Wet van 3 juli 1996, houdende wijziging van het Burgerlijk Wetboek en de Ambtenarenwet in verband met het verbod tot het maken van onderscheid tussen werknemers naar arbeidsduur

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is het maken van onderscheid tussen werknemers op grond van de arbeidsduur te verbieden en mede daartoe het Burgerlijk Wetboek en de Ambtenarenwet te wijzigen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

Boek 7A van het Burgerlijk Wetboek1 wordt als volgt gewijzigd:

Na artikel 1637ij wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 1637ij a

De werkgever mag geen onderscheid maken tussen arbeiders op grond van een verschil in arbeidsduur in de voorwaarden waaronder een arbeidsovereenkomst wordt aangegaan, voortgezet dan wel beëindigd, tenzij een dergelijk onderscheid objectief gerechtvaardigd is. De beëindiging van de dienstbetrekking door de werkgever wegens de omstandigheid dat de arbeider in of buiten rechte een beroep heeft gedaan op de vorige zin is nietig. De tweede tot en met vijfde zin van artikel 1637ij, zesde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.

Een beding in strijd met het eerste lid is nietig.

De Commissie gelijke behandeling, genoemd in artikel 11 van de Algemene wet gelijke behandeling, kan onderzoeken of een onderscheid is of wordt gemaakt als bedoeld in het eerste lid. De artikelen 12, 13, 14, 15, 20, tweede lid, en 33 van de Algemene wet gelijke behandeling zijn van overeenkomstige toepassing.

ARTIKEL II

De >Ambtenarenwet2 wordt als volgt gewijzigd:

A. Na artikel 125f wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 125g

  • 1. Het bevoegd gezag mag geen onderscheid maken tussen ambtenaren op grond van een verschil in arbeidsduur in de voorwaarden waaronder een aanstelling wordt verleend, verlengd dan wel beëindigd, tenzij een dergelijk onderscheid objectief gerechtvaardigd is.

  • 2. Het bevoegd gezag mag het dienstverband met de ambtenaar niet beëindigen wegens de omstandigheid dat betrokkene in of buiten rechte een beroep heeft gedaan op het eerste lid.

  • 3. De Commissie gelijke behandeling, genoemd in artikel 11 van de Algemene wet gelijke behandeling, kan onderzoeken of een onderscheid is of wordt gemaakt als bedoeld in dit artikel. De artikelen 12, 13, 14, 15, 20, tweede lid, en 33 van de Algemene wet gelijke behandeling zijn van overeenkomstige toepassing.

B. Artikel 134 wordt als volgt gewijzigd:

1. Artikel 134, eerste lid, tweede volzin, komt te luiden:

De artikelen 125a tot en met 125f van deze wet en artikel 1637ij a van het Burgerlijk Wetboek zijn van overeenkomstige toepassing.

2. Artikel 134, tweede lid, tweede volzin, komt te luiden:

De artikelen 125a tot en met 125d, 126 en 133, tweede lid, van deze wet en artikel 1637ij a van het Burgerlijk Wetboek zijn van overeenkomstige toepassing.

ARTIKEL III

  • 1. Het maken van onderscheid op grond van een verschil in arbeidsduur is verboden bij de voorwaarden waaronder een arbeidsovereenkomst wordt aangegaan, voortgezet dan wel beëindigd, en bij de voorwaarden waaronder een aanstelling wordt verleend, verlengd dan wel beëindigd, tenzij een dergelijk onderscheid objectief is gerechtvaardigd.

  • 2. Een beding in strijd met het eerste lid is nietig.

  • 3. De Commissie gelijke behandeling, genoemd in artikel 11 van de Algemene wet gelijke behandeling, kan onderzoeken of een onderscheid is of wordt gemaakt als bedoeld in het eerste lid. De artikelen 12, 13, 14, 15, 20, tweede lid, en 33 van de Algemene wet gelijke behandeling zijn van overeenkomstige toepassing.

ARTIKEL IV

Met ingang van het tijdstip dat zowel deze wet in werking zal zijn getreden als het bij koninklijke boodschap van 7 oktober 1993 ingediende voorstel van wet tot vaststelling van titel 7.10 van het Nieuw Burgerlijk Wetboek (Kamerstukken 1993/94, 23 438) tot wet wordt verheven en in werking treedt, wordt in Artikel I van laatstgenoemde wet na artikel 647 een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 648

  • 1. De werkgever mag geen onderscheid maken tussen werknemers op grond van een verschil in arbeidsduur in de voorwaarden waaronder een arbeidsovereenkomst wordt aangegaan, voortgezet dan wel opgezegd, tenzij een dergelijk onderscheid objectief gerechtvaardigd is. De opzegging van de arbeidsovereenkomst door de werkgever in strijd met de vorige zin of wegens de omstandigheid dat de werknemer in of buiten rechte een beroep heeft gedaan op het bepaalde in de vorige zin is vernietigbaar. Artikel 647, leden 2 en 3, is van toepassing.

  • 2. Een beding in strijd met lid 1 is nietig.

  • 3. De Commissie gelijke behandeling, genoemd in artikel 11 van de Algemene wet gelijke behandeling, kan onderzoeken of een onderscheid is of wordt gemaakt als bedoeld in het eerste lid. De artikelen 12, 13, 14, 15, 20, tweede lid, en 33 van de Algemene wet gelijke behandeling zijn van overeenkomstige toepassing.

ARTIKEL V

In geval een natuurlijk persoon, rechtspersoon of bevoegd gezag een ander onder zijn gezag arbeid laat verrichten, anders dan krachtens arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht of ambtelijke aanstelling, is artikel 1637ij a van het Burgerlijk Wetboek van overeenkomstige toepassing.

ARTIKEL VI

Met ingang van het tijdstip dat zowel deze wet in werking zal zijn getreden als het bij koninklijke boodschap van 7 oktober 1993 ingediende voorstel van wet tot vaststelling van titel 7.10 (arbeidsovereenkomst) van het nieuw Burgerlijk Wetboek (Kamerstukken II 1993/94, 23 438) tot wet wordt verheven en in werking treedt, wordt in artikel V «artikel 1637ij a» vervangen door: artikel 648 van Boek 7.

ARTIKEL VII

Deze wet treedt in werking met ingang van de eerste dag van de vierde kalendermaand na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

histnoot

Gegeven te 's-Gravenhage, 3 juli 1996

Beatrix

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

A. P. W. Melkert

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

De Minister van Binnenlandse Zaken,

H. F. Dijkstal

Uitgegeven de zestiende juli 1996

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager


XNoot
1

Laatstelijk gewijzigd bij de wet van 13 juni 1996, Stb. 328.

XNoot
2

Stb. 1994, 5, laatsteljik gewijzigd bij de wet van 3 juli 1996, Stb. 378.

XHistnoot

Zie voor de behandeling in de Staten-Generaal:

Kamerstukken II 1995/96, 24 498.

Handelingen II 1995/96, blz. 4299–4329; 4361–4383; 4397–4429; 4493.

Kamerstukken I 1995/96, 24 498 (232, 232a, 232b, 232c).

Handelingen I 1995/96, zie vergadering d.d. 1 juli 1996.

Naar boven