geldt. De betreffende pensioenen worden afgerekend naar de invaliditeitscriteria die voor die datum golden.

onder 8e

Onder de werking van de aan de voormalige Amp-wet voorafgaande pensioenwetten werd een vastgesteld invaliditeitspercentage altijd naar boven afgerond op veelvouden van 10. Dit onderdeel beschermt die werkwijze.

onder 9e

De aan de voormalige Amp-wet voorafgaande militaire pensioenwetgeving kende niet de structuur van periodieke keuringen tot het 65e levensjaar. Na een periode van vijf jaren werd het betreffende invaliditeitspensioen levenslang vastgesteld en kon er alleen op verzoek en derhalve alleen ook in het voordeel van de belanghebbende van een nadere correctie sprake zijn. Dit onderdeel bevestigt die situatie opnieuw.

De peildatum voor de toepassing van deze afwijkende regels is zo gekozen dat in situaties die zijn ontstaan onder het vóór 1 januari 1998 geldende recht de beoordeling van het dienstverband nog aan de normen van artikel E 11 van de voormalige Amp-wet, die van het recht op bijzondere invaliditeitsverhoging aan de artikelen E 8, E 9, F 8 en F 9 daarvan, vraagstukken met betrekking tot pensioenkorting aan de daarin opgenomen artikelen V 4 of V 4a en het recht op het vaste pensioenbedrag nog aan de artikelen E 3 en E 4 van die voormalige wet worden getoetst. Het gaat dan ook om de peildatum daags vóór de intrekking van die wetgeving.

Artikel 20

Met dit artikel is de garantie gegeven dat de omzetting van oud naar nieuw nimmer in het nadeel van de gepensioneerde werkt. De toeslag is uitgedrukt in een verhogingspercentage, volgt zodoende automatisch de indexering en is, afhankelijk van de mate van arbeidsongeschiktheid of invaliditeit, variabel.

Artikel 21

Dit artikel legt de basis voor het ook thans bij invaliditeit met dienstverband bestaande aanvullende stelsel van werk- en leefvoorzieningen en medische verstrekkingen.

Artikel 22

De in dit besluit opgenomen hardheidsclausule is gelijk aan die van het pensioenreglement van het fonds en qua bewoordingen ook afkomstig uit de vroegere pensioenwetgeving voor het overheidspersoneel. Dat is gedaan met het oog op de samenhang tussen dit besluit en dat reglement en de daaruit volgende noodzaak het beleid terzake onderling af te kunnen stemmen.

De Staatssecretaris van Defensie,

H. A. L. van Hoof


XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Defensie.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 10 april 2001, nr. 71.

Naar boven