Besluit van 15 september 1997 tot wijziging van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 9 juni 1997, nr. MJZ 97106794, Centrale Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving;

Gelet op richtlijn (EG) nr. 96/61 van de Raad van de Europese Unie van 24 september 1996 inzake geï;ntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging (PbEG L 257) en op de artikelen 8.5, eerste lid, en 8.7, derde lid, van de Wet milieubeheer;

De Raad van State gehoord (advies van 12 augustus 1997, nr. W08.97.0329.);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 9 september 1997, nr. MJZ 97549384, Centrale Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het >Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer1 wordt gewijzigd als volgt.

A

Artikel 5.1 wordt gewijzigd als volgt:

1. De huidige tekst wordt aangeduid als eerste lid.

2. Het eerste lid, onderdeel h, wordt vervangen door een onderdeel, luidende:

h. de aard en omvang van de belasting van het milieu die de inrichting tijdens normaal bedrijf kan veroorzaken, daaronder begrepen een overzicht van de belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu die daardoor kunnen worden veroorzaakt;

3. Aan het artikel wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 2. De aanvraag gaat vergezeld van een niet-technische samenvatting van de in het eerste lid bedoelde gegevens.

B

In hoofststuk 8 wordt na artikel 8.3 een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 8.4

Indien een inrichting belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu in een andere lid-staat van de Europese Unie kan veroorzaken, dan wel indien een andere lid-staat van de Europese Unie die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu van een inrichting kan ondervinden daarom verzoekt, verstrekt het bevoegd gezag de aanvraag met de daarbij behorende stukken aan die lid-staat op het tijdstip waarop daarvan in Nederland kennis wordt gegeven dan wel de aanvraag met de daarbij behorende stukken in Nederland ter inzage wordt gelegd.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking op de dertigste dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 15 september 1997

Beatrix

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

Margaretha de Boer

Uitgegeven de dertigste september 1997

De Minister van Justitie a.i.,

H. F. Dijkstal

NOTA VAN TOELICHTING

1. ALGEMENE TOELICHTING

1.1 Algemeen

Op 24 september 1996 heeft de Raad van Ministers van de de Europese Unie de richtlijn inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging vastgesteld (richtlijn 96/61/EG, PB nr. L 257/26, hierna: de richtlijn). Deze richtlijn wordt in het spraakgebruik overeenkomstig zijn Engelse benaming als de IPPC-richtlijn aangeduid (the Council Directive concerning Integrated Pollution Prevention and Control). De richtlijn is op 1 november 1996 in werking getreden.

De richtlijn bevat de verplichting voor lid-staten van de Europese Unie om te zorgen voor een vergunningenstelsel voor industriële installaties (inrichtingen) gericht op een hoog niveau van bescherming van het milieu. Met het oog hierop bevat de richtlijn diverse bepalingen over onder meer de gegevens die bij de aanvraag voor een vergunning dienen te worden verstrekt, de voorwaarden die aan een vergunning moeten worden verbonden, de wijziging van de werking van de inrichting, de revisie van de vergunning, en de toegang tot informatie en deelneming van het publiek aan de vergunningsprocedure. Blijkens artikel 21 van de richtlijn dienen de lid-staten de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke maatregelen te nemen om uiterlijk drie jaar na haar inwerkingtreding, dat wil zeggen uiterlijk 1 november 1999, aan de richtlijn te voldoen.

Geconstateerd kan worden dat de huidige Nederlandse wetgeving, op een klein aantal onderdelen na, reeds beantwoordt aan de IPPC-richtlijn. Het grootste deel van de richtlijn is reeds geldend recht via hoofdstuk 8 (Inrichtingen) van de Wet milieubeheer (Wm). Andere onderdelen van de richtlijn vinden reeds een juridische grondslag in bijvoorbeeld artikel 1.1 Wm (begripsbepalingen), hoofdstuk 5 Wm (milieukwaliteitseisen), artikel 7.35 j°. artikel 7.27 Wm (relatie met het milieu-effectrapportage), het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer (Ivb), relevante bepalingen van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren en de Wet openbaarheid van bestuur. Een klein aantal onderdelen van de IPPC-richtlijn dient echter nog in Nederlandse regelgeving te worden omgezet. Hierin voorziet het onderhavige besluit tot wijziging van het Ivb. De wijzigingen zullen hierna artikelsgewijs worden toegelicht.

Er is voor gekozen om bij de implementatie van de richtlijn, voor zover het de in het voorgaande aangeduide wijzigingen betreft, geen onderscheid te maken tussen inrichtingen die onder de richtlijn vallen, en andere inrichtingen waarop de Wm van toepassing is, maar dezelfde verplichtingen zonder onderscheid voor alle inrichtingen in de zin van de Wm te laten gelden. Het maken van een onderscheid tussen IPPC-inrichtingen en andere Wm-inrichtingen zou tot een aanzienlijke complicatie van het Ivb leiden en ten koste gaan van de uitvoerbaarheid van dat besluit, terwijl de extra lasten die voor inrichtingen uit het onderhavige besluit voortvloeien en die volgens de richtlijn niet vereist zouden behoeven te worden, beperkt zijn.

De richtlijn biedt hiervoor de ruimte, aangezien zij op die andere inrichtingen geen betrekking heeft en zij het derhalve aan de lid-staten overlaat om ter zake regels te stellen, mits die uiteraard niet op andere punten in strijd met het gemeenschapsrecht komen.

1.2 Toetsing van het ontwerp-besluit

Voor zover het inrichtingen betreft waarop de IPPC-richtlijn van toepassing is, kan de toetsing van het ontwerp-besluit, zoals overeengekomen in het kader van het kabinetsbeleid inzake Marktwerking, Deregulering, en Wetgevingskwaliteit (MDW), achterwege blijven nu aan de lid-staten bij de omzetting van de richtlijn ten aanzien van die inrichtingen geen beleidsruimte is gelaten. Deze toetsing is derhalve alleen relevant ten aanzien van die vergunningplichtige inrichtingen waarop de IPPC-richtlijn niet van toepassing is. In dit verband wordt opgemerkt dat het besluit op het punt van het overleggen van een niet-technische samenvatting van de gegevens omtrent de vergunningaanvraag tot een extra belasting kan leiden. Deze verplichting geldt zowel bij het oprichten van een inrichting, als bij een vergunningaanvraag op grond van artikel 8.4 Wm. In het concrete geval zal moeten worden beoordeeld of het nodig is gezien de aard van de betreffende gegevens in relatie tot de begrijpelijkheid ervan voor het algemeen publiek, een samenvatting van deze gegevens bij de aanvraag te overleggen. Uitgaande van het aantal inrichtingen dat naar verwachting nog milieuvergunningplichtig zal zijn na de herziening van de 8.40-besluiten en het Ivb zal dit (ontwerp)besluit van belang zijn voor naar schatting tussen de 70 000 en 90 000 bedrijven.

1.3 Reacties naar aanleiding van de inspraakprocedure

Naar aanleiding van de voorpublicatie van het ontwerp-besluit op 17 februari 1997 (Stcrt. 33) is bij het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer een reactie ontvangen. In deze reactie – afkomstig van de Vereniging VNO*NCW – werd aandacht gevraagd voor de implementatie van artikel 6, tweede lid, van de IPPC-richtlijn. In dit artikel is bepaald dat, indien aan een van de eisen van artikel 6 (met betrekking tot de gegevensverstrekkking bij de aanvraag om een vergunning) kan worden voldaan met gegevens overeenkomstig de eisen van Richtlijn 85/337/EEG (een milieu-effectrapport) of met een veiligheidsrapport als bedoeld in Richtlijn 82/501/EEG, dan wel met andere informatie, verstrekt overeenkomstig andere wetgeving, die gegevens in de vergunningaanvraag kunnen worden opgenomen of daarbij kunnen worden gevoegd. VNO*NCW liet weten van mening te zijn dat deze bepaling – concreet – in het Ivb zou moeten worden verankerd. Ik ben het daar niet mee eens. Naar mijn mening laat de redactie en de strekking van artikel 5.1 Ivb (en overigens ook aanverwante artikelen van het Ivb) voldoende ruimte om op dit punt aan de IPPC-richtlijn te voldoen. In artikel 5.1 Ivb is immers bepaald dat de gegevens die op grond van dat artikel moeten worden verstrekt in of bij de aanvraag dienen te worden vermeld. Artikel 5.1 Ivb staat er naar mijn mening niet aan in de weg dat de aanvrager in of bij de vergunningaanvraag verwijst naar een bij de aanvraag gevoegd milieu-effectrapport, een veiligheidsrapport of andere separaat bijgevoegde gegevens om op die wijze – tevens – te voldoen aan de plicht van artikel 5.1 om bepaalde daar bedoelde gegevens aan te leveren. Gelet hierop zie ik geen reden om het Ivb op dit punt aan te passen. Wel wijs ik er nog op dat de aanvrager duidelijk dient te maken ten aanzien van welke gegevens er sprake is van een verwijzing zoals hierboven bedoeld.

1.4 Transponeringstabel implementatie IPPC-richtlijn

Artikel(lid) IPPC:Korte omschrijving:Implementatie Nl-regelgeving:
1doelstellingn.v.t.
2definitiesgeen implementatie nodig
3algemene principes van de fundamentele verplichtingen van de exploitantart. 1.1a, 8.8 lid 1 sub b + e, en lid 3, 8.11 lid 3 jo. 1.1 lid 2, 8.16 sub c (jo. 8.11 lid 3), 8.22/8.23, 10.1, 17.1, 17.3 Wm art. 13, 30–35 Wbb w.v. nazorg gesloten stortplaatsen
4vergunning voor nieuwe inrichtingenart. 8.1 Wm, art. 1 Wvo
5vergunningvoorwaarden bestaande inrichtingenn.v.t. voor Nl.
6 lid 1vergunningaanvraagart. 5.1 Ivb + aanvulling m.b.t. «een overzicht van de belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu» + een nieuw lid m.b.t. «niet-technische samenvatting van gegevens» hfst. 7 Wm, artt. 3 en 5 Wvo
6 lid 2relatie aanvraag en andere rapportenart. 7.28 lid 1 sub a Wm (m.e.r.-rapport), art. 5.15 Ivb (Seveso-rapport)
7coördinatieart. 8.9, 8.10 lid 2, 8.28–8.34 + hfst 14 Wm + art. 7b Wvo
8besluitart. 8.10 Wm (weigering), art. 8.11 e.v. (voorschriften), art. 8.32 (integrale benadering), art. 7 lid 4 Wvo
9 lid 1vergunningvoorwaarden8.11 lid 3, art. 7 lid 4 Wvo
9 lid 2relatie met m.e.r.-rapportart. 7.35 jo. 7.27 Wm
9 lid 3uitwerking vergunningvoorwaarden: emissie-eisen, bodemvoorschriften, afval, technische maatregelenvalt onder art. 8.11 lid 3 Wm
9 lid 4relatie met locale omstandighedenvia art. 8.11 lid 3 (alara/strengere maatregelen)
9 lid 5controle en metingenart. 8.12 lid 3 Wm, art. 7 lid 4 Wvo
9 lid 6andere dan normale bedrijfsomstandighedenvalt onder art. 8.11 lid 3 Wm
9 lid 7andere vergunningvoorschriftenhfst. 8 Wm
9 lid 8algemene regelsart. 8.44 Wm (8.45 via de vergunning), art. 2a Wvo
10relatie met milieukwaliteitsnormenart. 8.8 lid 1 sub a en lid 3 sub a, 8.11 lid 3 Wm; 8.10 lid 2 Wm (weigeren)
11ontwikkelingen in BBT volgengeen implementatie nodig
12 lid 1wijziging8.1 lid 1 sub b + 8.19 lid 2–4 Wm, art. 7 lid 4 Wvo
12 lid 2grondige wijzigingart. 8.1 lid 1 sub b Wm + 5.16 Ivb procedure in afdeling 3.5 Awb, art. 1 Wvo
13 lid 1 + 2periodieke actualisatieart. 8.22/8.23, 8.44/8.45 Wm, artt. 21 en 7 e.v. Wvo
14handhaving8.20 lid 1, 8.12 lid 3 + 8.13 lid 1 sub c, hfst. 17, 18.6 Wm art. 30–35 Wbb, art. 7 lid 4 Wvo
15 lid 1openbaarheid van aanvragenAfdeling 3.5 Awb
15 lid 2controle-resultaten openbaarWob
15 lid 3emissie-registergeen implementatie nodig
15 lid 4uitzonderingen op openbaarheidWob + hfst. 19 Wm
16 lid 1rapportage aan Cie.geen implementatie nodig
16 lid 2informatie-uitwisselinggeen implementatie nodig
16 lid 3eisen aan rapportagegeen implementatie nodig
16 lid 4aanwijzing van autoriteitengeen implementatie nodig
17 lid 1 + 2grensoverschrijdende effecten; bilaterale consultatie; betrokkenheid publiek andere lidstaatpar. 7.8 Wm (indien m.e.r.-plichtige activiteit) afdeling 3.5 Awb + aanvulling hoofdstuk 8 Ivb voor toezending aanvraag aan andere Lidstaat
18 lid 1communautaire emissiegrenswaardengeen implementatie nodig
18 lid 2bestaande emissiegrenswaardengeen implementatie nodig
19comitJ-procedure voor art. 14.3geen implementatie nodig
20overgangsbepalingengeen implementatie nodig
21implementatietermijn-
22inwerkingtreding-
Bijlage Icategorieen van inrichtingenbijlagen van Ivb
Bijlage IInog te wijzigen richtlijnengeen implementatie nodig
Bijlage IIIindicatieve lijst van stoffen voor lucht en waterzie bij art. 8 lid 2 van de richtlijn
Bijlage IVelementen BBTzie bij art. 2 lid 10 van de richtlijn

Gebruikte afkortingen:

Wm Wet milieubeheer

Wms Wet milieugevaarlijke stoffen

Wbb Wet bodembescherming

Ivb Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer

Awb Algemene wet bestuursrecht

Wob Wet openbaarheid van bestuur

Wvo Wet verontreiniging oppervlaktewateren

2. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 1

A

Onder 1.

Ingevolge artikel 6, eerste lid, vijfde gedachtenstreepje, van de richtlijn dient een vergunningaanvraag een beschrijving te bevatten van de aard en omvang van de te voorziene emissies van de installaties (inrichting) in elk milieucompartiment, met een overzicht van de significante milieueffecten van de emissies. In wezen beantwoordt artikel 5.1 van het Ivb – dat bepaalt dat bij de vergunningaanvraag de aard en omvang van de belasting van het milieu moet worden beschreven – reeds aan het genoemde artikel van de richtlijn. In de toelichting bij artikel 5.1 van het Ivb staat namelijk dat onder «belasting van het milieu» ook moet worden verstaan de gevolgen die de emissies met zich kunnen meebrengen. Nu de richtlijn uitdrukkelijk een overzicht van de significante milieu-effecten van de emissies vereist, is ervoor gekozen om ook in het Ivb zelf deze verplichting duidelijk tot uitdrukking te brengen.

De onderhavige bepaling van de richtlijn moet worden gezien tegen de achtergrond van de redenen die hebben geleid tot het verplicht stellen in de richtlijn van gegevensverstrekking bij de vergunningaanvraag. Het gaat daarbij vooral om het mogelijk maken van een adequate beoordeling van de vergunningaanvraag door het bevoegd gezag en het informeren van – in termen van de richtlijn – «het grote publiek». Mede gelet hierop kan onnodig gedetailleerde informatie bij de vergunningaanvraag achterwege blijven.

Onder 2.

De laatste alinea van artikel 6 van de richtlijn schrijft voor dat de aanvraag een «niet-technische» samenvatting dient te bevatten van de gegevens die bij de aanvraag volgens de richtlijn moeten worden verstrekt. Deze bepaling is in de richtlijn opgenomen naar aanleiding van een besluit van het Europees Parlement van 22 mei 1996 (amendement 21; Pb. nr. C 166 van 10 juni 1996). In reactie hierop merkte de Europese Commissie op dat op dit punt sprake was van een nuttige toevoeging voor het publiek en een voorschrift dat de doorzichtigheid van de vergunningprocedure vergroot. In de onderhavige bepaling van het Ivb is dit voorschrift van de richtlijn geïmplementeerd.

Voor de betekenis van het begrip «niet-technisch» kan worden aangesloten bij een van de hoofdelementen van de IPPC-richtlijn, namelijk het informeren van het publiek over de milieubelasting die de desbetreffende inrichting kan veroorzaken, en het vergroten van de inzichtelijkheid van de vergunningprocedure. Belangrijk is dat de aanvraag voor een algemeen publiek voldoende inzicht geeft om een oordeel te kunnen vormen over de vergunningaanvraag en de gevolgen die de inrichting voor het milieu zou kunnen hebben. In dit verband wordt gewezen op artikel 7.10, onder h, Wm en artikel 4.5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waar vergelijkbare bepalingen zijn opgenomen. Overigens is er in het laatstgenoemde artikel van de Awb geen sprake van een verplichting om – onder omstandigheden – een samenvatting te overleggen, maar een bevoegdheid van het betrokken bestuursorgaan om een aanvraag niet in behandeling te nemen als een dergelijke samenvatting ontbreekt. In de richtlijn is echter gekozen voor het verplicht stellen van de samenvatting.

B

Artikel 8.4 is opgenomen ter implementatie van artikel 17, eerste lid, van de richtlijn. De richtlijn bepaalt dat de gegevens die bij de aanvraag van een vergunning aan het bevoegd gezag dienen te worden verstrekt, ook aan een andere lid-staat dienen te worden overgelegd, als de betreffende inrichting nadelige en significante gevolgen voor het milieu van die andere lid-staat zou kunnen veroorzaken. Deze informatie-overdracht dient plaats te vinden als de andere lid-staat daarom verzoekt, en tevens als de direct betrokken lid-staat dergelijke grensoverschrijdende gevolgen zelf constateert. Op basis van de verstrekte gegevens dient vervolgens het eventueel nodige overleg plaats te vinden. In de Nederlandse tekst wordt ter zake uitgegaan van een taak voor het bevoegd gezag dat de opdracht heeft om te beslissen op de vergunningaanvraag. Overigens wordt nog gewezen op het verband tussen artikel 8.4 en artikel 7.38a van de Wm.

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

Margaretha de Boer


XNoot
1

Stb. 1993, 50, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 7 februari 1997, Stb. 74.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vierde lid, onder b, van de Wet op de Raad van State, omdat het zonder meer instemmend luidt.

Naar boven