Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit | Staatsblad 1997, 237 | Wet |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit | Staatsblad 1997, 237 | Wet |
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is gemeenten meer verantwoordelijkheid te geven bij de bestrijding van onderwijsachterstanden;
Dat het tevens wenselijk is scholen te stimuleren gerichter aandacht te besteden aan het bestrijden van onderwijsachterstanden;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
De >Wet op het basisonderwijs1 wordt als volgt gewijzigd:
In artikel 11 worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1. Het tweede lid, onderdeel i, komt te luiden:
i. de activiteiten die voortvloeien uit het onderwijsachterstandenplan, bedoeld in artikel 110b, die door de school worden verricht, en de activiteiten voor bepaalde doeleinden of groepen leerlingen waarvoor uit de openbare kas faciliteiten beschikbaar worden gesteld;.
2. In het derde lid vervalt de zinsnede «dan wel indien een overeenkomst is gesloten als bedoeld in artikel 111a, eerste lid,».
3. Aan het vijfde lid wordt een volzin toegevoegd, luidende:
De regeling ten aanzien van het maximale aantal uren per dag dat leerlingen onderwijs mogen ontvangen, vindt geen toepassing indien dit van belang is in verband met activiteiten in het kader van het voorkomen en bestrijden van onderwijsachterstanden.
Artikel 96a, eerste lid, onderdeel b, komt te luiden:
b. de formatie voor speciale doeleinden, waaronder in ieder geval wordt begrepen de formatie voor de bestrijding van onderwijsachterstanden.
In artikel 105d worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1. Het derde lid, onderdeel c, komt te luiden:
c. de materiële instandhouding in verband met de toepassing van artikel 110b, eerste lid.
2. In het vierde lid wordt «artikel 111a, zevende lid» vervangen door: artikel 110b, eerste lid.
In artikel 105e, eerste lid, wordt aan het slot de zinsnede «en in verband met de toepassing van artikel 111a, zevende lid» vervangen door: en in verband met de toepassing van artikel 110b, eerste lid.
Hoofdstuk I, titel IV, afdeling 6a, komt te luiden:
1. Bij algemene maatregel van bestuur wordt voor een periode van telkens 4 schooljaren een landelijk beleidskader vastgesteld. De algemene maatregel van bestuur, bedoeld in de eerste volzin, wordt aan de beide kamers der Staten-Generaal overgelegd. De maatregel treedt niet in werking dan nadat 4 weken na de overlegging zijn verstreken en gedurende die termijn niet door of namens een van beide kamers de wens wordt te kennen gegeven dat het in die maatregel geregelde onderwerp bij de wet wordt geregeld. Alsdan wordt een daartoe strekkend wetsvoorstel zo spoedig mogelijk ingediend. Het bepaalde in de vorige drie volzinnen is niet van toepassing, voorzover het ontwerp van de algemene maatregel van bestuur voordien aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd en door of namens een der kamers te kennen is gegeven dat van de procedure, bedoeld in de tweede tot en met vierde volzin, kan worden afgeweken.
2. Het landelijk beleidskader vermeldt de landelijke doelstellingen van het beleid inzake onderwijsachterstandenbestrijding en verstrekt informatie over de voornemens van de rijksoverheid met betrekking tot de landelijke evaluatie van het beleid inzake onderwijsachterstandenbestrijding.
1. De gemeenteraad stelt voor een periode van telkens 4 schooljaren een plan vast, onderwijsachterstandenplan genaamd, ter bestrijding van onderwijsachterstanden. Indien het totaal van de voor de bestrijding van onderwijsachterstanden bestemde middelen, bedoeld in het vierde lid, onderdelen a en c, minder is dan f 250 000,–, kan de gemeenteraad afzien van de vaststelling van het plan. In dat geval besluit de gemeenteraad op andere wijze omtrent de verdeling van de middelen, bedoeld in het vierde lid, onderdelen a en b, waarbij de gemeenteraad het landelijk beleidskader in acht neemt.
2. Onder onderwijsachterstanden worden verstaan die negatieve effecten op de leer- en ontwikkelingsmogelijkheden van leerlingen, die het gevolg zijn van sociale, economische en culturele omstandigheden.
3. Het onderwijsachterstandenplan vermeldt in elk geval:
a. de wijze waarop de doelstellingen, genoemd in het landelijk beleidskader, bedoeld in artikel 110a, in kwalitatieve en kwantitatieve zin worden uitgewerkt,
b. de wijze waarop de voor de bestrijding van onderwijsachterstanden bestemde middelen, anders dan de in onderdeel c genoemde middelen, worden ingezet, alsmede de scholen en instellingen die de daaruit voortvloeiende activiteiten zullen verrichten,
c. de wijze waarop de scholen de formatie voor speciale doeleinden inzetten, voor zover die is bestemd voor het bestrijden van onderwijsachterstanden met dien verstande dat de scholen de zeggenschap hebben over de wijze waarop dit wordt geoperationaliseerd,
d. de wijze waarop de scholen verantwoording afleggen over de inzet van de in onderdeel c bedoelde middelen in overeenstemming met het plan, en de wijze waarop de scholen en instellingen rekening en verantwoording afleggen inzake de besteding van de middelen, bedoeld in het vierde lid, onderdelen a en b,
e. de procedure met betrekking tot de wijziging van het plan, en
f. de wijze waarop de gemeenteraad het gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid evalueert.
4. Het onderwijsachterstandenplan vermeldt tevens de omvang van de voor de bestrijding van onderwijsachterstanden bestemde middelen, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen:
a. de middelen die de gemeente als specifieke uitkering, bedoeld in artikel 110d, uit 's Rijks kas ontvangt voor de bestrijding van onderwijsachterstanden,
b. de middelen, anders dan bedoeld in onderdeel a, die de gemeenteraad bestemt voor de bestrijding van onderwijsachterstanden, en
c. de middelen, bedoeld in het derde lid, onderdeel c, die de scholen ontvangen.
De gemeenteraad kan de onderdelen a en c van het plan, voor zover het betreft een aanpassing als gevolg van de wijziging van de omvang van deze middelen, zonder toepassing van het zesde lid wijzigen, indien het voornemen tot wijziging is bekendgemaakt en niet binnen vier weken na de bekendmaking door ten minste een bevoegd gezag van een in de gemeente gelegen school is verzocht om het op overeenstemming gericht overleg te doen plaatsvinden.
5. Het onderwijsachterstandenplan heeft betrekking op:
a. scholen voor basisonderwijs,
b. scholen als bedoeld in de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs,
c. scholen als bedoeld in de Wet op het voortgezet onderwijs, en
d. andere instellingen.
Voor de toepassing van deze afdeling wordt met een school gelijkgesteld een op het grondgebied van de gemeente gelegen nevenvestiging van een school waarvan de hoofdvestiging in een andere gemeente is gelegen.
6. Vaststelling en wijziging van het onderwijsachterstandenplan of het nemen van een besluit omtrent de verdeling van middelen indien wordt afgezien van vaststelling van het plan, geschiedt niet dan na op overeenstemming gericht overleg met de bevoegde gezagsorganen van alle scholen in de gemeente. De gemeenteraad stelt daartoe bij verordening een procedure vast, met dien verstande dat in de verordening in ieder geval wordt bepaald:
a. vanaf wanneer en tot welk moment het gemeentebestuur de Onderwijsraad kan verzoeken een advies als bedoeld in het tiende lid, uit de brengen,
b. dat de termijn voor het uitbrengen van het advies wordt opgeschort met ingang van de dag waarop de Onderwijsraad het gemeentebestuur uitnodigt het verzoek voor het uitbrengen van het advies aan te vullen met de gegevens die de Onderwijsraad nodig heeft voor een goede vervulling van diens taak, tot de dag waarop het verzoek is aangevuld, en
c. dat het gemeentebestuur gedurende de termijn voor het uitbrengen van het advies geen besluit neemt.
Bij het overleg kunnen door het gemeentebestuur andere instellingen worden betrokken.
7. Binnen een jaar na de vaststelling van het landelijk beleidskader, bedoeld in artikel 110a, stelt de gemeenteraad het onderwijsachterstandenplan vast.
8. Het onderwijsachterstandenplan kan tussentijds worden gewijzigd.
9. Indien de vaststelling en wijziging van het onderwijsachterstandenplan of een besluit omtrent de verdeling van middelen indien wordt afgezien van vaststelling van het plan, leiden tot kosten van uitkeringen krachtens het Besluit Werkloosheid onderwijs- en onderzoekpersoneel, komen deze kosten ten laste van het Rijk indien het ontstaan van deze kosten in redelijkheid is toe te rekenen aan het Rijk.
10. Tijdens het in het zesde lid bedoelde overleg kan de gemeenteraad de Onderwijsraad verzoeken een advies uit te brengen over de vaststelling of wijziging van het onderwijsachterstandenplan in relatie tot de vrijheid van richting en de vrijheid van inrichting. Het verzoek wordt gedaan indien het bevoegd gezag hierom heeft gevraagd dan wel uit eigen beweging. Het verzoek bevat een omschrijving van de onderwerpen waarover advies wordt verwacht. Het advies wordt binnen vier weken uitgebracht aan de gemeenteraad. Het advies wordt bekendgemaakt tezamen met het plan. Artikel 4:20 van de Algemene wet bestuursrecht is van overeenkomstige toepassing. Dit lid is van overeenkomstige toepassing op een besluit omtrent de verdeling van middelen indien wordt afgezien van vaststelling van het plan.
11. Het gemeentebestuur kan een subsidieplafond vaststellen en bepalen hoe het beschikbare bedrag met inachtneming daarvan wordt verdeeld.
Voor zover het onderwijsachterstandenplan of een besluit omtrent de verdeling van middelen indien wordt afgezien van vaststelling van het plan, daarin voorziet, kunnen activiteiten worden verricht en financiële middelen worden ingezet ten behoeve van kinderen die nog niet tot een school kunnen worden toegelaten en die de leeftijd van 3 jaren hebben bereikt. De activiteiten zijn gericht op het verbeteren van de voorwaarden voor het met succes instromen in het basisonderwijs.
1. Bij algemene maatregel van bestuur worden de criteria vastgesteld op grond waarvan een gemeente voor telkens een periode van 4 jaar in aanmerking komt voor een specifieke uitkering ter tegemoetkoming in de kosten voor het bestrijden van onderwijsachterstanden, alsmede de criteria voor de hoogte daarvan. De uitkering wordt per jaar verstrekt.
2. De gemeente verstrekt de middelen, bedoeld in artikel 110b, vierde lid, onderdelen a en b, aan de rechtspersonen die daarvoor in aanmerking komen.
3. Onze minister kan voor bij ministeriële regeling aan te wijzen gevallen of groepen van gevallen tegemoet komen aan onbillijkheden van overwegende aard, welke zich bij de toepassing van het eerste lid van dit artikel mochten voordoen.
Onze minister kan de uitkering geheel of gedeeltelijk terugvorderen indien uit de rekening van de gemeente, bedoeld in artikel 197 van de Gemeentewet, het gemeentelijk verslag omtrent het financieel beheer, bedoeld in artikel 197 van de Gemeentewet, het verslag van de accountant, bedoeld in artikel 213, tweede lid, van de Gemeentewet, dan wel uit een afzonderlijke verantwoording, voorzien van een verklaring van een accountant, als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, niet blijkt dat de uitkering is besteed in overeenstemming met de bepalingen van deze wet.
1. De bevoegde gezagsorganen van de scholen en andere instellingen die bij de uitvoering van het plan of een besluit omtrent de verdeling van middelen indien wordt afgezien van de vaststelling van het plan, betrokken zijn of betrokken worden, zijn gehouden aan de door de gemeenteraad aangewezen personen alle gevraagde bescheiden ter inzage te geven en de gevraagde inlichtingen te verstrekken die van belang zijn voor de opstelling van het plan of het in deze volzin bedoelde besluit, voor het toezicht en voor de evaluatie. Het gemeentebestuur is gehouden aan de door Onze minister aangewezen personen alle gevraagde bescheiden ter inzage te geven en de gevraagde inlichtingen te verstrekken die van belang zijn voor de evaluatie van de landelijke doelstellingen van het beleid inzake onderwijsachterstandenbestrijding.
2. Indien het bevoegd gezag van een school naar het oordeel van de gemeenteraad de middelen, bedoeld in artikel 110b, vierde lid, onderdelen a en b, niet besteedt overeenkomstig het onderwijsachterstandenplan, of een besluit omtrent de verdeling van middelen indien de gemeenteraad op grond van artikel 110b, eerste lid, tweede volzin, heeft afgezien van de vaststelling van het plan, kan de gemeenteraad de middelen geheel of gedeeltelijk inhouden.
3. Indien het bevoegd gezag van een school naar het oordeel van de gemeenteraad de middelen, bedoeld in artikel 110b, vierde lid, onderdeel c, niet besteedt overeenkomstig het onderwijsachterstandenplan, maakt de gemeenteraad hiervan melding aan Onze minister.
4. Indien het gemeentebestuur naar het oordeel van Onze minister de voorschriften in deze afdeling niet nakomt, kan Onze minister de uitkering, bedoeld in artikel 110d, geheel of gedeeltelijk inhouden.
In de inhoudsopgave worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1. De aanduiding van hoofdstuk I, titel IV, afdeling 6a, met de bijbehorende paragrafen en de artikelen 110a tot en met 110m wordt vervangen door:
Afdeling 6a. Gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid
Artikel 110a. Landelijk beleidskader
Artikel 110b. Onderwijsachterstandenplan
Artikel 110c. Voorschoolse activiteiten
Artikel 110d. Gemeentelijke middelen
Artikel 110e. Rekening en verantwoording gemeente
Artikel 110f. Inlichtingenplicht en inhouding middelen
2. De aanduiding van artikel 111a vervalt.
De Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs2 wordt als volgt gewijzigd:
In artikel 19 worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1. Het tweede lid, onderdeel k, komt te luiden:
k. de activiteiten die voortvloeien uit het onderwijsachterstandenplan, bedoeld in artikel 106b, die door de school worden verricht, en de activiteiten voor bepaalde doeleinden of groepen leerlingen waarvoor uit de openbare kas faciliteiten beschikbaar worden gesteld;.
2. In het vierde lid vervalt de zinsnede «dan wel indien ten behoeve van de school een overeenkomst is gesloten als bedoeld in artikel 107a, eerste lid,».
3. Aan het zevende lid wordt een volzin toegevoegd, luidende:
De regeling ten aanzien van het maximale aantal uren per dag dat leerlingen onderwijs mogen ontvangen, vindt geen toepassing indien dit van belang is in verband met activiteiten in het kader van het voorkomen en bestrijden van onderwijsachterstanden.
In artikel 93a, eerste lid, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1. Onderdeel b komt te luiden:
b. de formatie voor speciale doeleinden, waaronder in ieder geval wordt begrepen de formatie voor de bestrijding van onderwijsachterstanden.
2. De zinsnede «, die kan verschillen» wordt vervangen door: . De omvang van de formatie kan verschillen.
In artikel 102d worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1. Het derde lid, onderdeel c, komt te luiden:
c. de materiële instandhouding in verband met de toepassing van artikel 106b, eerste lid, dan wel, indien het een instelling betreft, de bedragen, bedoeld in artikel 92a, tweede lid, en de daarmee verbandhoudende uitgaven, alsmede de uitgaven en ontvangsten voor de materiële instandhouding in verband met de toepassing van artikel 106b, eerste lid.
2. In het vierde lid wordt «artikel 107a, zevende lid,» vervangen door: artikel 106b, eerste lid,.
In artikel 102e, eerste lid, wordt telkens de zinsnede «en in verband met de toepassing van artikel 107a, zevende lid» vervangen door: en in verband met de toepassing van artikel 106b, eerste lid.
Titel IV, afdeling 6a, komt te luiden:
1. Bij algemene maatregel van bestuur wordt voor een periode van telkens 4 schooljaren een landelijk beleidskader vastgesteld. De algemene maatregel van bestuur, bedoeld in de eerste volzin, wordt aan de beide kamers der Staten-Generaal overgelegd. De maatregel treedt niet in werking dan nadat 4 weken na de overlegging zijn verstreken en gedurende die termijn niet door of namens een van beide kamers de wens wordt te kennen gegeven dat het in die maatregel geregelde onderwerp bij de wet wordt geregeld. Alsdan wordt een daartoe strekkend wetsvoorstel zo spoedig mogelijk ingediend. Het bepaalde in de vorige drie volzinnen is niet van toepassing, voor zover het ontwerp van de algemene maatregel van bestuur voordien aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd en door of namens een der kamers te kennen is gegeven dat van de procedure, bedoeld in de tweede tot en met vierde volzin, kan worden afgeweken.
2. Het landelijk beleidskader vermeldt de landelijke doelstellingen van het beleid inzake onderwijsachterstandenbestrijding en verstrekt informatie over de voornemens van de rijksoverheid met betrekking tot de landelijke evaluatie van het beleid inzake onderwijsachterstandenbestrijding.
1. De gemeenteraad stelt voor een periode van telkens 4 schooljaren een plan vast, onderwijsachterstandenplan genaamd, ter bestrijding van onderwijsachterstanden. Indien het totaal van de voor de bestrijding van onderwijsachterstanden bestemde middelen, bedoeld in het vierde lid, onderdelen a en c, minder is dan f 250 000,–, kan de gemeenteraad afzien van de vaststelling van het plan. In dat geval besluit de gemeenteraad op andere wijze omtrent de verdeling van de middelen, bedoeld in het vierde lid, onderdelen a en b, waarbij de gemeenteraad het landelijk beleidskader in acht neemt.
2. Onder onderwijsachterstanden worden verstaan die negatieve effecten op de leer- en ontwikkelingsmogelijkheden van leerlingen, die het gevolg zijn van sociale, economische en culturele omstandigheden.
3. Het onderwijsachterstandenplan vermeldt in elk geval:
a. de wijze waarop de doelstellingen, genoemd in het landelijk beleidskader, bedoeld in artikel 106a, in kwalitatieve en kwantitatieve zin worden uitgewerkt,
b. de wijze waarop de voor de bestrijding van onderwijsachterstanden bestemde middelen, anders dan de in onderdeel c genoemde middelen, worden ingezet, alsmede de scholen en instellingen die de daaruit voortvloeiende activiteiten zullen verrichten,
c. de wijze waarop de scholen de formatie voor speciale doeleinden inzetten, voor zover die is bestemd voor het bestrijden van onderwijsachterstanden met dien verstande dat de scholen de zeggenschap hebben over de wijze waarop dit wordt geoperationaliseerd,
d. de wijze waarop de scholen verantwoording afleggen over de inzet van de in onderdeel c bedoelde middelen in overeenstemming met het plan, en de wijze waarop de scholen en instellingen rekening en verantwoording afleggen inzake de besteding van de middelen, bedoeld in het vierde lid, onderdelen a en b,
e. de procedure met betrekking tot de wijziging van het plan, en
f. de wijze waarop de gemeenteraad het gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid evalueert.
4. Het onderwijsachterstandenplan vermeldt tevens de omvang van de voor de bestrijding van onderwijsachterstanden bestemde middelen, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen:
a. de middelen die de gemeente als specifieke uitkering, bedoeld in artikel 106c, uit 's Rijks kas ontvangt voor de bestrijding van onderwijsachterstanden,
b. de middelen, anders dan bedoeld in onderdeel a, die de gemeenteraad bestemt voor de bestrijding van onderwijsachterstanden, en
c. de middelen, bedoeld in het derde lid, onderdeel c, die de scholen ontvangen.
De gemeenteraad kan de onderdelen a en c van het plan, voor zover het betreft een aanpassing als gevolg van de wijziging van de omvang van deze middelen, zonder toepassing van het zesde lid wijzigen, indien het voornemen tot wijziging is bekendgemaakt en niet binnen vier weken na de bekendmaking door ten minste een bevoegd gezag van een in de gemeente gelegen school is verzocht om het op overeenstemming gericht overleg te doen plaatsvinden.
5. Het onderwijsachterstandenplan heeft betrekking op:
a. scholen voor basisonderwijs,
b. scholen als bedoeld in deze wet,
c. scholen als bedoeld in de Wet op het voortgezet onderwijs, en
d. andere instellingen.
Voor de toepassing van deze afdeling wordt met een school gelijkgesteld een op het grondgebied van de gemeente gelegen nevenvestiging van een school waarvan de hoofdvestiging in een andere gemeente is gelegen.
6. Vaststelling en wijziging van het onderwijsachterstandenplan of het nemen van een besluit omtrent de verdeling van middelen indien wordt afgezien van vaststelling van het plan, geschiedt niet dan na op overeenstemming gericht overleg met de bevoegde gezagsorganen van alle scholen in de gemeente. De gemeenteraad stelt daartoe bij verordening een procedure vast, met dien verstande dat in de verordening in ieder geval wordt bepaald:
a. vanaf wanneer en tot welk moment het gemeentebestuur de Onderwijsraad kan verzoeken een advies als bedoeld in het tiende lid, uit te brengen,
b. dat de termijn voor het uitbrengen van het advies wordt opgeschort met ingang van de dag waarop de Onderwijsraad het gemeentebestuur uitnodigt het verzoek voor het uitbrengen van het advies aan te vullen met de gegevens die de Onderwijsraad nodig heeft voor een goede vervulling van diens taak, tot de dag waarop het verzoek is aangevuld, en
c. dat het gemeentebestuur gedurende de termijn voor het uitbrengen van het advies geen besluit neemt.
Bij het overleg kunnen door het gemeentebestuur andere instellingen worden betrokken.
7. Binnen een jaar na de vaststelling van het landelijk beleidskader, bedoeld in artikel 106a, stelt de gemeenteraad het onderwijsachterstandenplan vast.
8. Het onderwijsachterstandenplan kan tussentijds worden gewijzigd.
9. Indien de vaststelling en wijziging van het onderwijsachterstandenplan of een besluit omtrent de verdeling van middelen indien wordt afgezien van vaststelling van het plan, leiden tot kosten van uitkeringen krachtens het Besluit Werkloosheid onderwijs- en onderzoekpersoneel, komen deze kosten ten laste van het Rijk indien het ontstaan van deze kosten in redelijkheid is toe te rekenen aan het Rijk.
10. Tijdens het in het zesde lid bedoelde overleg kan de gemeenteraad de Onderwijsraad verzoeken een advies uit te brengen over de vaststelling of wijziging van het onderwijsachterstandenplan in relatie tot de vrijheid van richting en de vrijheid van inrichting. Het verzoek wordt gedaan indien het bevoegd gezag hierom heeft gevraagd dan wel uit eigen beweging. Het verzoek bevat een omschrijving van de onderwerpen waarover advies wordt verwacht. Het advies wordt binnen vier weken uitgebracht aan de gemeenteraad. Het advies wordt bekendgemaakt tezamen met het plan. Artikel 4:20 van de Algemene wet bestuursrecht is van overeenkomstige toepassing. Dit lid is van overeenkomstige toepassing op een besluit omtrent de verdeling van middelen indien wordt afgezien van vaststelling van het plan.
11. Het gemeentebestuur kan een subsidieplafond vaststellen en bepalen hoe het beschikbare bedrag met inachtneming daarvan wordt verdeeld.
1. Bij algemene maatregel van bestuur worden de criteria vastgesteld op grond waarvan een gemeente voor telkens een periode van 4 jaar in aanmerking komt voor een specifieke uitkering ter tegemoetkoming in de kosten voor het bestrijden van onderwijsachterstanden, alsmede de criteria voor de hoogte daarvan. De uitkering wordt per jaar verstrekt.
2. De gemeente verstrekt de middelen, bedoeld in artikel 106b, vierde lid, onderdelen a en b, aan de rechtspersonen die daarvoor in aanmerking komen.
3. Onze minister kan voor bij ministeriële regeling aan te wijzen gevallen of groepen van gevallen tegemoetkomen aan onbillijkheden van overwegende aard, welke zich bij de toepassing van het eerste lid van dit artikel mochten voordoen.
Onze minister kan de uitkering geheel of gedeeltelijk terugvorderen indien uit de rekening van de gemeente, bedoeld in artikel 197 van de Gemeentewet, het gemeentelijk verslag omtrent het financieel beheer, bedoeld in artikel 197 van de Gemeentewet, het verslag van de accountant, bedoeld in artikel 213, tweede lid, van de Gemeentewet, dan wel uit een afzonderlijke verantwoording, voorzien van een verklaring van een accountant, als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, niet blijkt dat de uitkering is besteed in overeenstemming met de bepalingen van deze wet.
1. De bevoegde gezagsorganen van de scholen en andere instellingen die bij de uitvoering van het plan of een besluit omtrent de verdeling van middelen indien wordt afgezien van de vaststelling van het plan, betrokken zijn of betrokken worden, zijn gehouden aan de door de gemeenteraad aangewezen personen alle gevraagde bescheiden ter inzage te geven en de gevraagde inlichtingen te verstrekken die van belang zijn voor de opstelling van het plan of het in deze volzin bedoelde besluit, voor het toezicht en voor de evaluatie. Het gemeentebestuur is gehouden aan de door Onze minister aangewezen personen alle gevraagde bescheiden ter inzage te geven en de gevraagde inlichtingen te verstrekken die van belang zijn voor de evaluatie van de landelijke doelstellingen van het beleid inzake onderwijsachterstandenbestrijding.
2. Indien het bevoegd gezag van een school naar het oordeel van de gemeenteraad de middelen, bedoeld in artikel 106b, vierde lid, onderdelen a en b, niet besteedt overeenkomstig het onderwijsachterstandenplan, of een besluit omtrent de verdeling van middelen indien de gemeenteraad op grond van artikel 106b, eerste lid, tweede volzin, heeft afgezien van de vaststelling van het plan, kan de gemeenteraad de middelen geheel of gedeeltelijk inhouden.
3. Indien het bevoegd gezag van een school naar het oordeel van de gemeenteraad de middelen, bedoeld in artikel 106b, vierde lid, onderdeel c, niet besteedt overeenkomstig het onderwijsachterstandenplan, maakt de gemeenteraad hiervan melding aan Onze minister.
4. Indien het gemeentebestuur naar het oordeel van Onze minister de voorschriften in deze afdeling niet nakomt, kan Onze minister de uitkering, bedoeld in artikel 106c, geheel of gedeeltelijk inhouden.
In de inhoudsopgave worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1. De aanduiding van titel IV, afdeling 6a, met de bijbehorende paragrafen en de artikelen 106a tot en met 106k wordt vervangen door:
Afdeling 6a. Gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid
Artikel 106a. Landelijk beleidskader
Artikel 106b. Onderwijsachterstandenplan
Artikel 106c. Gemeentelijke middelen
Artikel 106d. Rekening en verantwoording gemeente
Artikel 106e. Inlichtingenplicht en inhouding middelen
2. De aanduiding van artikel 107a vervalt.
De Wet op het voortgezet onderwijs3 wordt als volgt gewijzigd:
In artikel 24 worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1. In het eerste lid vervallen de tweede en derde volzin.
2. Het derde lid, onderdeel k, komt te luiden:
k. de activiteiten die voortvloeien uit het onderwijsachterstandenplan, bedoeld in artikel 118b, die door de school worden verricht, en de activiteiten voor bepaalde doeleinden of groepen leerlingen waarvoor uit de openbare kas faciliteiten beschikbaar worden gesteld;.
In artikel 96i, vierde lid, wordt telkens de zinsnede «artikel 102b, zevende lid,» vervangen door: artikel 118b, eerste lid.
Titel IVa komt te luiden:
1. Bij algemene maatregel van bestuur wordt voor een periode van telkens 4 schooljaren een landelijk beleidskader vastgesteld. De algemene maatregel van bestuur, bedoeld in de eerste volzin, wordt aan de beide kamers der Staten-Generaal overgelegd. De maatregel treedt niet in werking dan nadat 4 weken na de overlegging zijn verstreken en gedurende die termijn niet door of namens een van beide kamers de wens wordt te kennen gegeven dat het in die maatregel geregelde onderwerp bij de wet wordt geregeld. Alsdan wordt een daartoe strekkend wetsvoorstel zo spoedig mogelijk ingediend. Het bepaalde in de vorige drie volzinnen is niet van toepassing, voor zover het ontwerp van de algemene maatregel van bestuur voordien aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd en door of namens een der kamers te kennen is gegeven dat van de procedure, bedoeld in de tweede tot en met vierde volzin, kan worden afgeweken.
2. Het landelijk beleidskader vermeldt de landelijke doelstellingen van het beleid inzake onderwijsachterstandenbestrijding en verstrekt informatie over de voornemens van de rijksoverheid met betrekking tot de landelijke evaluatie van het beleid inzake onderwijsachterstandenbestrijding.
1. De gemeenteraad stelt voor een periode van telkens 4 schooljaren een plan vast, onderwijsachterstandenplan genaamd, ter bestrijding van onderwijsachterstanden. Indien het totaal van de voor de bestrijding van onderwijsachterstanden bestemde middelen, bedoeld in het vierde lid, onderdelen a en c, minder is dan f 250 000,–, kan de gemeenteraad afzien van de vaststelling van het plan. In dat geval besluit de gemeenteraad op andere wijze omtrent de verdeling van de middelen, bedoeld in het vierde lid, onderdelen a en b, waarbij de gemeenteraad het landelijk beleidskader in acht neemt.
2. Onderwijsachterstanden worden verstaan die negatieve effecten op de leer- en ontwikkelingsmogelijkheden van leerlingen, die het gevolg zijn van sociale, economische en culturele omstandigheden.
3. Het onderwijsachterstandenplan vermeldt in elk geval:
a. de wijze waarop de doelstellingen, genoemd in het landelijk beleidskader, bedoeld in artikel 118a, in kwalitatieve en kwantitatieve zin worden uitgewerkt,
b. de wijze waarop de voor de bestrijding van onderwijsachterstanden bestemde middelen, anders dan de in onderdeel c genoemde middelen, worden ingezet, alsmede de scholen en instellingen die de daaruit voortvloeiende activiteiten zullen verrichten,
c. de wijze waarop de scholen de door hen ontvangen middelen in het kader van onderwijsachterstandenbestrijding inzetten, voor zover het betreft de aanvullende vergoeding voor personeelskosten in verband met bijzondere groepen leerlingen, toegekend op grond van artikel 85a, anders dan de middelen bestemd voor:
1°. tussentijdse instroom van leerlingen in het voorafgaand schooljaar,
2°. herberekening van middelen, en
3°. tussentijdse instroom van leerlingen in het lopend schooljaar,
met dien verstande dat de scholen de zeggenschap hebben over de wijze waarop dit wordt geoperationaliseerd,
d. de wijze waarop de scholen verantwoording afleggen over de inzet van de in onderdeel c bedoelde middelen in overeenstemming met het plan en de wijze waarop de scholen en instellingen rekening en verantwoording afleggen inzake de besteding van de middelen, bedoeld in het vierde lid, onderdelen a en b,
e. de procedure met betrekking tot de wijziging van het plan, en
f. de wijze waarop de gemeenteraad het gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid evalueert.
4. Het onderwijsachterstandenplan vermeldt tevens de omvang van de voor de bestrijding van onderwijsachterstanden bestemde middelen, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen:
a. de middelen die de gemeente als specifieke uitkering, bedoeld in artikel 118d, uit 's Rijks kas ontvangt voor de bestrijding van onderwijsachterstanden,
b. de middelen, anders dan bedoeld in onderdeel a, die de gemeenteraad bestemt voor de bestrijding van onderwijsachterstanden, en
c. de middelen, bedoeld in het derde lid, onderdeel c, die de scholen ontvangen.
De gemeenteraad kan de onderdelen a en c van het plan, voor zover het betreft een aanpassing als gevolg van de wijziging van de omvang van deze middelen, zonder toepassing van het zesde lid wijzigen, indien het voornemen tot wijziging is bekend gemaakt en niet binnen vier weken na de bekendmaking door ten minste een bevoegd gezag van een in de gemeente gelegen school is verzocht om het op overeenstemming gericht overleg te doen plaatsvinden.
5. Het onderwijsachterstandenplan heeft betrekking op:
a. scholen voor basisonderwijs,
b. scholen als bedoeld in de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs,
c. scholen als bedoeld in deze wet, en
d. andere instellingen.
Voor de toepassing van deze titel wordt met een school gelijkgesteld een op het grondgebied van de gemeente gelegen nevenvestiging van een school waarvan de hoofdvestiging in een andere gemeente is gelegen.
6. Vaststelling en wijziging van het onderwijsachterstandenplan of het nemen van een besluit omtrent de verdeling van middelen indien wordt afgezien van vaststelling van het plan, geschiedt niet dan na op overeenstemming gericht overleg met de bevoegde gezagsorganen van alle scholen in de gemeente. De gemeenteraad stelt daartoe bij verordening een procedure vast, met dien verstande dat in de verordening in ieder geval wordt bepaald:
a. vanaf wanneer en tot welk moment het gemeentebestuur de Onderwijsraad kan verzoeken een advies als bedoeld in het tiende lid, uit te brengen,
b. dat de termijn voor het uitbrengen van het advies wordt opgeschort met ingang van de dag waarop de Onderwijsraad het gemeentebestuur uitnodigt het verzoek voor het uitbrengen van het advies aan te vullen met de gegevens die de Onderwijsraad nodig heeft voor een goede vervulling van diens taak, tot de dag waarop het verzoek is aangevuld, en
c. dat het gemeentebestuur gedurende de termijn voor het uitbrengen van het advies geen besluit neemt.
Bij het overleg kunnen door het gemeentebestuur andere instellingen worden betrokken.
7. Binnen een jaar na de vaststelling van het landelijk beleidskader, bedoeld in artikel 118a, stelt de gemeenteraad het onderwijsachterstandenplan vast.
8. Het onderwijsachterstandenplan kan tussentijds worden gewijzigd.
9. Indien de vaststelling en wijziging van het onderwijsachterstandenplan of een besluit omtrent de verdeling van middelen indien wordt afgezien van vaststelling van het plan, leiden tot kosten van uitkeringen krachtens het Besluit Werkloosheid onderwijs- en onderzoekpersoneel, komen deze kosten ten laste van het Rijk indien het ontstaan van deze kosten in redelijkheid is toe te rekenen aan het Rijk.
10. Tijdens het in het zesde lid bedoelde overleg kan de gemeenteraad de Onderwijsraad verzoeken een advies uit te brengen over de vaststelling of wijziging van het onderwijsachterstandenplan in relatie tot de vrijheid van richting en de vrijheid van inrichting. Het verzoek wordt gedaan indien het bevoegd gezag hierom heeft gevraagd dan wel uit eigen beweging. Het verzoek bevat een omschrijving van de onderwerpen waarover advies wordt verwacht. Het advies wordt binnen vier weken uitgebracht aan de gemeenteraad. Het advies wordt bekendgemaakt tezamen met het plan. Artikel 4:20 van de Algemene wet bestuursrecht is van overeenkomstige toepassing. Dit lid is van overeenkomstige toepassing op een besluit omtrent de verdeling van middelen indien wordt afgezien van vaststelling van het plan.
11. Het gemeentebestuur kan een subsidieplafond vaststellen en bepalen hoe het beschikbare bedrag met inachtneming daarvan wordt verdeeld.
Ten behoeve van leerlingen van 14 jaar en ouder die behoren tot een van de groepen leerlingen, bedoeld in artikel 37 van het Inrichtingsbesluit v.w.o.-h.a.v.o.-m.a.v.o.-v.b.o., en die voor de eerste maal als leerling aan een Nederlandse school zijn ingeschreven, kunnen activiteiten worden verricht die zijn gericht op een verbeterde doorstroming naar het vervolgonderwijs indien dit van belang is in verband met activiteiten in het kader van het voorkomen en bestrijden van onderwijsachterstanden. De activiteiten kunnen zonodig afwijken van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 11a tot en met 11f en 22.
1. Bij algemene maatregel van bestuur worden de criteria vastgesteld op grond waarvan een gemeente voor telkens een periode van 4 jaar in aanmerking komt voor een specifieke uitkering ter tegemoetkoming in de kosten voor het bestrijden van onderwijsachterstanden, alsmede de criteria voor de hoogte daarvan. De uitkering wordt per jaar verstrekt.
2. De gemeente verstrekt de middelen, bedoeld in artikel 118b, vierde lid, onderdelen a en b, aan de rechtspersonen die daarvoor in aanmerking komen.
3. Onze minister kan voor bij ministeriële regeling aan te wijzen gevallen of groepen van gevallen tegemoetkomen aan onbillijkheden van overwegende aard, welke zich bij de toepassing van het eerste lid van dit artikel mochten voordoen.
Onze minister kan de uitkering geheel of gedeeltelijk terugvorderen indien uit de rekening van de gemeente, bedoeld in artikel 197 van de Gemeentewet, het gemeentelijk verslag omtrent het financieel beheer, bedoeld in artikel 197 van de Gemeentewet, het verslag van de accountant, bedoeld in artikel 213, tweede lid, van de Gemeentewet, dan wel uit een afzonderlijke verantwoording, voorzien van een verklaring van een accountant, als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, niet blijkt dat de uitkering is besteed in overeenstemming met de bepalingen van deze wet.
1. De bevoegde gezagsorganen van de scholen en andere instellingen die bij de uitvoering van het plan of een besluit omtrent de verdeling van middelen indien wordt afgezien van de vaststelling van het plan, betrokken zijn of betrokken worden, zijn gehouden aan de door de gemeenteraad aangewezen personen alle gevraagde bescheiden ter inzage te geven en de gevraagde inlichtingen te verstrekken die van belang zijn voor de opstelling van het plan of het in deze volzin bedoelde besluit, voor het toezicht en voor de evaluatie. Het gemeentebestuur is gehouden aan de door Onze minister aangewezen personen alle gevraagde bescheiden ter inzage te geven en de gevraagde inlichtingen te verstrekken die van belang zijn voor de evaluatie van de landelijke doelstellingen van het beleid inzake onderwijsachterstandenbestrijding.
2. Indien het bevoegd gezag van een school naar het oordeel van de gemeenteraad de middelen, bedoeld in artikel 118b, vierde lid, onderdelen a en b, niet besteedt overeenkomstig het onderwijsachterstandenplan, of een besluit omtrent de verdeling van middelen indien de gemeenteraad op grond van artikel 118b, eerste lid tweede volzin, heeft afgezien van de vaststelling van het plan, kan de gemeenteraad de middelen geheel of gedeeltelijk inhouden.
3. Indien het bevoegd gezag van een school naar het oordeel van de gemeenteraad de middelen, bedoeld in artikel 118b, vierde lid, onderdeel c, niet besteedt overeenkomstig het onderwijsachterstandenplan, maakt de gemeenteraad hiervan melding aan Onze minister.
4. Indien het gemeentebestuur naar het oordeel van Onze minister de voorschriften in deze titel niet nakomt, kan Onze minister de uitkering, bedoeld in artikel 118d, geheel of gedeeltelijk inhouden.
Artikel 15a van de Tijdelijke wet stimulering sociale vernieuwing4 vervalt.
Op bezwaar en beroep met betrekking tot de toepassing van de artikelen 111a van de Wet op het basisonderwijs, 107a van de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs en 102b van de Wet op het voortgezet onderwijs, ingesteld voor 1 augustus 1998, of ingesteld na die datum doch binnen de bezwaartermijn onderscheidenlijk de beroepstermijn, dan wel ingesteld na die datum en na afloop van de termijn voor zover daarbij artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is verklaard, blijven de op 31 juli 1998 geldende voorschriften van toepassing.
De artikelen 111a van de Wet op het basisonderwijs, 107a van de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs en 102b van de Wet op het voortgezet onderwijs, blijven van toepassing op de tijdvakken waarvoor zij gelding hadden.
1. In afwijking van de artikelen 110d, eerste lid, van de Wet op het basisonderwijs, 106c, eerste lid, van de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs en 118d, eerste lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs ontvangt iedere gemeente, voor zover die daarvoor in aanmerking komt op grond van dit artikel, met ingang van 1 augustus 1998 voor de periode van 4 jaar een specifieke uitkering ter tegemoetkoming in de kosten voor het bestrijden van onderwijsachterstanden. De uitkering wordt per jaar verstrekt.
2. De specifieke uitkering is opgebouwd uit:
a. het bedrag dat de gemeente, de in de gemeente gelegen scholen of de andere instellingen die bij de uitvoering van het Besluit onderwijsvoorrangsgebieden betrokken zijn, over de periode van 1 augustus 1996 tot en met 31 juli 1997 ontvangen op grond van de toepassing van het Besluit onderwijsvoorrangsgebieden,
b. het bedrag dat de gemeente over de periode van 1 augustus 1996 tot en met 31 juli 1997 ten laste van de begroting van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen ontvangt voor de opvang van buitenlandse zigeunerkinderen,
c. het bedrag dat de gemeente over de periode van 1 augustus 1996 tot en met 31 juli 1997 ontvangt voor de toepassing van de met de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen gesloten overeenkomst met betrekking tot het onderwijsbeleid allochtonen,
d. het bedrag dat de scholen voor basisonderwijs over de periode van 1 augustus 1996 tot en met 31 juli 1997 ontvangen op grond van de beleidsregel Aanvullende formatie voor basisscholen op grond van bijzondere omstandigheden voor het schooljaar 1996–1997 (PO/B-95034880, Uitleg OCenW-Regelingen 1996, 24) voor zover het betreft de eerste opvang van buitenlandse leerlingen,
e. het bedrag dat de scholen voor voortgezet onderwijs over de periode van 1 augustus 1996 tot en met 31 juli 1997 ontvangen op grond van de Regeling formatierekeneenheden culturele minderheidsgroepen en anderstalige leerlingen WVO 1994 (VO/JP-94002531, Uitleg OCenW-Regelingen 1994, nr. 8), zoals gewijzigd bij ministeriële regeling van 16 februari 1995 (VO/JP-94048719, Uitleg OCenW-Regelingen 1995, nr. 8), voor zover het betreft:
1°. de tussentijdse instroom van leerlingen in het voorafgaand schooljaar (de voorschotregeling), bedoeld in artikel 5 van de regeling,
2°. herberekening van formatie, bedoeld in artikel 6 van de regeling, en
3°. tussentijdse instroom van leerlingen in het lopend schooljaar (de eerste opvang), bedoeld in artikel 7 van de regeling,
met dien verstande dat de bedragen, bedoeld in de onderdelen d en e, jaarlijks kunnen variëren.
3. Naar rato van de verdeling van de middelen, bedoeld in het tweede lid, onderdelen c, d en e, over de gemeenten, wordt de specifieke uitkering jaarlijks verhoogd met een bedrag van f 30 mln uit de middelen die vrijkomen door toepassing van het Besluit van 12 november 1993 tot wijziging van het Formatiebesluit WBO 1992 in verband met wijziging van de vereisten voor het gewicht 1,25 (Stb. 1993, 608).
4. De gemeentebesturen en de bevoegde gezagsorganen van de scholen en andere instellingen die bij de uitvoering van het Besluit onderwijsvoorrangsgebieden betrokken zijn, zijn gehouden binnen drie maanden na een daartoe strekkend verzoek aan de door Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen en, voor zover het landbouwonderwijs betreft, Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, aangewezen personen alle gevraagde bescheiden ter inzage te geven en de gevraagde inlichtingen te verstrekken die van belang zijn voor de uitvoering van dit artikel.
5. De specifieke uitkering kan jaarlijks worden gewijzigd indien de toestand van 's Rijks kas dat noodzakelijk maakt.
6. Bij ministeriële regeling kunnen nadere voorschriften worden gegeven voor de toepassing van dit artikel.
Indien de wet van 20 juni 1996, Stb. 333, tot aanvulling van de Algemene wet bestuursrecht (Derde tranche Algemene wet bestuursrecht) in werking treedt, worden met ingang van hetzelfde tijdstip de volgende wijzigingen aangebracht:
1. In artikel 110b, tiende lid, opgenomen in artikel I, onderdeel F, in artikel 106b, tiende lid, opgenomen in artikel II, onderdeel F, en in artikel 118b, tiende lid, opgenomen in artikel III, onderdeel D, vervalt de zin: Artikel 4:20 van de Algemene wet bestuursrecht is van overeenkomstige toepassing.
2. In artikel 110f, eerste lid, opgenomen in artikel I, onderdeel F, in artikel 106e, eerste lid, opgenomen in artikel II, onderdeel F, en in artikel 118f, eerste lid, opgenomen in artikel III, onderdeel D, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
a. Vóór de huidige tekst wordt een nieuwe volzin opgenomen, luidende: Het toezicht op het gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid is opgedragen aan het gemeentebestuur.
b. De zinsnede «, voor het toezicht» vervalt.
1. Het landelijk beleidskader, bedoeld in de artikelen 110a van de Wet op het basisonderwijs, 106a van de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs en 118a van de Wet op het voortgezet onderwijs, wordt voor de eerste maal vastgesteld de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin deze wet wordt geplaatst. De algemene maatregel van bestuur, bedoeld in de eerste volzin, wordt aan beide kamers der Staten-Generaal overgelegd. De maatregel treedt niet in werking dan nadat 4 weken na de overlegging zijn verstreken en gedurende die termijn niet door of namens een der kamers de wens wordt te kennen gegeven dat het in die maatregel geregelde onderwerp bij de wet wordt geregeld. Alsdan wordt een daartoe strekkend wetsvoorstel zo spoedig mogelijk ingediend. Het bepaalde in de vorige drie volzinnen is niet van toepassing, voor zover het ontwerp van de algemene maatregel van bestuur voordien aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd en door of namens een der kamers te kennen is gegeven dat van de procedure, bedoeld in de tweede tot en met vierde volzin, kan worden afgeweken.
2. Het onderwijsachterstandenplan of een besluit omtrent de verdeling van middelen indien wordt afgezien van de vaststelling van het plan, bedoeld in de artikelen 110b van de Wet op het basisonderwijs, 106b van de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs en 118b van de Wet op het voortgezet onderwijs, wordt voor de eerste maal vastgesteld vóór 1 augustus 1998.
3. De gemeenteraad voert met de bevoegde gezagsorganen van alle scholen in de gemeente op overeenstemming gericht overleg met het oog op de vaststelling van het onderwijsachterstandenplan of een besluit omtrent de verdeling van middelen indien wordt afgezien van de vaststelling van het plan. De bevoegde gezagsorganen van de scholen en andere instellingen die bij de uitvoering van het onderwijsachterstandenplan of een besluit omtrent de verdeling van middelen indien wordt afgezien van de vaststelling van het plan, betrokken worden, zijn gehouden aan de door de gemeenteraad aangewezen personen alle gevraagde bescheiden ter inzage te geven en de gevraagde inlichtingen te verstrekken die van belang zijn voor de uitvoering van dit artikel. Ten behoeve van de uitvoering van het tweede lid zijn de bepalingen van deze wet van overeenkomstige toepassing.
Voor zover deze wet daarin niet voorziet, alsmede indien nodig in afwijking van het bij en krachtens deze wet bepaalde, kunnen tot een jaar na de inwerkingtreding van deze wet bij ministeriële regeling regels worden gesteld ten behoeve van een goede invoering van de door deze wet gewijzigde of toegevoegde bepalingen van de Wet op het basisonderwijs, de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs en de Wet op het voortgezet onderwijs. Ten behoeve van de goede invoering van de in de eerste volzin bedoelde gewijzigde of toegevoegde bepalingen kan bij ministeriële regeling tot een jaar na de inwerkingtreding van deze wet eveneens worden afgeweken van het overigens bepaalde bij en krachtens de in die volzin genoemde wetten.
1. Bij ministeriële regeling wordt voor de periode van 1 augustus 1997 tot 1 augustus 1998 ter bestrijding van onderwijsachterstanden aan gemeenten een bedrag toegekend uit de middelen die vrijkomen door toepassing van het Besluit van 12 november 1993 tot wijziging van Formatiebesluit WBO 1992 in verband met wijziging van de vereisten voor het gewicht 1,25 (Stb. 1993, 608). Het toe te kennen bedrag bedraagt over de periode van 1 augustus 1997 tot 1 januari 1998 f 18,6 mln en over de periode van 1 januari 1998 tot 1 augustus 1998 f 17,5 mln.
2. De in het eerste lid bedoelde bedragen worden aan de gemeenten toegekend naar rato van de formatie, toegekend aan scholen voor basisonderwijs, voor zover het betreft de leerlingen met het gewicht 1,90, bedoeld in artikel 7 van het Formatiebesluit WBO 1992.
3. Een gemeentebestuur neemt geen besluit omtrent de verdeling van de bedragen, bedoeld in het eerste lid, dan met inachtneming van het landelijk beleidskader, bedoeld in artikel IX van deze wet, en na op overeenstemming gericht overleg met de bevoegde gezagsorganen van alle scholen in de gemeente. De artikelen 110b, negende lid, 110e en 110f, opgenomen in artikel I, onderdeel F, de artikelen 106b, negende lid, 106d en 106e, opgenomen in artikel II, onderdeel F, en de artikelen 118b, negende lid, 118e en 118f, opgenomen in artikel III, onderdeel D, zijn van overeenkomstige toepassing.
4. Indien het gemeentebestuur naast de middelen, bedoeld in het eerste lid, andere middelen bestemt voor de bestrijding van onderwijsachterstanden, is het derde lid van overeenkomstige toepassing.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
histnootDe Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,
T. Netelenbos
De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,
J. J. van Aartsen
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
E. G. Terpstra
Uitgegeven de negentiende juni 1997
De Minister van Justitie,
W. Sorgdrager
Zie voor de behandeling in de Staten-Generaal:
Kamerstukken II 1995/96, 1996/97, 24 778.
Handelingen II 1996/97, blz. 3653–3712; 3735–3761; 3813–3814.
Kamerstukken I 1996/97, 24 778 (196, 196a, 196b, 196c).
Handelingen I 1996/97, blz. 1375.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-1997-237.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.