2015D01461 Lijst van vragen

De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de brief van 11 december 2014 inzake informatie over ontwikkeling Sproncklaboratorium (Kamerstuk 33 567, nr. 3).

De voorzitter van de commissie, Lodders

Adjunct-griffier van de commissie, Clemens

Nr.

Vraag

   

1

Heeft het staken van de bouw van een Nederlands Biosafety level (BSL)-4 laboratorium invloed op de stand van de in Nederland aanwezige kennis op het gebied van microbiologie?

2

Wat is de voornaamste reden om de bouw van een Nederlands BSL-4 laboratorium te staken: de forse investering in een weerbarstig project met vele knelpunten, het vertrek van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) van het Antonie van Leeuwenhoekterrein (ALt) en de verkoop van het ALt, of het voortschrijdend inzicht dat een Nederlands BSL-4 laboratorium niet meer noodzakelijk werd geacht? Wat zegt dit over de manier waarop het project gemanaged is? Welke lessen zijn getrokken?

3

In hoeverre acht de Minister de bouw en ingebruikname van het Sproncklaboratorium extra vertraagd door de wisselingen in projectleiderschap binnen de Rijksgebouwendienst (RGD), het RIVM en de stuurgroep? Is er altijd een goede overdracht geweest?

4

Hoe komt het dat de exploitatie-, investerings- en uitvoeringskosten gedurende het traject vaak moesten worden bijgesteld?

5

Kan de Minister uitgebreid toelichten waarom zij van mening is dat Nederland geen BSL-4 laboratorium hoeft? Welke criteria gebruikt zij in deze afweging? Acht de Minister de kans aanwezig dat het voor Nederland op termijn wel noodzakelijk wordt om een BSL-4 laboratorium te bouwen?

6

In hoeverre valt te verantwoorden dat de beslissing om te stoppen met de bouw van het BSL-4 laboratorium in een periode is genomen waarin het dreigingsniveau voor terrorisme lager was dan het huidige dreigingsniveau?

7

Waarom heeft de Minister opdracht gegeven tot de archiefvorming over de ontwikkeling van het Sproncklaboratorium?

8

Waarom heeft de Minister de archiefvorming naar de Kamer gestuurd?

9

Wat valt er allemaal onder de verkoop van het Anthonie van Leeuwenhoekterrein aan Bilthoven Biologicals? Gaat het om het gehele noordelijke terrein? Is dit inclusief de onbebouwde «schapenweide»? Is het inclusief het al dan niet afgebouwde Sproncklaboratorium?

10

Is het Sproncklaboratorium inmiddels tot een hoogwaardig BSL-3 lab afgebouwd? Zo ja, wie is eigenaar van dit BSL-3 lab? Wie neemt dit BSL-3 lab in gebruik?

11

Tot de verhuizing van het RIVM in 2018 naar het Utrecht Science Park zal de Staat de gebouwen die het RIVM gebruikt van de nieuwe eigenaar huren, zo schreef de Minister op 4 juli 2013 (Kamerstuk 33 567, nr. 2). Hoe hoog is de huur per jaar die de Staat aan Bilthoven Biologicals betaalt?

12

De verkoop van het ALt heeft € 48.319.286 opgeleverd. Naar welke begroting wordt dit overgemaakt?

13

Kan de Minister aangeven wat andere BSL-3 laboratoria in Nederland ongeveer hebben gekost? Is het Sproncklaboratorium, dat uiteindelijk als BSL-3 is afgebouwd, door alle bouwperikelen (veel) duurder geworden dan wanneer van het begin af aan gekozen was voor een BSL-3 faciliteit?

14

Waarom was er voor Berenschot sprake van een korte doorlooptijd voor de archiefvorming?

15

Waarom was er niet meer tijd beschikbaar voor Berenschot om tot verifiërende gesprekken te komen?

16

Waarom zag het Ministerie van VWS niet het belang van verifiërende gesprekken in, gezien de doorlooptijd van dit project en het ermee gemoeide bedrag van bijna € 30 miljoen?

17

Kan de Minister garanderen dat deze archiefvorming voldoet aan de eisen van de Archiefwet?

18

Hoe staat het nu met de dreiging van bioterrorisme? Hoe verschilt deze dreiging met het dreigingsniveau dat in 2001 aanleiding was om plannen te maken voor het Sproncklaboratorium?

19

Hoe kon de raming in 2003 voor exploitatiekosten met circa € 3 miljoen (bijna 2/3 van de totale kosten) dalen door te besparen op veiligheid, terwijl veiligheid juist de hoofdprioriteit zou moeten zijn bij de bouw van het Sproncklaboratorium? Was de veiligheid nog voldoende geborgd met zo'n grote besparing? Waaruit bleek dat?

20

In oktober 2003 gaf VWS aan dat de financiële zaken rondom de bouw weinig reden tot tevredenheid gaf, en dat de financiële gevolgen betrokken werden bij de BUR2003. Kan de Minister aangeven of dit laatste gebeurd is en wat de resultaten hiervan waren?

21

Vindt de Minister dat een BSL-3/4 laboratorium in de huidige tijd moet beschikken over een proefdierfaciliteit? Kan de Minister haar antwoord toelichten?

22

Waar wordt in Nederland gebruikgemaakt van proefdierfaciliteiten bij onderzoek naar het voorkomen en bestrijden van infectieziekten en virussen?

23

In 2004 vraagt VWS het RIVM met klem om zo snel mogelijk een samenwerkingsovereenkomst met het Erasmus MC aan te gaan. Kan de Minister aangeven wat uiteindelijk deze samenwerkingsovereenkomst opgeleverd heeft?

24

Heeft het Erasmus MC zelf ook geïnvesteerd in het laboratorium? Heeft het Ministerie van OCW geïnvesteerd in het laboratorium?

25

In het namens het RIVM opgestelde Projectbeheersplan van 2006 staat bij de verantwoordelijkheidsverdeling het Erasmus MC niet meer genoemd, terwijl het EMC in februari 2005 nog expliciet als uitzondering wordt genoemd. Waarom is dit?

26

Is destijds contractueel afgesproken dat de bouw van het Sproncklaboratorium zou worden afgeblazen als zou blijken dat de bouw niet aan de veiligheidseisen zou voldoen?

27

Op 14 november 2005 heeft het RIVM een internationale conferentie georganiseerd, waarin geconcludeerd werd dat er zo snel mogelijk met de bouw van de geplande diagnostiekfaciliteit gestart moest worden. Kan de Minister aangeven welke landen bij deze conferentie aangesloten waren, en of hier (bindende) afspraken zijn gemaakt? Kan de Minister daarnaast aangeven hoeveel BSL-4 laboratoria er op dat moment in Europa gebouwd waren?

28

In september 2006 concludeert een ingehuurde consultant dat proefdierfaciliteiten op BSL-4 niveau in Nederland van toegevoegde waarde zijn voor (met name) virologisch wetenschappelijk onderzoek en dat daarvoor academische inbedding en structurele financiering vereist zijn. Kan de Minister aangeven wat er met deze conclusies gedaan is? Is ooit overwogen om OCW hieraan mee te laten betalen?

29

Aan de hand van welke argumenten kwam de consultant in september 2006 tot de conclusie dat proefdierfaciliteiten op BSL-4 niveau in Nederland van toegevoegde waarde zijn voor virologisch wetenschappelijk onderzoek? Waarom zijn deze argumenten nu niet meer van toepassing?

30

Welke financiële nadelen worden ondervonden nu de bouw van het Sproncklaboratorium van de baan is? Hoeveel groter zijn deze financiële nadelen dan vergeleken met de situatie in december 2007?

31

Hoe groot was het financiële nadeel op 14 december 2007 volgens het RIVM als de start van de bouw uitgesteld zou worden?

32

In het Programma van Eisen van 2008 wordt toegelicht dat het BSL-4 laboratorium gebruikt zal worden voor trainingen, diagnostiek van hoogrisico pathogenen en een onderzoeksprogramma in het kader van extreem resistente tuberculose. Kan de Minister aangeven waar en hoe deze trainingen, diagnostiek en onderzoeksprogramma nu uitgevoerd worden, nu de BSL-4 faciliteit geen doorgang krijgt?

33

In 2009 was het nog onduidelijk of bij oplevering de zogenaamde performance qualification (PQ) afgerond en goedgekeurd diende te zijn. Is de PQ ooit afgerond en goedgekeurd? Zo ja, wanneer? Is dat voor of na oplevering?

34

In een memo van 28 oktober 2010 meldt de RGD dat er op veel onderdelen kritische zaken open staan en dat er daardoor onvoldoende aanleiding is om zonder meer de oplevering te accepteren. Een maand later accepteert de RGD de oplevering alsnog. Welke kritische zaken stonden er nog open in oktober? Wat is hier in een maand tijd aan veranderd waardoor de RGD alsnog de oplevering kon accepteren?

35

Bij het accepteren van de oplevering in november 2010 door de RGD stuurt de aannemer Burgers Ergon een verslag van oplevering met 25 openstaande punten. Is het gebruikelijk dat oplevering wordt geaccepteerd, ondanks dat er nog openstaande punten zijn? Over welke openstaande punten ging het in dit geval?

36

Is de korting op de bouwsom, die de RGD op 11 oktober 2010 aan de aannemer Burgers Ergon meldde, ook geïnd? Hoe groot was de omvang van de korting op de bouwsom?

37

Het RIVM besluit op 18 februari 2011 de RGD een vergoeding te betalen van rentelasten van € 250.000. Waarom besluit het RIVM hiertoe, terwijl het op dat moment nog van mening is dat de RGD de oplevering niet had mogen accepteren?

38

Waarom slaagden het RIVM en de RGD er eind 2010 niet in om gezamenlijk te komen tot oplossing van de restpunten voordat de overdracht van het Sproncklaboratorium werd geaccepteerd door het RIVM?

39

VWS besluit op 7 oktober 2011 tot afbouw. Was de Minister betrokken bij dit besluit? Was de Minister op de hoogte van dit besluit?

40

Is de Kamer geïnformeerd over het besluit van 7 oktober 2011 om het laboratorium ondanks alle overschrijdingen en de voorgenomen verhuizing naar Utrecht per 2018 af te bouwen? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?

41

Wanneer is de Kamer geïnformeerd over het ministeriële besluit tot verhuizing van het RIVM naar de Uithof in 2018?

42

In het nieuwsbericht van juni 2011 over de verhuizing naar Utrecht staat dat er beter samengewerkt kan worden met de medische en veterinaire faculteit van de Universiteit Utrecht en het UMC. Was op dit moment het EMC nog betrokken bij het project in Bilthoven?

43

Een van de redenen waarom tot verhuizing naar Utrecht is besloten, was dat nieuwbouw goedkoper zou zijn dan renovatie van de bestaande gebouwen. Is in deze berekening rekening gehouden met de verschillende scenario's rond het Sproncklaboratorium? Ging de Minister bij dit besluit nog uit van het afbouwen van de BSL-4 faciliteit te Bilthoven?

44

In hoeverre is de Minister van mening dat de nieuw aan het licht gekomen restpunten in 2012 al in eerder stadium voorzien hadden moeten worden?

45

Met de brief van 26 augustus 2011 tilt het RIVM de afhandeling van het conflict met de RGD naar ministerieel niveau. Betekent dit dat de Minister van VWS en de Minister van Wonen en Rijksdienst pas vanaf dit moment op de hoogte zijn gebracht van de problemen? Zo nee, wanneer zijn de Ministers wel voor het eerst geïnformeerd?

46

Op 26 augustus 2011 meldt het RIVM aan de RGD nog niet te kunnen reageren op de offerte vanwege politieke en bestuurlijke implicaties. Op welke politieke en bestuurlijke implicaties doelde het RIVM?

47

De onderzoeker van Berenschot geeft aan dat het op basis van de onderzochte bestanden onduidelijk is aan wie de scenario's worden gepresenteerd. Zijn deze scenario's aan de Minister gepresenteerd? Zo niet, is zij wel op de hoogte gesteld van de verschillende scenario's? Zo ja, wanneer is zij hiervan op de hoogte gesteld?

48

Is de RGD, het RIVM of VWS nog een proces tegen Heijmans (voorheen Burgers Ergon) begonnen vanwege tekortkomingen in de oplevering van het Sproncklaboratorium en niet-naleving van de overeengekomen afspraken? Zo nee, waarom niet?

49

Heeft Heijmans alle vorderingen voldaan? Zo nee, waarom niet?

50

Had de conclusie dat voor de diagnostiek van zeldzame doch zeer ernstige bedreigende infectieziekten nu – in tegenstelling tot tien jaar geleden – geen microbiologische laboratorium op BSL-4 niveau meer nodig is niet veel eerder dan in 2013 getrokken moeten worden? Waarom is die conclusie niet in een eerder stadium getrokken?

51

In mei 2013 vraagt VWS juridisch advies over het scheiden van het Sproncklaboratorium van het RIVM, zodat het laboratorium een aparte milieuvergunning zou kunnen krijgen. Wat is de uitkomst van dit juridisch advies?

52

Hoe verhoudt de juridische adviesaanvraag van mei 2013 zich met het door de Minister in februari 2013 aan de Kamer gecommuniceerde voornemen om de vergunning van het RIVM over te dragen aan een stichting (Kamerstuk 33 567, nr. 1)?

53

In hoeverre kan het Sproncklaboratorium straks dienst doen als BSL-3 lab, per wanneer, en wat is het tijdpad om de activiteiten af te bouwen in verband met de verkoop van het ALt?

54

Op pagina's 17 en 22 blijkt dat in het besluitvormingsproces overwogen is dat het inefficiënt is om op twee verschillende plekken (Bilthoven en Utrecht) een BSL-3 faciliteit voor het RIVM te bouwen. Wordt er in Utrecht een BSL-3 faciliteit gebouwd voor het RIVM, nu de faciliteit in Bilthoven verkocht is? Zo, nee, waarom is dat nu niet meer nodig?

55

De totale investeringskosten van de faciliteit tot en met 2013 bedragen € 29,3 miljoen. Zijn er sinds die tijd nog kosten bij gekomen?

Naar boven