CXVII Europees Semester 2016

H BRIEF VAN DE MINISTER VAN FINANCIEN

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 31 mei 2016

In het debat over het Stabiliteitsprogramma en het Nationaal Hervormingsprogramma van 26 april jongstleden vroeg de heer Van Rooijen (50PLUS) mij om bij het CPB na te laten gaan hoe het niveau van de pensioenuitkeringen zich de komende jaren gaat ontwikkelen gelet op de stijgende omvang van de groep gepensioneerden en gelet op de samenhang met de houdbaarheidsberekening. In de bijlage van deze brief beantwoord ik deze vraag.

De Minister van Financiën, J.R.V.A. Dijsselbloem

Ontwikkeling pensioenuitkeringen

Met de stijgende omvang van de groep gepensioneerden zal de totale omvang van de pensioenuitkeringen stijgen. In tabel 1 wordt de oploop van de totale omvang van de pensioenuitkeringen (AOW, tweede en derde pijler) getoond. In 2015 bedroeg de omvang van de AOW-uitkeringen 5,1% van het bbp en de pensioenen in de tweede en de derde pijler 5,9% van het bbp. In 2030 is de omvang van de AOW-uitkeringen toegenomen naar 5,2% bbp en de pensioenen in de tweede en derde pijler naar 6,9% bbp. In 2040 is de stijging nog groter (de AOW-uitkeringen naar 6,1% bbp en de tweede en derde pijlerpensioenuitkeringen naar 7,4% bbp).

Rond 2040 is het aandeel van 65-plussers het grootst in de bevolking (zie ook tabel 5.1 in het Stabiliteitsprogramma 2016). Omgerekend naar niveaus van 2015 impliceren deze percentages een stijging van de pensioenen in de tweede en derde pijler van ongeveer 40 miljard euro in 2015 naar ongeveer 47 miljard euro in 2030 en 50 miljard euro in 2040. De stijging van de omvang van de AOW- en de pensioenenuitkeringen worden overigens in belangrijke mate beperkt door de stijging van de AOW- en pensioenleeftijd.

De toename van de pensioenuitkeringen gaat gepaard met een toename van de belastingopbrengsten. De belasting en sociale premies op AOW en pensioenen nemen tussen 2015 en 2040 met 1 procentpunt toe (tabel 1). Volgens de «omkeerregel» is de opbouw van pensioen onbelast, terwijl over de pensioenuitkering belasting wordt geheven. Met de toename van de pensioenuitkeringen en de afname van ingelegde pensioenpremies zal de consumptie van alle huishoudens ook toenemen. Voorts neemt de consumptie van de huishoudens op de langere termijn ook toe, nadat huishoudens hun schulden hebben verminderd. De extra consumptie vertaalt zich in een hogere omvang van de indirecte belastingen. Bij de indirecte belastingen horen de belastingen op consumptie (BTW). Tussen 2015 en 2040 neemt de opbrengst van de indirecte belastingen bijna 3 procentpunt toe (zie tabel 1).

Tabel 1 Ontwikkeling omvang pensioenuitkeringen (AOW, tweede en derde pijler), belasting en sociale premies op AOW en pensioenen en de indirecte belastingen (in percentage van bbp)
 

2015

2020

2030

2040

2050

AOW

5,1

4,8

5,2

6,1

5,6

Pensioenen (tweede en derde pijler)

5,9

5,7

6,9

7,4

6,3

 

Belasting en sociale premies over AOW en pensioenen

2,3

2,5

3

3,3

3

indirecte belastingen

11,6

11,9

14,2

14,3

13,8

Bron: CPB op basis van houdbaarheidsberekening in Middellangetermijnverkenning 2017–2021

Naar boven