Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Algemene Zaken | Staatsblad 1997, 139 | Wet |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Algemene Zaken | Staatsblad 1997, 139 | Wet |
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het noodzakelijk is ingevolge artikel 98, derde lid, eerste volzin, en het additionele artikel XXX van de Grondwet regels te stellen met betrekking tot de bevoegdheid tot opschorting van de oproeping van dienstplichtigen in werkelijke dienst en de oproeping van dienstplichtigen in buitengewone omstandigheden; dat het voorts gewenst is de afzonderlijke regelingen op het gebied van de dienstplicht samen te voegen tot een Kaderwet dienstplicht;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a. Onze Minister: Onze Minister van Defensie;
b. dienstplichtige: hij die ingevolge deze wet geschikt is verklaard voor het vervullen van werkelijke dienst;
c. groot verlof: tijd gedurende welke de dienstplichtige zich niet in werkelijke dienst bevindt of moet bevinden.
2. Waar in deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt gesproken van personen, die ongeschikt zijn verklaard, zijn ontheven van de verplichting tot het vervullen van werkelijke dienst, zijn uitgesloten van de dienstplicht of te wier aanzien een rechterlijke uitspraak heeft plaatsgehad, worden hieronder, voor zover het tegendeel niet blijkt, verstaan degenen omtrent wie het desbetreffende besluit of de desbetreffende uitspraak onherroepelijk is geworden.
3. Waar in deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt gesproken van het oproepen van dienstplichtigen voor het vervullen van werkelijke dienst, wordt daaronder ten aanzien van hen die zich reeds in werkelijke dienst bevinden, verstaan het houden of blijven in werkelijke dienst.
Uitgezonderd paragraaf 2 van hoofdstuk 1 is deze wet niet van toepassing op hen die als militair ambtenaar zijn aangesteld.
1. Voor de dienstplicht wordt ingeschreven de mannelijke Nederlander die op 1 februari van het jaar waarin hij de leeftijd van 17 jaar bereikt als ingezetene in een basisadministratie persoonsgegevens is ingeschreven of had behoren te zijn ingeschreven.
2. Voor de dienstplicht wordt voorts ingeschreven:
a. de mannelijke Nederlander, die na het in het eerste lid bedoelde tijdstip en voor 1 januari van het jaar, waarin hij de leeftijd van 35 jaar bereikt als ingezetene in een basisadministratie persoonsgegevens wordt ingeschreven of behoort te worden ingeschreven; en
b. de mannelijke persoon die in het in onderdeel a bedoelde tijdvak Nederlander of opnieuw Nederlander is geworden, indien hij als ingezetene in een basisadministratie persoonsgegevens is ingeschreven of had behoren te zijn ingeschreven.
1. De inschrijving voor de dienstplicht geschiedt door het gemeentebestuur van de gemeente, waar de in artikel 3 bedoelde personen op het tijdstip van de inschrijving, als ingezetene in de basisadministratie persoonsgegevens van die gemeente zijn ingeschreven of hadden behoren te zijn ingeschreven.
2. Voor zover Onze Minister het nodig oordeelt, geschiedt de inschrijving op aangifte en vindt deze plaats bij het gemeentebestuur van de gemeente, bedoeld in het eerste lid. In dat geval worden bij algemene maatregel van bestuur nadere regels gesteld met betrekking tot inschrijving op aangifte. Deze algemene maatregel van bestuur bevat ten minste een regeling omtrent de wijze waarop en de termijn waarbinnen de inschrijving op aangifte plaatsvindt.
Onze Minister zendt zo spoedig mogelijk nadat de inschrijving heeft plaatsgevonden aan iedere voor de dienstplicht ingeschreven persoon een bericht van inschrijving met vermelding van het registratienummer.
1. Voor zover Onze Minister het nodig acht, is iedere ingeschrevene verplicht zich te onderwerpen aan een onderzoek ter beoordeling van zijn lichamelijke en geestelijke geschiktheid voor het vervullen van werkelijke dienst in het algemeen en ter verkrijging van gegevens voor zijn bestemming in de krijgsmacht, in deze wet aangeduid als keuring.
2. Ten behoeve van de keuring stelt Onze Minister keuringscommissies in.
3. De ingeschrevene is verplicht bij de aanmelding voor het ondergaan van de keuring de aan hem toegezonden oproep te tonen en een document te overleggen als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht.
4. De keuringsuitslag wordt binnen twee weken na de keuring door een keuringscommissie vastgesteld. Bij geschiktverklaring vermeldt de bekendmaking dat de betrokkene als dienstplichtige wordt aangemerkt.
1. Een aanvraag om herkeuring dient door betrokkene binnen zes weken na de bekendmaking van de keuringsuitslag schriftelijk aan de herkeuringscommissie te worden gedaan. De aanvraag vermeldt mede het registratienummer en is met redenen omkleed.
2. Ten behoeve van de herkeuring stelt Onze Minister een of meer herkeuringscommissies in.
3. Aan een herkeuring wordt niet deelgenomen door een geneeskundige die de keuring heeft verricht.
4. Indien de aanvrager is verhinderd aan de oproep voor de herkeuring gevolg te geven, doet hij daarvan schriftelijk met opgave van redenen onverwijld mededeling aan de herkeuringscommissie. Indien de redenen waarom aan de oproep geen gevolg werd gegeven, naar het oordeel van de herkeuringscommissie gegrond zijn, wordt een nieuwe datum voor de herkeuring vastgesteld en wordt de aanvrager daarvoor opnieuw opgeroepen. Indien de redenen ongegrond worden geoordeeld, vervalt de aanvraag tot herkeuring.
5. De herkeuringsuitslag wordt binnen twee weken na de herkeuring door een herkeuringscommissie vastgesteld. Bij geschiktverklaring vermeldt de bekendmaking dat de betrokkene als dienstplichtige wordt aangemerkt.
1. De beslissing van een keuringscommissie of een herkeuringscommissie betreft:
a. geschiktheid voor het vervullen van werkelijke dienst;
b. tijdelijke ongeschiktheid voor het vervullen van werkelijke dienst; of
c. ongeschiktheid voor het vervullen van werkelijke dienst.
2. De beslissing van een herkeuringscommissie treedt in de plaats van die van een keuringscommissie.
3. Na het verstrijken van de duur van de tijdelijke ongeschiktheid wordt de betrokkene opnieuw voor een keuring opgeroepen.
Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot keuring en herkeuring als bedoeld in deze paragraaf. Deze algemene maatregel van bestuur bevat ten minste een regeling omtrent:
a. de omvang en de samenstelling van de keurings- en herkeuringscommissies;
b. de vereisten waaraan de leden van de keurings- en herkeuringscommissies moeten voldoen;
c. de omvang van de keuring en de herkeuring; en
d. de wijze waarop de geschiktheid of ongeschiktheid voor het vervullen van werkelijke dienst wordt beoordeeld.
1. Bestaat er naar het oordeel van Onze Minister gegrond vermoeden, dat iemand voorgoed ongeschikt is verklaard voor het vervullen van werkelijke dienst als gevolg van bedrog, dan wordt de desbetreffende beslissing door hem vervallen verklaard en komen op betrokkene de verplichtingen te rusten als ware hij geschikt verklaard.
2. Tegen een besluit van Onze Minister als bedoeld in het eerste lid kan een belanghebbende beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
1. Van de dienst wordt uitgesloten
a. hij die bij rechterlijke uitspraak is veroordeeld tot een of meer straffen, zwaarder of tezamen zwaarder dan een gevangenisstraf van zes maanden; of
b. hij die bij rechterlijke uitspraak is ontzet uit het recht om bij de gewapende macht te dienen.
2. Onverminderd het eerste lid kan van de dienst worden uitgesloten hij die bij rechterlijke uitspraak is veroordeeld ter zake van een van de misdrijven omschreven in artikel 36, tweede lid, van deze wet en in de artikelen 109 en 139 van het Wetboek van Militair Strafrecht.
3. Voor de toepassing van het eerste lid wordt hij, die gratie heeft gekregen, geacht slechts te zijn veroordeeld tot de straf, welke krachtens de gratie op hem blijft rusten of komt te rusten.
4. De uitsluiting geschiedt door Onze Minister.
5. In bijzondere gevallen kan de uitsluiting, bedoeld in het eerste lid, achterwege worden gelaten.
6. Onze Minister van Justitie bewerkstelligt dat ten aanzien van de voor de dienstplicht ingeschreven personen, die in de termen vallen om te worden uitgesloten als bedoeld in het eerste en tweede lid, de nodige opgaven worden gedaan aan Onze Minister.
7. Tegen een besluit van Onze Minister met betrekking tot uitsluiting kan een belanghebbende beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Op aanvraag kan door Onze Minister uitstel worden verleend van de in artikel 18, eerste lid, bedoelde verplichtingen tot het vervullen van werkelijke dienst in de gevallen, waarin dit in het belang van de dienstplichtige of om andere redenen wenselijk is en voor zover het militair belang niet wordt geschaad. De aanvraag vermeldt mede het registratienummer en is met redenen omkleed.
Op aanvraag wordt door Onze Minister ontheffing verleend van de in artikel 18, eerste lid, bedoelde verplichtingen tot het vervullen van werkelijke dienst wegens:
a. persoonlijke onmisbaarheid; of
b. de aanwezigheid van bijzondere omstandigheden.
De aanvraag vermeldt mede het registratienummer en is met redenen omkleed.
Onze Minister verleent vrijstelling van de in artikel 18, eerste lid, bedoelde verplichtingen tot het vervullen van werkelijke dienst wegens:
a. kostwinnerschap;
b. het bekleden van een geestelijk ambt of een opleiding tot zodanig ambt; of
c. broederdienst.
Tegen een besluit van Onze Minister ingevolge artikel 13 kan een belanghebbende beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Hoofdstuk 7 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.
1. Uitstel, een ontheffing of een vrijstelling kan onder beperkingen worden verleend.
2. Aan uitstel, een ontheffing of een vrijstelling kunnen voorschriften worden verbonden.
3. Uitstel, een ontheffing of een vrijstelling kan door Onze Minister worden ingetrokken, wanneer:
a. een of meer redenen waarom het uitstel, de ontheffing of de vrijstelling is verleend, is of zijn vervallen;
b. een of meer van de daaraan verbonden voorschriften niet wordt of worden nageleefd; of
c. na de verlening zodanige feiten of omstandigheden bekend zijn geworden dat, indien deze ten tijde van de verlening bekend waren geweest, het uitstel, de ontheffing of de vrijstelling niet of niet in die vorm zou zijn verleend.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot uitstel, ontheffing en vrijstelling als bedoeld in de artikelen 12, 13, en 14. De krachtens de eerste volzin vastgestelde algemene maatregel van bestuur treedt niet eerder in werking dan acht weken na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin hij is geplaatst. Van de plaatsing wordt onverwijld mededeling gedaan aan de beide kamers der Staten-Generaal.
1. De dienstplichtige is in gewone omstandigheden uitsluitend verplicht tot het vervullen van werkelijke dienst voor opleiding en oefening alsmede voor herhalingsoefeningen.
2. Oproeping voor opleiding en oefening respectievelijk herhalingsoefeningen geschiedt door Onze Minister. De dienstplichtigen zijn verplicht aan de oproeping gevolg te geven.
3. Onverminderd de artikelen 12, 13, 14, alsmede het vijfde lid van dit artikel, gaat de oproeping van jongere dienstplichtigen zoveel mogelijk vooraf aan de oproeping van oudere dienstplichtigen. Voor opleiding en oefening worden dienstplichtigen ouder dan 35 jaar niet opgeroepen. In geval van herhalingsoefeningen vindt geen oproeping van dienstplichtigen ouder dan 45 jaar plaats.
4. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld omtrent de duur van de werkelijke dienst, bedoeld in het eerste lid, die voor groepen van functies verschillend kan worden gesteld. De duur van de opleiding en oefening bedraagt ten hoogste achttien maanden. De duur van de herhalingsoefeningen bedraagt al of niet aaneengesloten ten hoogste drie maanden.
5. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen groepen van dienstplichtigen worden aangewezen die in geval van een oproeping als bedoeld in het eerste lid niet of voorlopig niet in werkelijke dienst behoeven te komen.
1. Onverminderd artikel 20 kan Onze Minister in geval van buitengewone omstandigheden dienstplichtigen oproepen voor het vervullen van werkelijke dienst, voor zover dat nodig is ter uitvoering van de militaire taak. De dienstplichtigen zijn verplicht aan deze oproeping gevolg te geven.
2. Onverminderd het derde lid gaat de oproeping van jongere dienstplichtigen zoveel mogelijk vooraf aan de oproeping van oudere dienstplichtigen. Oproeping van dienstplichtigen ouder dan 45 jaar vindt niet plaats.
3. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen groepen van dienstplichtigen worden aangewezen die in geval van een oproeping als bedoeld in het eerste lid niet of voorlopig niet in werkelijke dienst behoeven te komen.
1. In geval buitengewone omstandigheden dit noodzakelijk maken kan bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President, artikel 19, eerste lid, in werking worden gesteld.
2. Wanneer het besluit, bedoeld in het eerste lid, is genomen wordt onverwijld een voorstel van wet aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal gezonden omtrent het voortduren van de werking van artikel 19, eerste lid.
3. Wordt het voorstel van wet door de Staten-Generaal verworpen, dan wordt bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President, artikel 19, eerste lid, onverwijld buiten werking gesteld.
4. Bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President, kan artikel 19, eerste lid, buiten werking worden gesteld, zodra de omstandigheden dit naar Ons oordeel toelaten.
5. Het besluit, bedoeld in het eerste, derde en vierde lid, wordt op de daarin te bepalen wijze bekendgemaakt. Het treedt in werking terstond na de bekendmaking.
6. Het besluit, bedoeld in het eerste, derde en vierde lid, wordt in ieder geval geplaatst in het Staatsblad.
De werkelijke dienst kan voor de dienstplichtige, indien hij voor groot verlof in aanmerking komt, worden verlengd
a. gedurende evenveel dagen als hij voor het ondergaan van straf, door ongeoorloofde afwezigheid of door desertie niet aan de dagelijkse dienst heeft deelgenomen;
b. zolang dit nodig is voor het ondergaan van straf, voor het onderzoek omtrent een strafbaar feit waarvan hij wordt verdacht en waarvoor een vrijheidsbenemende straf kan worden opgelegd; of
c. zolang het vertrek met groot verlof gevaar kan opleveren voor de verspreiding van een bij het onderdeel van de krijgsmacht waar de werkelijke dienst wordt vervuld heersende of geheerst hebbende besmettelijke ziekte.
1. Het verlenen van groot verlof geschiedt door Onze Minister.
2. De dienstplichtige met groot verlof is verplicht om aan door Onze Minister aan te wijzen functionarissen inzage te verlenen van aan hem uitgereikte militaire bescheiden alsmede om aan Onze Minister desgevraagd alle in verband met zijn dienstplicht gewenste inlichtingen te verschaffen.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden voor de dienstplichtige in werkelijke dienst en voor zover nodig voor de gewezen dienstplichtige voorschriften vastgesteld betreffende:
a. opleiding;
b. onderzoek naar de geschiktheid en de bekwaamheid anders dan ingevolge hoofdstuk 1;
c. bevordering;
d. terugstelling bij administratieve maatregel;
e. diensttijden;
f. verlof;
g. aanspraken en verplichtingen in verband met de gezondheidszorg;
h. bescherming bij de arbeid;
i. woon-, verblijfs- en bereikbaarheidsverplichtingen;
j. rechten en verplichtingen van dienstplichtigen, verband houdende met het uitoefenen van medezeggenschap;
k. bezoldiging en overige militaire inkomsten;
l. overige rechten en verplichtingen; en
m. de wijze, waarop met de daarvoor in aanmerking komende vakorganisaties van overheidspersoneel en verenigingen van dienstplichtige militairen overleg wordt gepleegd over aangelegenheden van algemeen belang voor de rechtstoestand van dienstplichtigen, alsmede de gevallen waarin overeenstemming in dat overleg dient te worden bereikt.
Artikel 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing op beschikkingen inzake functietoewijzing, bevordering en aanwijzing voor het volgen van een opleiding.
Titel II van de Ambtenarenwet vindt op dienstplichtigen in werkelijke dienst en op gewezen dienstplichtigen overeenkomstige toepassing.
De uit deze wet voortvloeiende verplichtingen zijn niet langer van toepassing
a. voor zover de dienstplichtige in werkelijke dienst
1°. blijkt voorgoed ongeschikt te zijn;
2°. van de dienst wordt uitgesloten;
3°. door herhaald wangedrag blijkt ongevoelig te zijn voor bestraffing ingevolge de Wet militair tuchtrecht en deswege niet in de dienst kan worden gehandhaafd; of
4°. blijkens een verdrag niet tot dienstplicht is verplicht;
b. zodra de dienstplichtige in werkelijke dienst
1°. het Nederlanderschap verliest; of
2°. een tegen hem gewezen rechterlijke uitspraak waarbij de bijkomende straf van ontzetting uit het recht om bij de gewapende macht te dienen is opgelegd zonder dat daarbij is bepaald dat deze straf geheel of gedeeltelijk niet ten uitvoer zal worden gelegd, in kracht van gewijsde is gegaan.
1. De dienstplichtige in werkelijke dienst onthoudt zich van het openbaren van gedachten of gevoelens dan wel van de uitoefening van het recht tot vereniging, tot vergadering en tot betoging, indien door de uitoefening van deze rechten de goede vervulling van zijn functie of de goede functionering van de openbare dienst, voor zover deze in verband staat met zijn functievervulling, niet in redelijkheid zou zijn verzekerd.
2. Het eerste lid is voor wat betreft het recht van vereniging niet van toepassing op het lidmaatschap van:
a. een politieke groepering waarvan de naam of aanduiding is ingeschreven overeenkomstig de artikelen G1 of G2 van de Kieswet;
b. een politieke groepering waarvan de naam of aanduiding is ingeschreven overeenkomstig artikel G3 van de Kieswet, en die, indien na de inschrijving verkiezingen zijn gehouden voor de gemeenteraden, aan de laatst gehouden verkiezingen heeft deelgenomen; of
c. een vakvereniging.
3. De dienstplichtige is verplicht tot geheimhouding van enig gegeven, de dienst betreffende, tegenover een ieder die tot kennisneming daarvan niet bevoegd is, voor zover die verplichting uit de aard van de zaak volgt.
De dienstplichtige in werkelijke dienst is niet gehouden tot dienstverrichting op voor hem op grond van zijn godsdienst of levensovertuiging geldende feest- en rustdagen, tenzij het dienstbelang dit onvermijdelijk maakt.
1. Aan de dienstplichtige in werkelijke dienst wordt buitengewoon verlof verleend voor het bijwonen van vergaderingen en zittingen van een publiekrechtelijk college, waarin hij is benoemd of verkozen, en voor het verrichten van daaruit voortvloeiende werkzaamheden ten behoeve van dit college, tenzij de belangen van de dienst vorderen dat het verlof niet wordt verleend. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld inzake het doorbetalen van bezoldiging.
2. Aan de dienstplichtige in werkelijke dienst wordt, tenzij de belangen van de dienst vorderen dat het verlof niet wordt verleend, buitengewoon verlof verleend voor aan te wijzen activiteiten van of voor een vereniging van militairen overeenkomstig regels te stellen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur.
1. De dienstplichtige in werkelijke dienst is verplicht zich tijdens het verblijf in een gebouw, luchtvaartuig of voertuig alsmede op een vaartuig of een terrein, dat in gebruik is bij of ten behoeve van de krijgsmacht of dat de dienstplichtige tot verblijf of gebruik dient bij de vervulling van zijn taak in internationaal verband, te onderwerpen aan een in het belang van de dienst door het bevoegd gezag gelast onderzoek aan zijn lichaam of zijn kleding of van zijn daar aanwezige goederen.
2. Het bevoegd gezag op wiens last het onderzoek, bedoeld in het eerste lid, plaats heeft, neemt de nodige maatregelen ten einde daarbij een onredelijke of onbehoorlijke bejegening te voorkomen.
Het is de dienstplichtige in werkelijke dienst verboden, anders dan met toestemming of in opdracht van Onze Minister of van een door deze aan te wijzen functionaris, te reizen naar of te verblijven in:
a. bij koninklijk besluit aangewezen landen, waarin het verblijf door een dienstplichtige in werkelijke dienst een bijzonder risico voor de veiligheid of andere gewichtige belangen van de Staat of zijn bondgenoten kan opleveren; of
b. een land of een landsdeel waar feitelijk een gewapend conflict bestaat.
1. Een belanghebbende kan tegen een op grond van hoofdstuk 2 genomen besluit administratief beroep instellen bij Onze Minister, tenzij het een koninklijk besluit of een besluit van Onze Minister betreft.
2. Met een besluit wordt gelijkgesteld een andere handeling van een bestuursorgaan ten aanzien van een dienstplichtige als zodanig, zijn nagelaten betrekkingen of zijn rechtverkrijgenden.
Ten aanzien van hetgeen bij of krachtens hoofdstuk 2 is bepaald zijn de artikelen 3 tot en met 8 van de Militaire Ambtenarenwet 1931 van overeenkomstige toepassing.
1. De dienstplichtige in werkelijke dienst die zich bezwaard voelt over een van een militaire meerdere als bedoeld in artikel 67 van het Wetboek van Militair Strafrecht ontvangen bevel, dan wel meent van een zodanige meerdere een krenkende of onbillijke behandeling te hebben ondervonden, kan daarover schriftelijk beklag instellen bij Onze Minister of een door hem aan te wijzen functionaris.
2. Geen beklag kan worden ingesteld tegen besluiten en handelingen ter uitvoering van de Wet militair tuchtrecht.
3. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de indiening en afdoening van klaagschriften.
1. Met hechtenis van ten hoogste veertien dagen of geldboete van de tweede categorie wordt gestraft hij die niet voldoet aan de ingevolge artikel 4, tweede lid, en artikel 22, tweede lid, op hem rustende verplichtingen.
2. Opzettelijke overtreding van het bepaalde bij het eerste lid wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee maanden of een geldboete van de tweede categorie.
1. Met hechtenis van ten hoogste een maand of geldboete van de tweede categorie wordt gestraft:
a. hij die niet voldoet aan de ingevolge artikel 6 op hem rustende verplichtingen;
b. hij die ingevolge deze wet voor de werkelijke dienst is opgeroepen en niet verschijnt op tijd en plaats bij dat deel van de krijgsmacht, waarbij hij is ingedeeld, tenzij hem zulks niet valt toe te rekenen.
2. Opzettelijke overtreding van het bepaalde bij het eerste lid wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde categorie. Overtreding in buitengewone omstandigheden van het bepaalde bij het eerste lid wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vijf jaren of geldboete van de vierde categorie. Artikel 71a van het Wetboek van Militair Strafrecht is van overeenkomstige toepassing.
1. De in artikelen 35, eerste lid, en 36, eerste lid, strafbaar gestelde feiten zijn overtredingen.
2. De in de artikelen 35, tweede lid, en 36, tweede lid, strafbaar gestelde feiten zijn misdrijven.
Met de opsporing van de in deze wet strafbare gestelde feiten zijn, onverminderd artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering, belast de militairen van de Koninklijke marechaussee. Zij hebben toegang tot elke plaats, voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak nodig is.
1. Bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President, kunnen de paragrafen 3 en 5 van hoofdstuk 1, met uitzondering van artikel 19, derde lid, alsmede de hoofdstukken 2 en 3, met uitzondering van de artikelen 27, derde lid, 35, 37 en 38, worden opgeschort. Bij dat besluit kan de opschorting voor de verschillende hoofdstukken, paragrafen, artikelen of onderdelen daarvan op verschillende tijdstippen worden gesteld.
2. Het koninklijk besluit, bedoeld in het eerste lid, wordt aan de beide kamers der Staten-Generaal overgelegd en treedt niet in werking dan nadat twee weken na de overlegging zijn verstreken. Indien een van de kamers daartegen overwegende bezwaren te kennen heeft gegeven, wordt het besluit ingetrokken.
3. De opschorting is niet van toepassing bij de oproeping van dienstplichtigen als bedoeld in artikel 64.
1. Bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President, kan de opschorting van de paragrafen 3 en 5 van hoofdstuk 1, met uitzondering van artikel 19, derde lid, alsmede de hoofdstukken 2 en 3, met uitzondering van de artikelen 27, derde lid, 35, 37 en 38 worden beëindigd. Bij dat besluit kan de beëindiging van de opschorting voor de verschillende hoofdstukken, paragrafen, artikelen of onderdelen daarvan op verschillende tijdstippen worden gesteld.
2. Een krachtens het eerste lid vastgesteld besluit wordt aan de beide kamers der Staten-Generaal overgelegd. Het besluit treedt niet in werking dan nadat twee weken na de overlegging zijn verstreken. Indien een van de kamers daartegen overwegende bezwaren te kennen heeft gegeven, wordt het besluit ingetrokken. De tweede en de derde volzin zijn niet van toepassing indien door de beide kamers te kennen is gegeven dat het koninklijk besluit op een eerder tijdstip in werking kan treden.
1. De Wet van 4 augustus 1947 (Stb. H 293) betreffende uitzending dienstplichtigen wordt ingetrokken.
2. De Wet rechtstoestand dienstplichtigen wordt ingetrokken.
3. De Dienstplichtwet wordt ingetrokken.
In artikel 1, eerste lid, onderdeel a, onder ten eerste, van de >Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen1 wordt na «beschouwd» toegevoegd: dan wel hij die dienstplichtige is in de zin van de Kaderwet dienstplicht.
Artikel A 1, eerste lid, onderdeel f, van de Algemene militaire pensioenwet2 komt te luiden:
f. dienstplichtige: hij, wiens verhouding tot de krijgsmacht door de Dienstplichtwet dan wel door de Kaderwet dienstplicht wordt beheerst.
In artikel 4 van de Wet betreffende de positie van Molukkers3 vervalt de tweede volzin.
De Militaire Ambtenarenwet 19314 wordt gewijzigd als volgt:
In artikel 1 vervalt het vierde lid. Het vijfde en zesde lid worden vernummerd tot vierde respectievelijk vijfde lid.
In artikel 12a, tweede lid, onderdeel a, vervalt de zinsnede «(Stb. 1951, 290) dan wel overeenkomstig de Wet Europese Verkiezingen (Stb. 1978, 652)».
In de Wet gewetensbezwaren militaire dienst5 wordt na artikel 60 een nieuw artikel 60a ingevoegd, luidende:
1. Ten aanzien van hen die ingevolge deze wet van de krijgsdienst zijn vrijgesteld, worden de artikelen 11 tot en met 13 alsmede de artikelen 22 tot en met 26 bij inwerkingtreding van de Kaderwet dienstplicht opgeschort.
2. Op hen die reeds de gewone vervangende dienst vervullen, blijven de in het eerste lid genoemde artikelen van kracht.
3. Hoofdstuk 4 van de Kaderwet dienstplicht is van overeenkomstige toepassing.
In artikel 62, onder ten eerste, van het Wetboek van Militair Strafrecht6 vervalt de zinsnede «ter inlijving of».
De Algemene wet bestuursrecht7 wordt als volgt gewijzigd:
In artikel 8:1, tweede lid, wordt de zinsnede «of een dienstplichtige als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Wet rechtstoestand dienstplichtigen» vervangen door: of een dienstplichtige als bedoeld in hoofdstuk 2 van de Kaderwet dienstplicht.
Artikel 8:4 wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel d wordt de zinsnede «of een dienstplichtige als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Wet rechtstoestand dienstplichtigen» vervangen door: of een dienstplichtige als bedoeld in hoofdstuk 2 van de Kaderwet dienstplicht.
2. In onderdeel i wordt de zinsnede «voor zover het keuring, herkeuring, inlijving, werkelijke dienst, groot verlof of ontslag betreft, tenzij het besluit betrekking heeft op vrijwillige opkomst, verlenging van werkelijke dienst of kostwinnersvergoeding,» vervangen door: voor zover het keuring, herkeuring, werkelijke dienst, groot verlof of diensteindiging betreft, tenzij het besluit betrekking heeft op verlenging van werkelijke dienst of kostwinnersvergoeding,.
In artikel 8:41, derde lid, onderdeel a, onder ten tweede, wordt de zinsnede «of een dienstplichtige als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, in de Wet rechtstoestand dienstplichtigen» vervangen door: of een dienstplichtige als bedoeld in hoofdstuk 2 van de Kaderwet dienstplicht.
De Beroepswet8 wordt gewijzigd als volgt:
In artikel 18, eerste lid, onderdeel a, wordt de zinsnede «of een dienstplichtige als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, in de Wet rechtstoestand dienstplichtigen» vervangen door: of een dienstplichtige als bedoeld in hoofdstuk 2 van de Kaderwet dienstplicht.
In artikel 22, tweede lid, onderdeel a, onder ten tweede, wordt de zinsnede «of een dienstplichtige als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, in de Wet rechtstoestand dienstplichtigen» vervangen door: of een dienstplichtige als bedoeld in hoofdstuk 2 van de Kaderwet dienstplicht.
In artikel 1638dd, tweede lid, onderdeel a, van Boek 7A van het Burgerlijk Wetboek9 wordt de zinsnede «anders dan voor eerste oefening, als dienstplichtige is opgeroepen» vervangen door: anders dan voor oefening en opleiding als dienstplichtige is opgeroepen.
Indien het bij koninklijke boodschap van 29 juli 1994 ingediende voorstel van wet tot aanpassing van de noodwetgeving aan de Coördinatiewet uitzonderingstoestanden en nieuwe regels ter harmonisatie van de terminologie voor buitengewone omstandigheden waarin noodwetgeving kan worden toegepast en de procedures volgens welke een uitzonderingstoestand in werking wordt gesteld (Invoeringswet Coördinatiewet uitzonderingstoestanden; kamerstukken II 1993/94, 23 791)10 tot wet wordt verheven en in werking is getreden op het moment dat paragraaf 2 van hoofdstuk 5 van deze wet in werking treedt, komt artikel 20, eerste lid, te luiden:
1. Onverminderd de artikelen 7, eerste lid, en 8, eerste lid, van de Coördinatiewet uitzonderingstoestanden kan, ingeval buitengewone omstandigheden dit noodzakelijk maken, bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President, artikel 19, eerste lid, in werking worden gesteld.
Indien het bij koninklijke boodschap van 29 juli 1994 ingediende voorstel van wet houdende regeling met betrekking tot uitzonderingstoestanden (Coördinatiewet uitzonderingstoestanden; kamerstukken II 1993/94, 23 790)11 tot wet wordt verheven en in werking is getreden op het moment dat paragraaf 2 van hoofdstuk 5 van deze wet in werking treedt, wordt in de bij de Coördinatiewet uitzonderingstoestanden behorende lijsten A en B «van de Dienstplichtwet: de artikelen 30a, eerste lid, en 43;» vervangen door: van de Kaderwet dienstplicht: artikel 19, eerste lid.
Indien het bij koninklijke boodschap van 16 maart 1994 ingediende voorstel van wet houdende bepalingen inzake de arbeids- en rusttijden (kamerstukken II 1993/94, 23 646; Arbeidstijdenwet)12 tot wet wordt verheven en in werking is getreden op het moment dat paragraaf 2 van hoofdstuk 5 van deze wet in werking treedt, worden in de Arbeidstijdenwet de volgende wijzigingen aangebracht:
1. In artikel 1:6, onderdeel c, wordt «en in het Reglement rechtstoestand dienstplichtige militairen,» vervangen door: en een overlegorgaan, ingesteld krachtens artikel 23 van de Kaderwet dienstplicht,.
2. Artikel 1:7, onderdeel b, sub 2, komt te luiden:
2°. de in werkelijke dienst zijnde dienstplichtigen in de zin van de artikelen 18, 19 en 21 van de Kaderwet dienstplicht;.
Indien het bij koninklijke boodschap van 2 december 1994 ingediende voorstel van wet houdende regelen inzake het verrichten van veiligheidsonderzoeken (Wet veiligheidsonderzoeken; kamerstukken II 1994/95, 24 023)13 tot wet wordt verheven en in werking is getreden op het moment dat paragraaf 2 van hoofdstuk 5 van deze wet in werking treedt, worden in artikel 12 van de Wet veiligheidsonderzoeken de volgende wijzigingen aangebracht:
1. In het eerste lid wordt «wordt belast in het kader van de vervulling van werkelijke dienst in de zin van hoofdstuk VII van de Dienstplichtwet» vervangen door: wordt belast in het kader van de vervulling van werkelijke dienst in de zin van paragraaf 5 van hoofdstuk 1 van de Kaderwet dienstplicht.
2. In het tweede lid wordt «dient op te komen voor het vervullen van zijn werkelijke dienst in de zin van hoofdstuk VII van de Dienstplichtwet» vervangen door: dient op te komen voor het vervullen van werkelijke dienst in de zin van paragraaf 5 van hoofdstuk 1 van de Kaderwet dienstplicht.
Indien het bij koninklijke boodschap van 7 oktober 1993 ingediende voorstel van wet houdende vaststelling van titel 7.10 (arbeidsovereenkomst) van het nieuw Burgerlijk Wetboek (kamerstukken II 1993/94, 23 438)14 tot wet wordt verheven en in werking is getreden op het moment dat paragraaf 2 van hoofdstuk 5 van deze wet in werking treedt, wordt in artikel 635, eerste lid, onderdeel a, van Boek 7, titel 10, van het Burgerlijk Wetboek de zinsnede «anders dan voor eerste oefening» vervangen door: anders dan voor oefening en opleiding.
Indien het bij koninklijke boodschap van 19 februari 1996 ingediende voorstel van wet houdende wijziging van bepalingen van verschillende wetten in verband met de erkenning van de vrijheid van levensovertuiging als grondrecht (kamerstukken II 1995/96, 24 614) tot wet wordt verheven en in werking is getreden op het moment dat paragraaf 2 van hoofdstuk 5 van deze wet in werking treedt, vervalt in de eerste volzin van het derde lid van artikel 60 «of een godsdienstig-menslievend ambt».
Zij die op grond van de Dienstplichtwet zoals luidend voor inwerkingtreding van deze wet voor de dienstplicht zijn ingeschreven, worden aangemerkt als ingeschrevenen voor de dienstplicht in de zin van deze wet.
1. Zij die op grond van de Dienstplichtwet voorgoed ongeschikt voor de dienst zijn of worden verklaard, worden aangemerkt als voorgoed ongeschikt voor de dienst in de zin van deze wet.
2. Zij die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet op grond van de Dienstplichtwet tijdelijk ongeschikt voor de dienst zijn verklaard, worden aangemerkt als ingeschrevenen in de zin van deze wet.
3. Zij die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet op grond van de Dienstplichtwet geschikt voor de dienst zijn verklaard doch nog niet zijn ingelijfd, worden aangemerkt als ingeschrevenen in de zin van deze wet. De eerste volzin is niet van toepassing op hen die op grond van artikel 9, eerste lid, van de Wet gewetensbezwaren militaire dienst zijn vrijgesteld van de militaire verplichtingen.
Zij die voor het tijdstip van inwerkingtreden van deze wet op grond van de Dienstplichtwet zijn ingelijfd als gewoon dienstplichtigen doch niet meer voor eerste oefening worden opgeroepen, worden aangemerkt als ingeschrevenen in de zin van deze wet.
1. Degene aan wie op grond van:
a. artikel 15, eerste lid, onderdelen a, c of d, van de Dienstplichtwet zoals luidend voor inwerkingtreding van deze wet een voorgoed verleende vrijstelling is of wordt verleend, wordt overeenkomstig de bepalingen van deze wet aangemerkt als dienstplichtige in het genot van een voorgoed verleende vrijstelling;
b. artikel 15, eerste lid, onderdelen b of e, van de Dienstplichtwet zoals luidend voor inwerkingtreding van deze wet een voorgoed verleende vrijstelling is of wordt verleend, wordt overeenkomstig de bepalingen van deze wet aangemerkt als dienstplichtige in het genot van een voorgoed verleende ontheffing.
2. Degene aan wie op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet op grond van:
a. artikel 15, eerste lid, onderdelen a, c of d, van de Dienstplichtwet een tijdelijke vrijstelling is verleend, wordt na afloop van de duur van deze vrijstelling overeenkomstig de bepalingen van deze wet aangemerkt als dienstplichtige in het genot van een voorgoed verleende vrijstelling;
b. artikel 15, eerste lid, onderdelen b of e, van de Dienstplichtwet een tijdelijke vrijstelling is verleend, wordt na afloop van de duur van deze vrijstelling overeenkomstig de bepalingen van deze wet aangemerkt als dienstplichtige in het genot van een voorgoed verleende ontheffing.
3. De op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet ingediende doch nog niet afgedane aanvragen om vrijstelling worden overeenkomstig de bepalingen van de Dienstplichtwet zoals luidend voor inwerkingtreding van deze wet verder behandeld en afgedaan, met dien verstande dat in afwijking van artikel 15, derde lid, eerste volzin, van de Dienstplichtwet aanvragen om vrijstelling wegens kostwinnerschap, persoonlijke onmisbaarheid of het bekleden van een geestelijk ambt of een godsdienstig-menslievend ambt of opleiding tot zodanig ambt voorgoed worden verleend. De eerste volzin is van overeenkomstige toepassing op de door de dienstplichtigen, bedoeld in artikel 62, eerste lid, ingediende aanvragen om vrijstelling.
4. Dienstplichtigen in het genot van een voorgoed verleende vrijstelling dan wel in het genot van een voorgoed verleende ontheffing als bedoeld in het eerste en tweede lid kunnen door Onze Minister uitsluitend in buitengewone omstandigheden worden opgeroepen. Deze verplichting gevolg te geven aan de oproeping blijft op hen rusten tot 1 oktober van het jaar waarin de leeftijd van 35 jaar wordt bereikt. Op degene aan wie op grond van artikel 15, eerste lid, onder c, van de Dienstplichtwet zoals luidend voor inwerkingtreding van deze wet, vrijstelling is verleend, zijn de eerste en de tweede volzin slechts van toepassing, indien bij de oproeping in buitengewone omstandigheden is gebleken dat betrokkene niet meer verkeert in de omstandigheid waarvoor hem ingevolge die wet vrijstelling is verleend.
5. Overeenkomstig artikel 6 kunnen zij opnieuw worden opgeroepen voor een keuring.
Zij die op grond van de Dienstplichtwet zoals luidend voor inwerkingtreding van deze wet van de dienst zijn uitgesloten, worden aangemerkt als uitgesloten van de dienst in de zin van deze wet.
1. Voor gewoon dienstplichtigen die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet de werkelijke dienst voor eerste oefening vervullen, blijft de Dienstplichtwet zoals luidend voor het inwerkingtreden van deze wet van kracht tot 1 januari 1997, met uitzondering van hoofdstuk II, de artikelen 22 en 22a, voor zover het bepaalde krachtens het laatstgenoemde artikel mede van toepassing is op hoofdstuk V, en hoofdstuk XI.
2. Voor dienstplichtigen in werkelijke dienst en voor zover nodig voor gewezen dienstplichtigen blijft de Wet rechtstoestand dienstplichtigen zoals luidend voor het inwerkingtreden van deze wet van kracht tot 1 januari 1997, met uitzondering van artikel 2a, derde lid.
In afwijking van artikel 62, tweede lid, van deze wet blijft het bepaalde bij of krachtens artikel 2 en artikel 3 van de Wet rechtstoestand dienstplichtigen zoals luidend voor inwerkingtreding van deze wet van kracht na 1 januari 1997 voor zover het bepaalde bij of krachtens deze artikelen mede van toepassing is verklaard op gewezen dienstplichtigen.
1. Gewoon dienstplichtigen, vrijwilligers op de voet van gewoon dienstplichtige daaronder begrepen, aan wie na de vervulling van de werkelijke dienst voor eerste oefening op grond van de Dienstplichtwet groot verlof is verleend, worden aangemerkt als dienstplichtigen in de zin van deze wet.
2. De in het eerste lid bedoelde dienstplichtigen zijn uitsluitend verplicht:
a. in gewone omstandigheden voor herhalingsoefeningen in werkelijke dienst te komen; en
b. in buitengewone omstandigheden in werkelijke dienst te komen.
3. De verplichting gevolg te geven aan een oproeping blijft op hen rusten
a. tot 1 oktober van het jaar waarin de leeftijd van 35 jaar wordt bereikt, voor zover zij als dienstplichtige geen rang hebben bekleed; of
b. tot 1 oktober van het jaar waarin de leeftijd van 40 jaar wordt bereikt, voor zover zij als dienstplichtige een onderofficiersrang hebben bekleed.
4. Overeenkomstig artikel 6 kunnen zij opnieuw voor een keuring worden opgeroepen.
5. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld ter uitvoering van het tweede lid voor zover het betreft het voor herhalingsoefeningen in werkelijke dienst komen.
6. Onze Minister kan in buitengewone omstandigheden regels stellen met betrekking tot en voor zover nodig in afwijking van de in artikel 23 genoemde onderwerpen.
7. De ministeriële regeling, bedoeld in het zesde lid, wordt op de daarin te bepalen wijze bekendgemaakt. De regeling treedt in werking terstond na de bekendmaking. De regeling wordt in ieder geval geplaatst in de Staatscourant. Zo spoedig mogelijk na de plaatsing in de Staatscourant van deze regeling wordt een voordracht gedaan voor een algemene maatregel van bestuur tot nadere regeling van de betrokken onderwerpen.
1. Zij die op grond van de Dienstplichtwet zoals luidend voor inwerkingtreding van deze wet zijn bestemd tot buitengewoon dienstplichtigen worden aangemerkt als dienstplichtigen in de zin van deze wet.
2. De in het eerste lid bedoelde dienstplichtigen kunnen door Onze Minister uitsluitend in buitengewone omstandigheden in werkelijke dienst worden opgeroepen, met dien verstande dat zij behoren tot groepen die in die omstandigheden alleen bij dringende behoefte in werkelijke dienst behoeven te komen. Deze verplichting gevolg te geven aan de oproeping blijft op hen rusten tot 1 oktober van het jaar waarin de leeftijd van 35 jaar wordt bereikt.
3. Overeenkomstig artikel 6 kunnen zij opnieuw worden opgeroepen voor een keuring.
In afwijking van artikel 62, eerste lid, van deze wet blijft artikel 39 van de Dienstplichtwet zoals luidend voor inwerkingtreding van deze wet na 1 januari 1997 van kracht, voor zover de verschuldigde schadevergoeding door betrokkenen ter zake van beschadiging, zoekraken of verloren gaan van rijksgoederen niet voor die datum is voldaan, onverminderd de overige daaraan verbonden gevolgen.
Zij die op grond van de Dienstplichtwet tot het reservepersoneel behoren of komen te behoren, blijven daartoe behoren tot het tijdstip waarop hun dienstplicht volgens artikel 41 van die wet zoals luidend voor inwerkingtreding van deze wet zou eindigen, tenzij hun volgens de geldende wettelijke bepalingen eerder ontslag wordt verleend.
In afwijking van artikel 62, eerste lid, van deze wet blijven de artikelen 26 en 45 tot en met 47 van de Dienstplichtwet zoals luidend voor inwerkingtreding van deze wet van kracht voor degenen tegen wie voor 1 januari 1997 op grond van een of meer van deze artikelen een strafvervolging aanhangig is gemaakt.
Op geschillen die tijdig krachtens de in artikel 41, tweede en derde lid, genoemde wetten aanhangig zijn of worden gemaakt, blijven de op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet geldende voorschriften van toepassing.
De op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet geldende algemene maatregel van bestuur, vastgesteld krachtens artikel 30, derde lid, van de Dienstplichtwet berust vanaf dat tijdstip op artikel 19, derde lid, van deze wet.
1. Deze wet treedt, met uitzondering van paragraaf 2 van hoofdstuk 5, in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.
2. Paragraaf 2 van hoofdstuk 5 treedt in werking met ingang van 1 januari 1997, met uitzondering van artikel 46, dat in werking treedt bij het in het eerste lid genoemde koninklijk besluit.
3. In afwijking van artikel 39, eerste en tweede lid, worden de paragrafen 3 en 5 van hoofdstuk 1, met uitzondering van artikel 19, derde lid, alsmede de hoofdstukken 2 en 3, met uitzondering van de artikelen 27, derde lid, 35, 37 en 38, bij inwerkingtreding van deze wet opgeschort.
4. De in het derde lid bedoelde opschorting is niet van toepassing bij de oproeping van dienstplichtigen als bedoeld in artikel 64.
5. Indien op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet het bij koninklijke boodschap van 29 juli 1994 ingediende voorstel van wet tot aanpassing van de noodwetgeving aan de Coördinatiewet uitzonderingstoestanden en nieuwe regels ter harmonisatie van de terminologie voor buitengewone omstandigheden waarin noodwetgeving kan worden toegepast en de procedures volgens welke een uitzonderingstoestand in werking wordt gesteld (Invoeringswet Coördinatiewet uitzonderingstoestanden; kamerstukken 23 791) nog niet in werking is getreden, vervalt in artikel 4, eerste lid, onderdeel a, van de Wet voor het reserve-personeel der krijgsmacht 1985 de zinsnede «en dienstplichtigen buitengewoon in werkelijke dienst zijn».
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
histnootDe Minister-President, Minister van Algemene Zaken,
W. Kok
De Minister van Defensie,
J. J. C. Voorhoeve
De Staatssecretaris van Defensie,
J. C. Gmelich Meijling
Uitgegeven de derde april 1997
De Minister van Justitie,
W. Sorgdrager
Paragraaf 1. Definities en toepassingsgebied
Artikel 1. Begripsbepalingen
Artikel 2. Toepassingsgebied
Artikel 3. In te schrijven personen
Artikel 4. Gemeente van inschrijving
Artikel 5. Bericht van inschrijving
Artikel 6. Keuring
Artikel 7. Herkeuring
Artikel 8. Beslissing (her)keuringscommissie
Artikel 9. Nadere regels keuring en herkeuring
Artikel 10. Afkeuring door bedrog
Artikel 11. Redenen van uitsluiting
Paragraaf 5. Werkelijke dienst
Artikel 12. Uitstel
Artikel 13. Ontheffing
Artikel 14. Vrijstelling
Artikel 15. Beroep op de administratieve rechter
Artikel 16. Nadere voorschriften uitstel, ontheffing en vrijstelling
Artikel 17. Nadere regels uitstel, ontheffing en vrijstelling
Artikel 18. Gewone omstandigheden
Artikel 19. Buitengewone omstandigheden
Artikel 20. Procedure oproeping in buitengewone omstandigheden
Artikel 21. Verlenging werkelijke dienst
Artikel 22. Groot verlof
Artikel 23. Rechtspositieregeling
Artikel 24. Toepassing Algemene wet bestuursrecht
Artikel 25. Toepassing Ambtenarenwet
Artikel 26. Diensteindiging
Paragraaf 2. Uitoefening grondrechten
Artikel 27. Openbaring van gedachten en gevoelens, recht tot vereniging, tot vergadering en tot betoging
Artikel 28. Godsdienst of levensovertuiging
Artikel 29. Werkzaamheden in vertegenwoordigende functies
Artikel 30. Bevoegdheid tot visitatie
Artikel 31. Reisbeperkingen
Paragraaf 3. Bezwaar, beroep en beklag
Artikel 32. Administratief beroep
Artikel 33. Rechtsmacht
Artikel 34. Beklag
Artikel 35. Nalatigheid inschrijving en inlichtingen
Artikel 36. Nalatigheid keuring en oproeping
Artikel 37. Karakter strafbare feiten
Artikel 38. Opsporingsambtenaren
Artikel 39. Opschorting
Artikel 40. Beëindiging opschorting
HOOFDSTUK 5. OVERGANGS-, INVOERINGS- EN SLOTBEPALINGEN
Paragraaf 1. Intrekking regelgeving
Artikel 41. Intrekking regelgeving
Paragraaf 2. Wijziging regelgeving
Artikel 42. Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen
Artikel 43. Algemene militaire pensioenwet
Artikel 44. Wet betreffende de positie van Molukkers
Artikel 45. Militaire Ambtenarenwet 1931
Artikel 46. Wet gewetensbezwaren militaire dienst
Artikel 47. Wetboek van Militair Strafrecht
Artikel 48. Algemene wet bestuursrecht
Artikel 49. Beroepswet
Artikel 50. Burgerlijk Wetboek
Artikel 51. Aanpassing artikel 20, eerste lid, in verband met Invoeringswet Coördinatiewet uitzonderingstoestanden
Artikel 52. Wijziging Coördinatiewet uitzonderingstoestanden
Artikel 53. Wijziging Arbeidstijdenwet
Artikel 54. Wijziging Wet veiligheidsonderzoeken
Artikel 55. Wijziging titel 7.10 van het nieuw Burgerlijk Wetboek
Artikel 56. Aanpassing artikel 60, derde lid, in verband met wijziging van verschillende wetten inzake de erkenning van de vrijheid van levensovertuiging als grondrecht
Artikel 57. Omzetting ingeschrevenen
Artikel 58. Omzetting (on)geschiktverklaarden
Artikel 59. Omzetting ingelijfden
Artikel 60. Omzetting vrijgestelden
Artikel 61. Omzetting uitgeslotenen
Artikel 62. Dienstplichtigen in werkelijke dienst
Artikel 63. Gewezen dienstplichtigen
Artikel 64. Gewoon dienstplichtigen na vervulling eerste oefening
Artikel 65. Buitengewoon dienstplichtigen
Artikel 66. Schadevergoeding rijksgoederen
Artikel 67. Reserve-personeel
Artikel 68. Strafvervolging
Artikel 69. Aanhangige beroepen
Artikel 70. Omzetting voorschriften Dienstplichtwet
Paragraaf 4. Inwerkingtreding en citeertitel
Artikel 71. Inwerkingtreding
Artikel 72. Citeertitel
Zie voor de behandeling in de Staten-Generaal:
Kamerstukken II 1994/95, 1995/96, 24 245.
Handelingen II 1995/96, blz. 5884–5911; 6044–6045.
Kamerstukken I 1995/96, 24 245 (287); 1996/97, 24 245 (3, 3a, 3b, 3c).
Handelingen I 1996/97, zie vergadering d.d. 11 maart 1997.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-1997-139.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.