Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Verkeer en Waterstaat | Staatsblad 1998, 687 | Wet |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Verkeer en Waterstaat | Staatsblad 1998, 687 | Wet |
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het op 9 september 1996 te Straatsburg tot stand gekomen Verdrag inzake de verzameling, afgifte en inname van afval in de Rijn- en binnenvaart (Trb. 1996, 293) ingevolge artikel 91, eerste lid, van de Grondwet de goedkeuring van de Staten-Generaal behoeft, alvorens het Koninkrijk daaraan kan worden gebonden;
dat het voorts noodzakelijk is regels te stellen ter uitvoering van het genoemde verdrag, in hoofdzaak door middel van wijziging van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren, de Wet milieubeheer en het Burgerlijk Wetboek;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
Het op 9 september 1996 te Straatsburg tot stand gekomen Verdrag inzake de verzameling, afgifte en inname van afval in de Rijn- en binnenvaart, waarvan de Duitse, de Nederlandse en de Franse tekst zijn geplaatst in Tractatenblad 1996, nr. 293, wordt goedgekeurd voor Nederland.
De Wet verontreiniging oppervlaktewateren1 wordt gewijzigd als volgt:
Na artikel 2e wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Bij algemene maatregel van bestuur worden met betrekking tot het vanaf schepen of drijvende werktuigen brengen van afvalstoffen, verontreinigende of schadelijke stoffen in oppervlaktewater regels gesteld die nodig zijn ter bescherming van het oppervlaktewater tegen verontreiniging.
2. Bij de in het eerste lid bedoelde maatregel kan worden bepaald dat daarbij gestelde regels slechts gelden in daarbij aangegeven categorieën van gevallen.
3. Tot de in het eerste lid bedoelde regels behoren in elk geval regels, inhoudende:
a. een verbod afvalstoffen, verontreinigende of schadelijke stoffen in oppervlaktewateren te brengen dan wel schepen te laden of te lossen of daaraan medewerking te geven, indien daarbij niet wordt voldaan aan de bij de maatregel gestelde eisen;
b. de vaststelling van een losstandaard die ten minste is vereist bij het ter beschikking stellen van schepen voor het vervoer van zaken;
c. administratieve verplichtingen in verband met het bepaalde in onderdeel a.
4. Bij regeling van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat kan het model worden vastgesteld van een formulier met betrekking waartoe een verplichting als bedoeld in het derde lid, onderdeel c, van kracht is.
Na hoofdstuk IV wordt een hoofdstuk ingevoegd, luidende:
In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a. verdrag: het op 9 september 1996 te Straatsburg tot stand gekomen verdrag inzake de verzameling, afgifte en inname van afval in de Rijn- en binnenvaart (Trb. 1996, 293);
b. schipper: de gezagvoerder van een schip of degene, die deze vervangt;
c. verwijderingsbijdrage: de in artikel 6, eerste lid, van het verdrag bedoelde verwijderingsbijdrage;
d. betrekken van gasolie: het betrekken van gasolie in gevallen waarin de levering van die gasolie gepaard gaat met een uitslag of een invoer ter zake waarvan artikel 66, eerste lid, onder a, van de Wet op de accijns van toepassing is, dan wel ter zake van de levering van die gasolie artikel 70, eerste lid, onder b, van die wet van toepassing is;
e. leverancier: de leverancier van de gasolie;
f. Algemene wet: de Algemene wet inzake rijksbelastingen;
g. nationaal instituut: het Nederlandse nationaal instituut, bedoeld in artikel 9 van het verdrag.
1. Het in dit hoofdstuk bepaalde ten aanzien van schepen is van toepassing met betrekking tot vaartuigen die feitelijk worden gebruikt of geschikt zijn om te worden gebruikt als middel tot verplaatsing te water, alsmede drijvende werktuigen, waarvan de hoofd- of hulpmotoren, met uitzondering van ankerlieren, verbrandingsmotoren zijn.
2. In afwijking van het eerste lid is dit hoofdstuk, met uitzondering van artikel 23e, niet van toepassing met betrekking tot schepen die zijn toegelaten voor de zee- of kustvaart en overwegend daartoe bestemd zijn.
1. Ter zake van het betrekken van gasolie ten behoeve van een schip wordt een verwijderingsbijdrage geheven van de eigenaar van het schip.
2. De verwijderingsbijdrage is verschuldigd op het tijdstip van het betrekken, bedoeld in het eerste lid.
3. De betaling van de verwijderingsbijdrage geschiedt namens de eigenaar van het schip door de schipper en door tussenkomst van de leverancier, volgens de bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde voorschriften voor de eigenaar van het schip en de schipper ten aanzien van het betrekken en voor de leverancier ten aanzien van het leveren van gasolie.
1. De verwijderingsbijdrage wordt berekend over het aantal liters gasolie dat ten behoeve van het schip is betrokken.
2. Het in een kalenderjaar geldende tarief van de verwijderingsbijdrage is de tegenwaarde in guldens van het in ECU luidende tarief dat krachtens artikel 14, derde lid, onder b, van het verdrag voor het desbetreffende kalenderjaar is vastgesteld bij besluit van de Conferentie der Verdragsluitende Partijen.
3. Het tarief van de verwijderingsbijdrage wordt door Onze Minister van Verkeer en Waterstaat telkens zo spoedig mogelijk na de in het tweede lid bedoelde vaststelling in de Staatscourant bekendgemaakt.
Bij algemene maatregel van bestuur worden de administratieve verplichtingen van de eigenaar van het schip en de schipper, alsmede van de leverancier in verband met de verwijderingsbijdrage geregeld.
1. Bij constatering van het feit dat met betrekking tot een schip niet volledig is voldaan aan de ingevolge artikel 23c, derde lid, geldende voorschriften voor de eigenaar van het schip of de schipper, kan door Onze Minister van Verkeer en Waterstaat het bedrag aan verwijderingsbijdrage dat is verschuldigd over het aantal liters gasolie met betrekking tot welke niet volledig aan die voorschriften is voldaan, worden nageheven van de eigenaar van het schip.
2. Voor zover het eerste lid niet van toepassing is, kan, bij constatering van het feit dat met betrekking tot een schip niet volledig is voldaan aan de ingevolge artikel 23c, derde lid, geldende voorschriften voor de leverancier, door Onze Minister van Verkeer en Waterstaat het bedrag aan verwijderingsbijdrage dat is verschuldigd over het aantal liters gasolie met betrekking tot welke niet volledig aan die voorschriften is voldaan, worden nageheven van de leverancier.
1. Onverminderd het overigens bij of krachtens dit hoofdstuk bepaalde wordt de na te heffen verwijderingsbijdrage geheven als was het een naheffing op de voet van artikel 20 van de Algemene wet en met overeenkomstige toepassing van die wet, met dien verstande dat van die wet buiten toepassing blijven de artikelen 2, vierde lid, 21, tweede lid, 37 tot en met 40, 47a, 52, 76, 80, tweede, derde en vierde lid, 82, 84, 86 en 87.
2. Naheffingsaanslagen die zijn bestemd voor eenzelfde eigenaar van schepen of voor eenzelfde leverancier, kunnen op één aanslagbiljet worden verenigd.
3. Voor de toepassing van de Algemene wet en artikel 19 van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken treedt Onze Minister van Verkeer en Waterstaat in de plaats van Onze Minister van Financiën. Voor de in de Algemene wet genoemde functionarissen treden in de plaats de door Onze Minister van Verkeer en Waterstaat aangewezen functionarissen. De verplichtingen, bedoeld in hoofdstuk VIII, afdeling 2, van de Algemene wet gelden mede jegens de ambtenaren van de rijksbelastingdienst, bevoegd inzake de heffing van accijnzen.
4. Voor de toepassing van artikel 21, derde lid, van de Algemene wet wordt met een onherroepelijke veroordeling gelijk gesteld het vervallen van het recht op strafvordering op de voet van de artikelen 74 en 74a van het Wetboek van Strafrecht.
5. Voor de toepassing van de artikelen 25, 29 en 54 van de Algemene wet treden de krachtens artikel 23e van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren geldende verplichtingen in de plaats van de verplichtingen ingevolge artikel 52 van de Algemene wet. Voor de toepassing van artikel 53 van de Algemene wet wordt de leverancier mede als administratieplichtige aangemerkt.
6. De artikelen 68 tot en met 71 van de Algemene wet zijn niet van toepassing voor zover het handelen in strijd met de regels tevens een overtreding oplevert van het bepaalde krachtens artikel 23e.
1. De nageheven verwijderingsbijdrage wordt ingevorderd door de door Onze Minister van Verkeer en Waterstaat aangewezen functionaris en door de ontvanger, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel i, van de Invorderingswet 1990.
2. Onverminderd het overigens in dit artikel bepaalde geschiedt de invordering met overeenkomstige toepassing van de Invorderingswet 1990 en de Kostenwet invordering rijksbelastingen, met dien verstande dat van de Invorderingswet 1990 buiten toepassing blijven de artikelen 59 en 62. Voorts blijven bij de toepassing van artikel 66 van die wet de artikelen 76, 80, tweede, derde en vierde lid, 82, 84, 86 en 87 van de Algemene wet buiten toepassing.
3. Behoudens voor zover de invordering is opgedragen aan de ontvanger, bedoeld in het eerste lid, treedt voor de toepassing van de Invorderingswet 1990 Onze Minister van Verkeer en Waterstaat in de plaats van Onze Minister van Financiën.
4. Met betrekking tot de invordering geldt dat:
a. voor de toepassing van artikel 8, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 uitsluitend bevoegd is de door Onze Minister van Verkeer en Waterstaat aangewezen functionaris;
b. de in de artikelen 10, eerste lid, 11, 12 en 26 van de Invorderingswet 1990 bedoelde bevoegdheden uitsluitend toekomen aan de door Onze Minister van Verkeer en Waterstaat aangewezen functionaris, met dien verstande dat voor de toepassing van artikel 26 van die wet de bij regeling van Onze Minister van Financiën gestelde regels van toepassing zijn;
c. de overige bij de invordering van toepassing zijnde bevoegdheden, met uitzondering van die, bedoeld in de artikelen 24, 25 en 58 van de Invorderingswet 1990, uitsluitend toekomen aan de ontvanger, bedoeld in het eerste lid;
d. de bevoegdheid, bedoeld in artikel 24 van de Invorderingswet 1990, zowel toekomt aan de door Onze Minister van Verkeer en Waterstaat aangewezen functionaris als aan de ontvanger, bedoeld in het eerste lid;
e. de bevoegdheden, bedoeld in de artikelen 25 en 58 van de Invorderingswet 1990 toekomen aan de door Onze Minister van Verkeer en Waterstaat aangewezen functionaris, indien hij met de invordering is belast en toekomen aan de ontvanger, bedoeld in het eerste lid, indien deze laatste met de invordering is belast.
5. In het kader van het verzet tegen de tenuitvoerlegging van het dwangbevel wordt voor de toepassing van artikel 17 van de Invorderingswet 1990 voor «de ontvanger die het dwangbevel heeft uitgevaardigd» telkens gelezen: de met de tenuitvoerlegging van het dwangbevel belaste ontvanger.
6. De naheffing dient te worden betaald aan de door Onze Minister van Verkeer en Waterstaat aangewezen functionaris. Na de betekening van het dwangbevel dient te worden betaald aan de ontvanger, bedoeld in het eerste lid, die is vermeld op het dwangbevel.
1. Onze Minister van Verkeer en Waterstaat wijst in overeenstemming met Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer een rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid, waarin vertegenwoordigers van de bedrijfstak van de binnenvaart zijn opgenomen, aan als nationaal instituut.
2. Het nationaal instituut is belast met
a. de organisatie van de inzameling en de verdere verwijdering van olie- en vethoudende scheepsafvalstoffen, alsmede de financiering daarvan, bedoeld in artikel 9, eerste lid, van het verdrag en
b. de Nederlandse vertegenwoordiging in het Internationaal Verevenings- en Coördinatieorgaan, in overeenstemming met artikel 10, tweede lid, laatste volzin, van het verdrag.
3. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels omtrent de taken van het nationaal instituut en de wijze van uitoefening daarvan vastgesteld.
4. Onze Minister van Verkeer en Waterstaat draagt zorg voor de vervulling van de taken die ingevolge het verdrag aan nationale instituten kunnen worden opgedragen, voor zover die niet behoren tot de in het tweede lid bedoelde taken, alsmede voor de vervulling van de in het tweede lid bedoelde taken indien geen aanwijzing als bedoeld in het eerste lid van kracht is.
5. Een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid kan worden ingetrokken indien de aangewezen instelling niet langer voldoet aan het bepaalde in het eerste lid, dan wel handelt in strijd met de in het derde lid bedoelde regels.
1. Onze Minister van Verkeer en Waterstaat verstrekt aan de ingevolge artikel 23i aangewezen rechtspersoon subsidie:
a. ten aanzien van de kosten van de personele en materiële voorzieningen die nodig zijn voor de uitvoering van de ingevolge artikel 23i aan het nationaal instituut toegekende taken en
b. ten aanzien van de internationale financiële verevening, bedoeld in artikel 10, eerste lid, van het verdrag.
2. De in het eerste lid, onder b, bedoelde subsidie bestaat per kalenderjaar uit de opbrengst van de naheffing in dat jaar, verminderd met de opbrengst van de in artikel 21, eerste lid, van de Algemene wet bedoelde verhoging, alsmede met aftrek van de desbetreffende heffings- en invorderingskosten.
3. Afdeling 4.2.8 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing op de subsidieverstrekking.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld ten aanzien van de in dit hoofdstuk geregelde onderwerpen, voor zover dat nodig is voor een goede uitvoering van het verdrag, daaronder begrepen de uitvoering van een besluit van de Conferentie der Verdragsluitende Partijen.
Artikel 24 wordt gewijzigd als volgt:
1. Voor de bestaande tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.
2. Toegevoegd wordt een lid, luidende:
2. De taak zorg te dragen voor de bestuursrechtelijke handhaving van het bepaalde bij en krachtens artikel 2f, alsmede gegevens die met het oog op die taak van belang zijn te verzamelen en te registreren, alsmede klachten die betrekking hebben op de naleving van het bij of krachtens artikel 2f bepaalde te behandelen, berust met betrekking tot schepen die zich bevinden op een oppervlaktewater bij het bestuursorgaan dat krachtens artikel 3 ten aanzien van dat oppervlaktewater bevoegd is een vergunning als bedoeld in artikel 1, derde lid, te verlenen.
Artikel 33a wordt gewijzigd als volgt:
1. In het eerste lid wordt na «2d» ingevoegd «2f» en na «19, zesde, zevende of achtste lid» «23c, derde lid,».
2. In het tweede lid wordt «2d of 4» vervangen door: 2d, 2f, 4 of 23c, derde lid,.
Na artikel 10.35 van de Wet milieubeheer2 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. De in artikel 10.31 of krachtens artikel 10.20 overeenkomstig artikel 10.31 gestelde verplichting de afgifte van afvalstoffen te melden, geldt niet voor degene die zich ontdoet van bij algemene maatregel van bestuur aangewezen afvalstoffen afkomstig van schepen.
2. Degene die bij algemene maatregel van bestuur aangewezen afvalstoffen afkomstig van schepen in ontvangst neemt, bevestigt deze ontvangst op een bij algemene maatregel van bestuur aan te geven wijze op een formulier, vastgesteld ingevolge artikel 2f, vierde lid, van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren.
Na artikel 929 van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek3 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. De vervoerder stelt het schip aan de afzender ter beschikking met ten minste de krachtens de Wet verontreiniging oppervlaktewateren en bij algemene maatregel van bestuur bepaalde losstandaard. Zodra met het laden een aanvang is gemaakt, wordt het schip geacht aan dit vereiste te voldoen.
2. De afzender en de ontvanger – en in geval zij van een overslaginstallatie gebruik maken in hun plaats de exploitant daarvan – zijn jegens elkaar en jegens de vervoerder verplicht de voor ieder van hen krachtens de Wet milieubeheer of de Wet verontreiniging oppervlaktewateren en bij algemene maatregel van bestuur voorgeschreven maatregelen met betrekking tot het laden en lossen van het schip te treffen. Voor zover het betreft hun onderlinge verplichtingen kunnen de afzender en de ontvanger anders overeenkomen dan uit de vorige volzin voortvloeit.
3. Nietig is ieder beding, waarbij van het eerste of tweede lid op andere wijze wordt afgeweken dan volgens die leden geoorloofd is.
De Wet op de economische delicten4 wordt gewijzigd als volgt:
1. In artikel 1a, onder 1°, wordt in de zinsnede met betrekking tot de Wet verontreiniging oppervlaktewateren na «2c, tweede lid,» ingevoegd «2f, met uitzondering van de verplichtingen, bedoeld in het derde lid, onderdeel c,» en na «5, eerste lid,» «23c, derde lid,».
2. In artikel 1a, onder 2°, wordt in de zinsnede met betrekking tot de Wet milieubeheer na «10.34,» ingevoegd «10.35a, tweede lid,» en in de zinsnede met betrekking tot de Wet verontreiniging oppervlaktewateren na «2b, eerste, tweede en derde lid,» ingevoegd «2f, derde lid, onderdeel c,» en na «9a, eerste tweede, derde en vierde lid,» ingevoegd «23e,».
Aan artikel 216, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht5 wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van dat lid door een komma, toegevoegd: alsmede op zegels die ingevolge artikel 3.01, tweede lid, van de Uitvoeringsregeling, behorende bij het op 9 september 1996 te Straatsburg tot stand gekomen Verdrag inzake de verzameling, afgifte en inname van afval in de Rijn- en binnenvaart (Trb. 1996, 293), worden uitgegeven door het Internationaal Verevenings- en Coördinatieorgaan, bedoeld in artikel 10, tweede lid, van dat verdrag.
Het tarief van de in artikel 23c van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren bedoelde verwijderingsbijdrage is in het eerste kalenderjaar na inwerkingtreding van deze wet de tegenwaarde in guldens van 0,0075 ECU per liter gasolie, voor zover voor dat kalenderjaar niet een andersluidend besluit als bedoeld in artikel 23d, tweede lid, van die wet is tot stand gekomen.
Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, met uitzondering van artikel I, dat in werking treedt met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin deze wet wordt geplaatst. Bij koninklijk besluit kan een ander tijdstip worden vastgesteld, waarop artikel II voor wat betreft hoofdstuk IVA, paragraaf 4, van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren in werking treedt.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
histnootDe Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat,
J. M. de Vries
De Minister van Buitenlandse Zaken,
J. J. van Aartsen
De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
J. P. Pronk
De Minister van Justitie,
A. H. Korthals
Uitgegeven de tweeëntwintigste december 1998
De Minister van Justitie,
A. H. Korthals
Zie voor de behandeling in de Staten-Generaal:
Kamerstukken II 1997/98, 25 851.
Handelingen II 1998/99, blz. 1056–1067; 1144.
Kamerstukken I 1998/99, 25 851 (64, 64a).
Handelingen I 1998/99, blz. 205–206.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-1998-687.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.