LXXXVIII Debat over het natuurherstel en verdieping van de Westerschelde

C BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 21 juni 2010

Tijdens het plenaire debat over het natuurherstel en de verdieping van de Westerschelde van 15 juni jongstleden heb ik u toegezegd helderheid te scheppen over het plan van de waterschappen in vergelijking met de buitendijkse maatregelen van de provincie Zeeland. Daarnaast zijn er twee moties ingediend. Met deze brief reageer ik op de moties en geef invulling aan de toezegging.

De moties

De motie van het lid Slager (SP) c.s. verzoekt de regering af te zien van ontpoldering van de Hedwigepolder en na een integraal onderzoek te kiezen voor een van beide buitendijkse alternatieven en hierover in contact te treden met de Vlaamse regering. In de brief van 9 oktober 2009 aan de Tweede Kamer en in het debat van 15 juni jl. met uw Kamer heb ik aangegeven dat de buitendijkse alternatieven één en andermaal en uit en te na zijn onderzocht en niet leiden tot het vereiste natuurherstel ofwel leiden tot een groter beslag op het landbouwareaal. Om die reden heb ik de motie dan ook ontraden.

De motie-Meindertsma c.s. verzoekt de rijksprocedure onverkort van toepassing te laten zijn zodat er geen beroep op de Crisis- en herstelwet gedaan zal worden om versnelling van de procedure te realiseren en dat er bij de behandeling van de zienswijzen de in de motie opgenomen overwegingen betrokken zullen worden. Ook deze motie heb ik ontraden.

De rijkscoördinatieregeling, zoals het onder de nieuwe Wro wordt genoemd, is door het kabinet van toepassing verklaard op het project Hedwigepolder, in zoverre is de motie ondersteuning van het beleid. De Crisis- en herstelwet is echter van rechtswege van toepassing op dit besluit. Zoals ik in het debat van 15 juni jl. heb aangegeven, is in de bijlage bij artikel 1.1, eerste lid, van de Crisis- en herstelwet een aantal categorieën van ruimtelijke en infrastructurele projecten aangewezen, waaronder de ontwikkeling en verwezenlijking van werken en gebieden krachtens afdeling 3.5 van de Wet ruimtelijke ordening. Het Rijksinpassingsplan Hedwigpolder wordt gebaseerd op afdeling 3.5 Wro. Omdat het rijksinpassingsplan onder de Crisis- en herstelwet valt, kunnen de in die wet voorziene versnellingen van de Crisis- en herstelwet niet buiten toepassing worden gelaten. Dit staat echter niet in de weg dat ik vanzelfsprekend iedereen en dus ook de gemeente Hulst uiterst zorgvuldig zal blijven betrekken bij de procedure.

Met een aantal van de overwegingen in de motie kan ik me niet verenigen. De derde overweging constateert dat de regering met instemming van de Tweede Kamer heeft aangegeven het Natura 2000-beleid te willen herzien. Het herzien van het Natura 2000-beleid is niet aan de orde. Wel wordt op mijn initiatief steeds gezocht naar rek en ruimte en meer mogelijkheden om te komen tot een zorgvuldige balans tussen ecologie en economie in de toepassing van het Natura 2000-beleid. De Kamer kent de gedachtewisseling die – op mijn verzoek – heeft plaatsgevonden tussen de Voorzitter van de Europese Commissie en de demissionair minister-president om de toelichting en de uitvoerbaarheid van de Vogel- en Habitatrichtlijn te verbeteren.

De vijfde overweging stelt dat het overstromingsgevaar in het licht van het advies van de Deltacommissie onvoldoende aandacht heeft gekregen. Dit is onjuist. De veiligheid is uitdrukkelijk in alle plannen geborgd.

De zesde overweging in de motie stelt dat het buitendijks alternatief van het waterschap onvoldoende beargumenteerd is afgewezen. Met die overweging ben ik het niet eens. Het buitendijksalternatief is zorgvuldig onderzocht door het consortium onder leiding van de Grontmij.

Alles overwegende was en is dat voor mij reden om de twee moties te ontraden.

Het provinciale plan en het plan van de Waterschappen

De provincie Zeeland heeft gezocht naar de mogelijkheden voor natuurherstel van de Westerschelde. Zij heeft daarvoor de Commissie Maljers ingesteld (2006) en nadien ook nog een extern bureau studie laten doen naar de mogelijkheden van buitendijks natuurherstel (Svasek, juli 2008). De studie naar mogelijkheden van buitendijks natuurherstel leidde tot slechts 5 kansrijke locaties. Deze locaties zijn gebieden van beperkte ecologische kwaliteit bijvoorbeeld door de aanwezigheid van veenbanken. De buitendijkse projecten zijn gericht op optimalisering van de bestaande beperkte kwaliteit door locatiespecifieke maatregelen en niet op de uitbreiding van het ene habitattype ten koste van het andere. De maatregelen voor de 5 locaties kunnen gezamenlijk een toegevoegde natuurkwaliteit realiseren van 216 hectare ten behoeve van de herstelopgave van circa 300 hectare nieuwe estuariene natuur in het middengebied van de Westerschelde. Deze kansrijke locaties zijn door de provincie uitgewerkt en de uitvoering wordt nu voorbereid, waaronder een toetsing in het kader van de vergunningverlening (water- en natuurwetgeving). De rest van de opgave voor het middengebied kan gerealiseerd worden in delen van de projecten Waterdunen en Perkpolder. De Hedwigepolder en het Zwin vullen de andere 300 hectare in van de totale herstelopgave voor de Westerschelde van ruim 600 hectare.

De Zeeuwse Waterschappen hebben tijdens de hoorzitting van de Tweede Kamer van 19 februari 2009 een alternatief aangedragen voor de ontpoldering van de Hedwigepolder. De bovengenoemde buitendijkse locaties van de provincie maken hier deel van uit.

Dit plan «aanleg buitendijks schor» omvat het voorstel om langs weerszijden van Westerschelde kunstmatig buitendijks schor aan te leggen daar waar deze thans ontbreekt. Door deze ophoging met specie ontstaat ook een voorland dat ter plaatse bijdraagt aan extra hoogwaterveiligheid.

Op mijn verzoek heeft een consortium onder leiding van de Grontmij dit voorstel onderzocht op haalbaarheid (validatieonderzoek, oktober 2009). De bovengenoemde provinciale locaties zijn daarbij buiten beschouwing gebleven omdat die reeds als kansrijk in het maatregelenpakket voor het middengebied zijn opgenomen. Door het consortium is bovendien een uitvoeringsvariant bekeken waarbij een snelle natuurlijke schorontwikkeling op een minder kunstmatige wijze ontstaat (door aanleg van strekdammen).

Uit dit validatie-onderzoek blijkt dat uitvoering van het waterschapsvoorstel een belangrijke aantasting veroorzaken van ter plaatse bestaande beschermde natuurwaarden en niet leidt tot de beoogde uitbreiding van de oppervlakte estuariene natuur of tot kwaliteitsverbetering. De aanleg of ontwikkeling van buitendijkse schorren kunnen weliswaar leiden tot toename van het oppervlakte aan habitattype H1330 (Atlantische schorren) en H1310 (Pioniersvegetatie), maar gaan tegelijkertijd ten koste van het habitattype H1130 (Estuaria). Uitvoering zou leiden tot een verplichting tot compensatie van het verlies van het habitattype H1130 (Estuaria), die vervolgens niet kan worden gerealiseerd door middel van buitendijkse maatregelen in het estuarium van de Westerschelde. Deze compensatie zou wederom ontpoldering vergen.

De relatie tussen het waterschapsplan en de provinciale maatregelen vat ik als volgt samen:

  • de provinciale voorstellen beogen de optimalisering van de bestaande natuurkwaliteiten op locaties waar deze suboptimaal zijn;

  • dit bleek mogelijk te zijn op 5 locaties, meer locaties vond de provincie niet;

  • het waterschapsvoorstel betekent een omzetting van het ene beschermde habitattype in het andere (en vereist compensatie van het verloren gegane habitattype)

De minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

G. Verburg

Naar boven