Wet van 4 juli 1996 tot wijziging van de Wet op het basisonderwijs, de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs en de Tijdelijke wet bekostiging nieuwe basisscholen inzake vereenvoudiging van het bekostigingsstelsel voor het basisonderwijs en het (voortgezet) speciaal onderwijs (vereenvoudiging Londo)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben dat het wenselijk is de regelgeving inzake de bekostiging van het basisonderwijs, het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs te vereenvoudigen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I. WIJZIGING VAN DE WET OP HET BASISONDERWIJS

De >Wet op het basisonderwijs1 wordt als volgt gewijzigd:

A

Aan artikel 53, eerste lid, wordt een nieuwe volzin toegevoegd, luidende: De bekostiging kan slechts aanvangen per 1 augustus van een schooljaar.

B

In de artikelen 64a, eerste lid, onderdeel a 1°, en 67, tweede lid, wordt «onderwijsleerpakket» telkens vervangen door: onderwijsleerpakketten.

C

In artikel 69, vijfde lid, wordt «artikel 90, derde lid onder a en c,» vervangen door: artikel 90, vijfde lid onder a en c,.

D

Artikel 90 komt te luiden:

Artikel 90. Vaststelling programma's van eisen voor blijvend en voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen en andere voorzieningen

  • 1. Bij ministeriële regeling worden eenmaal in de vijf jaar voor 1 oktober programma's van eisen vastgesteld die de grondslag vormen voor de vergoeding van de voorzieningen, bedoeld in het vijfde lid, met uitzondering van de in artikel 90b bedoelde voorzieningen. De programma's van eisen gelden voor de vijf jaar volgend op het jaar waarin de vaststelling dient plaats te vinden, onverminderd het achtste lid. Elk programma van eisen omvat:

    a. een omschrijving van de in aanmerking genomen componenten waaruit de voorzieningen zijn opgebouwd,

    b. de daarvoor noodzakelijk geachte bedragen en

    c. de wijze waarop de voor elke voorziening vast te stellen vergoeding wordt berekend.

  • 2. Bij ministeriële regeling worden jaarlijks voor 1 oktober de overeenkomstig het zesde en zevende lid, aangepaste bedragen vastgesteld. De aldus vastgestelde bedragen zijn de definitieve bedragen, geldend voor het jaar volgend op het jaar waarin de vaststelling dient plaats te vinden. Voor de toepassing van het eerste lid onder c, wordt bij de ministeriële regeling bedoeld in de eerste volzin, als voorlopig rentepercentage voor de voorzieningen, bedoeld in artikel 90a, eerste lid, tweede lid onder f, en derde lid, tevens opgenomen het rentepercentage dat is opgenomen in de Macro Economische Verkenning die is gepubliceerd in het jaar voorafgaand aan het jaar ten behoeve waarvan de in de eerste volzin bedoelde bedragen zijn vastgesteld, als langlopende rente voor dat jaar. Als definitief rentepercentage wordt gehanteerd het rentepercentage dat is opgenomen in de Macro Economische Verkenning, die is gepubliceerd in het jaar ten behoeve waarvan de in de eerste volzin bedoelde bedragen zijn vastgesteld, als langlopende rente voor dat jaar. Het definitief rentepercentage wordt opgenomen bij de ministeriële regeling die wordt vastgesteld in het jaar ten behoeve waarvan de in de eerste volzin bedoelde bedragen zijn vastgesteld.

  • 3. Onze minister kan bij de vaststelling van de ministeriële regeling, bedoeld in het tweede lid, wijzigingen in de programma's van eisen aanbrengen indien de toestand van 's Rijks schatkist of onderwijskundige ontwikkelingen dat noodzakelijk maken. Aan het bepaalde in de eerste volzin kan slechts toepassing worden gegeven indien de ministeriële regeling, bedoeld in het tweede lid, voor de in dat lid bedoelde datum wordt vastgesteld.

  • 4. De programma's van eisen voldoen aan de redelijke behoeften van een in normale omstandigheden verkerende school, onverminderd het tweede en het derde lid.

  • 5. Programma's van eisen worden vastgesteld voor onderscheidenlijk:

    a. de voor blijvend en voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen in de huisvesting, met uitzondering van de voorzieningen ten behoeve van het onderwijs in lichamelijke oefening die zijn gesticht voor het lager onderwijs en waarvan het gebruik door het basisonderwijs naar het oordeel van Onze minister noodzakelijk is, of die zijn gesticht voor het basisonderwijs,

    b. de andere voorzieningen aangegeven in artikel 74, tweede lid, met uitzondering van de andere voorzieningen ten behoeve van het onderwijs in lichamelijke oefening, alsmede de belastingen ter zake van onroerende zaken met uitzondering van zodanige belastingen ten aanzien van voorzieningen ten behoeve van het onderwijs in lichamelijke oefening,

    c. de voor blijvend en voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen in de huisvesting ten behoeve van het onderwijs in lichamelijke oefening die zijn gesticht voor het lager onderwijs en waarvan het gebruik door het basisonderwijs naar het oordeel van Onze minister noodzakelijk is, of die zijn gesticht voor het basisonderwijs, en

    d. de andere voorzieningen aangegeven in artikel 74, tweede lid, ten behoeve van het onderwijs in lichamelijke oefening die zijn gesticht voor het lager onderwijs en waarvan het gebruik door het basisonderwijs naar het oordeel van Onze minister noodzakelijk is, of die zijn gesticht voor het basisonderwijs, alsmede de belastingen ter zake van onroerende zaken ten aanzien van voorzieningen ten behoeve van het onderwijs in lichamelijke oefening.

  • 6. De aanpassing, bedoeld in het tweede lid, vindt voor de in het vijfde lid onder a en c bedoelde voorzieningen met uitzondering van ingrijpend onderhoud, onderwijsleerpakket en meubilair, plaats door de bedragen op basis van de werkelijke prijsontwikkeling voor het tweede jaar voorafgaand aan het jaar waarvoor de bedragen worden vastgesteld, aan te passen overeenkomstig de prijsmutatie van de bruto investeringen in woningen, zoals opgenomen in de Macro Economische Verkenning, die naar verwachting zal optreden tussen het prijsniveau in het eerstbedoelde jaar en het prijsniveau in het daaropvolgende jaar, alsmede aan te passen overeenkomstig de prijsmutatie van de bruto investeringen in woningen, zoals opgenomen in de Macro Economische Verkenning, die naar verwachting zal optreden tussen het prijsniveau in het jaar voorafgaand aan het jaar waarvoor de bedragen worden vastgesteld en het jaar waarvoor de bedragen worden vastgesteld.

  • 7. De aanpassing, bedoeld in het tweede lid, vindt voor de in het vijfde lid onder b en d bedoelde voorzieningen en voor ingrijpend onderhoud, onderwijsleerpakket en meubilair, plaats door de bedragen op basis van de werkelijke prijsontwikkeling voor het tweede jaar voorafgaand aan het jaar waarvoor de bedragen worden vastgesteld, aan te passen overeenkomstig de prijsmutatie van de netto materiële consumptie, zoals opgenomen in de Macro Economische Verkenning, die naar verwachting zal optreden tussen het prijsniveau in het eerstbedoelde jaar en het prijsniveau in het daaropvolgende jaar, alsmede aan te passen overeenkomstig de prijsmutatie van de netto materiële consumptie, zoals opgenomen in de Macro Economische Verkenning, die naar verwachting zal optreden tussen het prijsniveau in het jaar voorafgaand aan het jaar waarvoor de bedragen worden vastgesteld en het jaar waarvoor de bedragen worden vastgesteld.

  • 8. In afwijking van het eerste lid gelden de programma's van eisen voor de voor blijvend gebruik bestemde voorzieningen in de huisvesting bestaande uit nieuwbouw en uitbreiding, voor het tweede tot en met zesde jaar, volgend op het jaar waarin de vaststelling dient plaats te vinden, en bevatten deze een indicatie van de noodzakelijk geachte bedragen voor het tweede jaar, volgend op het jaar waarin de vaststelling dient plaats te vinden. De noodzakelijk geachte bedragen voor dat jaar worden vastgesteld in het jaar volgend op het jaar waarin de vaststelling dient plaats te vinden.

  • 9. Alvorens de ministeriële regelingen, bedoeld in het eerste en tweede lid, voor zover het betreft de in het derde lid bedoelde wijzigingen worden vastgesteld, kan Onze minister advies vragen aan een door hem in te stellen adviesgroep waarin zijn vertegenwoordigd organisaties van gemeente- en schoolbesturen. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere voorschriften worden gegeven omtrent taak, samenstelling en werkwijze.

  • 10. De ministeriële regelingen, bedoeld in het eerste en tweede lid, worden binnen 4 weken na de vaststelling, bedoeld in het eerste en tweede lid, gezamenlijk bekendgemaakt in het officiële publikatieblad van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, onder gelijktijdige overlegging aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal. Van de bekendmaking wordt mededeling gedaan in de Staatscourant. De ministeriële regelingen treden niet in werking dan nadat 4 weken zijn verstreken na het overleggen aan de Tweede Kamer en gedurende die termijn niet door of namens de Kamer de wens tot overleg over de ministeriële regelingen te kennen wordt gegeven, dan wel met de Tweede Kamer overleg is gevoerd.

  • 11. Naar aanleiding van het overleg met de Tweede Kamer kunnen wijzigingen in de programma's van eisen en de wijzigingen daarvan, bedoeld in het derde lid, worden aangebracht. De wijzigingen worden bekendgemaakt in het officiële publikatieblad van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. Van de bekendmaking wordt mededeling gedaan in de Staatscourant.

E

1. In artikel 90a, eerste, tweede, derde en vierde lid, wordt:

a. «artikel 90, derde lid» telkens vervangen door «artikel 90, vijfde lid»,

b. «Het programma van eisen» telkens vervangen door «De programma's van eisen», en

c. «heeft» telkens vervangen door «hebben».

2. Aan artikel 90a wordt een vijfde lid toegevoegd, luidende:

  • 5. Bij de programma's van eisen, bedoeld in het vierde lid, wordt onderscheid gemaakt in vaste en variabele kosten.

F

Artikel 90b komt te luiden:

Artikel 90b. Vaststelling programma van eisen voor schoolterreinen

  • 1. Bij ministeriële regeling wordt eenmaal in de vijf jaar voor 1 oktober het programma van eisen vastgesteld dat de grondslag vormt voor de vergoeding van de voorzieningen in de huisvesting, bestaande uit schoolterreinen. Het programma van eisen geldt voor de vijf jaar volgend op het jaar waarin de vaststelling dient plaats te vinden. Onze minister stelt op de grondslag van het programma van eisen de noodzakelijk te achten kosten vast van de schoolterreinen.

  • 2. Artikel 90, tweede lid, eerste en tweede volzin, derde lid, en achtste tot en met elfde lid, is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de ministeriële regelingen gezamenlijk met de ministeriële regelingen, bedoeld in artikel 90, tiende lid, bekend worden gemaakt.

G

Artikel 92 komt te luiden:

Artikel 92. Vaststelling programma's van eisen

  • 1. Bij ministeriële regeling worden eenmaal in de vijf jaar voor 1 oktober programma's van eisen vastgesteld die de grondslag vormen voor de vergoeding van de voorzieningen, bedoeld in het derde lid. De programma's van eisen gelden voor de vijf jaar volgend op het jaar waarin de vaststelling dient plaats te vinden. Elk programma van eisen omvat:

    a. een omschrijving van de in aanmerking genomen componenten waaruit de voorzieningen zijn opgebouwd,

    b. de daarvoor noodzakelijk geachte bedragen en

    c. de wijze waarop de voor elke voorziening vast te stellen vergoeding wordt berekend.

  • 2. De programma's van eisen voldoen aan de redelijke behoeften van een in normale omstandigheden verkerende school, onverminderd het vierde lid, juncto artikel 90, tweede en derde lid.

  • 3. Programma's van eisen worden vastgesteld voor de materiële voorzieningen ten behoeve van de instandhouding van onderscheidenlijk:

    a. de scholen, en

    b. de ruimten voor het onderwijs in lichamelijke oefening.

  • 4. Artikel 90, tweede lid, eerste en tweede volzin, derde, zevende, negende, tiende en elfde lid, is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de ministeriële regelingen gezamenlijk met de ministeriële regelingen, bedoeld in artikel 90, tiende lid, bekend worden gemaakt.

H

Artikel 93 komt te luiden:

Artikel 93. Onderverdeling programma's van eisen

  • 1. De programma's van eisen, bedoeld in artikel 92, derde lid onder a, worden onderverdeeld in programma's van eisen omtrent:

    a. onderhoud,

    b. energie- en waterverbruik,

    c. publiekrechtelijke heffingen, met uitzondering van de belastingen ter zake van onroerende zaken,

    d. middelen, en

    e. administratie, beheer en bestuur.

  • 2. De programma's van eisen, bedoeld in artikel 92, derde lid onder b, worden onderverdeeld in programma's van eisen omtrent de voorzieningen zoals onderscheiden in het eerste lid onder a, b en c, alsmede d voor zover het betreft onderhoud, vervanging en vernieuwing van onderwijsleerpakket en onderhoud meubilair.

  • 3. Bij de programma's van eisen, bedoeld in het tweede lid, wordt onderscheid gemaakt in vaste en variabele kosten.

I

Artikel 96 komt te luiden:

Artikel 96. Materiële instandhouding door eigenaar of bevoegd gezag

  • 1. Het bevoegd gezag dat, dan wel de gemeente die eigenaar is van een schoolgebouw, zorgt voor het deel van de materiële instandhouding waarop de programma's van eisen, bedoeld in artikel 93, eerste lid onder a, b en c, betrekking hebben.

  • 2. Het bevoegd gezag van een bijzondere school en het bevoegd gezag van een openbare nevenvestiging ten aanzien waarvan artikel 63b, tweede lid, toepassing heeft gevonden en dat eigenaar is van een schoolgebouw, kan met burgemeester en wethouders overeenkomen dat de gemeente het in het eerste lid bedoelde deel van de materiële instandhouding geheel of gedeeltelijk verzorgt.

  • 3. Het bevoegd gezag, bedoeld in het eerste lid, kan met een bevoegd gezag dat gebruik maakt van de voorziening in de huisvesting van het eerstgenoemde bevoegd gezag, overeenkomen dat het laatstgenoemde bevoegd gezag het in het eerste lid bedoelde deel van de materiële instandhouding geheel of gedeeltelijk verzorgt.

  • 4. Ingeval de gemeente eigenaar is van het schoolgebouw, kan het bevoegd gezag van een bijzondere school en het bevoegd gezag van een openbare nevenvestiging ten aanzien waarvan artikel 63b, tweede lid, toepassing heeft gevonden, met de gemeente overeenkomen dat het bevoegd gezag het in het eerste lid bedoelde deel van de materiële instandhouding geheel of gedeeltelijk verzorgt.

  • 5. Het bevoegd gezag zorgt voor het deel van de materiële instandhouding waarop de programma's van eisen, bedoeld in artikel 93, eerste lid onder d en e, betrekking hebben.

J

In artikel 96b, tweede lid, wordt «is de teldatum, in afwijking van het eerste lid, de eerste dag van de tweede maand volgende op die der opening» vervangen door: wordt als grondslag genomen het aantal leerlingen op 1 oktober, volgende op de opening.

K

In artikel 97, eerste lid, wordt «het programma van eisen» vervangen door: de programma's van eisen.

L

1. In artikel 98, derde lid, wordt «artikel 90b, tweede lid,» vervangen door: artikel 90b.

2. In artikel 98 wordt na het zesde lid, onder vernummering van het zevende lid tot achtste lid, een nieuw zevende lid toegevoegd, luidende:

  • 7. Van de indiener van een verzoek wordt een recht geheven van f 500,-. Indien burgemeester en wethouders en het bevoegd gezag gezamenlijk één verzoek indienen terzake van dezelfde voorziening, is het enkelvoudige recht verschuldigd. Het verzoek wordt niet in behandeling genomen voordat het verschuldigde bedrag bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen is gestort. Indien het verschuldigde recht niet is gestort binnen 4 weken na de dag van verzending van een mededeling waarin de indiener van het verzoek op de verschuldigdheid is gewezen, wordt het verzoek buiten behandeling gelaten. Bij intrekking van het verzoek en bij gehele of gedeeltelijke inwilliging van het verzoek, wordt het gestorte recht geheel vergoed.

3. Aan artikel 98 worden na het achtste lid een nieuw negende tot en met vijftiende lid toegevoegd, luidende:

  • 9. Grondslag voor de vergoeding ten behoeve van de uitgaven voor de voorzieningen, bedoeld in artikel 90, vijfde lid, onderdelen a en c, is de huisvesting op 1 oktober van het jaar voorafgaande aan het jaar waarover de vergoeding plaatsvindt. Om voor vergoeding ten behoeve van een wijziging in de huisvesting in enig jaar, volgend op die wijziging, in aanmerking te komen, dient een wijziging in de huisvesting met toepassing van het dertiende lid aan Onze minister te zijn gemeld voor 1 november van het jaar dat aan dat vergoedingsjaar voorafgaat.

  • 10. Grondslag voor de vergoeding ten behoeve van de uitgaven voor de voorzieningen, bedoeld in artikel 90, vijfde lid, onderdelen b en d, zijn

    a. de schoolgrootte die normatief wordt bepaald op basis van het op grond van de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 51, normatief bepaalde aantal te huisvesten groepen leerlingen naar de maatstaf van het aantal leerlingen op 1 oktober van het jaar voorafgaande aan het jaar waarover de vergoeding plaatsvindt, en

    b. het aantal leerlingen op 1 oktober van het jaar voorafgaande aan het jaar waarover de vergoeding plaatsvindt.

  • 11. Voor nieuwe scholen zijn gedurende de periode van 1 augustus tot 1 januari volgend op de opening, grondslag voor de vergoeding ten behoeve van de uitgaven voor de voorzieningen, bedoeld in artikel 90, vijfde lid, onderdelen b en d:

    a. de schoolgrootte die normatief wordt bepaald op basis van het op grond van de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 51, normatief bepaalde aantal te huisvesten groepen leerlingen naar de maatstaf van het aantal leerlingen op 1 oktober in die periode, en

    b. het aantal leerlingen op 1 oktober in die periode.

  • 12. Indien in de periode tussen 1 oktober van het jaar voorafgaande aan het jaar waarover de vergoeding plaatsvindt, en 1 maart daaropvolgend, aanspraak bestond op verhoging van de formatie ingevolge artikel 12 van het Formatiebesluit WBO 1992, zijn grondslag voor de vergoeding ten behoeve van de uitgaven voor de voorzieningen, bedoeld in artikel 90, vijfde lid, onderdelen b en d:

    a. de schoolgrootte die normatief wordt bepaald op basis van het op grond van de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 51, normatief bepaalde aantal te huisvesten groepen leerlingen naar de maatstaf van het aantal leerlingen op 1 maart van het jaar waarover de vergoeding plaatsvindt, en

    b. het aantal leerlingen op 1 maart van het jaar waarover de vergoeding plaatsvindt.

  • 13. Binnen 4 weken na een wijziging in de huisvesting van een bijzondere school of van een openbare nevenvestiging ten aanzien waarvan artikel 63b, tweede lid, toepassing heeft gevonden, doet het bevoegd gezag daarvan opgave aan de gemeente. Binnen 4 weken na ontvangst van de opgave van de wijzigingen, verstrekken burgemeester en wethouders de desbetreffende gegevens aan Onze minister. Binnen 4 weken na een wijziging in de huisvesting van een openbare school, anders dan van een openbare nevenvestiging ten aanzien waarvan artikel 63b, tweede lid, toepassing heeft gevonden, doen burgemeester en wethouders daarvan opgave aan Onze minister. Indien de opgave, bedoeld in de eerste, tweede of derde volzin, niet binnen de genoemde termijn is gedaan, vindt voor elke maand of deel van de maand, dat de opgave niet is gedaan, een korting met 2% plaats op de rijksvergoeding voor de desbetreffende voorziening over het jaar waarin de voorziening voor de eerste maal wordt bekostigd. Bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald wat wordt verstaan onder een wijziging in de huisvesting.

  • 14. Ingeval een samenvoeging plaatsvindt tussen 1 januari en 1 oktober daaropvolgend, wordt de vergoeding ten behoeve van de uitgaven voor de voorzieningen, bedoeld in artikel 90, vijfde lid, onderdelen b en d, van alle bij de samenvoeging betrokken scholen gehandhaafd tot het einde van het jaar waarin de samenvoeging plaatsvond.

  • 15. Ingeval een samenvoeging plaatsvindt tussen 1 oktober en 1 januari daaropvolgend, wordt de vergoeding ten behoeve van de uitgaven voor de voorzieningen, bedoeld in artikel 90, vijfde lid, onderdelen b en d, van alle bij de samenvoeging betrokken scholen gehandhaafd tot het einde van het jaar waarin de samenvoeging plaatsvond, en wordt de vergoeding van de uitgaven voor die voorzieningen voor het jaar volgend op de samenvoeging, gebaseerd op de vergoeding van de uitgaven voor die voorzieningen van alle bij de samenvoeging betrokken scholen, zoals die golden op 1 oktober van het jaar van samenvoeging.

M

Artikel 100 komt te luiden:

Artikel 100. Vergoeding door Rijk aan bevoegd gezag en gemeente

  • 1. Behoudens het tweede en derde lid vergoedt het Rijk jaarlijks aan:

    a. het bevoegd gezag de kosten van de materiële instandhouding waarop de programma's van eisen, bedoeld in artikel 93, eerste lid, betrekking hebben, waarbij voor het bevoegd gezag geldt dat indien toepassing is gegeven aan artikel 96, tweede lid, dan wel indien geen overeenkomst als bedoeld in artikel 96, derde of vierde lid tot stand is gekomen, dit bevoegd gezag de vergoeding aan de gemeente dan wel aan het desbetreffende bevoegd gezag overdraagt voor zover deze de materiële instandhouding verzorgt;

    b. de gemeente de kosten van de materiële instandhouding waarop de programma's van eisen, bedoeld in artikel 93, tweede lid, betrekking hebben, waarbij voor de gemeente geldt dat deze de vergoeding overdraagt aan het bevoegd gezag van een bijzondere school en aan het bevoegd gezag van een openbare nevenvestiging ten aanzien waarvan artikel 63b, tweede lid, toepassing heeft gevonden, indien dat eigenaar is van de desbetreffende voorziening in de huisvesting ten behoeve van het onderwijs in lichamelijke oefening.

  • 2. Het Rijk vergoedt jaarlijks aan de provincie Friesland de kosten van de materiële instandhouding, voor zover het betreft het onderwijs in de Friese taal, bedoeld in artikel 9, vierde lid. De provincie Friesland draagt zorg voor verdeling van de vergoeding over de betrokken scholen naar rato van het aantal leerlingen dat gebruik maakt van dat onderwijs.

  • 3. Het Rijk vergoedt jaarlijks aan het bevoegd gezag de kosten van de materiële instandhouding, voor zover het betreft onderwijs in taal en cultuur van het land van oorsprong, bedoeld in artikel 10, eerste lid. Indien een leerling dat onderwijs op een andere school ontvangt, doet het bevoegd gezag de vergoeding toekomen aan het bevoegd gezag van de school waar de leerling dat onderwijs ontvangt.

  • 4. Grondslag voor de vergoeding van de in het eerste, tweede en derde lid bedoelde kosten zijn de voor het desbetreffende jaar vastgestelde bedragen.

  • 5. Grondslag voor de vergoeding ten behoeve van de uitgaven voor de voorzieningen, bedoeld in artikel 92, zijn:

    a. de schoolgrootte die normatief wordt bepaald op basis van het op grond van de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 51, normatief bepaalde aantal te huisvesten groepen leerlingen naar de maatstaf van het aantal leerlingen op 1 oktober van het jaar voorafgaande aan het jaar waarover de vergoeding plaatsvindt, en

    b. het aantal leerlingen op 1 oktober van het jaar voorafgaande aan het jaar waarover de vergoeding plaatsvindt.

  • 6. Voor nieuwe scholen zijn gedurende de periode van 1 augustus tot 1 januari volgend op de opening, grondslag voor de vergoeding ten behoeve van de uitgaven voor de voorzieningen, bedoeld in artikel 92:

    a. de schoolgrootte die normatief wordt bepaald op basis van het op grond van de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 51, normatief bepaalde aantal te huisvesten groepen leerlingen naar de maatstaf van het aantal leerlingen op 1 oktober in die periode, en

    b. het aantal leerlingen op 1 oktober in die periode.

  • 7. Indien in de periode tussen 1 oktober van het jaar voorafgaande aan het jaar waarover de vergoeding plaatsvindt, en 1 maart daaropvolgend, aanspraak bestond op verhoging van de formatie ingevolge artikel 12 van het Formatiebesluit WBO 1992, zijn grondslag voor de vergoeding ten behoeve van de uitgaven voor de voorzieningen, bedoeld in artikel 92:

    a. de schoolgrootte die normatief wordt bepaald op basis van het op grond van de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 51, normatief bepaalde aantal te huisvesten groepen leerlingen naar de maatstaf van het aantal leerlingen op 1 maart van het jaar waarover de vergoeding plaatsvindt, en

    b. het aantal leerlingen op 1 maart van het jaar waarover de vergoeding plaatsvindt.

  • 8. Ingeval een samenvoeging plaatsvindt tussen 1 januari en 1 oktober daaropvolgend, wordt de vergoeding ten behoeve van de uitgaven voor de voorzieningen, bedoeld in artikel 92, van alle bij de samenvoeging betrokken scholen gehandhaafd tot het einde van het jaar waarin de samenvoeging plaatsvond.

  • 9. Ingeval een samenvoeging plaatsvindt tussen 1 oktober en 1 januari daaropvolgend, wordt de vergoeding ten behoeve van de uitgaven voor de voorzieningen, bedoeld in artikel 92, van alle bij de samenvoeging betrokken scholen gehandhaafd tot het einde van het jaar waarin de samenvoeging plaatsvond, en wordt de vergoeding van de uitgaven voor die voorzieningen voor het jaar volgend op de samenvoeging, gebaseerd op de vergoeding van de uitgaven voor die voorzieningen van alle bij de samenvoeging betrokken scholen, zoals die golden op 1 oktober van het jaar van samenvoeging.

N

Artikel 101 wordt vervangen door een nieuw artikel 101, luidende:

Artikel 101. Verhoging vergoeding bij bijzondere omstandigheden

  • 1. Jaarlijks voor 1 maart kan Onze minister verhoging van de vergoeding worden gevraagd, indien op grond van bijzondere omstandigheden van de school in dat jaar het totale bedrag niet voldoende is voor de noodzakelijke uitgaven van de school.

  • 2. Een verzoek als bedoeld in het eerste lid, kan slechts worden gedaan door het bevoegd gezag voor zover het betreft de materiële instandhouding waarop de programma's van eisen, bedoeld in artikel 93, eerste lid, betrekking hebben. In afwijking van de vorige volzin kan ingeval artikel 96, tweede, derde of vierde lid, is toegepast, het bevoegd gezag dat dan wel de gemeente die de materiële instandhouding geheel of gedeeltelijk verzorgt, het verzoek indienen.

  • 3. Onze minister wijst het verzoek in elk geval af indien:

    a. in het jaar waarvoor de programma's van eisen zijn vastgesteld, het totaal van de noodzakelijke uitgaven voor de materiële instandhouding van de school, niet ten minste 5% meer zal bedragen dan het totaal van de uit 's Rijks kas daarvoor te verstrekken inkomsten,

    b. de bijzondere omstandigheden het gevolg zijn van een bij algemene maatregel van bestuur aan te geven omstandigheid of afwijking van de omvang van de componenten van de voorziening ten aanzien waarvan de bijzondere omstandigheden zouden bestaan,

    c. de bijzondere omstandigheid het gevolg is van een verschil tussen het prijsniveau in enig jaar en de op grond van artikel 92 vastgestelde of aangepaste bedragen, of

    d. het bevoegd gezag dat of de gemeente die het verzoek heeft ingediend, niet aantoont dat het de bijzondere omstandigheden niet op enigerlei wijze had kunnen voorkomen.

  • 4. Een verzoek als bedoeld in het eerste lid gaat vergezeld van een verklaring van een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, van de juistheid van de gegevens die bij het verzoek zijn gevoegd.

  • 5. Van de indiener van een verzoek wordt een recht geheven van f 500,-. Het verzoek wordt niet in behandeling genomen voordat het verschuldigde bedrag bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen is gestort. Indien het verschuldigde recht niet is gestort binnen 4 weken na de dag van verzending van een mededeling waarin de indiener van het verzoek op de verschuldigdheid is gewezen, wordt het verzoek buiten behandeling gelaten. Bij intrekking van het verzoek en bij gehele of gedeeltelijke inwilliging van het verzoek, wordt het gestorte recht geheel teruggestort.

  • 6. Onze minister beslist binnen 3 maanden na ontvangst van het verzoek. Onze minister kan indien technisch onderzoek zulks noodzakelijk maakt voor het einde van deze termijn deze onder mededeling aan de verzoeker verlengen, met dien verstande dat Onze minister in elk geval binnen 9 maanden beslist.

O

In artikel 105b wordt aan het eerste lid een volzin toegevoegd, luidende: Voor de toepassing van de eerste volzin worden ontvangsten op grond van artikel 100, tweede lid, tweede volzin, gelijk gesteld met ontvangsten van het Rijk.

P

1. In artikel 105d, eerste lid, vervalt «en» aan het slot van onderdeel h, wordt onderdeel i verletterd tot onderdeel j en wordt een nieuw onderdeel toegevoegd, luidende:

i. het totaal van de ontvangsten op grond van artikel 100, tweede lid, tweede volzin, en.

2. In artikel 105d, tweede lid, wordt «de ontvangsten, bedoeld in dat lid onder e, f en g» vervangen door: de ontvangsten, bedoeld in dat lid onder e, f, g en i.

3. In artikel 105d, derde lid, onderdeel a, wordt «bedoeld in artikel 93, eerste lid onder b 4°» vervangen door: bedoeld in artikel 93, eerste lid onder e.

4. In artikel 105d, zevende lid, wordt «bedoeld in het eerste lid onder d tot en met g» vervangen door: bedoeld in het eerste lid onder d tot en met g en i.

Q

1. In artikel 105e, eerste lid, wordt «bedoeld in artikel 93, eerste lid onder b 4°» vervangen door: bedoeld in artikel 93, eerste lid onder e.

2. In artikel 105e, derde lid, wordt «de gebouwafhankelijke eisen, bedoeld in artikel 93, eerste lid onder a» vervangen door: de programma's van eisen, bedoeld in artikel 93, eerste lid onder a, b en c.

R

In artikel 105g wordt «als bedoeld in artikel 105d, eerste lid onder i» vervangen door: als bedoeld in artikel 105d, eerste lid onder j.

S

Artikel 105h komt te luiden:

Artikel 105h. Besteding vergoeding

  • 1. Het bevoegd gezag van een school besteedt de door het Rijk toegekende vergoedingen, voor zover het niet betreft de vergoedingen bedoeld in het tweede lid, ten behoeve van die school met inachtneming van het bepaalde in artikel 105i.

  • 2. Het bevoegd gezag van een school besteedt de door het Rijk toegekende vergoedingen, bedoeld in artikel 100, ten behoeve van de scholen van dat bevoegd gezag. Onder scholen als bedoeld in de vorige volzin, worden verstaan scholen in de zin van deze wet, de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs en de Wet op het voortgezet onderwijs.

T

Aan artikel 109, derde lid, wordt toegevoegd: In afwijking van de vorige volzin mogen niet bestede vergoedingen voor zover het betreft de vergoedingen, bedoeld in artikel 100, worden aangewend voor een van de andere scholen of instellingen die een bevoegd gezag in stand houdt overeenkomstig deze wet, de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs dan wel de Wet op het voortgezet onderwijs en ontstaat de verplichting van het bevoegd gezag om deze niet bestede vergoedingen terug te storten, eerst indien het betreft de beëindiging van de bekostiging of de opheffing van de laatste school of instelling.

U

In artikel 113a, eerste en tweede lid, wordt «met ingang van een latere datum een vergoeding» vervangen door: geen vergoeding van het Rijk dan wel een lagere vergoeding of met ingang van een latere datum een vergoeding.

V

In de inhoudsopgave komt de omschrijving van artikel 96 te luiden:

Artikel 96. Materiële instandhouding door eigenaar of bevoegd gezag.

ARTIKEL II. WIJZIGING VAN DE INTERIMWET OP HET SPECIAAL ONDERWIJS EN HET VOORTGEZET SPECIAAL ONDERWIJS

De Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs2 wordt als volgt gewijzigd:

A

Aan artikel 60b wordt een nieuwe volzin toegevoegd, luidende: De bekostiging kan na een beschikking van Onze minister als bedoeld in de vorige volzin, slechts aanvangen per 1 augustus van een schooljaar.

B

In de artikelen 72a, eerste lid, onderdeel a 1°, en 75, tweede lid, wordt «onderwijsleerpakket» telkens vervangen door: onderwijsleerpakketten.

C

In artikel 77, vijfde lid, wordt «artikel 88j, derde lid onder a en c,» vervangen door: artikel 88j, vijfde lid onder a en c,.

D

Artikel 88j komt te luiden:

Artikel 88j. Vaststelling programma's van eisen voor blijvend en voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen en andere voorzieningen

  • 1. Bij ministeriële regeling worden eenmaal in de vijf jaar voor 1 oktober programma's van eisen vastgesteld die de grondslag vormen voor de vergoeding van de voorzieningen, bedoeld in het vijfde lid, met uitzondering van de in artikel 88l bedoelde voorzieningen. De programma's van eisen gelden voor de vijf jaar volgend op het jaar waarin de vaststelling dient plaats te vinden, onverminderd het zesde lid. Elk programma van eisen omvat:

    a. een omschrijving van de in aanmerking genomen componenten waaruit de voorzieningen zijn opgebouwd,

    b. de daarvoor noodzakelijk geachte bedragen en

    c. de wijze waarop de voor elke voorziening vast te stellen vergoeding wordt berekend.

  • 2. Bij ministeriële regeling worden jaarlijks voor 1 oktober de overeenkomstig het zesde en zevende lid, aangepaste bedragen vastgesteld. De aldus vastgestelde bedragen zijn de definitieve bedragen, geldend voor het jaar volgend op het jaar waarin de vaststelling dient plaats te vinden. Voor de toepassing van het eerste lid onder c, wordt bij de ministeriële regeling, bedoeld in de eerste volzin, als voorlopig rentepercentage voor de voorzieningen, bedoeld in artikel 88l, eerste lid, tweede lid onder f, en derde lid, tevens opgenomen het rentepercentage dat is opgenomen in de Macro Economische Verkenning die is gepubliceerd in het jaar voorafgaand aan het jaar ten behoeve waarvan de in de eerste volzin bedoelde bedragen zijn vastgesteld, als langlopende rente voor dat jaar. Als definitief rentepercentage wordt gehanteerd het rentepercentage dat is opgenomen in de Macro Economische Verkenning, die is gepubliceerd in het jaar ten behoeve waarvan de in de eerste volzin bedoelde bedragen zijn vastgesteld, als langlopende rente voor dat jaar. Het definitief rentepercentage wordt opgenomen bij de ministeriële regeling die is vastgesteld in het jaar ten behoeve waarvan de in de eerste volzin bedoelde bedragen zijn vastgesteld.

  • 3. Onze minister kan bij de vaststelling van de ministeriële regeling, bedoeld in het tweede lid, wijzigingen in de programma's van eisen aanbrengen indien de toestand van 's Rijks schatkist of onderwijskundige ontwikkelingen dat noodzakelijk maken. Aan de eerste volzin kan slechts toepassing worden gegeven indien de ministeriële regeling, bedoeld in het tweede lid, voor de in dat lid bedoelde datum wordt vastgesteld.

  • 4. De programma's van eisen voldoen aan de redelijke behoeften van een in normale omstandigheden verkerende school, onverminderd het tweede en het derde lid.

  • 5. Programma's van eisen worden vastgesteld voor onderscheidenlijk:

    a. de voor blijvend en voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen in de huisvesting, met uitzondering van de voorzieningen ten behoeve van het onderwijs in lichamelijke oefening, dan wel watergewenning of bewegingstherapie, die zijn gesticht voor het buitengewoon onderwijs en waarvan het gebruik door het speciaal onderwijs of het voortgezet speciaal onderwijs naar het oordeel van Onze minister noodzakelijk is of die zijn gesticht voor het speciaal onderwijs of het voortgezet speciaal onderwijs,

    b. de andere voorzieningen aangegeven in artikel 82, tweede lid, met uitzondering van de andere voorzieningen ten behoeve van het onderwijs in lichamelijke oefening, dan wel ten behoeve van watergewenning of bewegingstherapie, alsmede de belastingen ter zake van onroerende zaken met uitzondering van zodanige belastingen ten aanzien van voorzieningen ten behoeve van het onderwijs in lichamelijke oefening, dan wel ten behoeve van watergewenning of bewegingstherapie,

    c. de voor blijvend en voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen in de huisvesting die zijn gesticht voor het buitengewoon onderwijs en waarvan het gebruik door het speciaal onderwijs of het voortgezet speciaal onderwijs naar het oordeel van Onze minister noodzakelijk is of die zijn gesticht voor het speciaal onderwijs of het voortgezet speciaal onderwijs, voor zover de genoemde voorzieningen betrekking hebben op het onderwijs in lichamelijke oefening, dan wel op watergewenning of bewegingstherapie, en

    d. de andere voorzieningen aangegeven in artikel 82, tweede lid, die zijn gesticht voor het buitengewoon onderwijs en waarvan het gebruik door het speciaal onderwijs of het voortgezet speciaal onderwijs naar het oordeel van Onze minister noodzakelijk is of die zijn gesticht voor het speciaal onderwijs of het voortgezet speciaal onderwijs, voor zover de genoemde voorzieningen betrekking hebben op het onderwijs in lichamelijke oefening, dan wel op watergewenning of bewegingstherapie, alsmede de belastingen ter zake van onroerende zaken ten aanzien van voorzieningen ten behoeve van het onderwijs in lichamelijke oefening, dan wel ten behoeve van watergewenning of bewegingstherapie.

  • 6. De aanpassing, bedoeld in het tweede lid, vindt voor de in het vijfde lid onder a en c bedoelde voorzieningen met uitzondering van ingrijpend onderhoud, onderwijsleerpakket en meubilair, plaats door de bedragen op basis van de werkelijke prijsontwikkeling voor het tweede jaar voorafgaand aan het jaar waarvoor de bedragen worden vastgesteld, aan te passen overeenkomstig de prijsmutatie van de bruto investeringen in woningen, zoals opgenomen in de Macro Economische Verkenning, die naar verwachting zal optreden tussen het prijsniveau in het eerstbedoelde jaar en het prijsniveau in het daaropvolgende jaar, alsmede aan te passen overeenkomstig de prijsmutatie van de bruto investeringen in woningen, zoals opgenomen in de Macro Economische Verkenning, die naar verwachting zal optreden tussen het prijsniveau in het jaar voorafgaand aan het jaar waarvoor de bedragen worden vastgesteld en het jaar waarvoor de bedragen worden vastgesteld.

  • 7. De aanpassing, bedoeld in het tweede lid, vindt voor de in het vijfde lid onder b en d bedoelde voorzieningen en voor ingrijpend onderhoud, onderwijsleerpakket en meubilair, plaats door de bedragen op basis van de werkelijke prijsontwikkeling voor het tweede jaar voorafgaand aan het jaar waarvoor de bedragen worden vastgesteld, aan te passen overeenkomstig de prijsmutatie van de netto materiële consumptie, zoals opgenomen in de Macro Economische Verkenning, die naar verwachting zal optreden tussen het prijsniveau in het eerstbedoelde jaar en het prijsniveau in het daaropvolgende jaar, alsmede aan te passen overeenkomstig de prijsmutatie van de netto materiële consumptie, zoals opgenomen in de Macro Economische Verkenning, die naar verwachting zal optreden tussen het prijsniveau in het jaar voorafgaand aan het jaar waarvoor de bedragen worden vastgesteld en het jaar waarvoor de bedragen worden vastgesteld.

  • 8. In afwijking van het eerste lid gelden de programma's van eisen voor de voor blijvend gebruik bestemde voorzieningen in de huisvesting bestaande uit nieuwbouw en uitbreiding, voor het tweede tot en met zesde jaar, volgend op het jaar waarin de vaststelling dient plaats te vinden, met dien verstande dat de bedragen worden vastgesteld in het jaar volgend op het jaar waarin de vaststelling dient plaats te vinden.

  • 9. Alvorens de ministeriële regelingen, bedoeld in het eerste en tweede lid, voor zover het betreft de in het derde lid bedoelde wijzigingen worden vastgesteld, kan Onze minister advies vragen aan een door hem in te stellen adviesgroep waarin zijn vertegenwoordigd organisaties van gemeente- en schoolbesturen. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere voorschriften worden gegeven omtrent taak, samenstelling en werkwijze.

  • 10. De ministeriële regelingen, bedoeld in het eerste en tweede lid, worden binnen 4 weken na de vaststelling, bedoeld in het eerste en tweede lid, gezamenlijk bekendgemaakt in het officiële publikatieblad van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, onder gelijktijdige overlegging aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal. Van de bekendmaking wordt mededeling gedaan in de Staatscourant. De ministeriële regelingen treden niet in werking dan nadat 4 weken zijn verstreken na het overleggen aan de Tweede Kamer en gedurende die termijn niet door of namens de Kamer de wens tot overleg over de ministeriële regelingen te kennen wordt gegeven dan wel met de Tweede Kamer overleg is gevoerd.

  • 11. Naar aanleiding van het overleg met de Tweede Kamer kunnen wijzigingen in de programma's van eisen en de wijzigingen daarvan, bedoeld in het derde lid, worden aangebracht. De wijzigingen worden bekendgemaakt in het officiële publikatieblad van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. Van de bekendmaking wordt mededeling gedaan in de Staatscourant.

E

1. In artikel 88k, eerste, tweede, derde en vierde lid, wordt:

a. «artikel 88j, derde lid» telkens vervangen door «artikel 88j, vijfde lid»,

b. «Het programma van eisen» telkens vervangen door «De programma's van eisen», en

c. «heeft» telkens vervangen door «hebben».

2. Aan artikel 88k wordt een vijfde lid toegevoegd, luidende:

  • 5. Bij de programma's van eisen, bedoeld in het vierde lid, wordt onderscheid gemaakt in vaste en variabele kosten.

F

Artikel 88l komt te luiden:

Artikel 88l. Vaststelling programma van eisen voor schoolterreinen

  • 1. Bij ministeriële regeling wordt eenmaal in de vijf jaar voor 1 oktober het programma van eisen vastgesteld dat de grondslag vormt voor de vergoeding van de voorzieningen in de huisvesting, bestaande uit schoolterreinen. Het programma van eisen geldt voor de vijf jaar volgend op het jaar waarin de vaststelling dient plaats te vinden. Onze minister stelt op de grondslag van het programma van eisen de noodzakelijk te achten kosten vast van de schoolterreinen.

  • 2. Artikel 88j, tweede lid, eerste en tweede volzin, derde lid, en achtste tot en met elfde lid, is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de ministeriële regelingen gezamenlijk met de ministeriële regelingen, bedoeld in artikel 88j, tiende lid, bekend worden gemaakt.

G

Artikel 89 komt te luiden:

Artikel 89. Vaststelling programma's van eisen

  • 1. Bij ministeriële regeling worden eenmaal in de vijf jaar voor 1 oktober programma's van eisen vastgesteld die de grondslag vormen voor de vergoeding van de voorzieningen, bedoeld in het derde lid. De programma's van eisen gelden voor de vijf jaar volgend op het jaar waarin de vaststelling dient plaats te vinden. Elk programma van eisen omvat:

    a. een omschrijving van de in aanmerking genomen componenten waaruit de voorzieningen zijn opgebouwd,

    b. de daarvoor noodzakelijk geachte bedragen en

    c. de wijze waarop de voor elke voorziening vast te stellen vergoeding wordt berekend.

  • 2. De programma's van eisen voldoen aan de redelijke behoeften van een in normale omstandigheden verkerende school, onverminderd het bepaalde in het vierde lid, juncto artikel 88j, tweede en derde lid.

  • 3. Programma's van eisen worden vastgesteld voor de materiële voorzieningen ten behoeve van de instandhouding van onderscheidenlijk:

    a. de scholen,

    b. de ruimten voor het onderwijs in lichamelijke oefening, en

    c. de ruimten voor watergewenning of bewegingstherapie.

  • 4. Artikel 88j, tweede lid, eerste en tweede volzin, derde, zevende, negende, tiende en elfde lid, is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de ministeriële regelingen gezamenlijk met de ministeriële regelingen, bedoeld in artikel 88j, tiende lid, bekend worden gemaakt.

H

Artikel 90 komt te luiden:

Artikel 90. Onderverdeling programma's van eisen

  • 1. De programma's van eisen, bedoeld in artikel 89, derde lid onder a, worden onderverdeeld in programma's van eisen omtrent:

    a. onderhoud,

    b. energie- en waterverbruik,

    c. publiekrechtelijke heffingen, met uitzondering van de belastingen ter zake van onroerende zaken,

    d. middelen, en

    e. administratie, beheer en bestuur.

  • 2. De programma's van eisen, bedoeld in artikel 89, derde lid onder b en c, worden onderverdeeld in programma's van eisen omtrent de voorzieningen zoals onderscheiden in het eerste lid onder a, b en c, alsmede d voor zover het betreft onderhoud, vervanging en vernieuwing van onderwijsleerpakket en onderhoud meubilair.

  • 3. Bij de programma's van eisen, bedoeld in het tweede lid, wordt onderscheid gemaakt in vaste en variabele kosten.

I

Artikel 92a, derde lid, onderdelen a, b en c, komt te luiden:

a. de programma's van eisen, bedoeld in artikel 90, eerste lid onder a, b en c, van een schoolgebouw waarvan de gemeente eigenaar is, en

b. een schoolbad waarvan de gemeente eigenaar is.

J

Artikel 93 komt te luiden:

Artikel 93. Materiële instandhouding door eigenaar of bevoegd gezag

  • 1. Het bevoegd gezag dat, dan wel de gemeente die eigenaar is van een schoolgebouw, zorgt voor het deel van de materiële instandhouding waarop de programma's van eisen, bedoeld in artikel 90, eerste lid onder a, b en c, betrekking hebben.

  • 2. Het bevoegd gezag van een bijzondere school dat eigenaar is van een schoolgebouw, kan met burgemeester en wethouders overeenkomen dat de gemeente het in het eerste lid bedoelde deel van de materiële instandhouding geheel of gedeeltelijk verzorgt.

  • 3. Het bevoegd gezag, bedoeld in het eerste lid, kan met een bevoegd gezag dat gebruik maakt van de voorziening in de huisvesting van het eerstgenoemde bevoegd gezag, overeenkomen dat het laatstgenoemde bevoegd gezag het in het eerste lid bedoelde deel van de materiële instandhouding geheel of gedeeltelijk verzorgt.

  • 4. Ingeval de gemeente eigenaar is van het schoolgebouw, kan het bevoegd gezag van een bijzondere school met de gemeente overeenkomen dat het bevoegd gezag het in het eerste lid bedoelde deel van de materiële instandhouding geheel of gedeeltelijk verzorgt.

  • 5. Het bevoegd gezag zorgt voor het deel van de materiële instandhouding waarop de programma's van eisen, bedoeld in artikel 90, eerste lid onder d en e, betrekking hebben.

K

In artikel 93b, tweede lid, wordt «het aantal leerlingen op de laatste dag van de tweede maand volgende op die der opening» vervangen door: het aantal leerlingen op 1 oktober, volgende op de opening.

L

In artikel 94, eerste lid, wordt «het programma van eisen» vervangen door: de programma's van eisen.

M

1. In artikel 95, derde lid, wordt «artikel 88l, tweede lid,» vervangen door: artikel 88l.

2. In artikel 95 wordt na het zesde lid, onder vernummering van het zevende lid tot achtste lid, een nieuw zevende lid toegevoegd, luidende:

  • 7. Van de indiener van een verzoek wordt een recht geheven van f 500,-. Indien burgemeester en wethouders en het bevoegd gezag gezamenlijk één verzoek indienen terzake van dezelfde voorziening, is het enkelvoudige recht verschuldigd. Het verzoek wordt niet in behandeling genomen voordat het verschuldigde bedrag bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen is gestort. Indien het verschuldigde recht niet is gestort binnen 4 weken na de dag van verzending van een mededeling waarin de indiener van het verzoek op de verschuldigdheid is gewezen, wordt het verzoek buiten behandeling gelaten. Bij intrekking van het verzoek en bij gehele of gedeeltelijke inwilliging van het verzoek, wordt het gestorte recht geheel vergoed.

3. Aan artikel 95 worden na het achtste lid een nieuw negende tot en met zeventiende lid toegevoegd, luidende:

  • 9. Grondslag voor de vergoeding ten behoeve van de uitgaven voor de voorzieningen, bedoeld in artikel 88j, vijfde lid, onderdelen a en c, is de huisvesting op 1 oktober van het jaar voorafgaande aan het jaar waarover de vergoeding plaatsvindt. Om voor vergoeding ten behoeve van een wijziging in de huisvesting in enig jaar, volgend op die wijziging, in aanmerking te komen, dient een wijziging in de huisvesting met toepassing van het vijftiende lid aan Onze minister te zijn gemeld voor 1 november van het jaar dat aan dat vergoedingsjaar voorafgaat.

  • 10. Grondslag voor de vergoeding ten behoeve van de uitgaven voor de voorzieningen, bedoeld in artikel 88j, vijfde lid, onderdelen b en d, zijn

    a. de schoolgrootte die normatief wordt bepaald op basis van het op grond van de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 59, normatief bepaalde aantal te huisvesten groepen leerlingen naar de maatstaf van het aantal leerlingen op 1 oktober van het jaar voorafgaande aan het jaar waarover de vergoeding plaatsvindt, en

    b. het aantal leerlingen op 1 oktober van het jaar voorafgaande aan het jaar waarover de vergoeding plaatsvindt.

  • 11. Voor nieuwe scholen zijn gedurende de periode van 1 augustus tot 1 januari volgend op de opening, grondslag voor de vergoeding ten behoeve van de uitgaven voor de voorzieningen, bedoeld in artikel 88j, vijfde lid, onderdelen b en d:

    a. de schoolgrootte die normatief wordt bepaald op basis van het op grond van de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 59, normatief bepaalde aantal te huisvesten groepen leerlingen naar de maatstaf van het aantal leerlingen op 1 oktober in die periode, en

    b. het aantal leerlingen op 1 oktober in die periode.

  • 12. Indien op 16 januari van het jaar waarover de vergoeding plaatsvindt, aanspraak bestond op verhoging van de formatie ingevolge artikel 9 van het Formatiebesluit ISOVSO 1992, zijn grondslag voor de vergoeding ten behoeve van de uitgaven voor de voorzieningen, bedoeld in artikel 88j, vijfde lid, onderdelen b en d:

    a. de schoolgrootte die normatief wordt bepaald op basis van het op grond van de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 59, normatief bepaalde aantal te huisvesten groepen leerlingen naar de maatstaf van het aantal leerlingen op 16 januari van het jaar waarover de vergoeding plaatsvindt, en

    b. het aantal leerlingen op 16 januari van het jaar waarover de vergoeding plaatsvindt.

  • 13. Voor een school als bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdeel g, geldt met betrekking tot het tiende lid in plaats van «het aantal leerlingen op 1 oktober van het jaar voorafgaande aan het jaar waarover de vergoeding plaatsvindt»: het gemiddelde van de hoogste dagtellingen volgens het register, bedoeld in artikel 93c, eerste lid, in elk van de maanden september van het tweede jaar voorafgaande aan het jaar waarover de vergoeding plaatsvindt, tot en met april van het jaar voorafgaande aan het jaar waarover de vergoeding plaatsvindt.

  • 14. Voor een school als bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdeel g, geldt met betrekking tot het elfde lid in plaats van «het aantal leerlingen op 1 oktober in die periode»: het gemiddelde van de hoogste dagtellingen volgens het register, bedoeld in artikel 93c, eerste lid, in de maanden augustus, september en oktober in die periode.

  • 15. Binnen 4 weken na een wijziging in de huisvesting van een bijzondere school doet het bevoegd gezag daarvan opgave aan de gemeente. Binnen 4 weken na ontvangst van de opgave van de wijzigingen, verstrekken burgemeester en wethouders de desbetreffende gegevens aan Onze minister. Binnen 4 weken na een wijziging in de huisvesting van een openbare school doen burgemeester en wethouders daarvan opgave aan Onze minister. Indien de opgave, bedoeld in de eerste, tweede of derde volzin, niet binnen de genoemde termijn is gedaan, vindt voor elke maand of deel van de maand, dat de opgave niet is gedaan, een korting met 2% plaats op de rijksvergoeding voor de desbetreffende voorziening over het jaar waarin de voorziening voor de eerste maal wordt bekostigd. Bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald wat wordt verstaan onder een wijziging in de huisvesting.

  • 16. Ingeval een samenvoeging plaatsvindt tussen 1 januari en 1 oktober daaropvolgend, wordt de vergoeding ten behoeve van de uitgaven voor de voorzieningen, bedoeld in artikel 88j, vijfde lid, onderdelen b en d, van alle bij de samenvoeging betrokken scholen gehandhaafd tot het einde van het jaar waarin de samenvoeging plaatsvond.

  • 17. Ingeval een samenvoeging plaatsvindt tussen 1 oktober en 1 januari daaropvolgend, wordt de vergoeding ten behoeve van de uitgaven voor de voorzieningen, bedoeld in artikel 88j, vijfde lid, onderdelen b en d, van alle bij de samenvoeging betrokken scholen gehandhaafd tot het einde van het jaar waarin de samenvoeging plaatsvond, en wordt de vergoeding van de uitgaven voor die voorzieningen voor het jaar volgend op de samenvoeging, gebaseerd op de vergoeding van de uitgaven voor die voorzieningen van alle bij de samenvoeging betrokken scholen, zoals die golden op 1 oktober van het jaar van samenvoeging.

N

Artikel 97 komt te luiden:

Artikel 97. Vergoeding door Rijk aan bevoegd gezag en gemeente

  • 1. Behoudens het tweede en derde lid, vergoedt het Rijk jaarlijks ten behoeve van de scholen, niet zijnde instellingen, aan:

    a. het bevoegd gezag de kosten van de materiële instandhouding waarop de programma's van eisen, bedoeld in artikel 89, derde lid onder a en c, betrekking hebben, waarbij voor het bevoegd gezag geldt dat indien toepassing is gegeven aan artikel 93, tweede lid, dan wel indien geen overeenkomst als bedoeld in artikel 93, derde of vierde lid tot stand is gekomen, dit bevoegd gezag de vergoeding aan de gemeente dan wel aan het desbetreffende bevoegd gezag overdraagt voor zover deze de materiële instandhouding verzorgt;

    b. de gemeente de kosten van de materiële instandhouding waarop de programma's van eisen, bedoeld in artikel 89, derde lid onder b, betrekking hebben, waarbij voor de gemeente geldt dat deze de vergoeding overdraagt aan het bevoegd gezag van een bijzondere school indien dat eigenaar is van de desbetreffende voorziening in de huisvesting ten behoeve van het onderwijs in lichamelijke oefening.

  • 2. Het Rijk vergoedt jaarlijks aan de provincie Friesland de kosten van de materiële instandhouding, voor zover het betreft het onderwijs in de Friese taal, bedoeld in artikel 13, derde lid. De provincie Friesland draagt zorg voor verdeling van de vergoeding over de betrokken scholen naar rato van het aantal leerlingen dat gebruik maakt van dat onderwijs.

  • 3. Het Rijk vergoedt jaarlijks aan het bevoegd gezag de kosten van de materiële instandhouding, voor zover het betreft onderwijs in taal en cultuur van het land van oorsprong, bedoeld in artikel 10, eerste lid. Indien een leerling dat onderwijs op een andere school ontvangt, doet het bevoegd gezag de vergoeding toekomen aan het bevoegd gezag van de school waar de leerling dat onderwijs ontvangt.

  • 4. Grondslag voor de vergoeding van de in het eerste, tweede en derde lid bedoelde kosten zijn de voor het desbetreffende jaar vastgestelde bedragen.

  • 5. Grondslag voor de vergoeding ten behoeve van de uitgaven voor de voorzieningen, bedoeld in artikel 89, zijn:

    a. de schoolgrootte die normatief wordt bepaald op basis van het op grond van de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 59, normatief bepaalde aantal te huisvesten groepen leerlingen naar de maatstaf van het aantal leerlingen op 1 oktober van het jaar voorafgaande aan het jaar waarover de vergoeding plaatsvindt, en

    b. het aantal leerlingen op 1 oktober van het jaar voorafgaande aan het jaar waarover de vergoeding plaatsvindt.

  • 6. Voor nieuwe scholen zijn gedurende de periode van 1 augustus tot 1 januari volgend op de opening, grondslag voor de vergoeding ten behoeve van de uitgaven voor de voorzieningen, bedoeld in artikel 89:

    a. de schoolgrootte die normatief wordt bepaald op basis van het op grond van de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 59, normatief bepaalde aantal te huisvesten groepen leerlingen naar de maatstaf van het aantal leerlingen op 1 oktober in die periode, en

    b. het aantal leerlingen op 1 oktober in die periode.

  • 7. Indien op 16 januari van het jaar waarover de vergoeding plaatsvindt, aanspraak bestond op verhoging van de formatie ingevolge artikel 9 van het Formatiebesluit ISOVSO 1992, zijn grondslag voor de vergoeding ten behoeve van de uitgaven voor de voorzieningen, bedoeld in artikel 89:

    a. de schoolgrootte die normatief wordt bepaald op basis van het op grond van de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 59, normatief bepaalde aantal te huisvesten groepen leerlingen naar de maatstaf van het aantal leerlingen op 16 januari van het jaar waarover de vergoeding plaatsvindt, en

    b. het aantal leerlingen op 16 januari van het jaar waarover de vergoeding plaatsvindt.

  • 8. Ingeval een samenvoeging plaatsvindt tussen 1 januari en 1 oktober daaropvolgend, wordt de vergoeding ten behoeve van de uitgaven voor de voorzieningen, bedoeld in artikel 89, van alle bij de samenvoeging betrokken scholen gehandhaafd tot het einde van het jaar waarin de samenvoeging plaatsvond.

  • 9. Ingeval een samenvoeging plaatsvindt tussen 1 oktober en 1 januari daaropvolgend, wordt de vergoeding ten behoeve van de uitgaven voor de voorzieningen, bedoeld in artikel 89, van alle bij de samenvoeging betrokken scholen gehandhaafd tot het einde van het jaar waarin de samenvoeging plaatsvond, en wordt de vergoeding van de uitgaven voor die voorzieningen voor het jaar volgend op de samenvoeging, gebaseerd op de vergoeding van de uitgaven voor die voorzieningen van alle bij de samenvoeging betrokken scholen, zoals die golden op 1 oktober van het jaar van samenvoeging.

  • 10. Voor een school als bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdeel g, geldt met betrekking tot het vijfde lid in plaats van «het aantal leerlingen op 1 oktober van het jaar voorafgaande aan het jaar waarover de vergoeding plaatsvindt»: het gemiddelde van de hoogste dagtellingen volgens het register, bedoeld in artikel 93c, eerste lid, in elk van de maanden september van het tweede jaar voorafgaande aan het jaar waarover de vergoeding plaatsvindt, tot en met april van het jaar voorafgaande aan het jaar waarover de vergoeding plaatsvindt.

  • 11. Voor een school als bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdeel g, geldt met betrekking tot het zesde lid in plaats van «het aantal leerlingen op 1 oktober in die periode»: het gemiddelde van de hoogste dagtellingen volgens het register, bedoeld in artikel 93c, eerste lid, in de maanden augustus, september en oktober in die periode.

  • 12. Het Rijk vergoedt jaarlijks aan het bevoegd gezag van de instellingen het totaalbedrag, bedoeld in artikel 92a, voor dat jaar. Voor zover de gemeente eigenaar is van de voorziening, verstrekt het bevoegd gezag van de instelling aan de gemeente de bedragen, bedoeld in artikel 92a, derde lid, of zevende juncto derde lid, voor dat jaar.

O

Artikel 98 wordt vervangen door een nieuw artikel 98, luidende:

Artikel 98. Verhoging vergoeding bij bijzondere omstandigheden

  • 1. Jaarlijks voor 1 maart kan Onze minister verhoging van de vergoeding worden gevraagd, indien op grond van bijzondere omstandigheden van de school, niet zijnde een instelling, in dat jaar, het totale bedrag niet voldoende is voor de noodzakelijke uitgaven van de school, niet zijnde een instelling.

  • 2. Een verzoek als bedoeld in het eerste lid, kan slechts worden gedaan door het bevoegd gezag voor zover het betreft de materiële instandhouding waarop de programma's van eisen, bedoeld in artikel 90, eerste lid, betrekking hebben. In afwijking van de vorige volzin kan ingeval artikel 93, tweede, derde of vierde lid, is toegepast, het bevoegd gezag dat dan wel de gemeente die de materiële instandhouding geheel of gedeeltelijk verzorgt, het verzoek indienen.

  • 3. Onze minister wijst het verzoek in elk geval af indien:

    a. in het jaar waarvoor de programma's van eisen zijn vastgesteld, het totaal van de noodzakelijke uitgaven voor de materiële instandhouding van de school niet ten minste 5% meer zal bedragen dan het totaal van de uit 's Rijks kas daarvoor te verstrekken inkomsten,

    b. de bijzondere omstandigheden het gevolg zijn van een bij algemene maatregel van bestuur aan te geven omstandigheid of afwijking van de omvang van de componenten van de voorziening ten aanzien waarvan de bijzondere omstandigheden zouden bestaan,

    c. de bijzondere omstandigheid het gevolg is van een verschil tussen het prijsniveau in enig jaar en de op grond van artikel 89 aangepaste bedragen, of

    d. het bevoegd gezag dat of de gemeente die het verzoek heeft ingediend, niet aantoont dat het de bijzondere omstandigheden niet op enigerlei wijze had kunnen voorkomen.

  • 4. Een verzoek als bedoeld in het eerste lid gaat vergezeld van een verklaring van een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, van de juistheid van de gegevens die bij het verzoek zijn gevoegd.

  • 5. Van de indiener van een verzoek wordt een recht geheven van f 500,-. Het verzoek wordt niet in behandeling genomen voordat het verschuldigde bedrag bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen is gestort. Indien het verschuldigde recht niet is gestort binnen 4 weken na de dag van verzending van een mededeling waarin de indiener van het verzoek op de verschuldigdheid is gewezen, wordt het verzoek buiten behandeling gelaten. Bij intrekking van het verzoek en bij gehele of gedeeltelijke inwilliging van het verzoek, wordt het gestorte recht geheel teruggestort.

  • 6. Onze minister beslist binnen 3 maanden na ontvangst van het verzoek. Onze minister kan indien technisch onderzoek zulks noodzakelijk maakt voor het einde van deze termijn deze onder mededeling aan de verzoeker verlengen, met dien verstande dat Onze minister in elk geval binnen 9 maanden beslist.

P

In artikel 102b wordt aan het eerste lid een volzin toegevoegd, luidende: Voor de toepassing van de eerste volzin worden ontvangsten, op grond van artikel 97, tweede lid, tweede volzin, gelijk gesteld met ontvangsten van het Rijk.

Q

1. In artikel 102d, eerste lid, vervalt «en» aan het slot van onderdeel h, wordt onderdeel i verletterd tot onderdeel j en wordt een nieuw onderdeel toegevoegd, luidende:

i. het totaal van de ontvangsten, op grond van artikel 97, tweede lid, tweede volzin, en.

2. In artikel 102d, tweede lid, wordt «de ontvangsten, bedoeld in dat lid onder e, f en g» vervangen door: de ontvangsten, bedoeld in dat lid onder e, f, g en i.

3. In artikel 102d, derde lid, onderdeel a, wordt «bedoeld in artikel 90, eerste lid onder b 4°» vervangen door: bedoeld in artikel 90, eerste lid onder e.

4. In artikel 102d, zevende lid, wordt «bedoeld in het eerste lid onder d tot en met g» vervangen door: bedoeld in het eerste lid onder d tot en met g en i.

R

1. In artikel 102e, eerste lid, wordt «bedoeld in artikel 90, eerste lid onder b 4°» vervangen door: bedoeld in artikel 90, eerste lid onder e.

2. In artikel 102e, derde lid, wordt «de gebouwafhankelijke eisen, bedoeld in artikel 90, eerste lid onder a» vervangen door: de programma's van eisen, bedoeld in artikel 90, eerste lid onder a, b en c.

S

In artikel 102g wordt «als bedoeld in artikel 102d, eerste lid onder i» vervangen door: als bedoeld in artikel 105d, eerste lid onder j.

T

Artikel 102i komt te luiden:

Artikel 102i. Besteding vergoeding

  • 1. Het bevoegd gezag van een school besteedt de door het Rijk toegekende vergoedingen, voor zover het niet betreft de vergoedingen bedoeld in het tweede lid, ten behoeve van die school met inachtneming van het bepaalde in artikel 102j.

  • 2. Het bevoegd gezag van een school besteedt de door het Rijk toegekende vergoedingen, bedoeld in artikel 97, ten behoeve van de scholen van dat bevoegd gezag. Onder scholen als bedoeld in de vorige volzin, worden verstaan scholen in de zin van deze wet, de Wet op het basisonderwijs en de Wet op het voortgezet onderwijs.

U

Aan artikel 105, derde lid, wordt toegevoegd: In afwijking van de vorige volzin mogen niet bestede vergoedingen voor zover het betreft de vergoedingen, bedoeld in artikel 97, worden aangewend voor een van de andere scholen van het bevoegd gezag en ontstaat de verplichting van het bevoegd gezag om deze niet bestede vergoedingen terug te storten, eerst indien het betreft de beëindiging van de bekostiging of de opheffing van de laatste school die een bevoegd gezag in stand houdt overeenkomstig deze wet, de Wet op het basisonderwijs dan wel de Wet op het voortgezet onderwijs.

V

In artikel 109, eerste en tweede lid, wordt «met ingang van een latere datum een vergoeding» vervangen door: geen vergoeding van het Rijk dan wel een lagere vergoeding of met ingang van een latere datum een vergoeding.

W

In de inhoudsopgave komt de omschrijving van artikel 93 te luiden:

Artikel 93. Materiële instandhouding door eigenaar of bevoegd gezag.

ARTIKEL III. OVERGANGSBEPALING VERGOEDINGEN

1. Voor zover toepassing is gegeven aan artikel 96, vijfde lid, van de Wet op het basisonderwijs onderscheidenlijk artikel 93, vijfde lid, van de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs, zoals deze artikelen luidden op de dag voor inwerkingtreding van deze wet:

a. vindt de vergoeding waarop tot die dag aanspraak bestaat, plaats overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 100, derde lid, van de Wet op het basisonderwijs onderscheidenlijk artikel 97, derde lid, van de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs, zoals deze luidden op die dag, en

b. dient het bevoegd gezag dat de vergoeding krachtens het onder a bepaalde ontvangt, de met die vergoeding samenhangende verplichtingen te voldoen.

2. Indien in het geval, bedoeld in de aanhef van het eerste lid, de vergoeding voor de kosten van de materiële instandhouding waarop de programma's van eisen, bedoeld in artikel 93, eerste lid, onderdeel a, van de Wet op het basisonderwijs onderscheidenlijk artikel 90, eerste lid, onderdeel a, van de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs, betrekking hebben, door het Rijk is verstrekt aan het bevoegd gezag dat geen eigenaar is van een schoolgebouw, draagt dat bevoegd gezag die vergoeding, onder aftrek van de reeds bestede gelden en voor zover die vergoeding niet op grond van een overeenkomst als bedoeld in artikel 96, vierde lid, van de Wet op het basisonderwijs onderscheidenlijk artikel 93, vierde lid, van de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs bij dat bevoegd gezag dient te blijven, binnen 3 maanden na de inwerkingtreding van deze wet over aan de eigenaar van het schoolgebouw.

ARTIKEL IV. OVERGANGSBEPALING BIJZONDERE OMSTANDIGHEDEN

In afwijking van het bepaalde in artikel 101, derde lid, onderdeel b, van de Wet op het basisonderwijs en artikel 98, derde lid, onderdeel b, van de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs wijst Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen het verzoek tot 1 januari van het derde jaar volgend op de inwerkingtreding van deze wet, af indien de bijzondere omstandigheden niet het gevolg zijn van een aanmerkelijke afwijking van de omvang van de componenten van de voorziening ten aanzien waarvan de bijzondere omstandigheden zouden bestaan.

ARTIKEL V. GEWENNINGSREGELING

1. Indien de rijksvergoeding voor de kosten van de materiële instandhouding ten behoeve van de scholen van een bevoegd gezag waarop voor het jaar waarin deze wet in werking treedt, aanspraak zou bestaan, 3% of meer lager, onderscheidenlijk 3% of meer hoger is dan de rijksvergoeding waarop voor dat jaar aanspraak zou bestaan op grond van de Wet op het basisonderwijs of de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs alsmede de op die wetten gebaseerde algemene maatregelen van bestuur, zoals deze wetten en besluiten luidden op de dag voorafgaande aan de inwerkingtreding van deze wet, wordt de rijksvergoeding

a. voor het jaar waarin deze wet in werking treedt, vermeerderd met 100% van het verschil, onderscheidenlijk verminderd met 100% van het verschil,

b. voor het eerste jaar volgend op het jaar waarin deze wet in werking treedt, vermeerderd met 66,6% van het verschil, onderscheidenlijk verminderd met 66,6% van het verschil, en

c. voor het tweede jaar volgend op het jaar waarin deze wet in werking treedt, vermeerderd met 33,3% van het verschil, onderscheidenlijk verminderd met 33,3% van het verschil.

2. Indien de rijksvergoeding voor de kosten van de andere voorzieningen in een gemeente waarop voor het jaar waarin deze wet in werking treedt, aanspraak zou bestaan, 3% of meer lager, onderscheidenlijk 3% of meer hoger is dan de rijksvergoeding waarop voor dat jaar aanspraak zou bestaan op grond van de Wet op het basisonderwijs of de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs alsmede de op die wetten gebaseerde algemene maatregelen van bestuur, zoals deze wetten en besluiten luidden op de dag voorafgaande aan de inwerkingtreding van deze wet, wordt de rijksvergoeding

a. voor het jaar waarin deze wet in werking treedt, vermeerderd met 100% van het verschil, onderscheidenlijk verminderd met 100% van het verschil,

b. voor het eerste jaar volgend op het jaar waarin deze wet in werking treedt, vermeerderd met 66,6% van het verschil, onderscheidenlijk verminderd met 66,6% van het verschil, en

c. voor het tweede jaar volgend op het jaar waarin deze wet in werking treedt, vermeerderd met 33,3% van het verschil, onderscheidenlijk verminderd met 33,3% van het verschil.

3. Voor de toepassing van het eerste en tweede lid wordt uitgegaan van:

a. de gegevens omtrent de huisvesting naar de toestand op 1 oktober van het jaar voorafgaande aan het jaar waarin deze wet in werking treedt,

b. de gegevens omtrent de schoolgrootte die normatief wordt bepaald op basis van het op grond van de algemene maatregelen van bestuur, bedoeld in artikel 51 van de Wet op het basisonderwijs en artikel 59 van de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs, normatief bepaalde aantal te huisvesten groepen leerlingen op de peildatum 1 oktober van het jaar voorafgaande aan het jaar waarin deze wet in werking treedt,

c. het aantal leerlingen op de peildatum 1 oktober van het jaar voorafgaande aan het jaar waarin deze wet in werking treedt, en

d. de programma's van eisen, vastgesteld ten behoeve van het jaar waarin deze wet in werking treedt.

4. Voor een school als bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdeel g, geldt met betrekking tot het derde lid, onderdeel c, van de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs in plaats van «het aantal leerlingen op de teldatum 1 oktober van het jaar voorafgaande aan het jaar waarin deze wet in werking treedt»: het gemiddelde van de hoogste dagtellingen volgens het register, bedoeld in artikel 93c, eerste lid, van de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs in elk van de maanden september van het tweede jaar voorafgaande aan het jaar waarover de vergoeding plaatsvindt, tot en met april van het jaar voorafgaande aan het jaar waarop deze wet in werking treedt.

5. De onderdelen b en c van het eerste lid vinden geen toepassing indien zonder die onderdelen geen rijksvergoeding voor de in die onderdelen bedoelde jaren aan het bevoegd gezag zou worden toegekend. De onderdelen b en c van het tweede lid vinden geen toepassing indien zonder die onderdelen geen rijksvergoeding voor de in die onderdelen bedoelde jaren aan de gemeente zou worden toegekend.

ARTIKEL VI. WIJZIGING TIJDELIJKE WET BEKOSTIGING NIEUWE BASISSCHOLEN

De Tijdelijke wet bekostiging nieuwe basisscholen3 wordt als volgt gewijzigd: In artikel 8 wordt aan het achtste lid, een nieuwe volzin toegevoegd, luidende: De bekostiging kan na een mededeling van Onze minister als bedoeld in het achtste lid, slechts aanvangen per 1 augustus van een schooljaar.

ARTIKEL VII. VASTSTELLING PROGRAMMA'S VAN EISEN TEN BEHOEVE VAN HET JAAR WAARIN DEZE WET IN WERKING TREEDT

Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen stelt de programma's van eisen, bedoeld in de Wet op het basisonderwijs en in de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs zoals deze wetten luiden na de inwerkingtreding van deze wet, vast voor 1 oktober van het jaar voorafgaande aan het in artikel XI, aanhef, bedoelde jaar.

ARTIKEL VIII. WIJZIGING IN VERBAND MET HET VOORSTEL VAN WET TOT WIJZIGING VAN DE WET OP HET BASISONDERWIJS INZAKE DE OVERBOEKING VAN NIET BESTEDE VERGOEDINGEN EN WIJZIGING VAN DE INTERIMWET OP HET SPECIAAL ONDERWIJS EN HET VOORTGEZET SPECIAAL ONDERWIJS INZAKE DE OVERBOEKING VAN NIET BESTEDE VERGOEDINGEN EN HET VERVALLEN VAN DE VERPLICHTE PAUZE

Indien het bij koninklijke boodschap van 26 juni 1995 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Wet op het basisonderwijs inzake de overboeking van niet bestede vergoedingen en wijziging van de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs inzake de overboeking van niet bestede vergoedingen en het vervallen van de verplichte pauze (Kamerstukken II 1994/95, 24 228)4 tot wet wordt verheven en in werking treedt, komt

1°. artikel 109, vierde lid, van de Wet op het basisonderwijs als volgt te luiden:

4. In afwijking van het derde lid, eerste volzin, boekt het bevoegd gezag van een in het derde lid, eerste volzin, bedoelde school in geval van samenvoeging van die school met een of meer andere scholen de uit

's Rijks kas ontvangen niet bestede vergoedingen over naar de school of scholen waarvoor met het oog op deze samenvoeging een aanvraag voor faciliteiten in verband met de samenvoeging is ingediend, aan de hand waarvan door Onze minister is vastgesteld dat er daadwerkelijk sprake is van een samenvoeging. Indien sprake is van samenvoeging van scholen van verschillende bevoegde gezagsorganen, kan, in afwijking van de vorige volzin, het bevoegd gezag van de op te heffen school met het bevoegd gezag van de school of scholen die in stand blijft onderscheidenlijk blijven, overeenkomen dat de uit 's Rijks kas ontvangen niet bestede vergoedingen als bedoeld in artikel 100

a. worden overgeboekt naar de school of scholen die in stand blijft onderscheidenlijk blijven, dan wel

b. blijven bij het bevoegd gezag van de op te heffen school, ten behoeve van de andere scholen van dat bevoegd gezag.

2°. artikel 109, vijfde lid, aanhef, van de Wet op het basisonderwijs als volgt te luiden:

5. Het vierde lid, eerste volzin, is van overeenkomstige toepassing:.

3°. artikel 105, vierde lid, van de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs als volgt te luiden:

4. In afwijking van het derde lid, eerste volzin, boekt het bevoegd gezag van een in het derde lid, eerste volzin, bedoelde school in geval van samenvoeging van die school met een of meer andere scholen de uit

's Rijks kas ontvangen niet bestede vergoedingen over naar de school of scholen waarvoor met het oog op deze samenvoeging een aanvraag voor faciliteiten in verband met de samenvoeging is ingediend, aan de hand waarvan door Onze minister is vastgesteld dat er daadwerkelijk sprake is van een samenvoeging. Indien sprake is van samenvoeging van scholen van verschillende bevoegde gezagsorganen, kan, in afwijking van de vorige volzin, het bevoegd gezag van de op te heffen school met het bevoegd gezag van de school of scholen die in stand blijft onderscheidenlijk blijven, overeenkomen dat de uit 's Rijks kas ontvangen niet bestede vergoedingen als bedoeld in artikel 97

a. worden overgeboekt naar de school of scholen die in stand blijft onderscheidenlijk blijven, dan wel

b. blijven bij het bevoegd gezag van de op te heffen school, ten behoeve van de andere scholen van dat bevoegd gezag.

4°. artikel 105, vijfde lid, aanhef, van de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs als volgt te luiden:

5. Het vierde lid, eerste volzin, is van overeenkomstige toepassing:.

ARTIKEL IX. WIJZIGINGEN IN VERBAND MET HET VOORSTEL VAN WET TOT WIJZIGING VAN DE WET OP HET BASISONDERWIJS, DE INTERIMWET OP HET SPECIAAL ONDERWIJS EN HET VOORTGEZET SPECIAAL ONDERWIJS, ALSMEDE DE WET OP HET VOORTGEZET ONDERWIJS IN VERBAND MET DE DECENTRALISATIE VAN DE HUISVESTINGSVOORZIENINGEN

Indien deze wet in werking treedt op of na het tijdstip waarop het bij koninklijke boodschap van 17 oktober 1995 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Wet op het basisonderwijs, de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs, alsmede de Wet op het voortgezet onderwijs in verband met de decentralisatie van de huisvestingsvoorzieningen (Kamerstukken II 1995/96, 24 455)5 tot wet wordt verheven en in werking treedt, wordt deze wet als volgt gewijzigd:

a

Artikel I, onderdeel B komt te luiden:

B. In artikel 66, eerste lid, onderdelen a 1° en c, wordt «onderwijsleerpakket» telkens vervangen door: onderwijsleerpakketten.

b

Artikel I, onderdelen C tot en met F, vervalt.

c

In artikel I, onderdeel G, wordt artikel 92 als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid wordt vervangen door:

  • 2. De programma's van eisen voldoen aan de redelijke behoeften van een in normale omstandigheden verkerende school, onverminderd het vierde tot en met negende lid, en houden rekening met de bruto vloeroppervlakten die op grond van de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 66, tweede lid, worden voorgeschreven.

2. Het vierde lid wordt vervangen door:

  • 4. Bij ministeriële regeling worden jaarlijks voor 1 oktober de overeenkomstig het zesde lid, aangepaste bedragen vastgesteld. De aldus vastgestelde bedragen zijn de definitieve bedragen, geldend voor het jaar volgend op het jaar waarin de vaststelling dient plaats te vinden.

  • 5. Onze minister kan bij de vaststelling van de ministeriële regeling, bedoeld in het vierde lid, wijzigingen in de programma's van eisen aanbrengen indien de toestand van 's Rijks schatkist of onderwijskundige ontwikkelingen dat noodzakelijk maken. Aan de eerste volzin kan slechts toepassing worden gegeven indien de ministeriële regeling, bedoeld in het vierde lid, voor de in dat lid bedoelde datum wordt vastgesteld.

  • 6. De aanpassing, bedoeld in het vierde lid, vindt plaats door de bedragen op basis van de werkelijke prijsontwikkeling voor het tweede jaar voorafgaand aan het jaar waarvoor de bedragen worden vastgesteld, aan te passen overeenkomstig de prijsmutatie van de netto materiële consumptie, zoals opgenomen in de Macro Economische Verkenning, die naar verwachting zal optreden tussen het prijsniveau in het eerstbedoelde jaar en het prijsniveau in het daaropvolgende jaar, alsmede aan te passen overeenkomstig de prijsmutatie van de netto materiële consumptie, zoals opgenomen in de Macro Economische Verkenning, die naar verwachting zal optreden tussen het prijsniveau in het jaar voorafgaand aan het jaar waarvoor de bedragen worden vastgesteld en het jaar waarvoor de bedragen worden vastgesteld.

  • 7. Alvorens de ministeriële regelingen, bedoeld in het eerste en vierde lid, voor zover het betreft de in het vijfde lid bedoelde wijzigingen worden vastgesteld, kan Onze minister advies vragen aan een door hem in te stellen adviesgroep waarin zijn vertegenwoordigd organisaties van gemeente- en schoolbesturen. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere voorschriften worden gegeven omtrent taak, samenstelling en werkwijze.

  • 8. De ministeriële regelingen, bedoeld in het eerste en vierde lid, worden binnen 4 weken na de vaststelling, bedoeld in het eerste en vierde lid, gezamenlijk bekendgemaakt in het officiële publikatieblad van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, onder gelijktijdige overlegging aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal. Van de bekendmaking wordt mededeling gedaan in de Staatscourant. De ministeriële regelingen treden niet in werking dan nadat 4 weken zijn verstreken na het overleggen aan de Tweede Kamer en gedurende die termijn niet door of namens de Kamer de wens tot overleg over de ministeriële regelingen te kennen wordt gegeven, dan wel met de Tweede Kamer overleg is gevoerd.

  • 9. Naar aanleiding van het overleg met de Tweede Kamer kunnen wijzigingen in de programma's van eisen en de wijzigingen daarvan, bedoeld in het vijfde lid, worden aangebracht. De wijzigingen worden bekendgemaakt in het officiële publikatieblad van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. Van de bekendmaking wordt mededeling gedaan in de Staatscourant.

d

Artikel I, onderdelen K en L, vervalt.

e

In artikel I, onderdeel P, derde lid, wordt «bedoeld in artikel 93, eerste lid onder b 4°» vervangen door: bedoeld in artikel 93, eerste lid onder b 5°.

f

In artikel I, onderdeel Q, eerste lid, wordt «bedoeld in artikel 93, eerste lid onder b 4°» vervangen door: bedoeld in artikel 93, eerste lid onder b 5°.

g

Artikel II, onderdeel B komt te luiden:

B. In artikel 74, eerste lid, onderdelen a 1° en c, wordt «onderwijsleerpakket» telkens vervangen door: onderwijsleerpakketten.

h

Artikel II, onderdelen C tot en met F, vervalt.

i

In artikel II, onderdeel G, wordt artikel 89 als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid wordt vervangen door:

  • 2. De programma's van eisen voldoen aan de redelijke behoeften van een in normale omstandigheden verkerende school, onverminderd het vierde tot en met negende lid, en houden rekening met de bruto vloeroppervlakten die op grond van de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 74, tweede lid, worden voorgeschreven.

2. Het vierde lid wordt vervangen door:

  • 4. Bij ministeriële regeling worden jaarlijks voor 1 oktober de overeenkomstig het zesde lid, aangepaste bedragen vastgesteld. De aldus vastgestelde bedragen zijn de definitieve bedragen, geldend voor het jaar volgend op het jaar waarin de vaststelling dient plaats te vinden.

  • 5. Onze minister kan bij de vaststelling van de ministeriële regeling, bedoeld in het vierde lid, wijzigingen in de programma's van eisen aanbrengen indien de toestand van 's Rijks schatkist of onderwijskundige ontwikkelingen dat noodzakelijk maken. Aan de eerste volzin kan slechts toepassing worden gegeven indien de ministeriële regeling, bedoeld in het vierde lid, voor de in dat lid bedoelde datum wordt vastgesteld.

  • 6. De aanpassing, bedoeld in het vierde lid, vindt plaats door de bedragen op basis van de werkelijke prijsontwikkeling voor het tweede jaar voorafgaand aan het jaar waarvoor de bedragen worden vastgesteld, aan te passen overeenkomstig de prijsmutatie van de netto materiële consumptie, zoals opgenomen in de Macro Economische Verkenning, die naar verwachting zal optreden tussen het prijsniveau in het eerstbedoelde jaar en het prijsniveau in het daaropvolgende jaar, alsmede aan te passen overeenkomstig de prijsmutatie van de netto materiële consumptie, zoals opgenomen in de Macro Economische Verkenning, die naar verwachting zal optreden tussen het prijsniveau in het jaar voorafgaand aan het jaar waarvoor de bedragen worden vastgesteld en het jaar waarvoor de bedragen worden vastgesteld.

  • 7. Alvorens de ministeriële regelingen, bedoeld in het eerste en vierde lid, voor zover het betreft de in het vijfde lid bedoelde wijzigingen worden vastgesteld, kan Onze minister advies vragen aan een door hem in te stellen adviesgroep waarin zijn vertegenwoordigd organisaties van gemeente- en schoolbesturen. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere voorschriften worden gegeven omtrent taak, samenstelling en werkwijze.

  • 8. De ministeriële regelingen, bedoeld in het eerste en vierde lid, worden binnen 4 weken na de vaststelling, bedoeld in het eerste en vierde lid, gezamenlijk bekendgemaakt in het officiële publikatieblad van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, onder gelijktijdige overlegging aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal. Van de bekendmaking wordt mededeling gedaan in de Staatscourant. De ministeriële regelingen treden niet in werking dan nadat 4 weken zijn verstreken na het overleggen aan de Tweede Kamer en gedurende die termijn niet door of namens de Kamer de wens tot overleg over de ministeriële regelingen te kennen wordt gegeven dan wel met de Tweede Kamer overleg is gevoerd.

  • 9. Naar aanleiding van het overleg met de Tweede Kamer kunnen wijzigingen in de programma's van eisen en de wijzigingen daarvan, bedoeld in het vijfde lid, worden aangebracht. De wijzigingen worden bekendgemaakt in het officiële publikatieblad van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. Van de bekendmaking wordt mededeling gedaan in de Staatscourant.

j

Artikel II, onderdelen L en M, vervalt.

k

In artikel II, onderdeel Q, derde lid, wordt «bedoeld in artikel 90, eerste lid onder b 4°» vervangen door: bedoeld in artikel 90, eerste lid onder b 5°.

l

In artikel II, onderdeel R, eerste lid, wordt «bedoeld in artikel 90, eerste lid onder b 4°» vervangen door: bedoeld in artikel 90, eerste lid onder b 5°.

m

1. In artikel V, eerste lid, aanhef, wordt «zoals deze wetten en besluiten luidden op de dag voorafgaande aan de inwerkingtreding van deze wet» vervangen door: zoals deze wetten en besluiten luidden voorafgaande aan de inwerkingtreding van deze wet.

2. Artikel V, tweede lid, vervalt onder vernummering van het derde tot en met vijfde lid tot tweede tot en met vierde lid.

3. In artikel V, tweede lid, aanhef, vervalt: en tweede.

4. Artikel V, vierde lid, tweede volzin, vervalt.

ARTIKEL X. WIJZIGINGEN IN VERBAND MET HET VOORSTEL VAN WET TOT WIJZIGING VAN DE WET OP HET BASISONDERWIJS, DE INTERIMWET OP HET SPECIAAL ONDERWIJS EN HET VOORTGEZET SPECIAAL ONDERWIJS, ALSMEDE DE WET OP HET VOORTGEZET ONDERWIJS IN VERBAND MET DE DECENTRALISATIE VAN DE HUISVESTINGSVOORZIENINGEN

Indien deze wet in werking treedt op het tijdstip waarop het bij koninklijke boodschap van 17 oktober 1995 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Wet op het basisonderwijs, de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs, alsmede de Wet op het voortgezet onderwijs in verband met de decentralisatie van de huisvestingsvoorzieningen (Kamerstukken II 1995/96, 24 455) tot wet is verheven maar nog niet in werking is getreden onderscheidenlijk nog niet tot wet is verheven en nog niet in werking is getreden, wordt die wet onderscheidenlijk dat voorstel van wet als volgt gewijzigd:

a

In artikel I, onderdeel C, wordt in artikel 66, eerste lid, onderdelen a 1° en c, «onderwijsleerpakket» telkens vervangen door: onderwijsleerpakketten.

b

Artikel I, onderdeel D, komt te luiden:

D. Artikel 92 wordt gewijzigd als volgt:

1. Het tweede lid wordt vervangen door:

  • 2. De programma's van eisen voldoen aan de redelijke behoeften van een in normale omstandigheden verkerende school, onverminderd het vierde tot en met negende lid, en houden rekening met de bruto vloeroppervlakten die op grond van de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 66, tweede lid, worden voorgeschreven.

2. Het vierde lid wordt vervangen door:

  • 4. Bij ministeriële regeling worden jaarlijks voor 1 oktober de overeenkomstig het zesde lid, aangepaste bedragen vastgesteld. De aldus vastgestelde bedragen zijn de definitieve bedragen, geldend voor het jaar volgend op het jaar waarin de vaststelling dient plaats te vinden.

  • 5. Onze minister kan bij de vaststelling van de ministeriële regeling, bedoeld in het vierde lid, wijzigingen in de programma's van eisen aanbrengen indien de toestand van 's Rijks schatkist of onderwijskundige ontwikkelingen dat noodzakelijk maken. Aan de eerste volzin kan slechts toepassing worden gegeven indien de ministeriële regeling, bedoeld in het vierde lid, voor de in dat lid bedoelde datum wordt vastgesteld.

  • 6. De aanpassing, bedoeld in het vierde lid, vindt plaats door de bedragen op basis van de werkelijke prijsontwikkeling voor het tweede jaar voorafgaand aan het jaar waarvoor de bedragen worden vastgesteld, aan te passen overeenkomstig de prijsmutatie van de netto materiële consumptie, zoals opgenomen in de Macro Economische Verkenning, die naar verwachting zal optreden tussen het prijsniveau in het eerstbedoelde jaar en het prijsniveau in het daaropvolgende jaar, alsmede aan te passen overeenkomstig de prijsmutatie van de netto materiële consumptie, zoals opgenomen in de Macro Economische Verkenning, die naar verwachting zal optreden tussen het prijsniveau in het jaar voorafgaand aan het jaar waarvoor de bedragen worden vastgesteld en het jaar waarvoor de bedragen worden vastgesteld.

  • 7. Alvorens de ministeriële regelingen, bedoeld in het eerste en vierde lid, voor zover het betreft de in het vijfde lid bedoelde wijzigingen worden vastgesteld, kan Onze minister advies vragen aan een door hem in te stellen adviesgroep waarin zijn vertegenwoordigd organisaties van gemeente- en schoolbesturen. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere voorschriften worden gegeven omtrent taak, samenstelling en werkwijze.

  • 8. De ministeriële regelingen, bedoeld in het eerste en vierde lid, worden binnen 4 weken na de vaststelling, bedoeld in het eerste en vierde lid, gezamenlijk bekendgemaakt in het officiële publikatieblad van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, onder gelijktijdige overlegging aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal. Van de bekendmaking wordt mededeling gedaan in de Staatscourant. De ministeriële regelingen treden niet in werking dan nadat 4 weken zijn verstreken na het overleggen aan de Tweede Kamer en gedurende die termijn niet door of namens de Kamer de wens tot overleg over de ministeriële regelingen te kennen wordt gegeven, dan wel met de Tweede Kamer overleg is gevoerd.

  • 9. Naar aanleiding van het overleg met de Tweede Kamer kunnen wijzigingen in de programma's van eisen en de wijzigingen daarvan, bedoeld in het vijfde lid, worden aangebracht. De wijzigingen worden bekendgemaakt in het officiële publikatieblad van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. Van de bekendmaking wordt mededeling gedaan in de Staatscourant.

c

Artikel I, onderdeel E, vervalt.

d

In artikel I, onderdeel H, vervalt de wijziging van artikel 105d, derde lid.

e

Artikel I, onderdeel I, vervalt.

f

In artikel II, onderdeel C, wordt in artikel 74, eerste lid, onderdelen a 1° en c, «onderwijsleerpakket» telkens vervangen door: onderwijsleerpakketten.

g

Artikel II, onderdeel D, komt te luiden:

D. Artikel 89 wordt gewijzigd als volgt:

1. Het tweede lid wordt vervangen door:

  • 2. De programma's van eisen voldoen aan de redelijke behoeften van een in normale omstandigheden verkerende school, onverminderd het vierde tot en met negende lid, en houden rekening met de bruto vloeroppervlakten die op grond van de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 74, tweede lid, worden voorgeschreven.

2. Het vierde lid wordt vervangen door:

  • 4. Bij ministeriële regeling worden jaarlijks voor 1 oktober de overeenkomstig het zesde lid, aangepaste bedragen vastgesteld. De aldus vastgestelde bedragen zijn de definitieve bedragen, geldend voor het jaar volgend op het jaar waarin de vaststelling dient plaats te vinden.

  • 5. Onze minister kan bij de vaststelling van de ministeriële regeling, bedoeld in het vierde lid, wijzigingen in de programma's van eisen aanbrengen indien de toestand van 's Rijks schatkist of onderwijskundige ontwikkelingen dat noodzakelijk maken. Aan de eerste volzin kan slechts toepassing worden gegeven indien de ministeriële regeling, bedoeld in het vierde lid, voor de in dat lid bedoelde datum wordt vastgesteld.

  • 6. De aanpassing, bedoeld in het vierde lid, vindt plaats door de bedragen op basis van de werkelijke prijsontwikkeling voor het tweede jaar voorafgaand aan het jaar waarvoor de bedragen worden vastgesteld, aan te passen overeenkomstig de prijsmutatie van de netto materiële consumptie, zoals opgenomen in de Macro Economische Verkenning, die naar verwachting zal optreden tussen het prijsniveau in het eerstbedoelde jaar en het prijsniveau in het daaropvolgende jaar, alsmede aan te passen overeenkomstig de prijsmutatie van de netto materiële consumptie, zoals opgenomen in de Macro Economische Verkenning, die naar verwachting zal optreden tussen het prijsniveau in het jaar voorafgaand aan het jaar waarvoor de bedragen worden vastgesteld en het jaar waarvoor de bedragen worden vastgesteld.

  • 7. Alvorens de ministeriële regelingen, bedoeld in het eerste en vierde lid, voor zover het betreft de in het vijfde lid bedoelde wijzigingen worden vastgesteld, kan Onze minister advies vragen aan een door hem in te stellen adviesgroep waarin zijn vertegenwoordigd organisaties van gemeente- en schoolbesturen. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere voorschriften worden gegeven omtrent taak, samenstelling en werkwijze.

  • 8. De ministeriële regelingen, bedoeld in het eerste en vierde lid, worden binnen 4 weken na de vaststelling, bedoeld in het eerste en vierde lid, gezamenlijk bekendgemaakt in het officiële publikatieblad van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, onder gelijktijdige overlegging aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal. Van de bekendmaking wordt mededeling gedaan in de Staatscourant. De ministeriële regelingen treden niet in werking dan nadat 4 weken zijn verstreken na het overleggen aan de Tweede Kamer en gedurende die termijn niet door of namens de Kamer de wens tot overleg over de ministeriële regelingen te kennen wordt gegeven dan wel met de Tweede Kamer overleg is gevoerd.

  • 9. Naar aanleiding van het overleg met de Tweede Kamer kunnen wijzigingen in de programma's van eisen en de wijzigingen daarvan, bedoeld in het vijfde lid, worden aangebracht. De wijzigingen worden bekendgemaakt in het officiële publikatieblad van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. Van de bekendmaking wordt mededeling gedaan in de Staatscourant.

h

Artikel II, onderdeel E, vervalt.

i

In artikel II, onderdeel H, vervalt de wijziging van artikel 102d, derde lid.

j

Artikel II, onderdeel I, vervalt.

ARTIKEL XI. INWERKINGTREDING

Deze wet treedt in werking met ingang van 1 januari van een bij koninklijk besluit te bepalen jaar, met dien verstande dat

a. artikel I, voor zover het betreft artikel 101, vijfde lid, en artikel II, voor zover het betreft artikel 98, vijfde lid, in werking treden met ingang van de tweede dag na inwerkingtreding van de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het derde lid, onderdeel b, van die artikelen, en

b. artikel VII in werking treedt met ingang van 1 september van het jaar voorafgaande aan het in de aanhef bedoelde jaar.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

histnoot

Gegeven te 's-Gravenhage, 4 juli 1996

Beatrix

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

T. Netelenbos

Uitgegeven de dertigste juli 1996

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager


XNoot
1

Stb. 1994, 620, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 4 juli 1996, Stb. 402.

XNoot
2

Stb. 1994, 621, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 4 juli 1996, Stb. 402.

XNoot
3

Stb. 1992, 365, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 15 december 1993, Stb. 716.

XNoot
4

Stb. 1996, 271.

XNoot
5

Stb. 1996, 402.

XHistnoot

Zie voor de behandeling in de Staten-Generaal:

Kamerstukken II 1993/94, 1995/96, 23 636.

Handelingen II 1995/96, blz. 5501–5529, 5587–5588.

Kamerstukken I 1995/96, 23 636 (265, 265a, 265b, 265c).

Handelingen I 1995/96, zie vergadering d.d. 2 juli 1996.

Naar boven