Wet van 13 december 2000 tot wijziging van de Wet op het voortgezet onderwijs onder meer in verband met de stichtings- en opheffingsnormen van afdelingen en scholen voor voorbereidend beroepsonderwijs en wijziging van de Wet tegemoetkoming studiekosten in verband met kinderen met leer- en opvoedingsmoeilijkheden en moeilijk lerende kinderen

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is om de wettelijke basis voor een regeling bij algemene maatregel van bestuur van regionale verwijzingscommissies aan te scherpen, rekening te houden met nevenvestigingen voor praktijkonderwijs, de stichtings- en opheffingsnormen van afdelingen en scholen voor voorbereidend beroepsonderwijs aan te passen en de studiekostenvergoeding voor voortgezet speciaal onderwijs voor kinderen met leer- en opvoedingsmoeilijkheden en moeilijk lerende kinderen gelijk te schakelen met die voor leerlingen in het voortgezet onderwijs;

dat daartoe de Wet op het voortgezet onderwijs en de Wet tegemoetkoming studiekosten dienen te worden gewijzigd;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I. WIJZIGING WET OP HET VOORTGEZET ONDERWIJS

De Wet op het voortgezet onderwijs1 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 10g, zevende lid, komt te luiden:

  • 7. Een regionale verwijzingscommissie die door Onze Minister is erkend, wordt verbonden aan een regionaal werkzame schoolbegeleidingsdienst in de desbetreffende regio. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden voorschriften gegeven met betrekking tot de taak, samenstelling, werkwijze, beoordelingscriteria en subsidie van de regionale verwijzingscommissies en de aan de regionale verwijzingscommissies te leveren gegevens.

B

Aan artikel 19, vierde lid, wordt een volzin toegevoegd, luidend: Aan een school voor praktijkonderwijs kan een nevenvestiging zijn verbonden indien die is tot stand gebracht op de wijze en voldoet aan de voorwaarden, bedoeld in de regels die voor nevenvestigingen aan scholen voor praktijkonderwijs zijn gesteld krachtens artikel XXII van de in de eerste volzin genoemde wet.

C

Artikel 69 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid worden de onderdelen g tot en met k en de laatste volzin vervangen door:

f. driehonderd twintig leerlingen voor wat betreft een school voor voorbereidend beroepsonderwijs bestaande uit een afdeling als bedoeld in artikel 10c, onderdeel a, en een afdeling als bedoeld in artikel 10c, onderdeel b, of uit twee afdelingen als bedoeld in artikel 10c, onderdeel c;

g. tweehonderd zestig leerlingen voor wat betreft een school voor voorbereidend beroepsonderwijs bestaande uit de afdeling, bedoeld in artikel 10c, onderdeel d;

h. honderd zestig leerlingen voor elke nieuw te vormen afdeling als bedoeld in artikel 10c, onderdeel a, b of c, aan een reeds bekostigde of nieuw te vormen school voor voorbereidend beroepsonderwijs;

i. tweehonderd zestig leerlingen voor elke nieuw te vormen afdeling als bedoeld in artikel 10c, onderdeel d, aan een reeds bekostigde of nieuw te vormen school voor voorbereidend beroepsonderwijs.

2. Het tweede en derde lid vervallen, onder vernummering van het vierde en vijfde lid tot tweede en derde lid.

3. In het tweede lid wordt «een school als bedoeld in het eerste lid, de onderdelen h en k» vervangen door: een school als bedoeld in het eerste lid, de onderdelen f tot en met i.

D

Artikel 107 wordt gewijzigd als volgt:

1. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. Een openbare school voor voorbereidend beroepsonderwijs wordt opgeheven en de aanspraak op bekostiging ten behoeve van een zodanige bijzondere school gaat verloren:

    a. voor zover het betreft een school voor voorbereidend beroepsonderwijs met één of meer afdelingen uit één, twee of drie van de sectoren, bedoeld in artikel 10c, indien de school gedurende drie achtereenvolgende schooljaren telkens is bezocht door minder dan 240 leerlingen,

    b. voor zover het betreft een school voor voorbereidend beroepsonderwijs met één of meer afdelingen uit alle vier sectoren, bedoeld in artikel 10c, indien de school gedurende drie achtereenvolgende schooljaren telkens is bezocht door minder dan 360 leerlingen.

2. In het vierde lid worden de derde en vierde volzin vervangen door:

Voor de toepassing van de tweede volzin wordt:

a. een lyceum beschouwd als een school met 10 leerjaren,

b. een school voor voorbereidend beroepsonderwijs met afdelingen uit twee of drie van de sectoren, bedoeld in artikel 10c, beschouwd als een school met 8 leerjaren en

c. een school voor voorbereidend beroepsonderwijs met afdelingen uit alle vier sectoren, bedoeld in artikel 10c, beschouwd als een school met 12 leerjaren.

ARTIKEL II. WIJZIGING WET TEGEMOETKOMING STUDIEKOSTEN

Artikel 16, derde lid, van de Wet tegemoetkoming studiekosten2 wordt gewijzigd als volgt:

1. In onderdeel c wordt na «voortgezet onderwijs» ingevoegd: of het voortgezet speciaal onderwijs aan kinderen met leer- en opvoedingsmoeilijkheden of moeilijk lerende kinderen.

2. In onderdeel d wordt na «voortgezet speciaal onderwijs» ingevoegd: anders dan bedoeld in onderdeel c.

ARTIKEL III. WIJZIGING WET TEGEMOETKOMING STUDIEKOSTEN

Artikel 16, derde lid, van de Wet tegemoetkoming studiekosten wordt gewijzigd als volgt:

1. In onderdeel c vervalt: of het voortgezet speciaal onderwijs aan kinderen met leer- en opvoedingsmoeilijkheden of moeilijk lerende kinderen.

2. In onderdeel d vervalt: anders dan bedoeld in onderdeel c.

ARTIKEL IV. INWERKINGTREDING

  • 1. Artikel I, onderdelen A en B, treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin deze wet is geplaatst.

  • 2. Artikel I, onderdelen C en D, en artikel II treden in werking met ingang van 1 augustus volgend op de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin deze wet is geplaatst, met dien verstande dat artikel I, onderdeel C, voor het eerst van toepassing is op het plan van scholen voor het tweede tot en met vierde kalenderjaar, volgend op de datum van inwerkingtreding van dit onderdeel en dat artikel I, onderdeel D, voor het eerst van toepassing is op de teldatum, volgend op de datum van inwerkingtreding.

  • 3. Artikel III treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

histnoot

Gegeven te 's-Gravenhage, 13 december 2000

Beatrix

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

K. Y. I. J. Adelmund

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

L. J. Brinkhorst

Uitgegeven de achtentwintigste december 2000

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals


XNoot
1

Stb. 1998, 512, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 14 december 2000, Stb. 571.

XNoot
2

Stb. 1995, 676, laatstelijk gewijzigd bj de wet van 14 december 2000, Stb. 571.

XHistnoot

Zie voor de behandeling in de Staten-Generaal:

Kamerstukken II 1999/2000, 2000/2001, 27 014.

Handelingen II 2000/2001, blz. 1872.

Kamerstukken I 2000/2001, 27 014 (97, 97a).

Handelingen I 2000/2001, zie vergadering d.d. 11 december 2000.

Naar boven