Wet van 6 november 1997 tot wijziging van de Wet op het basisonderwijs, de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs, de Wet op het voortgezet onderwijs en de Wet medezeggenschap onderwijs 1992 inzake ouderbijdragen, sponsorgelden en stichtings- en opheffingsnormen

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is om in het primair en het voortgezet onderwijs het vrijwillige karakter van de ouderbijdragen te waarborgen, om in het primair en het voortgezet onderwijs en de educatie en het beroepsonderwijs een instemmingsbevoegdheid van het ouder-/leerlingendeel van de medezeggenschapsraad te laten gelden voor de vaststelling van de hoogte van ouderbijdragen en een instemmingsbevoegdheid te laten gelden voor de aanvaarding van sponsorgelden van zowel het personeelsdeel als het ouder-/leerlingendeel van die raad en om in het basisonderwijs de regeling voor aanpassing van stichtings- en opheffingsnormen bij gemeentelijke herindelingen te wijzigen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Wet op het basisonderwijs1 wordt gewijzigd als volgt:

A

In artikel 24, eerste lid, wordt na de derde volzin ingevoegd:

Overeenkomsten waarbij ouders worden verplicht tot het betalen van een geldelijke bijdrage zijn nietig, behoudens voorzover zij na de toelating van de leerling tot de school schriftelijk zijn aangegaan en in het desbetreffende schriftelijke stuk aan de ouders kenbaar is gemaakt dat het een vrijwillige bijdrage betreft waarvoor de overeenkomst niet behoeft te worden aangegaan, doch waarvoor geldt dat na de ondertekening wel een verplichting tot betaling van de overeengekomen bijdrage bestaat. Zodanige overeenkomsten zijn evenzeer nietig, indien deze niet hebben voorzien in de vermelding dat de ouders de mogelijkheid hebben er voor te kiezen om de overeenkomst slechts voor bepaalde voorzieningen aan te gaan en ten behoeve daarvan niet een specificatie voor de te onderscheiden voorzieningen in de overeenkomst is opgenomen. Zodanige overeenkomsten zijn voorts nietig indien ten aanzien daarvan geen reductie- en kwijtscheldingsregeling geldt en de inhoud van die regeling niet in de overeenkomst is opgenomen. Een overeenkomst wordt telkens voor de periode van een schooljaar aangegaan.

B

In artikel 56 worden het vierde tot en met zesde lid vervangen door twee nieuwe leden, luidende:

  • 4. In het geval van een wijziging van de gemeentelijke indeling of een grenscorrectie als bedoeld in artikel 283 van de Gemeentewet, stelt Onze minister op de wijze als aangegeven in het tweede lid de nieuwe stichtingsnormen voor de betrokken gemeenten vast, voor zover deze afwijken van de op grond van het tweede en derde lid bepaalde stichtingsnormen. De nieuwe stichtingsnormen treden in de plaats van de op grond van het tweede en derde lid bepaalde stichtingsnormen en treden in werking met ingang van 1 januari volgend op de datum van herindeling, bedoeld in artikel 1, onderdeel f, van de Wet algemene regels herindeling. Tot en met 31 december volgend op de datum van herindeling blijven op de scholen in de gemeenten die bij de wijziging van de gemeentelijke indeling of de grenscorrectie zijn betrokken, de stichtingsnormen van toepassing die golden op de dag voorafgaande aan de datum van herindeling.

  • 5. In het geval van een wijziging van de naam van een gemeente of een wijziging van het gemeentenummer past Onze minister de ministeriële regeling, bedoeld in het tweede lid, of de bijlage, bedoeld in het derde lid, dienovereenkomstig aan.

C

Artikel 107c komt te luiden:

Artikel 107c. Opheffingsnormen bij wijziging van de gemeentelijke indeling en bij grenscorrecties

  • 1. In het geval van een wijziging van de gemeentelijke indeling of een grenscorrectie als bedoeld in artikel 283 van de Gemeentewet, stelt Onze minister op de wijze als aangegeven in artikel 107a en artikel 107b, tweede lid, de nieuwe opheffingsnormen voor de betrokken gemeenten onderscheidenlijk delen van gemeenten vast, voor zover deze afwijken van de op grond van artikel 107, tweede lid, en artikel 107b bepaalde opheffingsnormen.

  • 2. Indien de gemeenteraad binnen 3 maanden na de datum van herindeling, bedoeld in artikel 1, onderdeel f, van de Wet algemene regels herindeling, een besluit neemt tot splitsing van de gemeente, stelt Onze minister voor de beide gebiedsdelen een afzonderlijke opheffingsnorm vast. Artikel 107b, eerste lid eerste, tweede en vierde volzin en tweede lid eerste en derde volzin, is van overeenkomstige toepassing.

  • 3. Artikel 107b, derde lid, eerste, derde en vierde volzin, en vierde lid is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat in het vierde lid voor «6 maanden» wordt gelezen: 3 maanden.

  • 4. De ingevolge het eerste en tweede lid vastgestelde opheffingsnormen treden in de plaats van de op grond van artikel 107, tweede lid, en artikel 107b bepaalde opheffingsnormen en treden in werking met ingang van 1 januari volgend op de datum van herindeling, bedoeld in artikel 1, onderdeel f, van de Wet algemene regels herindeling. Tot en met 31 december volgend op de datum van herindeling blijven op de scholen in de gemeenten die bij de wijziging van de gemeentelijke indeling of de grenscorrectie zijn betrokken, de opheffingsnormen van toepassing die golden op de dag voorafgaande aan de datum van herindeling.

ARTIKEL II

In artikel 32, eerste lid, van de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs2 wordt na de tweede volzin ingevoegd:

Overeenkomsten waarbij ouders worden verplicht tot het betalen van een geldelijke bijdrage zijn nietig, behoudens voorzover zij na de toelating van de leerling tot de school schriftelijk zijn aangegaan en in het desbetreffende schriftelijke stuk aan de ouders kenbaar is gemaakt dat het een vrijwillige bijdrage betreft waarvoor de overeenkomst niet behoeft te worden aangegaan, doch waarvoor geldt dat na de ondertekening wel een verplichting tot betaling van de overeengekomen bijdrage bestaat. Zodanige overeenkomsten zijn evenzeer nietig, indien deze niet hebben voorzien in de vermelding dat de ouders de mogelijkheid hebben er voor te kiezen om de overeenkomst slechts voor bepaalde voorzieningen aan te gaan en ten behoeve daarvan niet een specificatie voor de te onderscheiden voorzieningen in de overeenkomst is opgenomen. Zodanige overeenkomsten zijn voorts nietig indien ten aanzien daarvan geen reductie- en kwijtscheldingsregeling geldt en de inhoud van die regeling niet in de overeenkomst is opgenomen. Een overeenkomst wordt telkens voor de periode van een schooljaar aangegaan.

ARTIKEL III

Aan artikel 27, tweede lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs3 wordt een tweede volzin toegevoegd, luidend:

Overeenkomsten waarbij ouders worden verplicht tot het betalen van een geldelijke bijdrage zijn nietig, behoudens voorzover zij na de toelating van de leerling tot de school schriftelijk zijn aangegaan en in het desbetreffende schriftelijke stuk aan de ouders kenbaar is gemaakt dat het een vrijwillige bijdrage betreft waarvoor de overeenkomst niet behoeft te worden aangegaan, doch waarvoor geldt dat na de ondertekening wel een verplichting tot betaling van de overeengekomen bijdrage bestaat. Zodanige overeenkomsten zijn evenzeer nietig, indien deze niet hebben voorzien in de vermelding dat de ouders de mogelijkheid hebben er voor te kiezen om de overeenkomst slechts voor bepaalde voorzieningen aan te gaan en ten behoeve daarvan niet een specificatie voor de te onderscheiden voorzieningen in de overeenkomst is opgenomen. Zodanige overeenkomsten zijn voorts nietig indien ten aanzien daarvan geen reductie- en kwijtscheldingsregeling geldt en de inhoud van die regeling niet in de overeenkomst is opgenomen. Een overeenkomst wordt telkens voor de periode van een schooljaar aangegaan.

ARTIKEL IV

De Wet medezeggenschap onderwijs 19924 wordt gewijzigd als volgt:

A

In artikel 8, onderdeel a, wordt «9 onder d» vervangen door: 9 onder d en e.

B

Artikel 9 wordt gewijzigd als volgt:

1. Onderdeel b wordt vervangen door:

b. de vaststelling of wijziging van de hoogte en de vaststelling of wijziging van de bestemming van de middelen die van de ouders of de leerlingen worden gevraagd zonder dat daartoe een wettelijke verplichting bestaat onderscheidenlijk zijn ontvangen op grond van een overeenkomst die door de ouders is aangegaan;.

2. In onderdeel c vervalt: en.

3. De punt aan het eind van onderdeel d wordt vervangen door: ; en.

4. Na onderdeel d wordt toegevoegd:

e. de aanvaarding van materiële bijdragen of geldelijke bijdragen anders dan onder b bedoeld en niet gebaseerd op de onderwijswetgeving indien het bevoegd gezag daarbij verplichtingen op zich neemt waarmee de leerlingen binnen de schooltijden respectievelijk het onderwijs en tijdens de activiteiten die worden georganiseerd onder verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag, alsmede tijdens het overblijven, zullen worden geconfronteerd.

ARTIKEL V

  • 1. Ten aanzien van overeenkomsten waarbij ouders of leerlingen worden verplicht tot het betalen van een geldelijke bijdrage en die reeds zijn aangegaan voor de datum van inwerkingtreding van deze wet, treden artikel I, onder A, artikel II en artikel III in werking op 1 augustus volgend op de datum van inwerkingtreding van deze wet.

  • 2. Indien een overeenkomst waarbij ouders of leerlingen worden verplicht tot het betalen van een geldelijke bijdrage is aangegaan voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet en deze overeenkomst ten gevolge van een omstandigheid in deze wet, in tegenstelling tot het tevoren geldende recht, als nietig wordt aangemerkt, heeft de nietigheid slechts werking op de bedragen die verschuldigd zouden zijn voor voorzieningen in het tijdvak vanaf 1 augustus volgend op de datum waarop deze wet in werking is getreden.

ARTIKEL VI

Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen zendt in overeenstemming met Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, binnen drie jaar na de inwerkingtreding van deze wet aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de bepalingen in deze wet die de ouderbijdragen en sponsorgelden betreffen.

ARTIKEL VII

Deze wet treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

histnoot

Gegeven te 's-Gravenhage, 6 november 1997

Beatrix

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

T. Netelenbos

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

J. J. van Aartsen

Uitgegeven de vijfentwintigste november 1997

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager


XNoot
1

Stb. 1994, 620, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 2 juli 1997, Stb. 321.

XNoot
2

Stb. 1994, 621, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 2 juli 1997, Stb. 321.

XNoot
3

Stb. 1993, 666, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 2 juli 1997, Stb. 322.

XNoot
4

Stb. 1992, 663, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 15 mei 1997, Stb. 220.

XHistnoot

Zie voor de behandeling in de Staten-Generaal:

Kamerstukken II 1996/97, 1997/98, 25 177.

Handelingen II 1996/97, blz. 7521–7561; 1997/98, blz. 576–582; 653–654.

Kamerstukken I 1997/98, 25 177 (50, 50a).

Handelingen I 1997/98, zie vergadering d.d. 4 november 1997.

Naar boven