Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 29 juni 2015
Graag bied ik u hierbij de reactie aan op het verzoek van de algemene commissie voor
Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking van 25 juni 2015 inzake de brief
van Taizo Nishikawa, deputy to the Director General van UNIDO.
In de notitie die de heer Nishikawa bij zijn brief heeft gevoegd is geprobeerd om
verschillende kritische punten, die in de scorekaart voor UNIDO zijn opgenomen, te
weerleggen. Op de belangrijkste onderdelen uit het commentaar van UNIDO ga ik hieronder
nader in.
Een eerste kritiekpunt is dat de scorekaart vooral gebruik zou hebben gemaakt van
de Britse Multilateral Aid Review (MAR) uit 2011 die inmiddels sterk verouderd is. Dit is niet juist. Naast de Britse
MAR, die op hoofdlijnen nog steeds bruikbaar is, zijn ook andere, recentere bronnen
geraadpleegd. De rapporten van de externe auditor, de rapporten van de UNIDO’s evaluatie eenheid EVA, de beleidsplannen van UNIDO en
de evaluaties van het Noorse agentschap voor ontwikkelingssamenwerking NORAD zijn
hier voorbeelden van.
Waarom de strategie en de focus van de organisatie als slecht zijn gekwalificeerd
wordt niet begrepen. Gesuggereerd wordt dat dit oordeel is gebaseerd op verouderde
informatie. Deze suggestie is niet terecht. De bron van het oordeel is de evaluatie
van het Medium-Term Programme Framework (MPTF), uitgevoerd door de evaluatie eenheid van UNIDO en gepubliceerd in januari
2015. Deze evaluatie was zeer kritisch en gaf aan dat de beleidsprioriteiten van UNIDO
(nog) onduidelijker zijn geworden na het aannemen van de Lima Declaration. Het is zeer de vraag of het recent aangenomen nieuwe MPTF 2016–2019 hier verandering
in gaat brengen. UNIDO zal de komende jaren moeten opereren met een flink gereduceerd
budget als gevolg van de recente opzegging van het lidmaatschap door landen als Frankrijk,
België, en Portugal. Uit de brief en bijlage wordt ook niet duidelijk hoe de organisatie
de ambitieuze resultaten wil behalen met een substantieel kleiner budget.
Ook de kritische kanttekening bij de resultaatsturing wordt aangevochten. Het oordeel
in de scorekaart is onder meer gebaseerd op de verklaring van de externe auditor uit
mei 2014 en op de evaluatie van UNIDO’s landenkantoren uit 2013. Resultaatsturing
lijkt nog nauwelijks geïmplementeerd te zijn binnen de organisatie, waardoor UNIDO
duidelijk achterblijft bij andere VN-organisaties. In haar jaarverslag over 2013 onderkent
UNIDO dit ook. De ambitie van UNIDO is weliswaar hoog, maar het is zeer de vraag of
deze in de komende periode gerealiseerd kan worden.
Ik ben blij dat het belang van publiek-private samenwerking wordt genoemd. Twee partnerschappen
tussen UNIDO en Nederlandse bedrijven (Heineken en Philips) zijn recent tot stand
gekomen. Een eventueel Nederlands vertrek uit UNIDO heeft naar verwachting geen gevolgen
voor deze partnerschappen, de Directeur Generaal van UNIDO heeft dit ook expliciet
aangegeven. Ook landen als de VS en Canada, die al lang geen UNIDO-lid meer zijn,
werken nog op projectbasis samen met de organisatie.
Tot slot wordt aangegeven dat UNIDO voor verschillende thema’s op de agenda voor Buitenlandse
Handel en Ontwikkelingssamenwerking een relevant speler is. Ik ben het daar niet mee
eens. De primaire doelstelling van UNIDO, verwoord in haar Statuut, is industriële
ontwikkeling en deze sluit niet echt aan op mijn beleidsagenda. De activiteiten van
UNIDO op landenniveau leveren ook geen substantiële bijdrage aan de Nederlandse ontwikkelingsprioriteiten.
De kleinschalige technische assistentie, gericht op duurzame industriële productie
en consumptie, leidt in de praktijk tot een flinke versnippering van zeer uiteenlopende
projecten.
Samenvattend kan ik melden dat de UNIDO-respons voor mij geen aanleiding is om de
scorekaart aan te passen noch om terug te komen op het voornemen om het lidmaatschap
van UNIDO op te zeggen.
De Minister voor Buitenlands\e Handelen Ontwikkelingssamenwerking, E.M.J. Ploumen