Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | Staatsblad 2000, 625 | Wet |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | Staatsblad 2000, 625 | Wet |
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is dat in pensioenregelingen het recht van keuze voor ouderdomspensioen in plaats van nabestaandenpensioen nader wordt geregeld, dat de gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij pensioenregelingen wordt uitgebreid en dat in pensioenregelingen, met uitzondering van het nabestaandenpensioen, geen onderscheid wordt gemaakt naar burgerlijke staat;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
De Pensioen- en spaarfondsenwet1 wordt als volgt gewijzigd:
Na artikel 2a wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:
1. Indien in een pensioenregeling wordt voorzien in een ouderdomspensioen en een nabestaandenpensioen dat bij beëindiging van de deelneming een premievrije aanspraak oplevert, wordt aan een deelnemer of gewezen deelnemer, ongeacht zijn burgerlijke staat, de mogelijkheid geboden, in elk geval met ingang van de datum waarop het ouderdomspensioen ingaat of kan ingaan, in plaats van het nabestaandenpensioen te kiezen voor één of meer van de volgende vormen van ouderdomspensioen:
a. een hoger ouderdomspensioen;
b. een eerder ingaand ouderdomspensioen;
c. een hoger en een eerder ingaand ouderdomspensioen.
2. Het eerste lid is niet van toepassing op:
a. het vrijwillige nabestaandenpensioen;
b. het wezenpensioen;
c. de aanspraak van de gewezen echtgenoot, bedoeld in artikel 8a, eerste en tweede lid.
3. De collectieve actuariële waarde van het ouderdomspensioen, bedoeld in het eerste lid, dat wordt gekozen in plaats van het nabestaandenpensioen, bedoeld in het eerste lid, is, ongeacht de datum waarop de keuze wordt gemaakt, ten minste gelijkwaardig aan de collectieve actuariële waarde van dat nabestaandenpensioen.
4. Bij de keuze, bedoeld in het eerste lid is, in voorkomend geval in afwijking van artikel 8c, tweede lid, de toestemming van de echtgenoot vereist of is de toestemming van de partner die is aangemeld in het kader van een partnerpensioen vereist. Voor de toepassing van dit artikellid is artikel 32ba, eerste lid, onderdeel c, niet van toepassing.
5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het eerste en het derde lid.
Na artikel 2b wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:
1. Indien in een pensioenregeling de deelnemer of gewezen deelnemer de mogelijkheid wordt geboden in plaats van een bepaald soort pensioen geheel of gedeeltelijk te kiezen voor een ander soort pensioen, anders dan bedoeld in artikel 2b, is de collectieve actuariële waarde van dat andere pensioen ten minste gelijkwaardig aan de collectieve actuariële waarde van het eerst genoemde pensioen.
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de keuzemogelijkheid, bedoeld in het eerste lid.
In artikel 4, vijfde lid, wordt «17a en 32b, onverminderd het bepaalde in artikel 7» vervangen door: 17a en 32b en indien van toepassing aan de voorschriften van de artikelen 2b en 32ba, een en ander onverminderd het bepaalde in artikel 7.
In artikel 23a, eerste lid, en in artikel 23b, eerste lid, wordt «de artikelen 2, eerste en vierde lid» vervangen door: de artikelen 2, eerste en vierde lid, 2b, eerste, derde lid en vijfde lid.
In artikel 23c, vijfde lid, wordt «de artikelen 9d» vervangen door: de artikelen 2b, vijfde lid, 9d.
In artikel 29, eerste lid, wordt «en 32a, onderdeel c» vervangen door: , 32a, onderdeel c, en artikel 32ba, eerste lid, onderdeel f.
In artikel 30, eerste lid, wordt «32, vierde en vijfde lid,» vervangen door: 32, vierde en vijfde lid, en 32ba,.
Artikel 32, zevende lid, wordt vervangen door drie nieuwe leden, luidende:
7. De afkoopsom, bedoeld in het vijfde lid, is voor mannen en vrouwen gelijk.
8. Elk beding, strijdig met een der voorgaande leden, is nietig.
9. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent het zevende lid.
Artikel 32a wordt als volgt gewijzigd:
1. De aanduiding «1.» voor het eerste lid vervalt en de aanhef en onderdeel a worden vervangen door:
Onverminderd de artikelen 32b en 32ba is een pensioenfonds uitsluitend bevoegd pensioen of aanspraken op pensioen af te kopen voor zover zijn statuten en reglementen dat mogelijk maken, indien de rechthebbende daarmee instemt en indien:
a. die afkoop ertoe strekt het de rechthebbende mogelijk te maken om onder aanwending van de afkoopsom pensioen of aanspraken op pensioen te verwerven overeenkomstig een toezegging omtrent pensioen van een andere inhoud van een andere werkgever dan de werkgever die het af te kopen pensioen heeft toegezegd, bij de instelling waar die andere werkgever de toezegging omtrent pensioen heeft ondergebracht;.
2. Onderdeel b wordt vervangen door:
b. de in onderdeel a bedoelde afkoopsom rechtstreeks wordt overgedragen aan de instelling jegens welke de in onderdeel a bedoelde aanspraken op pensioen worden verworven;.
3. Het tweede lid vervalt.
In artikel 32b, eerste lid, onderdeel a, wordt «de onderneming waaraan hij verbonden is» vervangen door: de nieuwe onderneming waaraan hij verbonden is.
Na artikel 32b wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:
1. Onverminderd de artikelen 32a en 32b is een pensioenfonds uitsluitend bevoegd pensioen of aanspraken op pensioen af te kopen voor zover zijn statuten en reglementen dat mogelijk maken en indien:
a. de rechthebbende daarmee instemt;
b. die afkoop ertoe strekt het de rechthebbende mogelijk te maken om onder aanwending van de afkoopsom pensioen of aanspraken op pensioen overeenkomstig een toezegging omtrent pensioen van de werkgever die het af te kopen pensioen heeft toegezegd of op grond van een toezegging omtrent pensioen met dezelfde inhoud van een andere werkgever die de onderneming of een deel van de onderneming van de werkgever die het af te kopen pensioen heeft toegezegd, heeft overgenomen, te verwerven bij de instelling waar de werkgever de toezegging omtrent pensioen ter uitvoering heeft ondergebracht;
c. met de pensioenbelangen van de echtgenoot of gewezen echtgenoot op redelijke wijze rekening is gehouden;
d. de afkoopsom of zodanig wordt vastgesteld dat het te verwerven pensioen voor mannen en vrouwen gelijk is of, indien het pensioen wordt berekend of mede wordt berekend op grond van een geldelijke bijdrage, zodanig wordt vastgesteld dat de omvang van het te verwerven pensioen naar het inzicht op het tijdstip van vaststelling van die afkoopsom gelijk is;
e. onverminderd de artikelen 2b en 2c, het in te kopen pensioen collectief actuarieel gelijkwaardig is aan het af te kopen pensioen;
f. het pensioen of de aanspraken op pensioen worden verworven jegens een instelling:
1°. waarop de Verzekeringskamer toezicht houdt;
2°. die bij ministeriële regeling is aangewezen;
3°. die heeft voldaan aan de ingevolge de artikel 37 of 38 van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993 vereiste procedure met betrekking tot een bijkantoor in Nederland, dan wel
4°. die heeft voldaan aan de vereiste procedure, bedoeld in de artikelen 111, eerste lid, onderdelen a tot en met c, of tweede lid, 113, eerste of vierde lid, 116, eerste lid, onderdelen a tot en met c, of derde lid, of 118, tweede of vijfde lid, van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993 indien het de aldaar bedoelde dienstverrichting naar Nederland betreft; en
g. het voornemen tot afkoop uiterlijk drie maanden voor de beoogde datum van afkoop schriftelijk wordt gemeld aan de Verzekeringskamer in die gevallen waarin er sprake is van groepsgewijze afkoop en de Verzekeringskamer binnen die periode niet van eventuele bezwaren heeft doen blijken.
2. Indien de rechthebbende aan de onderneming verbonden is geweest of verbonden zou zijn geweest indien zijn deelneming niet was geëindigd, en deze onderneming is opgehouden te bestaan, kan ingeval van liquidatie van het pensioenfonds afkoop overeenkomstig het eerste lid plaatsvinden. Ingeval de afkoopsom wordt overgedragen aan een pensioenfonds zijn deze wet en de daarop berustende bepalingen van overeenkomstige toepassing. Indien de afkoopsom wordt overgedragen aan een verzekeraar als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, zijn artikel 2, vierde lid en de daarop berustende bepalingen van overeenkomstige toepassing.
Artikel 12c van de Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen2 wordt vervangen door:
1. Indien het pensioen niet wordt berekend op grond van de geldelijke bijdrage van de werkgever ten behoeve van de aan diens onderneming verbonden persoon dan wel van de tot de betrokken tak van beroep behorende persoon, blijft de omvang van de geldelijke bijdrage van de werkgever voor de toepassing van artikel 646 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en van de artikelen 1a en 12b buiten beschouwing, voor zover dat gerechtvaardigd is in verband met voor mannen en vrouwen verschillende actuariële berekeningselementen.
2. Indien het pensioen wordt berekend of mede wordt berekend op grond van de geldelijke bijdrage van de werkgever ten behoeve van de aan diens onderneming verbonden persoon blijft de omvang van de geldelijke bijdrage van de werkgever voor de toepassing van artikel 646 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en van de artikelen 1a en 12b buiten beschouwing en wordt:
a. of de omvang van dat pensioen voor mannen en vrouwen gelijk getrokken;
b. of die geldelijke bijdrage zodanig vastgesteld dat naar het inzicht op het tijdstip van vaststelling, de omvang van de pensioenen voor mannen en vrouwen gelijk wordt getrokken.
3. Indien het pensioen niet wordt berekend op grond van de geldelijke bijdrage van de tot de betrokken tak van beroep behorende persoon blijft de omvang van de geldelijke bijdrage voor de toepassing van artikel 12b buiten beschouwing voor zover dat gerechtvaardigd is in verband met voor mannen en vrouwen verschillende actuariële berekeningselementen.
4. Indien het pensioen wordt berekend of mede wordt berekend op grond van de geldelijke bijdrage van de tot de betrokken tak van beroep behorende persoon wordt de omvang van het pensioen dan wel de omvang van de geldelijke bijdrage voor de toepassing van artikel 12b buiten beschouwing gelaten voor zover dat gerechtvaardigd is in verband met de voor mannen en vrouwen verschillende actuariële berekeningselementen en daarmee wordt beoogd de omvang van de pensioenen voor mannen en vrouwen gelijk te trekken of meer met elkaar in overeenstemming te brengen.
5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld omtrent het tweede lid.
Artikel 5, zesde lid, van de Algemene wet gelijke behandeling3 wordt vervangen door:
6. Het eerste lid, onderdeel d, is niet van toepassing op onderscheid op grond van burgerlijke staat met betrekking tot nabestaandenpensioen-voorzieningen en met betrekking tot aanspraken op pensioen die vóór de datum van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel B, van de wet van 21 december 2000, houdende wijziging van de Pensioen- en spaarfondsenwet en enige andere wetten in verband met het recht van keuze voor ouderdomspensioen in plaats van nabestaandenpensioen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen (Stb. 625), zijn opgebouwd.
In artikel 19b, tweede lid, van de Wet op de loonbelasting 19644 wordt «32, 32a of 32b van de Pensioen- en spaarfondsenwet» vervangen door: 32, 32a, 32b of 32ba van de Pensioen- en spaarfondsenwet.
In artikel 30, tweede lid, van de Wet privatisering ABP5 wordt «en artikel 32a van de PSW van overeenkomstige toepassing» vervangen door: en de artikelen 32a en 32ba van de PSW van overeenkomstige toepassing.
In artikel 7, vierde lid, van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding6 wordt «artikel 32a en artikel 32b, eerste lid» vervangen door: artikel 32a, artikel 32b, eerste lid en artikel 32ba, eerste lid».
Het tweede lid van artikel XXII van de Wet van 30 juni 1994 tot wijziging van de Pensioen- en spaarfondsenwet en enige andere wetten vervalt.
1. Onze Minister zendt binnen zes jaar na inwerkingtreding van artikel I, onderdeel B, van deze wet aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk.
2. In afwijking van het eerste lid vindt de evaluatie van de uitzonderingen, genoemd in artikel X, eerste lid, plaats zes jaar na de in artikel X, tweede lid, genoemde datum.
3. Een ieder verstrekt aan Onze Minister of aan een bij ministeriële regeling aangewezen instelling desgevraagd alle inlichtingen die nodig zijn in verband met het onderzoek naar de doeltreffendheid en de effecten van deze wet en de op de artikelen 2b, vijfde lid, 2c, tweede lid, en 32, negende lid, van de Pensioen- en spaarfondsenwet en artikel 12c, vijfde lid, van de Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen berustende bepalingen.
1. Artikel I, onderdeel B, artikel 2b van de Pensioen- en spaarfondsenwet is uitsluitend van toepassing op aanspraken op pensioen die vanaf de datum van inwerkingtreding van dat artikelonderdeel van de wet van 21 december 2000, houdende wijziging van de Pensioen- en spaarfondsenwet en enige andere wetten in verband met het recht van keuze voor ouderdomspensioen in plaats van nabestaandenpensioen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen (Stb. 625), worden opgebouwd.
2. Artikel I, onderdeel C, artikel 2c van de Pensioen- en spaarfondsenwet, onderdeel J, artikel 32, zevende lid van de Pensioen- en spaarfondsenwet, onderdeel M, artikel 32ba van de Pensioen- en spaarfondsenwet, en artikel II, artikel 12c, tweede lid, onderdeel a en b van de Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen zijn uitsluitend van toepassing op aanspraken op pensioen die vanaf de datum van inwerkingtreding van het betreffende artikelonderdeel van de wet van 21 december 2000, houdende wijziging van de Pensioen- en spaarfondsenwet en enige andere wetten in verband met het recht van keuze voor ouderdomspensioen in plaats van nabestaandenpensioen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen (Stb. 625), worden opgebouwd.
3. Voorzover het bij de toepassing van het eerste en tweede lid aanspraken op pensioen betreft die, als gevolg van een premievrije voortzetting van die aanspraken worden opgebouwd voorzover de deelnemer is opgehouden aan de onderneming verbonden te zijn, zijn de in het eerste en tweede lid genoemde artikelen van de Pensioen- en spaarfondsenwet uitsluitend van toepassing indien het recht op die premievrije voortzetting is ontstaan op of na de datum van inwerkingtreding van het betreffende artikelonderdeel van de wet van 21 december 2000, houdende wijziging van de Pensioen- en spaarfondsenwet en enige andere wetten in verband met het recht van keuze voor ouderdomspensioen in plaats van nabestaandenpensioen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen (Stb. 625).
1. De artikelen van deze wet met uitzondering van artikel I, onderdeel J, artikel 32, zevende lid, onderdeel M, artikel 32ba, eerste lid, onderdeel d, voor zover het betreft pensioen dat wordt berekend of mede wordt berekend op grond van een geldelijke bijdrage, en artikel II treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld. Het tijdstip van inwerkingtreding kan voorts ten aanzien van voorzieningen als bedoeld in artikel 2, vierde lid, van de Pensioen- en spaarfondsenwet en ten aanzien van vrijwillige pensioenvoorzieningen verschillend worden vastgesteld.
2. Artikel I, onderdeel J, artikel 32, zevende lid, onderdeel M, artikel 32ba, eerste lid, onderdeel d, voor zover het betreft pensioen dat wordt berekend of mede wordt berekend op grond van een geldelijke bijdrage, en artikel II treden uiterlijk in werking op 1 januari 2005.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
histnootDe Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
J. F. Hoogervorst
Uitgegeven de achtentwintigste december 2000
De Minister van Justitie,
A. H. Korthals
Zie voor de behandeling in de Staten-Generaal:
Kamerstukken II 1998/1999, 1999/2000, 26 711.
Handelingen II 1999/2000, blz. 5558–5580; 5648–5649; 5805– 5806.
Kamerstukken I 1999/2000, 26 711 (271); 2000/2001, 26 711 (14, 14a, 14b, 14c, 14d).
Handelingen I 2000/2001, zie vergadering d.d. 19 en 20 december 2000.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2000-625.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.