Besluit van 19 februari 2000 tot wijziging van het Transactiebesluit 1994 in verband met de centrale inning van transactiegelden

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Justitie van 23 september 1999, nr. 789756/99/6;

Gelet op artikel 74c van het Wetboek van Strafrecht en op artikel 89 van de Grondwet;

De Raad van State gehoord (advies van 21 oktober 1999, no. WO3.99.0487/1);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Justitie van 11 februari 2000, nr. 798122/99/6;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Transactiebesluit 19941 wordt als volgt gewijzigd:

A

Aan artikel 1, eerste lid, wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel g door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

h. Centraal Justitieel Incassobureau: het Centraal Justitieel Incassobureau, bedoeld in artikel 1 van het Besluit Instelling Centraal Justitieel Incassobureau.

B

Aan het opschrift van paragraaf 3 wordt toegevoegd: en het Centraal Justitieel Incassobureau.

C

Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «girorekening» vervangen door: bankrekening van het Centraal Justitieel Incassobureau.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 5. Indien de zaak waarop betaling van een geldsom ter voorkoming van strafvervolging betrekking heeft, niet is vermeld op de wijze, bedoeld in het vierde lid, kan het Centraal Justitieel Incassobureau het aan hem betaalde bedrag terugstorten op de rekening waarvan het bedrag afkomstig is, of anderszins het bedrag terugbetalen aan de persoon die heeft betaald.

D

In artikel 7, eerste lid, wordt «girorekening» vervangen door:

bankrekening van het Centraal Justitieel Incassobureau.

E

Na artikel 7 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 7a

  • 1. Het Centraal Justitieel Incassobureau heeft tot taak de ambtenaren, bedoeld in artikel 2, te ondersteunen bij hun taken met betrekking tot de inning van de gelden, voortvloeiend uit het gebruik van de transactiebevoegdheid.

  • 2. Het Centraal Justitieel Incassobureau verricht de werkzaamheden die Onze Minister of het openbaar ministerie van hem in verband met de uitoefening van hun taken verlangen.

  • 3. De bevoegde ambtenaren verstrekken het Centraal Justitieel Incassobureau de gegevens die het behoeft in verband met de uitvoering van dit artikel.

F

In artikel 9, tweede lid, wordt «girorekening» vervangen door:

bankrekening van het Centraal Justitieel Incassobureau.

G

In artikel 10, eerste lid, tweede volzin, wordt na «wordt» ingevoegd:

in de gevallen, bedoeld in artikel 6, tweede lid,.

H

Artikel 11 komt te luiden:

Artikel 11

  • 1. Het hoofd van de Directie Financieel-Economische Zaken van het Ministerie van Justitie draagt zorg voor de opening van een of meer bankrekeningen van het Centraal Justitieel Incassobureau die uitsluitend zijn bestemd voor de betaling van gelden, voortvloeiend uit het gebruik van de bevoegdheid, bedoeld in de artikelen 74 en 74c van het Wetboek van Strafrecht.

  • 2. De directeur van het Centraal Justitieel Incassobureau is belast met het beheer van de rekeningen. Hij draagt er zorg voor dat de ontvangen gelden periodiek worden overgemaakt op een daartoe bestemde bankrekening van het Ministerie van Justitie.

  • 3. Onze Minister stelt nadere voorschriften vast omtrent het beheer van de in het eerste lid bedoelde bankrekeningen en de in verband daarmee te voeren administratie.

I

Artikel 12, derde lid, komt te luiden:

  • 3. De ontvangen gelden worden regelmatig op de voorgeschreven wijze overgemaakt op de daartoe bestemde bankrekening van het Centraal Justitieel Incassobureau.

J

Aan artikel 13 wordt, onder vervanging van de punt aan het slot door een komma, toegevoegd:

alsmede aan de directeur van het Centraal Justitieel Incassobureau.

K

Na paragraaf 6 wordt een paragraaf ingevoegd, luidende:

§ 6a Inning van transactiegelden ten behoeve van het openbaar ministerie

Artikel 15a
  • 1. Het Centraal Justitieel Incassobureau heeft tot taak het openbaar ministerie te ondersteunen bij zijn taken met betrekking tot de inning van de gelden, voortvloeiend uit het gebruik van de bevoegdheid, bedoeld in artikel 74 van het Wetboek van Strafrecht.

  • 2. Het Centraal Justitieel Incassobureau verricht de werkzaamheden die Onze Minister of het openbaar ministerie van hem in verband met de uitoefening van hun taken verlangen.

  • 3. De amtenaren van het openbaar ministerie verstrekken het Centraal Justitieel Incassobureau de gegevens die het behoeft in verband met de uitvoering van dit artikel.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 maart 2000.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 19 februari 2000

Beatrix

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

Uitgegeven de vierentwintigste februari 2000

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

NOTA VAN TOELICHTING

1. Algemeen deel

Het Transactiebesluit 1994 regelt de transactiebevoegdheid van de politie, Koninklijke marechaussee en enkele buitengewoon opsporingsambtenaren. Het besluit is gebaseerd op artikel 74c van het Wetboek van Strafrecht. De onderhavige wijziging van het Transactiebesluit 1994 vloeit voort uit een gewijzigd systeem van inning van transactiegelden.

In artikel 74c is bepaald dat bij algemene maatregel van bestuur voorschriften worden gegeven met betrekking tot de wijze van betaling en de termijn waarbinnen betaling moet zijn geschied alsmede met betrekking tot de verantwoording van betaalde geldbedragen. Die voorschriften hebben betrekking op opsporingsambtenaren. Voor het openbaar ministerie berust de transactiebevoegdheid op artikel 74 van het Wetboek van Strafrecht, waarin geen grondslag is opgenomen voor het bij algemene maatregel van bestuur geven van regels over de wijze van betaling. Teneinde in het Transactiebesluit 1994 ook een basis te kunnen opnemen voor de (gewijzigde) inning van transacties afkomstig van het openbaar ministerie heb ik, na een suggestie van de Raad van State, de grondslag van het onderhavige besluit verbreed door in de aanhef een verwijzing naar artikel 89 van de Grondwet op te nemen. Tevens heb ik, voor de duidelijkheid, een aparte paragraaf opgenomen betreffende de inning van transactiegelden ten behoeve van het openbaar ministerie

(§ 6a). In zoverre vormt het Transactiebesluit 1994 thans een zelfstandige algemene maatregel van bestuur in afwachting van een toereikende formeelwettelijke grondslag. Ik ben van plan het voorstel voor deze aanvullende wijziging van de formele wet begin 2000 in procedure te brengen. De taakopdracht aan het CJIB bij het onderhavige besluit sluit aan bij artikel 2, eerste lid, van het Besluit Instelling Centraal Justitieel Incassobureau, dat bepaalt dat de taken van het CJIB hem bij algemene maatregel van bestuur worden opgedragen.

Voortaan geschiedt de inning niet meer door de transactiebevoegde functionaris (lees: de arrondissementsparketten en de politiekorpsen) zelf, maar door het Centraal Justititeel Incassobureau (CJIB) te Leeuwarden. Aan de situatie zoals die tot nu toe bestond, kleefden belangrijke bezwaren. Zo ontstonden onnodige verschillen in de wijze waarop de verschillende instanties hun transacties inden. Verder leidde de verbrokkelde uitvoering tot een, landelijke gezien, gebrekkig overzicht over het transactieproces (wat betreft aantallen transacties, soorten feiten, geïnde bedragen enz.). Hierbij vergeleken heeft een centrale inning van transactiegelden grote voordelen: de parketten en korpsen wordt veel werk uit handen genomen; een eenvormige, centrale verwerking leidt tot kostenbesparing; en de kwaliteit van het transactieproces wordt verbeterd (door het beschikbaar komen van meer en betere managementinformatie, door kortere doorlooptijden en minder uitval). Ten behoeve van de invoering van de centrale inning van transactiegelden werd, in opdracht van het openbaar ministerie, door het CJIB een projectorganisatie opgezet (onder de naam «Stroomlijning Transacties»). De voorgenomen datum van inwerkingtreding van het nieuwe systeem is 1 maart 2000.

De onderhavige wijziging – behoudens de opneming van de nieuwe paragraaf 6a – regelt de gevolgen van de centrale inning voor de politietransactie. Deze gevolgen zijn beperkt. In de bevoegdheid van de betrokken opsporingsambtenaren wordt geen wijziging gebracht. Voor de burger is de enige wijziging dat hij het bedrag van de transactie voortaan op een rekening van het Centraal Justitieel Incassobureau moet storten in plaats van op een rekening van een van de politiekorpsen. Verder blijft de gang van zaken bij de aanbieding van een politietransactie hetzelfde. In geval van constatering van een overtreding reikt de bevoegde opsporingsambtenaar aan de burger een kennisgeving uit houdende het transactievoorstel. Bij de feiten uit de bijlage van het Transactiebesluit 1994 gebeurt dit altijd in persoon; van constatering op kenteken (met een technisch hulpmiddel) is bij deze feiten geen sprake. Bij die uitreiking deelt de opsporingsambtenaar de betrokkene mee dat spoedig toezending van een acceptgiro zal volgen. Alleen de afzender van deze acceptgiro verandert dus. Overigens blijft in bijzondere gevallen de mogelijkheid bestaan van betaling op een door de ambtenaar aan te wijzen plaats (doorgaans het politiebureau), bijvoorbeeld bij speciale verkeersacties of bij buitenlanders zonder woon- of verblijfplaats hier te lande (zie artikel 6, tweede lid, Transactiebesluit 1994).

De inning van transactiegelden door het CJIB geschiedt grotendeels geautomatiseerd. De opsporingsambtenaar voert daartoe bij terugkeer op het politiebureau de benodigde gegevens in in de computer, waarna deze langs geautomatiseerde weg aan het CJIB worden doorgegeven. Daarop verzendt het CJIB namens de bevoegde ambtenaar een acceptgiro. Het bedrag van de politietransactie ligt, net als voorheen, vast op een door het openbaar ministerie in een richtlijn vastgesteld tarief. De politie is niet bevoegd af te wijken van dit tarief (zie artikel 9, eerste lid, Transactiebesluit 1994).

2. Artikelsgewijs deel

Voor zover nodig wordt hier nog bij enkele wijzigingen kort stilgestaan.

Artikel I, onderdeel C, D, F, H (artikel 11, eerste lid), I

De meeste wijzigingen hebben betrekking op de invoering van een of meer rekeningen van het CJIB waarop het transactiebedrag moet worden betaald. Tot nu toe had ieder politiekorps zijn eigen rekening. De nieuwe centrale rekeningen kunnen overigens mede bestemd worden voor de betaling van bedragen voortvloeiend uit een transactie aangeboden door de officier van justitie (artikel 11, eerste lid). Ook voor zover de politie nog zelf (in bijzondere gevallen) transactiegelden int, moeten deze door de politie op de rekening van het CJIB worden overgemaakt (artikel 12, derde lid). Met het oog op een regelmatige overmaking van deze gelden zullen hierover afspraken worden gemaakt met de korpsen. Artikel 6, vijfde lid, voorziet in de situatie dat de betrokken burger bij de betaling niet duidelijk heeft aangegeven op welke zaak zij betrekking heeft. Deze bepaling is ontleend aan artikel 4, vijfde lid, van het Besluit administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften 1994.

Artikel I, onderdeel E, H (artikel 11, tweede lid), J en K

Artikel 2, eerste lid, van het Besluit Instelling Centraal Justitieel Incassobureau bepaalt dat de taken van het CJIB hem bij algemene maatregel van bestuur worden opgedragen. Met het oog op dit voorschrift zijn de artikelen 7a en 15a opgenomen betreffende respectievelijk de inning van politietransacties en de inning van OM-transacties. Deze artikelen zijn mutatis mutandis gelijk aan artikel 5 van het Besluit administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften 1994.

Nu het CJIB wordt belast met de inning van transactiegelden is het praktisch om het beheer van de desbetreffende rekeningen bij de directeur van het CJIB te leggen (artikel 11, tweede lid). Hierbij dient te worden bedacht dat het CJIB op grond van artikel 2, tweede lid, van het Besluit Instelling Centraal Justitieel Incassobureau alle werkzaamheden dient te verrichten die de Minister van Justitie of het openbaar ministerie van hem verlangen.

Voor de uitvoering van zijn nieuwe taak dient het CJIB over alle benodigde informatie te kunnen beschikken. Met het oog hierop bevatten de artikelen 7a, derde lid, en 13 informatieverplichtingen van de betrokken politie-ambtenaren ten opzichte van het CJIB.

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals


XNoot
1

Stb. 1994, 390, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 31 oktober 1997, Stb. 520

XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Justitie.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 14 maart 2000, nr. 52.

Naar boven