CVII Europees semester 2014

G VERSLAG VAN EEN MONDELING OVERLEG

Vastgesteld 5 juni 2014

De commissies voor Financiën1 (FIN), voor Economische Zaken2 (EZ), voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid3 (SZW) en voor Europese Zaken4 (EUZA) hebben op 15 april overleg gevoerd met Minister Dijsselbloem van Financiën over het Nationaal Hervormingsprogramma en Stabiliteitsprogramma in het kader van het Europees semester 2014

Van het overleg brengen de commissies bijgaand stenografisch verslag uit.

De voorzitter van de vaste commissie voor Financiën, Essers

De voorzitter van de vaste commissie Economische Zaken, Kneppers-Heijnert

De voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Sylvester

De voorzitter van de commissie voor Europese Zaken, Strik

De griffier van de vaste commissie voor Financiën, Van Doornen

Voorzitter: Kneppers-Heijnert

Griffier: Van Dooren

Aanwezig zijn dertien leden van de Kamer, te weten: Backer, de Boer, Bröcker, Elzinga, Ester, De Grave, Kneppers-Heijnert, Knip, Kok, Postema, Reuten, Sent, Terpstra,

en Minister Dijsselbloem van Financiën, die wordt vergezeld van enkele ambtenaren van zijn ministerie.

Aanvang 13.00 uur.

De voorzitter: Ik heet de Minister welkom, evenals de woordvoerders. Het verzoek is om uw microfoon aan te doen als u aan het woord bent, want dan bent u ook in beeld. Het verzoek is vooral ook om hem weer uit te doen als u uw vraag hebt gesteld, anders loopt het systeem in de war. Het is de bedoeling dat wij alle vragen in anderhalf uur doorlopen. Enige discipline is dus vereist. U kunt uw vragen per blokje achter elkaar stellen. In het eerste blok zullen de heer De Grave en de heer Reuten vragen stellen, vervolgens zal de Minister antwoorden en daarna gaan we naar het volgende blokje.

Het woord is aan de heer De Grave over het blokje 1.1.

De heer De Grave (VVD): Voorzitter. Is het toegestaan dat ik in één minuut even een paar inleidende opmerkingen maak, ook om het kader te schetsen? Dat geeft ook een beetje kleuring aan dit overleg. Het is voor ons allemaal een beetje wennen.

In het algemeen worstelen we als Eerste Kamer een beetje met de vraag hoe we omgaan met aan de ene kant het feit dat we op basis van zo uitvoerig mogelijke informatie zo goed mogelijke afwegingen willen maken en aan de andere kant het feit dat je, als je keurig wacht tot het eind, je beurt voorbij hebt laten gaan, omdat ondertussen wel het Europees semester en de reactie van het kabinet in dat kader naar buiten moeten. Ik vind het dus nog altijd een worsteling. Ik doe een poging om ertussenin te komen. We moeten elke keer evalueren hoe we daar het beste mee kunnen omgaan. Dit is helemaal geen verwijt aan de Minister. De vraag is hoe we er zelf zo goed mogelijk mee moeten omgaan. Het blijft wel een feit in algemene zin dat hoe eerder en beter de informatie beschikbaar is, des te beter zijn we in staat om de verschillende, tegengestelde belangen met elkaar af te wegen.

Ik dank de Minister voor alle informatie. Een en ander geeft een goed en overzichtelijk beeld. Ik heb vrij veel vragen. Misschien vindt de Minister dat bepaalde vragen ook uitstekend schriftelijk kunnen worden beantwoord, bijvoorbeeld omdat het feitelijke vragen zijn. De Minister is slim genoeg. Soms kan hij al zien aankomen dat er vragen zijn die de VVD een beetje wil gebruiken ter voorbereiding op komende debatten. Als hij zegt dat bepaalde vragen prima schriftelijk kunnen worden beantwoord, zou dat helpen qua tijd. Dan kunnen we ons misschien concentreren op een aantal dingen die we nu met elkaar kunnen wisselen.

Mijn eerste vraag is een nogal feitelijke vraag. Wanneer wordt de middellangetermijnraming van het Centraal Planbureau uit 2012 geactualiseerd? Dat is relevant in verband met de discussie over het houdbaarheidstekort.

De heer Reuten (SP): Voorzitter. Ik wil graag weten wat vandaag, 15 april 2014, de bekende meevallers en tegenvallers zijn die niet in de cijfers van het Stabiliteitsprogramma zijn verwerkt.

De voorzitter: Minister, misschien wilt u eerst nog wat inleidende opmerkingen maken. Het is mijn fout dat ik u niet in de gelegenheid heb gesteld om dat te doen.

Minister Dijsselbloem: Voorzitter. De opmerking van de heer De Grave geeft mij ook uitstekend de gelegenheid om zelf iets te zeggen over de bijzonderheid van de nieuwe procedures, die dit jaar tegelijkertijd relatief van betekenis zijn. De afgelopen jaren hebben we gezien dat we, vanwege het aanschurken tegen de saldogrens van – 3, saldo moesten sturen en ad hoc additionele en omvangrijke pakketten moesten samenstellen, die bekend zijn geworden onder de namen «Lenteakkoord» en «Herfstakkoord». Dat maakte van de documenten die in de afgelopen jaren telkens eind april naar de Europese Commissie zijn gestuurd, belangrijke politieke documenten. Formeel genomen is dat dit jaar ook het geval. Tegelijkertijd is de politieke lading veel minder. De documenten bevatten dit jaar staand beleid. Het meest actuele cijferbeeld, ontleend aan het CEP, laat zien dat wij ruimschoots aan de Europese normen voldoen. Dat geeft op zichzelf geen aanleiding om op dit moment grote additionele beleidspakketten voor te bereiden om de begroting verder op orde te brengen. Daarom is dit jaar de politieke lading ervan veel minder. Wat ook veel minder is, is de eventuele spanning in het kader van de vraag wat dit betekent voor het budgetrecht van de Kamer, want het bestaande beleid is al bekend. Dat is behandeld in beide Kamers.

Dat wil natuurlijk niet zeggen – dan kom ik op de vraag van de heer Reuten – dat er een volledig beleidsarme begroting zal komen op Prinsjesdag. Er is namelijk nog geen aanvulling op het cijferbeeld van het CEP. In deze fase van het jaar heb ik begrotingsbilateralen met mijn collega's. Als we verder inzoomen op de begrotingen, zien we op een aantal punten ruimte ontstaan. Ik kan de Kamer het cijferbeeld nog niet geven. Dat komt nog. Het is zelfs nog niet in de Ministerraad besproken. Een en ander geeft echter aanleiding tot politiek overleg. Dat overleg houden we op dit moment primair met de partijen die ook in moeilijke tijden het kabinet en de begroting hebben gesteund. Dat overleg is nog volop gaande. Er zitten uiteraard meevallers en tegenvallers in, zoals elk jaar, zeg ik tegen de heer Reuten. Het totale cijferbeeld kan ik nog niet geven. Dat zou ook niet correct zijn. De logische volgorde in het begrotingsproces is als volgt. Het besluitvormingsmemorandum, dat wordt voorbereid als intern kabinetsstuk, komt eerst in de Ministerraad. Richting de zomer gaan we het cijferbeeld completeren op basis van de actuele raming van het CPB. In de zomer kijken we nog naar koopkracht. Vervolgens maken we de begroting af. Zoals altijd, komt die op Prinsjesdag naar het parlement.

De heer Reuten (SP): Ik wil graag weten wat er wel en niet in het «stabiliteitspactpapier» staat. Zijn die 0,6 tot 1,2 miljard in het kader van de huishoudentoeslag en die 0,5 miljard in het kader van de arbeidskorting verwerkt in de cijfers?

Minister Dijsselbloem: Nee, die zijn in deze cijfers niet verwerkt. Deze cijfers betreffen, zoals gezegd, staand beleid. Op basis van de laatste ramingen van het CPB, kunnen we constateren dat we hiermee ruimschoots binnen de Europese normen blijven. Vervolgens zetten wij ons begrotingsvoorbereidingsproces voort. Onderdeel daarvan vormt in ieder geval de door de heer Reuten genoemde 500 miljoen voor de verhoging van de arbeidskorting. Maar die zal worden ingepast zonder dat dat ook maar enigszins het voldoen aan de Europese begrotingsnormen in gevaar brengt. De bedragen die de heer Reuten noemde, staan er dus niet in.

Wat de huishoudentoeslag betreft, hebben de bewindslieden die daarvoor verantwoordelijk zijn, gisteren aan de Kamers laten weten dat er voor 2015 een alternatieve dekking zal worden gezocht. Die zal met maatregelen worden belegd. Daarmee wordt het begrotingsbeeld op zichzelf dus niet veranderd. In ieder geval voor 2015 zal er in andere maatregelen worden voorzien. Een langetermijnoplossing volgt daarna, maar in principe is dat vooralsnog de huishoudentoeslag. Dit soort elementen – er zullen nog vele andere dingen volgen – doet niets af aan het totaal van het begrotingsbeeld en zal een plek krijgen in de definitieve begroting op Prinsjesdag.

De vraag van de heer De Grave is meer een feitelijke vraag. Middellangetermijnramingen zijn pas weer voorzien bij het aantreden van een volgend kabinet. De heer De Grave vroeg specifiek naar de houdbaarheid. Het CPB bereidt op dit moment wel een houdbaarheidsstudie voor. Die verschijnt na de zomer. Dan worden de houdbaarheidscijfers geactualiseerd op basis van alle ontwikkelingen van de laatste jaren. Er is dus wel enige aanleiding toe om dat nog eens te bezien.

De voorzitter: Dan gaan we naar het tweede blokje in het kader van het Stabiliteitsprogramma: de uitvoering van de aanbevelingen ten aanzien van de buitensporigtekortprocedure.

De heer De Grave (VVD): Ik heb twee vragen. De eerste vraag gaat over de verhouding tussen de tekorten in 2013 en 2014. Het tekort loopt op, overigens binnen de grens van 3%. Ik ben benieuwd hoe dat komt. Komt het uitsluitend door incidentele factoren of zijn er meer verklaringen voor?

Mijn tweede vraag gaat over de effecten van de Europese statistische wijzigingen voor het berekenen van het bbp. Hierbij spelen twee aspecten. Aan de ene kant zijn er gevolgen voor de uitgaven. Dan heb ik het over ODA en afdrachten aan Europa. Aan de andere kant is er sprake van een statistische daling van het tekort en van andere relevante percentages. Ik zou het op prijs stellen als de Minister daar wat meer over kan vertellen. Ik kan mij echter ook voorstellen dat een deel hiervan schriftelijk wordt beantwoord.

Minister Dijsselbloem: Om het behapbaar te maken, zeg ik eerst het volgende. Het gerealiseerde saldo in 2013 is 2,5%. Het saldo zoals dat nu is voorzien voor 2014, is 2,9%. De vraag van de heer De Grave is waarom het verslechtert. Dat heeft inderdaad in belangrijke mate te maken met incidentele factoren. Als ik mij niet vergis, hebben we begin 2013 een veiling gehad van frequenties, met heel grote incidentele inkomsten. Dat jaar hebben we een paar incidentele meevallers gehad. Overigens, zonder die incidentele meevallers zouden we ook onder de – 3 blijven. Er zit nog een risico aan. Misschien is het goed om dat ook te vermelden. We weten nog steeds niet definitief hoe we de redding van SNS moeten verwerken. Op basis van de informatie van CBS en Eurostat hebben we het nu geboekt, maar Eurostat moet er nog een definitieve beslissing over nemen. Dat zou een verslechtering van het saldo kunnen betekenen van enkele tiende procenten, maar ook dan blijven we ruimschoots onder de – 3.

De heer De Grave (VVD): Laten we even aannemen dat er sprake is van incidentele factoren en dat het tekort ongeveer 2,9% is. Dat terwijl er additioneel omvangrijker wordt omgebogen in 2014 en de groei ook wat naar boven is bijgesteld. Waarom daalt vanuit 2013 geredeneerd – even los gezien van de incidentele factoren – het tekort in 2014 niet?

Minister Dijsselbloem: Ik denk omdat de grootste bezuinigingen pas in 2015 in de begroting voorkomen. Dat heeft te maken met een aantal grote hervormingen die in 2015 van kracht worden, althans als de wetgeving op tijd gereed is. Daarnaast lopen de WW-uitgaven dit jaar nog verder op. Zo zijn er een aantal andere factoren die doorwerken. Als de heer De Grave meer gedetailleerde cijfers wil, kunnen we er natuurlijk altijd schriftelijk op ingaan.

De tweede vraag van de heer De Grave ging over de statistische wijziging van de berekening van het bni/bbp. We weten nog niet precies hoe het uitwerkt. We hebben alleen maar een voorlopige berekening over 2010 gekregen. In augustus krijgen we pas de doorrekening tot en met dit jaar. Onze inschatting is dat dat een beperkt effect heeft op het tekortcijfer. Het zal mogelijk leiden tot een daling van de schuld van 3 tot 5%. Dat is het beeld dat we hebben op basis van de berekeningen over 2010. Het is dus onder voorbehoud.

De heer De Grave (VVD): Is het 3 tot 5 procentpunt of 3 tot 5%?

Minister Dijsselbloem: 3 tot 5 procentpunt. Het gaat hierbij om de staatsschuld.

De heer De Grave (VVD): Dat is toch niet onaanzienlijk.

De heer Postema (PvdA): Voorzitter. Mijn fractie heeft met waardering de documenten gelezen waar we het vanmiddag over hebben. We hebben ook waardering voor de timing van dit overleg. Dat stelt ons in staat om met de Minister van gedachten te wisselen voordat de hele handel – daar bedoel ik uiteraard de papieren mee – uiterlijk op 30 april richting Brussel gaat. Op zichzelf hebben we een positief gevoel over de inhoud van deze stukken. Het gaat duidelijk de betere kant op met de overheidsfinanciën. Wij denken dat dit ook goed is aangegeven in het Stabiliteitsprogramma. Ten aanzien van het Nationaal Hervormingsprogramma constateren we dat we met een flink aantal hervormingen goed op streek zijn. Ik zeg dat omdat we uiteraard ook onze kritische bril zullen opzetten. Dat weet de Minister ook. Maar dit positieve geluid wilde ik in ieder geval op voorhand geven.

De Minister stelt terecht dat wij nu met een zekere rust naar deze stukken kunnen kijken. Het gaat veelal om staand beleid. Mijn eerste vraag gaat daarover. De rust wordt toch nog steeds doorkruist door de buitensporigtekortprocedure, want die blijft maar van toepassing. Wanneer zou die nu echt van tafel zijn voor ons land?

De heer Reuten (SP): Voorzitter. Mijn fractie is geen voorstander van een bruto-schuldnorm. Mijn vraag is echter niet politiek maar feitelijk. Tabel 4 van bijlage 1 gaat over de bruto schuld. Toch blijken de negatieve en positieve mutaties van de financiële activa een rol te spelen bij de bruto-schuldopbouw. Dat begrijp ik niet.

Mijn vervolgvraag is waarom in diezelfde tabel de liquide financiële activa niet bekend zijn. Er staat steeds «nb».

Minister Dijsselbloem: Op dat laatste wordt even gestudeerd.

De eerste vraag gaat over de buitensporigtekortprocedure. Het betreft de zogenaamde «correctieve arm». Naar verwachting – met een dikke streep onder «verwachting» – zouden we daar op 2 juni uit ontslagen kunnen worden. Omdat we in 2013 en 2014 en zoals nu voorzien ook in 2015 onder het tekortdoel van – 3 eindigen, kan de Commissie ons ontslaan uit de buitensporigtekortprocedure.

Dat wil niet zeggen dat er vervolgens geen begrotingsregels meer gelden vanuit Europa. Je komt dan in de «preventieve arm». Daarvoor geldt dat je een verbetering van het structureel tekort moet realiseren van 0,5%. Maar voordat je daarin terechtkomt, geldt ook nog drie jaar – dit is om u in volledige verwarring achter te laten – een transitieperiode. Er is een schuldbenchmark afgesproken. De afspraak is dat je, als je eenmaal in de preventieve arm zit, het deel van de staatsschuld dat boven de 60%-norm uitkomt in twintig stappen moet wegwerken. De schuldbenchmark geldt nog niet in die eerste drie jaar. In de eerste drie jaar is het omgezet in een structurele tekortverbetering. Om een lang verhaal kort te maken, dat betekent dat wij in de transitieperiode van 2013 tot 2016 een structurele tekortverbetering van 0,1% ex ante moeten laten zien. Dat geldt drie jaar. Als je daar niet in zou slagen, kun je weer terug worden geplaatst in de buitensporigtekortprocedure. Wij verwachten niet dat dit het geval zal zijn. Als je er wel in bent geslaagd, kom je daarna gewoon in de preventieve arm. Dan moet je én jaarlijks een verbetering van het structurele tekort laten zien én de schuldbenchmark volgen, dus je schuld geleidelijk terugbrengen naar het streefpercentage van 60%. Wij komen dus eerst in een transitieperiode waarin op het structurele tekort wordt gelet.

Het structurele tekort leidt altijd tot heel veel discussie en verwarring. Om het geheel nog complexer te maken, in de preventieve arm is het resultaat dat je moet boeken in de verbetering van het structurele tekort ex post. Achteraf wordt bekeken of je dat gehaald hebt. In de transitieperiode is de 0,1% structurele tekortverbetering ex ante. Dan moet je van tevoren op basis van ramingen laten zien of je dat gaat halen. Maar goed, je hoeft maar beperkte stapjes te laten zien.

Dan kom ik op de vraag van de heer Reuten over financiële activa in relatie tot schuld. In de bruto schuld wordt het kapitaalmarktberoep van de Staat opgenomen. Als er geleend moet worden voor financiële activa, komt dat terug in de bruto schuld. Denk aan de reddingen van banken en de kosten die daarvoor gemaakt zijn. Als er sprake is van ontvangsten gerelateerd aan financiële activa – op een gegeven moment verkopen we de bank weer – dan leidt dat tot een lagere bruto schuld.

De heer Reuten (SP): Als ik het goed begrijp, gaat het dus om flows en niet om stocks.

Minister Dijsselbloem: De flows worden inderdaad verwerkt in het schuldbegrip.

De heer Reuten (SP): Maar bij bruto schuld gaat het toch om stock, dus niet om de mutatie maar om de hoeveelheid bruto schuld? Begrijp ik het goed dat de hoeveelheid activa, de stock activa, daar geen rol in speelt?

Minister Dijsselbloem: Ik probeer de vraag te begrijpen, maar ik denk dat de heer Reuten gelijk heeft. Het gaat alleen om de flow. Op het moment dat wij de activa weer vervreemden, is er een flowaanpassing. Dat zie je ook in de tabel op blz. 48. Je ziet hier dus niet wat de stock is aan activa. Je ziet hier welke flow, dus welke opwaartse of neerwaartse aanpassing in de komende jaren is voorzien, ten opzichte van de bruto schuld in regel één. Dat is in ieder geval de weergave op blz. 48.

De vraag waarom er nog «nb» staat, kan ik zo niet beantwoorden. Ik kijk even naar mijn linkerzijde. Mogen we daar schriftelijk op terugkomen?

De voorzitter: Dan zijn we toe aan het volgende blokje: het algehele beleidskader en de doelstellingen. De eerste vraag van de heer Terpstra gaat over hervormingen in de zorg.

De heer Terpstra (CDA): Voorzitter. Ik wil ook graag beginnen met een paar algemene opmerkingen. In de eerste plaats hartelijk dank voor het heldere overzicht. De Minister zei terecht dat wij veel dingen al wisten. Als je dit heldere overzicht leest, weet je eigenlijk beter wat je al weet dan voor die tijd. Hartelijk dank daarvoor.

Verder wil ik de Minister gelukwensen met het feit dat we voor het eerst sinds 2009 weer onder de 3% zijn terechtgekomen. Ik wil hem ook succes wensen met de voortgang van deze weg.

Wij gaan hier uit van een andere definitie van «bezuinigingen» dan de gemiddelde burger. In de mooie staven staat dat wij bij elkaar opgeteld 42 miljard bezuinigen, maar dat doen wij ten opzichte van een veronderstelde stijging die wij eerst hadden ingecalculeerd. Wij rekenen dus anders dan de burger. Het is mij opgevallen dat dit bij de staaf van 42 miljard niet wordt gezegd, terwijl dit bij de discussie over die 200 miljoen in het kader van de zorg wel wordt gezegd. Er wordt gezegd dat men 3,7 miljard bezuinigt, waardoor het uitgavenniveau gelijk blijft. Dat lijkt mij voor de burger helderder. Dat sluit ook meer aan bij het taalgebruik van de burger zelf. Is de Minister bereid om bij die 42 miljard dezelfde uitleg toe te passen?

De voorzitter: Minister, wilt u eerst op de vragen over de zorg ingaan en dan op de vragen over de arbeidsmarkt? Of wilt u ze eerst allemaal horen?

Minister Dijsselbloem: Nee, zo is het prima. Ik begrijp het punt van de heer Terpstra zeer. Als mensen horen dat er 3,7 miljard wordt bezuinigd, dan denken ze dat er volgend jaar 3,7 miljard minder voor de zorg is. Dat is echter niet waar. De uitgaven voor de zorg stijgen nog steeds, dus het gaat allemaal om minder meer. Prudentieel als we zijn, hebben we in de begroting ook meerjarig oplopende uitgaven geraamd. In de begroting doen we het zeer bewust zo, maar in de presentatie naar de burgers kunnen we wel aandacht aan dit fenomeen besteden. Ik weet overigens niet hoeveel burgers dit document gaan lezen, maar we kunnen het niet uitsluiten.

Het is niet zo dat de overheidsuitgaven radicaal zijn verminderd de laatste jaren. Ik gebruik bijna elk interview om dat uit te leggen. Was het maar waar, zou ik soms zeggen. We slagen erin om, ondanks het zware economische weer, de uitgaven onder controle te houden. In 2009 zijn de uitgaven eerst nog verhoogd, in de hoop en onder de aanname dat de crisis iets tijdelijks was waar we ons doorheen konden investeren. Dat hoge niveau is nog maar nauwelijks afgenomen sinds 2009. Het gaat de komende jaren wel gebeuren, maar in deze crisisjaren, met bijvoorbeeld de sterk oplopende WW-uitgaven, zijn we er nagenoeg in geslaagd om de uitgaven te stabiliseren, wat op zich al een hele inspanning vergt. In de presentatie zullen we er dus zeker aandacht aan besteden. Het is een goed punt.

De voorzitter: De heer Reuten heeft een vraag over de hervormingen in de arbeidsmarkt.

De heer Reuten (SP): De meeste van mijn vragen staan voor in het papier. Ik blijf niet zo veel vragen stellen.

Op blz. 9 noemt het kabinet drie maatregelen ter bestrijding van de werkloosheid op korte termijn: re-integratieactiviteiten, mensen duurzaam inzetbaar houden en jeugdwerkloosheid. In hoeverre wordt met deze maatregelen werkgelegenheid, dus banen, gecreëerd? Of gaat het om het verschuiven van werkgelegenheid? In vervolg daarop wil ik graag weten of de Europese Commissie onder «bestrijding van werkloosheid» eveneens maatregelen verstaat waarmee de werkloosheid wordt verschoven. Als dit het geval is, zou ik daar graag een bron met paginaverwijzing voor hebben. Die hoeft de Minister nu uiteraard niet te geven.

De voorzitter: Wilt u uw volgende vraag ook meteen stellen?

De heer Reuten (SP): Op blz. 9 schrijft het kabinet dat de WW-duur wordt teruggebracht van 38 naar 24 maanden. Is het kabinet bereid om die voorgenomen maatregelen te voorzien van de clausule dat in een langdurige recessie de termijn tijdelijk wordt verlengd? Zo nee, waarom meent het kabinet dan dat werklozen de grootste lasten van een langdurige recessie moeten dragen? Ik wil dus een onderscheid maken tussen een normale conjunctuur en een langdurige recessie zoals de huidige recessie.

De heer Ester (ChristenUnie): Ik wil mij graag aansluiten bij de positieve woorden, maar ik wil ook een kritisch geluid laten horen. Mijn fractie wil de teleurstelling uitspreken dat er ook dit jaar weer geen volwaardig debat met het kabinet in de Eerste Kamer heeft kunnen plaatsvinden, anders dan dit debat in de marge van een commissievergadering waarin we het Nationaal Hervormingsprogramma en het Stabiliteitsprogramma van Nederland bespreken voordat beide programma's ter beoordeling naar de Commissie gaan. Dat staat toch een beetje haaks op de rol van de Eerste Kamer in dit verband. Ik hoop dat de Minister de garantie kan geven dat het volgend jaar een wat meer volwaardig debat zal zijn.

De vraag die ik heb, is van een geheel andere orde. We hebben het in dit blokje over de rol van arbeid. Het viel mijn fractie op dat in het Stabiliteitsprogramma maar ook in het Nationaal Hervormingsprogramma weinig wordt gezegd over de mogelijkheid van het verlagen van de kosten van arbeid. Je hoort immers van heel verschillende politieke kanten dat we deze weg moeten opgaan. Kan de Minister iets zeggen over dit specifieke punt? Kan hij toelichten waarom dit geen plek heeft gekregen in het programma?

Minister Dijsselbloem: Ik kom op de vragen over de arbeidsmarkt van de heer Reuten. De heer Reuten veronderstelt of vreest dat de drie maatregelen die het kabinet noemt ter bestrijding van de werkloosheid, zouden leiden tot het verschuiven van werkgelegenheid. Ik deel die zorg niet. Het gaat om activiteiten die erop gericht zijn om individuen beter in staat te stellen om weer toe te treden tot de arbeidsmarkt, zodat mensen beter inzetbaar blijven, de kans op werkloosheid in de toekomst wordt verminderd en de kans op herintreden wordt vergroot voor mensen die nu al werkloos zijn. Het gaat om zeer gerichte maatregelen die zien op individuen en hun inzetbaarheid op de arbeidsmarkt.

Tegelijkertijd neemt het kabinet een breed scala aan maatregelen om de economie te versterken. In het inleidende hoofdstuk van de Miljoenennota was daar uitgebreid aandacht voor. Het gaat om heel gerichte stimuleringsmaatregelen die zien op een aantal knelpunten in de economie. Het Nationaal Hervormingsprogramma laat ook zien dat deze inzet van het kabinet leidt tot een toename van de structurele werkgelegenheid van 0,6%.

Ik sluit overigens niet uit dat het verschuiven van werkgelegenheid zich zal voordoen. Sterker nog, dat weet ik wel zeker. Dat is een continu proces in onze dynamische arbeidsmarkt. Sommige typen banen verdwijnen, maar in andere sectoren zal zich een banengroei voordoen. Juist de dynamiek van de arbeidsmarkt zorgt ervoor dat je voortdurend moet inzetten op het investeren in mensen. Dat is niet in de eerste plaats een verantwoordelijkheid van de overheid. In de eerste plaats is het een verantwoordelijkheid van de mensen zelf en hun werkgevers.

De heer Reuten (SP): Dat is wel duidelijk, maar het lijkt mij dat met de maatregelen die hier worden genoemd, hoofdzakelijk werkgelegenheid wordt verschoven en geen nieuwe banen worden gecreëerd. Dat heb ik toch correct?

Minister Dijsselbloem: Nee, dat heeft de heer Reuten, met respect, niet correct. De maatregelen waar hij zelf aan refereert in zijn vragen, de maatregelen met betrekking tot integratie en mensen duurzaam inzetbaar houden en de maatregelen die gericht zijn op jeugdwerkloosheid, zien op het beter equiperen, opleiden en ondersteunen van mensen die weer terug moeten naar de arbeidsmarkt. Op zichzelf leidt dat niet tot nieuwe banen. Het leidt dus tot verdringing van werkgelegenheid of verschuiving van werkloosheid. Het is natuurlijk een heel rare redenering dat je, als je investeert in de kwaliteit van werknemers en daarmee hun inzetbaarheid en hun kansen op de arbeidsmarkt verbetert, dat vervolgens negatief gaat framen als het verschuiven van werkloosheid.

De heer Reuten (SP): Nee, het is meer wat er aangeduid wordt. We zijn het erover eens dat hiermee geen extra banen worden gecreëerd, maar dat mensen hiermee wel worden geholpen. Dat is prima, maar je creëert hiermee geen extra banen. Daarom is het de vraag waarom dit geschoven wordt onder het kopje «vermindering van de werkloosheid op korte termijn».

Minister Dijsselbloem: Ik denk dat ik de vraag nu beter begrijp. De heer Reuten moet zich realiseren dat er zelfs in deze tijden van crisis vele vacatures zijn die niet vervulbaar zijn vanwege een gat tussen de kwaliteit van het aanbod en de kwaliteit van de vraag, met andere woorden, wat wordt gevraagd in de vacatures. Het type activiteiten dat hier wordt genoemd ziet er juist op dat deze mensen ook terecht kunnen komen bij de vacatures. En die zijn er, zelfs nu.

De heer Reuten (SP): Het is juist dat er vraag naar arbeid is, maar dat gat is nog nooit zo laag geweest als nu.

De voorzitter: Houdt u het kort alstublieft.

Minister Dijsselbloem: Ik moet concluderen dat ik het punt van de heer Reuten toch niet begrijp. Hij persisteert namelijk in het negatief beoordelen van deze activiteiten, die er volgens mij echt toe bijdragen dat mensen meer kansen hebben. Ik denk dat dit een belangrijke inzet is.

Dan kom ik op het terugbrengen van de WW-duur. Uit zijn vragen begrijp ik dat de heer Reuten dat kwetsbaar vindt in een tijd van recessie. De ingang van de maatregel is in samenspraak met de sociale partners vertraagd naar januari 2016. Bovendien is de duur van de WW-uitkering nog steeds 24 maanden. De effecten van deze maatregel zullen zich dus pas over meerdere jaren voor het eerst voordoen. Het kabinet is niet voornemens om in algemene zin de WW te verlengen in periodes van langdurige recessies. Het kabinet meent niet dat werklozen de grootste last van een langdurige recessie moeten dragen. Onze insteek is om de arbeidsmarkt beter te laten functioneren en om de WW veel meer een kort verblijf te laten zijn, zodat mensen zo snel mogelijk vanuit de WW weer aan het werk kunnen. Overigens bestaat de mogelijkheid om aanvullende arrangementen boven op of na die 24 maanden af te spreken, maar dat is aan sociale partners. Of dat gaat gebeuren, zullen we moeten afwachten.

Tot slot kom ik op de vraag van de heer Ester over het thema verlaging van de kosten van arbeid. Dat thema wordt inderdaad zeer breed gedeeld. De stukken die we nu naar Brussel sturen, kunnen beleidsarm zijn omdat we ruimschoots binnen de Europese begrotingsnormen blijven. De discussie over de kosten van arbeid en wat we daar nu, op zeer korte termijn en op middellange termijn aan kunnen doen, vindt nu plaats, in de voorbereiding van de begroting voor 2015. Een en ander kan binnen de mogelijkheden en zonder dat het saldo verslechtert al tot maatregelen leiden in de begroting voor 2015. Inmiddels is naar buiten gekomen dat coalitiepartners de wens hebben geuit 500 miljoen vrij te maken voor lastenverlichting door een verhoging van de arbeidskorting. Mogelijk kan daar nog meer ruimte ontstaan. We moeten dat nader bezien. We kijken vooruit naar een herziening van het belastingstelsel, waarin het thema van de fiscale druk op de factor arbeid ook centraal zal staan. Voor zowel de korte als de middellange termijn zal het dus een belangrijk thema zijn. In deze stukken komt dat nog niet tot uitdrukking, daar heeft de heer Ester gelijk in.

De voorzitter: Dan gaan wij naar het volgende kopje: het begrotingssaldo en de overheidsschuld. Mijnheer De Grave, kunt u uw vraag kort stellen?

De heer De Grave (VVD): Ja, ik zal die samenvatten. Het kabinet geeft aan dat de positieve ontwikkeling van het EMU-saldo de mogelijkheid voor Nederland opent weer terug te keren naar het reguliere Nederlandse besluitvormingsproces. Ik wil graag weten hoe het kader voor 2015 er precies uitziet. Ik wil de Minister nog even in de gelegenheid stellen om uit te leggen hoe het precies met die 500 miljoen zit, want daar schijnen misverstanden over te zijn. Ik refereer bijvoorbeeld aan De Telegraaf van vanmorgen, waarin een gerenommeerde politiek commentator dingen een klein beetje door elkaar haalt.

De heer Terpstra (CDA): Voorzitter. De Minister schrijft ergens dat de cijfers zo goed zijn dat er geen extra bezuinigingen nodig zijn, maar op pagina 16 noemt de Minister de verbetering een eerste stap in de goede richting. Een logische vraag is dan welke tweede en derde stap de Minister voor ogen heeft.

De heer Backer (D66): Voorzitter. Omdat dit mijn eerste vraag is, leid ik die graag kort in. De Minister spreekt van minder lading en minder spanning na een periode van wat compressie. Ik ben zelf geen duiker, maar ik heb altijd geleerd dat bij decompressie ook moet worden opgepast. Wij zijn nu in die fase.

Ik sluit mij aan bij de waarderende woorden van collega Postema. In dit huis hadden we een debat toen Minister Dijsselbloem benoemd werd als voorzitter van de eurogroep. Hij zei toen: het is wel een risico, want ik moet zelf dan ook strak in de leer blijven. Dat is de Minister gelukt, waarvoor mijn complimenten.

Ik heb een concrete vraag over SNS en de opwaartse druk op de 2,5%. De Minister heeft hier al heel kort iets over gezegd. Bestaat er met die statistische afwisseling ook de kans dat we nog in de buurt of zelfs over de 3% kunnen komen, of is het echt maar heel weinig? Als dat gebeurt, heeft dat toch een symbolisch effect. Zijn er ook nog andere effecten die kunnen meespelen en die we nog niet besproken hebben?

De heer Ester (ChristenUnie): Voorzitter. Het EMU-saldotekort blijft in 2014 en 2015 naar verwachting onder de 3%. Dat is mooi, maar de EMU-schuld schommelt in beide jaren rond de 75% van het bbp. Dat is 10% procentpunt meer dan in 2010/2011. Mijn vraag is heel simpel: waarom krijgt deze substantiële schuldomvang zo weinig aandacht in het Stabiliteitsprogramma?

Minister Dijsselbloem: Voorzitter. In antwoord op de vraag van de heer De Grave zeg ik: ja, we keren terug naar de rustige begrotingssystematiek en de rust van de Zalmsystematiek, waarbij we de kaders strikt gescheiden houden. Dat hebben we de afgelopen jaren overigens ook gedaan, alleen we hebben daarbovenop soms ingrijpende pakketten moeten samenstellen, waarbij we de kaders hebben moeten aanpassen. Maar ook in het huidige proces zullen bijvoorbeeld de departementen gehouden zijn eventuele tegenvallers binnen hun eigen begroting op te lossen.

In het licht van de crisis hebben we vorig jaar, dus nog voor de huidige begroting, het SZA-kader moeten verruimen. We hebben de begrotingsregels, het politieke besluit met een open vizier even aan de kant gezet omdat de WW-uitgaven flink opliepen. Als die acuut hadden moeten worden ingepast in het SZA-kader, had er midden in de crisis vrij drastisch moeten worden bezuinigd op uitkeringen. Dat heeft het kabinet niet gedaan. We hebben wel de afspraak gemaakt dat, zodra de WW-uitgaven zullen dalen, het SZA-kader zal worden verlaagd naar het niveau dat het was. Dat gaat zich voordoen in 2015. Dan zal het SZA-kader dus weer worden teruggebracht. Gaat het om innovaties van de begrotingsregels? Op zichzelf is dat wel zo, maar als je daar een afgewogen politiek besluit over neemt en de Kamers dat steunen, dan is dat natuurlijk altijd mogelijk. Je moet daar wel buitengewoon terughoudend in zijn.

Onder andere in de WW-uitgaven ontstaan er meevallers, maar ook in de zorg lijken die meevallers er te zijn. Dat stelt ons in staat om die meevallers allemaal naar het generale beeld te trekken. Dan kunnen wij opnieuw een afweging maken of wij ze allemaal ten gunste laten komen van verdere saldoverbetering, dan wel een deel daarvan benutten voor lastenverlichting. Dat is binnen de begrotingsregels gewoon toegestaan. Ik meen dat dit begrotingsregel 19 is, maar pint u mij daar niet op vast. Daarin treft u ook deze mogelijkheid aan.

De spiegelbeeldige situatie kan natuurlijk niet, want dan zou je extra uitgavenruimte creëren zodra de inkomsten stijgen en dat willen wij niet. Daarover zijn de begrotingsregels heel helder. Maar op deze manier is het zeker binnen de begrotingsregels mogelijk. Het wordt ook breed gedeeld dat dit wenselijk is. De lastendruk is de laatste jaren fors opgelopen. Als wij ruimte zien om die ook weer te verlagen, bijvoorbeeld door de forse daling van de uitkeringslasten, dan moeten wij dat ook doen. Als wij dat op een verstandige manier doen, ondersteunen wij verder het herstel van de economie, dus de factor arbeid, vandaar de keus voor de arbeidskorting.

De heer Terpstra heeft gevraagd naar vervolgstappen. Hij refereerde aan een passage waarin staat dat wij geen extra bezuinigingen voorzien. U moet zich realiseren dat je als Minister van Financiën niet kunt zeggen dat er nooit zal worden bezuinigd. Als de omstandigheden allemaal omslaan, als wij grote tegenvallers hebben of als de politieke meerderheid enorme uitgavenwensen zou hebben, wat ik natuurlijk zeer probeer af te remmen, dan zou het mogelijk zijn dat wij toch moeten bezuinigen. Maar het is onze intentie om in 2015 niet met additionele, omvangrijke bezuinigingspakketten te komen, omdat 2015 al een zeer zwaar jaar wordt voor de burgers.

Heel veel van de hervormingen en de daarin besloten besparingen – weliswaar minder meer, zo zou de heer Terpstra het zeggen – gaan de burgers merken. Dat moet allemaal indalen in 2015, dus 2015 wordt in dat opzicht al een ingrijpend jaar. Je ziet vaak dat Den Haag sommige dingen al heeft doorgeslikt en verwerkt, omdat de wetgeving klaar is, terwijl het moment dat het slechte nieuws voor de burger op de deurmat valt, dan nog moet komen. Dat gaat zich in 2015 voordoen.

Verdere vervolgstappen voorzien wij dan wel degelijk, bijvoorbeeld door ruimte te maken voor lastenverlichting om in de komende jaren nog besparingen mogelijk te maken op de zorg of op de uitkeringslasten. Dus wij zullen de bestendige lijn richting een begrotingsevenwicht volhouden, met steun van de heer Terpstra, dat weet ik zeker.

De heer Backer heeft meer in detail gevraagd naar de budgettaire verwerking van de overname van SNS. Onze inschatting is dat dit in een negatief scenario 0,2 tot 0,3% zou kunnen schelen. Dat scenario voorzien wij niet op basis van informatie die wij hebben van CBS en Eurostat, maar die informatie is nog niet definitief. Dan zouden wij dus op 2,8% eindigen in 2013. Andere grote factoren die nog onzeker zijn, zijn er niet. De boeken zijn verder ook gesloten. Dit gaat alleen nog om de vraag hoe wij iets statistisch moeten verwerken. De finale beslissing van Eurostat wordt verwacht op 23 april, dus dan hebben wij ook de laatste zekerheid op dit punt.

Wat is de kans dat de 3% nog wordt overschreden in 2015? 2015 moet nog beginnen, dus wij weten niet wat er allemaal nog kan gebeuren, maar op basis van de CEP-cijfers komen wij op – 2,1%, dat is dus wel een ruime marge. Het is mijn intentie om ook in de verdere begrotingsvoorbereiding die – 2,1% niet in gevaar te brengen. Dus als er voorstellen of politieke wensen zouden verschijnen die het nu geraamde saldo fors zouden verslechteren, dan zal ik mij daartegen verzetten. Ik denk dat het belangrijk is dat wij in een verantwoord tempo doorwerken aan het terugdringen van het tekort.

Dan de vraag van de heer Ester waarom er zo weinig aandacht is voor de schuld. Ik denk dat het eerlijke antwoord is dat dat komt doordat in de buitensporigtekortprocedure wordt gestuurd op saldo en niet op schuld, het schuldcriterium. Wanneer je uit de buitensporigtekortprocedure bent ontslagen na de transitieperiode van drie jaar moet je weer je schuld terugbrengen. Dat is allemaal op de achtergrond, want ik zeg erbij dat het voor het kabinet gewoon belangrijk is dat we zo snel mogelijk de stijgende trend ombuigen naar een dalende trend voor de schuld. Dus wij zullen hopelijk al voordat de transitieperiode voorbij is de dalende trend laten zien. Dat is zeker onze intentie. Zoals u weet, is de schuld in vijf jaar tijd opgelopen van circa 45% naar circa 75%. Dat is een heel dramatische verslechtering van onze schuldpositie. Er is ons alles aan gelegen om dat weer snel terug te brengen.

De voorzitter: Dank u wel. Dan komen wij toe aan punt 1.5, de houdbaarheid van de overheidsfinanciën. Eerst maar de vraag over het houdbaarheidssaldo. Mijnheer Postema, wilt u uw vraag kort samenvatten?

De heer Postema (PvdA): Wij hebben toch nog wel wat moeite met het verschil tussen de berekeningen van het Centraal Planbureau, overgenomen in het Stabiliteitsprogramma, waar wordt gesproken over 1% positief saldo enerzijds en de duiding van de Europese Commissie van 5,9% tekort anderzijds. Wij willen niet alleen weten waar dat verschil vandaan komt, maar ook wat nu eigenlijk de appreciatie is van het kabinet daarvan, in hoeverre die verschillende zienswijzen ons nog parten zouden kunnen gaan spelen in de komende jaren en hoe deze cijfers de komende jaren toch wat meer zouden kunnen convergeren.

De heer Backer (D66): Mijn vraag sluit daarop aan en betreft hetzelfde verschil. Is het aannemelijk dat de Europese Commissie weegt op het realiteitsgehalte van de implementatie en ook niet voorshands uitgaat van 100% implementatie? Of is dit gewoon gedaan om statistische redenen? Wat is de kans dat de Europese

Commissie overgaat op de berekeningswijze van het kabinet en zo ja, wanneer?

Wij komen soms de target tegen van een werkloosheidspercentage, niet alleen in politieke programma's maar ook, zoals ik heb gehoord, bij de artikel 13-conferentie over het Europees semester. Zal dat op enigerlei wijze in de doelstellingen worden bepleit door de Minister?

Minister Dijsselbloem: Er zitten een aantal verschillen tussen de methode van de Europese Commissie en van het CPB. Zo neemt de Europese Commissie alleen werkloosheids- en onderwijsuitgaven mee, terwijl het CPB alle uitgaven meeneemt. De Europese Commissie veronderstelt dat indirecte belastingen een constant percentage van het bbp zijn, terwijl het CPB redeneert dat als de toekomstige consumptie stijgt, ook de indirecte belastingen als percentage van het bbp toenemen. Verder zijn er ook nog verschillen tussen de bronnen die wel en niet worden meegenomen, dus er zitten echte methodische verschillen in.

Wordt ernaar gestreefd de berekeningswijze meer op één lijn te brengen? Het CPB is daarin uiteraard onafhankelijk, maar uiteindelijk is voor ons in toenemende mate natuurlijk de methode van de Europese Commissie van belang.

Zal de Europese Commissie onze methode overnemen? Ik heb geen hoop op dat punt, dus ik denk dat wij moeten werken met beide, waarbij het voor de vergelijkbaarheid in Europa natuurlijk van belang is dat er één methode is, zodat je ook ten opzichte van elkaar kunt zien hoe je presteert. Tegelijkertijd is het belangrijk om ook de verschillen die het CPB inzichtelijk maakt tot je te laten doordringen.

Dat is de stand van zaken. We hebben overigens dit soort discussies nog wel op meerdere thema's, zoals bij de berekening van werkloosheidscijfers, een terugkerend fenomeen, waarbij de Europese berekening altijd weer tot een ander percentage leidt dan de nationale berekening. Maar onze CPB en CBS zijn uiteindelijk hierin onafhankelijk.

Dan had de heer Backer nog de vraag gesteld of ik, in mijn rol als voorzitter van de eurogroep – zo lees ik zijn vraag hier, dat is nog een subtiel verschil, hij vraagt niet of het kabinet dit voornemens is maar of ik dat ben – voornemens ben een doelstelling op te nemen voor het werkloosheidspercentage als onderdeel van het houdbaarheidscriterium. Ik heb dat voornemen niet. Werkloosheid is natuurlijk wel in toenemende mate een punt van politieke discussie, ook in de eurogroep, en een bron van grote zorg, ook in de wijze waarop landen hun tekorten aanpassen. Zoals u weet, heeft de Commissie aan een aantal landen de afgelopen jaren daarvoor meer tijd gegeven, ook met het oog op de oplopende werkloosheid. Maar belangrijker is dat landen een aantal structurele hervormingen doorvoeren met het oog op de kansen, zeker van jongeren op de arbeidsmarkt. Dus dit is wel een thema dat in een aantal van de instrumenten die wij hebben in de eurogroep zeer doorklinkt. Het is geen afzonderlijke doelstelling in het licht van het houdbaarheidscriterium.

De voorzitter: Dan gaan we naar de voorwaardelijke verplichtingen. Ik geef het woord aan de heer Postema en daarna aan de heer Ester.

De heer Postema (PvdA): Het gaat om een kleinigheid van een miljard in tabel 6.3, de opgave van de door de overheid verleende garanties. Ik constateer dat in ieder geval uit de cijfers in die tabel het verschil van die ene miljard niet duidelijk is gebleken.

De heer Ester (ChristenUnie): Bij de uitstaande garanties van het Rijk, ten bedrage van 217 of 218 miljard in 2014, komt natuurlijk de achterborgstelling van zo'n 250 miljard. Hoe zorgelijk vindt de Minister deze omvang? Hanteert de Minister of hanteert het kabinet een maximumbedrag aan garanties en achterborgstelling waarboven de duurzaamheid van de overheidsfinanciën niet langer te waarborgen is?

Minister Dijsselbloem: Die twee bedragen kan ik zo snel niet vinden, dan zou ik echt moeten gaan bladeren in de stukken, dus misschien kunnen we hier schriftelijk op terugkomen. Het lijkt me dat dit te maken heeft met de wijze van uitsplitsing, maar ik kan dat zo snel niet vinden, tenzij ik nu de tijd krijg om de stukken erbij te nemen. Misschien kunnen wij dit nog schriftelijk duiden.

De heer Ester vraagt naar de omvang hiervan en vindt die zorgelijk. Wij vinden dat ook. Zoals u weet, heeft het kabinet een nieuw garantiekader als onderdeel van de begrotingsregels gepresenteerd. Dat wordt nu in mijn gesprekken met alle Ministers in het kader van de voorbereiding van de departementale begrotingen met alle departementen geïmplementeerd. Dat wil zeggen dat het garantiekader en de daarin opgenomen afspraken en normen nu op alle garantieregelingen worden toegepast. Uiteraard kan dat niet op de Europese garantieregelingen worden toegepast, want daar kunnen wij niet eenzijdig bijvoorbeeld een eindtermijn in zetten of een begrotingsreserve introduceren, wat wij op dit moment wel doen bij alle nationale garantieregelingen. Maar het totaalbeeld van die operatie bij nationale garantieregelingen is gunstig, in die zin dat wij garantieplafonds drastisch omlaag brengen waar dat mogelijk is, dat we de regelingen gerichter maken, dat we zorgen dat er risicodekkende premies komen en dat er begrotingsreserves worden aangelegd op de departementale begrotingen om de eventuele verliezen op deze garantieregelingen ook echt te kunnen betalen, enzovoorts, conform het garantiekader dat nu is afgesproken.

Dat is een heel andere werkwijze, die mede tot stand is gekomen door de aanhoudende aandacht van uw Kamer voor het thema van garanties en waarborgen, de omvang daarvan en de risico's die daarin besloten zitten. Dat is mede voor ons aanleiding geweest om het garantiekader te ontwikkelen. Dat implementeren wij nu. Wij zullen het totaalbedrag zich in de komende jaren neerwaarts zien ontwikkelen, om vele redenen, maar mede door het ingezette beleid.

De voorzitter: Voordat wij toekomen aan het Nationaal Hervormingsprogramma zijn er nog een paar restvragen naar aanleiding van het Stabiliteitsprogramma. Mag ik de heer De Grave vragen van zijn vier vragen de belangrijkste eruit te pikken? Misschien kunnen de andere vragen dan later schriftelijk worden beantwoord.

De heer De Grave (VVD): Ja, voorzitter, dat lukt.

Ik denk dat de eerste vraag prima schriftelijk kan worden beantwoord, overigens niet dan nadat ik heb aangekondigd dat wij, al dan niet met andere fracties uit de Eerste Kamer, hierop zullen terugkomen. Wij hechten buitengemeen sterk aan het feit dat dit debat zorgvuldig wordt gevoerd. Wij hebben sterk de indruk dat dat op dit moment dreigt niet te gebeuren, ook vanwege de beeldvorming die ontstaan is op basis van het CBS-rapport. Dit zijn heel gevoelige onderwerpen. Het debat hoort zorgvuldig te gebeuren, dus we komen hier vanuit de Eerste Kamer nader op terug. Dit zou de eerste aanzet kunnen zijn tot schriftelijke beantwoording voor het nadere debat met de Minister, dan wel met de Minister en de Staatssecretaris.

Op de tweede vraag heeft de Minister al gereageerd, dus die is al achterhaald, maar misschien wil de Minister er nog wel iets over zeggen.

De derde vraag mag schriftelijk worden beantwoord.

Dan zou ik mijn vierde vraag over de annual growth survey als de meest interessante willen beschouwen. Misschien kan de Minister daarop antwoorden en er dan eventueel ook additioneel schriftelijk op ingaan.

De heer Reuten (SP): Het Stabiliteitsprogramma omvat een aantal voornemens die nog niet door beide Kamers zijn aangenomen. Anderzijds zijn er ook voornemens die niet in het programma staan. Wat is het criterium voor het kabinet om voorgenomen maatregelen al dan niet op te nemen?

Minister Dijsselbloem: De vraag van de heer De Grave gaat allereerst over het betrekken van vermogens bij de discussie over de toekomst van ons belastingbestel. Dat gaat zeker gebeuren. Ik ben de heer De Grave nu ineens kwijt. Ik had net een interessante reeks van hem voor de boeg, dus met het eerste punt ben ik snel klaar nu hij er toch niet is. Dat gaan we zeker doen, dus we kijken daarbij ook zorgvuldig naar de vermogensverdeling. Overigens is de WRR bezig met een studie op dit punt, dus ook die informatie kunnen we dan betrekken bij de voorbereiding.

Voorzitter, misschien wilt u een mededeling doen, want nu hangt er een ongemakkelijke stilte en voel ik mij bezwaard om door te gaan.

De voorzitter: Ik schrik er zelf van. De heer De Grave deelt zojuist mede dat de vrouw van Loek Hermans is overleden.

De heer De Grave (VVD): Heel onverwacht. Minister Blok belde. Hij had alleen mijn nummer. Ik kon hem slecht verstaan. Misschien is het mogelijk om even te schorsen. Ik wil even de gelegenheid hebben om dit met mijn fractiegenoten te bespreken. Ik moet eerlijk zeggen dat ik ook even moet ademhalen.

De voorzitter: Ik schors de vergadering voor enkele minuten.

De vergadering wordt voor enkele minuten geschorst.

De voorzitter: Wij gaan verder met de vragen onder kopje 1.6.

Minister Dijsselbloem: Ik was bij de vraag van de heer De Grave over het risico op deflatie. Ik wil daar toch graag op ingaan omdat dit een zeer actuele discussie is en zich hier het risico begint voor te doen dat wij er met elkaar zo veel over praten dat alleen al door die verwachting de steeds lagere inflatie zichzelf versterkt en dat beslissingen worden uitgesteld door investeerders en consumenten, omdat er mogelijk nog een verdere daling van de inflatie of zelfs negatieve inflatie aan zit te komen. Dat zijn fenomenen waar wij voor moeten oppassen.

De lage inflatie op dit moment in Europa is aantoonbaar voor het overgrote deel veroorzaakt door externe factoren, zoals de lage internationale energieprijs en de lage prijs van voedsel en van andere grondstoffen. In Zuid-Europese landen doet zich al enige tijd negatieve inflatie voor. Deflatie is nog iets anders, namelijk een aanhoudende spiraal van negatieve inflatie, uitstel van beslissingen, dalende prijzen et cetera. Dat doet zich nog niet voor, maar wel negatieve inflatie in enkele landen in het zuiden. Die is sterk gerelateerd aan de hervormingen die daar hebben plaatsgevonden waarmee kostenniveaus vrij radicaal omlaag zijn gebracht, niet in de laatste plaats kosten van arbeid, bijvoorbeeld, in Griekenland, Spanje en andere landen in Zuid-Europa. Daar hebben de hervormingsprogramma's er rechtstreeks toe geleid dat de kostenniveaus in deze landen zijn verlaagd. Ook dat zien wij terug in de lage tot zelfs negatieve inflatiecijfers.

De ECB kijkt zeer terecht iets verder vooruit naar de verwachting op basis van de economische ontwikkeling. De ECB bekijkt natuurlijk ook in hoeverre een aantal effecten die zich nu voordoen ook echt blijvend zijn, of op een gegeven moment zijn uitgewerkt. Op basis daarvan komt de ECB tot de verwachting dat voor de komende jaren de inflatie weer wat zal gaan toenemen richting de 2%.

Maar nogmaals, naarmate wij met zijn allen meer zeggen dat dit de verkeerde kant op gaat en dat de inflatie op de loer ligt, zou dat ertoe kunnen leiden dat mensen hun bestedings- of investeringsbeslissingen uitstellen. Dat moeten wij absoluut niet hebben.

De heer De Grave (VVD): Dat klinkt heel overtuigend, maar is mevrouw Lagarde niet intelligent genoeg om deze analyse ook te maken?

Minister Dijsselbloem: Ik wil de intelligentie van mevrouw Lagarde absoluut niet betwisten. Ik werk in mijn andere hoedanigheid veel en nauw samen met het IMF. Tegelijkertijd zijn de analyse en de beleidsadviezen van het IMF richting Europa niet altijd feilloos geweest. Ik druk mij voorzichtig uit. Althans, wij hebben er niet altijd naar gehandeld en toch staat Europa er nu een stuk beter voor. Dat mag. Mevrouw Lagarde waarschuwt alle economische regio's in de wereld om te letten op de risico's. Het risico bestaat natuurlijk, maar je moet er een reële inschatting van maken. Dat doen wij op basis van de analyse waar de inflatie vandaan komt en hoe wij verwachten dat die zich zal ontwikkelen in het licht van het economisch herstel bij de tijdelijkheid van de de-inflatoire effecten die zich nu voordoen, bijvoorbeeld in Zuid-Europa. Op basis van die analyse schatten wij in dat het risico op deflatie zeer beperkt is.

De voorzitter suggereert dat ik twee vragen van de heer De Grave schriftelijk beantwoord.

Dan spring ik naar de vraag van de heer Reuten, eigenlijk de vraag die hij ook in het begin stelde welke voornemens niet in het programma zijn opgenomen. Het programma bevat staand beleid, zoals eerder met uw Kamer is gedeeld. Als in de loop van dit voorjaar en de komende zomer additionele beleidsmaatregelen, intensiveringen, lastenverlichtingen of wat dan ook worden voorgenomen, dan zullen zij worden opgenomen in de begrotingsstukken, maar zij zullen ons niet wezenlijk op een ander saldopad brengen of de Europese doelstellingen anderszins in gevaar brengen.

De heer Reuten (SP): Toch graag iets specifieker. Er staan in het programma maatregelen waarvan sommige wel door de Eerste en de Tweede Kamer zijn gekomen maar andere niet. Er zijn ook maatregelen die wel voornemens zijn maar niet in het programma staan. Wat is het criterium om voorgenomen beleid al dan niet op te nemen?

Minister Dijsselbloem: Beleid dat wij opnemen is voorgenomen beleid. Voorgenomen beleid vergt, heel simpel, dat het in de Ministerraad ook als zodanig is vastgesteld. Alles wat wij nu doen in het kader van de voorbereiding van de begroting voor 2015, de gesprekken met de departementen, met begrotingspartijen, fracties uit de Tweede Kamer et cetera, is allemaal nog niet tot besluitvorming gekomen, is nog niet in de Ministerraad geweest en is dus nog geen kabinetsbeleid. Dat is allemaal voorbereiding van beleid. Maatregelen die in dit programma worden opgenomen, zijn echt bekend gemaakte kabinetsvoornemens. U hebt gelijk dat een deel daarvan door de Kamers is geaccordeerd en een deel nog in proces is. Maar alles wat wij nu voorbereiden en wat u dezer dagen in de media leest, is nog geen formeel kabinetsvoornemen.

De voorzitter: De heer De Grave was het niet eens met de ...

De heer De Grave (VVD): Alleen met de conclusie dat ik het geen probleem vind om drie vragen schriftelijk te beantwoorden, maar ik heb vier vragen gesteld waarvan er een is beantwoord. Ik vind het niet erg dat er drie schriftelijk worden beantwoord, maar de Minister noemde er twee, dus was er eentje kwijt. Dat is mijn enige opmerking.

Minister Dijsselbloem: Ik heb de eerste vraag ook beantwoord, maar wellicht iets te procesmatig naar uw gevoelen.

De heer De Grave (VVD): Of ik was toen even aan de telefoon.

Minister Dijsselbloem: Dan beantwoorden we die ook schriftelijk.

De heer De Grave (VVD): Graag.

De voorzitter: Dan gaan we naar het Nationaal Hervormingsprogramma. We hebben van de Kamervoorzitter enige uitloop gekregen, maar iedereen heeft ook weer commissievergaderingen, dus we zullen proberen de uitloop zo beperkt mogelijk te houden. Mag ik de heer Ester vragen zijn algemene vraag te stellen?

De heer Ester (ChristenUnie): Ik had een beetje dezelfde vraag als de heer Reuten, maar ik wil die anders aanvliegen. Hoe beoordeelt de Commissie dat een groot aantal voorgenomen beleidsmaatregelen nog niet door deze Kamer is geaccordeerd en nog helemaal niet in wetgeving is verankerd? Dat maakt het verhaal toch een beetje ongewis. Ondanks alle akkoorden kun je toch een eigen weging maken. Is dat een probleem voor de Commissie, of doen alle landen dat op deze manier?

Minister Dijsselbloem: Alle landen doen het op deze manier. Dat is ook uitdrukkelijk op verzoek van de Commissie, die niet alleen zicht wil hebben op wat helemaal is vastgesteld in beide Kamers. De Commissie wil ook weten wat de voornemens zijn. Dat kan ook niet anders. Ik roep het pakket van 6 miljard in herinnering, of iets verder terug in de tijd, het Lenteakkoord. Dat was additioneel beleid, voorgenomen beleid, dat nog door geen enkele Kamer was vastgesteld. Toch werd het Lenteakkoord wel opgenomen in het Stabiliteitsprogramma/hervormingsprogramma en naar Brussel gestuurd. Uiteraard weet de Commissie dat sommige dingen al zijn vastgesteld en dus zeker zijn, althans redelijk zeker maar nog moeten worden uitgevoerd, en dat andere zaken nog door het parlement moeten. De Commissie is zeer goed geïnformeerd en maakt meestal ook een adequate inschatting van het realiteitsgehalte. Als wij met een voldoende brede coalitie in de Tweede en de Eerste Kamer afspraken maken, volgt de Commissie dat nauwgezet en zal zij inschatten dat dat kansrijk is in het parlement.

De voorzitter: Dan gaan we naar kopje 2.2. De heer De Grave over de versterking van groei en concurrentievermogen en daarna de heer Terpstra.

De heer De Grave (VVD): Ik «yield» mijn vraag, zoals de Amerikanen zeggen, ten gunste van de vraag van de heer Terpstra.

De heer Terpstra (CDA): Mijn vraag is dezelfde als van de heer De Grave.

De heer De Grave (VVD): Precies!

De heer Terpstra (CDA): Hoe staat het nu precies met de vordering rondom de Nederlandse Investeringsinstelling?

Minister Dijsselbloem: Dat vordert goed. Zoals u weet, werken wij parallel aan twee zaken, de Nationale Hypotheekinstelling en de Nederlandse Investeringsinstelling. Uw vraag betreft de tweede. De Nederlandse Investeringsinstelling is een instantie die wordt opgericht door de overheid, samen met private partijen, om voor grote investeringsprojecten vraag en aanbod op het gebied van financiering bij elkaar te brengen waar zich knelpunten zouden voordoen. Er is enkele maanden geleden een kwartiermaker aangesteld. Die is nu bezig met de uitwerking van een en ander. De verwachting is dat het advies eind mei gereed is en dan ook aan beide Kamers zal worden gestuurd. Dus de kwartiermaker is bezig de laatste hand te leggen aan de formele oprichting, maar ook meteen de inrichting van de instelling.

De voorzitter: Mijnheer De Grave, uw vraag over de modernisering van de overheden?

De heer De Grave (VVD): Ik was benieuwd naar de stand van zaken rondom het programma administratieve lasten, maar ik kan mij voorstellen dat dat dit ook schriftelijk kan worden beantwoord.

De voorzitter: Landenspecifieke aanbevelingen, de aanpak van de jeugdwerkloosheid. Mijnheer Postema?

De heer Postema (PvdA): Dit is voor mijn fractie het meest belangrijke zorgpunt dat op dit moment bestaat in Nederland. Wat is het oordeel van de Minister nu over de voorgenomen maatregelen op dit terrein en vindt hij dat we voldoende doen, op nationaal niveau maar ook op Europees niveau?

De heer Ester (ChristenUnie): De vraag van mijn fractie sluit daar heel nadrukkelijk bij aan. De jeugdwerkloosheid is nu een van de grootste problemen in Nederland. Als je het hele Nationaal Hervormingsprogramma tot je neemt, valt het op dat dit in ieder geval in numerieke zin te weinig aandacht krijgt. Verhoudingsgewijs gaan er een paar tekstbrokjes over. Dat verhoudt zich niet met de enorme urgentie van dit probleem. Ik vind dat zeer teleurstellend. Misschien kan de Minister aangeven waarom dat zo is gebeurd.

Minister Dijsselbloem: Ik stel voorop dat het aantal pagina's dat aan een thema wordt besteed niet per se een reflectie is van het belang van het thema. Dus jeugdwerkloosheid is een zeer groot probleem. De belangrijkste ontwikkeling in dat licht is natuurlijk het economisch herstel en onze inzet om dat zo snel mogelijk ook terug te zien in de werkgelegenheidscijfers. Er is een reeks van concrete initiatieven, die naar ik meen ook in het stuk vermeld zijn, op het punt van de koppeling van beroepsonderwijs met de arbeidsmarkt, scholingsprogramma's om jongeren te laten doorleren in de richting van relevante sectoren en de regionale aanpak. Er zijn additionele middelen bij Minister Asscher, ook om de jeugd werkervaring te laten opdoen. Er is een Ambassadeur Jeugdwerkloosheid die zeer actief intermedieert tussen allerlei partijen om jongeren meer kansen te bieden. Dus er gebeurt veel, in samenwerking met de maatschappelijke partners die daarin onmisbaar zijn.

Doen wij genoeg? Dat is altijd de gewetensvraag. In Europa heeft dit onderwerp in ieder geval zeer veel aandacht. Mijn frustratie is nog wel eens dat de middelen die daarvoor worden vrijgemaakt niet echt voldoende worden omgezet in actie. Het duurt soms steeds erg lang, zeker wanneer het om Europese middelen gaat, voordat met vrijgemaakte middelen voor de aanpak van jeugdwerkloosheid daadwerkelijk concrete projecten van de grond komen. Dan denk ik overigens vooral aan landen als Spanje, waar de jeugdwerkloosheid richting 60% is gegaan. Dat is het eerlijke antwoord op de vraag of wij genoeg doen. Ik denk op zichzelf dat wij genoeg doen, maar het zou sneller en effectiever kunnen. Maar dat bekijk ik een beetje met een Europese blik.

De heer Postema (PvdA): Mag ik daar toch een aanvullende vraag over stellen? Ik denk eerlijk gezegd dat wij niet genoeg doen. Ik denk dat het ambitieniveau onduidelijk is en onuitgesproken blijft. Ik zou graag zien dat het kabinet zich uitspreekt voor een nul-ambitie. Ik vind het absoluut niet aangaan dat we zo veel geld hebben besteed aan het redden van allerlei sectoren en tegelijkertijd dit prangende probleem met relatief geringe middelen proberen te bestrijden. Dat heeft er ook mee te maken hoe we het vormgeven. We zullen dat zeker effectiever doen dan op Europees niveau, maar een Commissaris voor de jeugdwerkloosheid, hoe goed zij ook haar best zal doen, is volgens mij toch onvoldoende om echt een deuk in dit pakje boter te slaan.

Minister Dijsselbloem: Ik deel het ongeduld en de frustratie van de heer Postema. Tegelijkertijd hoor ik in zijn betoog geen nieuwe of aanvullende voorstellen. Een vergelijking met wat wij doen voor andere sectoren vind ik niet juist. Ik denk niet dat hij zou willen voorstellen dat we de financiële sector volledig hadden laten instorten in 2008/2009/2010, dus ik denk ook niet dat hij dit zo bedoeld heeft. Dit zijn onvergelijkbare grootheden. Het is niet zo dat je het een of het ander moet doen, of dat je dat soort vergelijkbare bedragen die daar nodig waren, die overigens voor een groot deel in mijn ambitie zullen worden terugverdiend, ook op een ander thema moet zetten omdat anders het thema niet voldoende belegd is. Dit zijn toch onvergelijkbare grootheden. De kern is dat de heer Postema meegeeft dat wij hierbij ambitieus moeten zijn en dat wij onze ambitie ook kwantitatief moeten uitspreken. Ik neem daar goede akte van en ik zal dit mee terugnemen naar het kabinet, met de vraag of wij hieraan voldoende doen en of wij niet onze ambitie moeten kwantificeren.

De voorzitter: Dan gaan wij naar het laatste kopje, de voortgang van de Europa 2020-strategie. Mag ik als eerste aan de heer Backer verzoeken om zijn vraag te stellen en daarna aan de heer Postema zijn resterende vragen?

De heer Backer (D66): Voorzitter. Er staat een staatje in paragraaf 4.2, tabel 2 met een overzicht van de doelstellingen van de Europa 2020-strategie. Die doelstellingen worden niet gehaald. Dat roept bij mij de vraag op wat de status is van die doelstellingen. Op welke wijze worden zij in het beleid verwerkt? Of is het meer een scenario dan een target? Kan de Minister hier een toelichting op geven? Het staat er nu zo kaal.

De heer Postema (PvdA): Graag vraag ik aandacht voor de tabel die is opgenomen in het Nationaal Hervormingsprogramma over de middelen die worden besteed aan R&D, zowel publieke als private middelen. Daarbij hebben we ons gecommitteerd aan een 2020-doelstelling, nationaal vertaald, van 2,5%. Ik moet waarschijnlijk met het kabinet constateren dat die uitgaven na 2013 gaan teruglopen, tenminste de publieke uitgaven. Dat betekent dus dat wij op die manier die doelstelling niet gaan halen. Wat is daarop de reactie vanuit het kabinet?

Misschien mag ik hier dan ook de laatste vraag aan toevoegen over het energie- en klimaatplan. Is het SER-energieakkoord al in die plannen meegenomen?

Minister Dijsselbloem: Het karakter van de doelen is natuurlijk dat het strategische doelen zijn voor de langere termijn, 2020, hoewel die datum natuurlijk gaandeweg dichterbij komt. Die doelen geven het ambitieniveau aan, ook voor het Nederlandse beleid.

Als je nu kijkt naar die 2020-doelen, dan doen wij het op onderdelen goed en op andere onderdelen onvoldoende. Nederlandse doelen voor arbeidsparticipatie en het onderwijs zijn behaald of binnen bereik. Zo is de arbeidsparticipatie verder toegenomen. Nederlandse indicatoren voor duurzame energie en klimaat moeten nog sterk verbeteren. Het energieakkoord zal hieraan ook een forse bijdrage leveren. De laatste vraag van de heer Postema zag ook op dat akkoord. ECN en het Planbureau voor de Leefomgeving hebben gezamenlijk geconcludeerd dat de gereserveerde middelen en de inzet die nu is vastgelegd voldoende zijn om de doelen voor 2020 te halen. Er wordt jaarlijks een update gemaakt van de raming en de benodigde middelen. Dat is ook afgesproken in het kader van het energieakkoord. De vraag van de heer Postema was of deze afspraken voor het energieakkoord ook verwerkt zijn in het programma. Ze zijn verwerkt, zo wordt mij verzekerd. Dat was het gedeelte over duurzame energie en klimaat.

Met betrekking tot de armoedebestrijding hebben wij het niet goed genoeg gedaan, dus die cijfers hebben zich, mede in het licht van de crisis, niet voldoende ontwikkeld.

Wij doen het, in vergelijking met de rest van Europa, nog steeds goed, maar dat is natuurlijk niet goed genoeg. Onze cijfers moeten verbeteren op dit punt.

Wat innovatie en onderzoek betreft, moet om de 2,5% te halen de stijging vooral van private zijde komen omdat Nederland juist op dit punt achterloopt bij de andere EU-landen. Dit betekent dat voor de komende jaren het groeitempo zal afhangen van de mate waarin de omvang van de investeringen, zowel in de publieke als de private sectoren, sneller toeneemt dan de groei van het bbp. Op basis van de cijfers uit de jaren, voorafgaand aan 2012 is aan private zijde een opwaartse trend zichtbaar, maar die zal nog moeten worden versterkt om op het Europese niveau te komen.

De publieke uitgaven voor kennis en innovatie lopen in absolute termen terug in de periode tot en met 2017. Dat komt doordat de tijdelijke crisismaatregelen uit 2009 en 2010 aflopen. In de cijfers die in het Nationaal Hervormingsprogramma staan, zijn nog niet alle afspraken uit de begrotingsafspraken 2014 meegenomen, omdat nog niet alles is uitgewerkt. Dus dat is niet het meest actuele beeld maar het is absoluut een punt van aandacht. Maar nogmaals, als je het geheel overziet, zal de inhaalslag vooral aan private zijde moeten plaatsvinden. We hebben daarvoor natuurlijk stimuleringsmaatregelen, onder andere in de fiscale sfeer, maar het is aan het bedrijfsleven om deze inspanning ook op te schroeven. Overigens verwacht ik dat de toegenomen investeringen aan de kant van het bedrijfsleven, die op dit moment echt zeer fors toenemen en waarin nu een inhaalslag plaatsvindt, ook ten gunste zullen komen aan innovatie en misschien ook aan uitgaven op het gebied van R&D, die ook in het licht van de crisis op een laag pitje zijn gezet.

De voorzitter: Dank u wel. Dan zijn we hiermee aan het eind gekomen van dit mondeling overleg. Ik dank de Minister voor zijn bereidwilligheid om aanwezig te zijn bij dit mondeling overleg, dat in de Eerste Kamer toch iets minder gebruikelijk is dan in de Tweede Kamer. Dit is enigszins een experiment om de Eerste Kamer ook in de gelegenheid te stellen om in het kader van het Europees semester haar zegje te doen en vragen te stellen over de begroting voor 2015.

We hebben nog een aantal schriftelijke antwoorden tegoed. Die zien wij graag tegemoet. Ik dank de woordvoerders voor hun discipline, zodat wij toch om 14.30 uur eindigen.

We zouden hier eigenlijk aanwezig zijn met de Minister van Economische Zaken, maar hij is wegens ziekte verhinderd. Wil de Minister van Financiën onze hartelijke beterschap aan hem overbrengen?

Sluiting 14.30 uur.


X Noot
1

Samenstelling Financiën:

Holdijk (SGP), Van der Linden (CDA), Terpstra (CDA), Sylvester (PvdA), Essers (CDA) (voorzitter), Witteveen (PvdA), Nagel (50PLUS), Elzinga (SP), Koffeman (PvdD), Reuten (SP), Knip (VVD), Hoekstra (CDA), Van Boxtel (D66), Backer (D66), Vos (GL), De Boer (GL), De Lange (OSF), Sent (PvdA), Postema (PvdA), Van Strien (PVV), Faber-van de Klashorst (PVV), Ester (CU), De Grave (VVD) (vice-voorzitter), Bröcker (VVD), Kok (PVV), Bruijn (VVD)

X Noot
2

Samenstelling Economische Zaken:

Holdijk (SGP), Kneppers-Heijnert (VVD) (voorzitter), Terpstra (CDA), Sylvester (PvdA), Essers (CDA) Thissen (GL), Nagel (50PLUS), Elzinga (SP), Huijbregts-Schiedon (VVD), Koffeman (PvdD), Reuten (SP), Schaap (VVD), Flierman (CDA), Hoekstra (CDA), Van Boxtel (D66), Backer (D66), Vos (GL), De Lange (OSF), Schrijver (PvdA), Postema (PvdA), Vlietstra (PvdA) (vice-voorzitter), Van Strien (PVV), Faber-van de Klashorst (PVV), Ester (CU), Bröcker (VVD), Beckers (VVD), Van Beek (PVV), Gerkens (SP), Koning (PvdA)

X Noot
3

Samenstelling Sociale Zaken en Werkgelegenheid:

Holdijk (SGP), Kneppers-Heijnert (VVD), Terpstra (CDA), Sylvester (PvdA) (voorzitter), Thissen (GL), Witteveen (PvdA), Nagel (50PLUS), Ruers (SP), Elzinga (SP), Koffeman (PvdD), Strik (GL), Flierman (CDA), Hoekstra (CDA), Scholten (D66), Backer (D66), De Lange (OSF), Sent (PvdA), Postema (PvdA), Van Dijk (PVV) (vice-voorzitter), Sörensen (PVV), Ester (CU), De Grave (VVD), Beckers (VVD), Swagerman (VVD), Kok (PVV), Koning (PvdA)

X Noot
4

Samenstelling Sociale Zaken en Werkgelegenheid:

Holdijk (SGP), Kneppers-Heijnert (VVD), Terpstra (CDA), Sylvester (PvdA) (voorzitter), Thissen (GL), Witteveen (PvdA), Nagel (50PLUS), Ruers (SP), Elzinga (SP), Koffeman (PvdD), Strik (GL), Flierman (CDA), Hoekstra (CDA), Scholten (D66), Backer (D66), De Lange (OSF), Sent (PvdA), Postema (PvdA), Van Dijk (PVV) (vice-voorzitter), Sörensen (PVV), Ester (CU), De Grave (VVD), Beckers (VVD), Swagerman (VVD), Kok (PVV), Koning (PvdA)

Naar boven