36 741 EU-voorstel: Gezamenlijk witboek over de gereedheid van de Europese defensie 2030 JOIN(2025)120

H VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 13 november 2025

De vaste commissie voor Buitenlandse Zaken, Defensie en Ontwikkelingshulp1 heeft schriftelijk overleg gevoerd met de Minister van Defensie over Omnibusvoorstellen Europese Defensie Gereedheid 2030. Bijgaand brengt de commissie hiervan verslag uit. Dit verslag bestaat uit:

  • De uitgaande brief van 1 oktober 2025.

  • De antwoordbrief van 12 november 2025.

De waarnemend griffier van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken, Defensie en Ontwikkelingshulp, Karthaus

BRIEF VAN DE VOORZITTER VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR BUITENLANDSE ZAKEN, DEFENSIE EN ONTWIKKELINGSHULP

Aan Minister van Defensie

Den Haag, 1 oktober 2025

De leden van de commissie voor Buitenlandse Zaken, Defensie en Ontwikkelingshulp (BDO) hebben met belangstelling kennisgenomen van het Omnibuspakket2 met voorstellen van de Europese Commissie aangaande defensiegereedheid 2030, die op 17 juni 2025 door de Europese Commissie zijn gepubliceerd en van het BNC-fiche3 van 11 juli 2025 over deze voorstellen. De leden van de fracties van Partij voor de Dieren en Volt ondersteunen de inspanningen van de Europese Commissie de defensiegereedheid van EU-lidstaten te verhogen, maar hebben desalniettemin een aantal vragen aan het kabinet.

Vragen en opmerkingen van de leden van de Partij voor de Dieren-fractie

De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren hebben ernstige zorgen bij het voorstel voor het Defensiegereedheid Omnibuspakket van de Europese Commissie en de appreciatie door het kabinet zoals beschreven in het BNC-fiche. Zij hebben de volgende vragen en verzoeken u iedere (sub)vraag afzonderlijk te beantwoorden.

Vraag 1

In de mededeling worden lidstaten door de Europese Commissie opgeroepen om bestaande uitzonderingen in EU-wetgeving te gebruiken, zoals uitzonderingen in de Vogel- en Habitatrichtlijnen, de verordening betreffende de overbrenging van afvalstoffen, en de Kaderrichtlijn Water. Het kabinet «verwelkomt» de overkoepelende boodschap van de mededeling dat EU-wetgeving de gereedheidstaken van de Europese krijgsmachten «niet disproportioneel» mag hinderen.4

Nu reeds voldoet Nederland niet aan de Kaderrichtlijn Water en heeft ons land moeite om een gunstige staat van instandhouding van de Natura 2000-gebieden te realiseren. De maatregelen in deze Omnibus kunnen leiden tot een verdere verslechtering van deze gebieden en de waterkwaliteit, zeker omdat het kabinet zich «in Europa [blijft] inzetten voor de uitzondering op de compensatieverplichting zoals voortvloeit uit de Natuurherstelverordening en de Habitatrichtlijn voor defensieactiviteiten, zodat andere publieke belangen zoals wonen, energie-infrastructuur en landbouw niet geschaad worden.»5 Deze leden vrezen dat het kabinet defensiegereedheid zal aangrijpen om natuurgebieden die nu al zwaar onder druk staan op te heffen of verder te doen verslechteren.

Vraag 1a

Kunt u hierop reflecteren? En welke consequenties hebben de uitzonderingen op de genoemde regelgeving op het nu al zeer versnipperde Natuur Netwerk Nederland?

Vraag 1b

Waarom kiest het kabinet niet voor het opofferen van landbouwgrond voor defensieactiviteiten, aangezien een groot deel van Nederland uit landbouwgrond bestaat, maar slechts een geringe bijdrage levert aan het BNP en bovendien boven proportioneel bijdraagt aan de stikstof- en klimaatcrisis?

Vraag 2

Ook uitzonderingen in de REACH-verordening voor chemische stoffen en de POP-verordening (persistente organische stoffen) worden voorgesteld door de Europese Commissie. Gaat het hierbij om stoffen die gebruikt kunnen worden in biologische of chemische wapens?

Vraag 3

Meer concreet roept de Commissie de lidstaten op om de behoeften van defensiegereedheid voor de POP-verordening mee te nemen, «voordat er op internationaal niveau verboden of beperkingen worden vastgesteld.»6

Vraag 3a

Kunt u aangeven welke voorstellen er in Nederland of op internationaal niveau momenteel voorliggen voor een (verder) verbod op persistente organische stoffen, die vanwege de defensiegereedheid wellicht niet worden aangenomen of terzijde kunnen worden geschoven? De leden van de Partij voor de Dieren-fractie verzoeken u hierbij om een compleet overzicht.

Vraag 3b

Welke garanties geeft u om defensiepersoneel en de (natuurlijke) omgeving te beschermen tegen schadelijke stoffen die mogelijk (gezondheids)schade kunnen opleveren?

Vraag 4

Wat betreft de «duurzame financiering van de Unie om duidelijkheid te geven aan potentiële investeerders in de defensie-industrie» geeft de Europese Commissie aan dat «alleen wapens die verboden zijn door internationale wapenverdragen, waarvan de meerderheid van de EU-lidstaten partij is, in aanmerking komen bij de uitsluitingen in het kader van het Klimaattransitiebenchmark en het Klimaattransitiebenchmarkverdrag.»7 Om welke verdragen en wapens gaat het dan concreet?

Vraag 5

De Europese Commissie pleit voor een fast track-vergunningverleningsprocedure, met een termijn van 60 dagen, waarbij het lex silencio-principe wordt voorgesteld. Het kabinet steunt het doel van versnelling, maar wijst er ook op dat een vergelijkbare regeling uit de Omgevingswet is geschrapt. Het kabinet is «in beginsel» geen voorstander van vergunningverlening van rechtswege, «omdat dit mogelijk geen versnelling oplevert.»8

Vraag 5a

Mogen deze leden uit de kabinetsreactie afleiden dat het lex silencio-principe niet zal worden opgenomen in wettelijke regelingen waarop de Europese Commissie het oog heeft?

Vraag 5b

Indien dat principe wel wordt aanvaard, deelt u dan het oordeel van deze leden dat de termijn van 60 dagen te kort is?

Vraag 6

Het kabinet verwelkomt de voorstellen van de Commissie om het proces van beoordeling en gunning van Europees Defensie Fonds (EDF-)projecten te versnellen, om de R&D-cyclus van ontwikkelingen onder het EDF zo kort en innovatief mogelijk te maken. Kunt u aangeven of het hierbij ook gaat om de ontwikkeling van wapens of munitie die op dieren worden of zijn getest? En bent u het met de leden van de Partij voor de Dieren-fractie eens dat hiervan geen sprake zou moeten zijn? Graag een reactie.

Vragen en opmerkingen van de leden van de Volt-fractie

De eerste set vragen betreft de EU-verordening over het versnellen van planningsaanvragen9. Allereerst hebben de leden van de Volt-fractie een vraag over het ontbreken van een impactanalyse en van een horizonbepaling. Op een zeker moment, na de inhaalslag te hebben gemaakt, kunnen wij weer terug naar de normale planning procedures. Bent u voornemens om aan te dringen op een horizonbepaling?

Overweging 11 spreekt over versnelde procedures.10 De verordening maakt geen referentie aan het bijna goedgekeurde mechanisme om grensoverschrijdende juridische en administratieve obstakels op te lossen. Welke rol denkt het kabinet dat het bestaande meldpunt voor grensoverschrijdende samenwerking kan spelen bij de uitvoering van deze verordening?

Artikel 1 geeft een zeer ruime definitie van defensiegereedschapsprojecten. Kunnen hier, volgens het kabinet, ook infrastructurele werken onder worden gerekend die relevant zijn voor militair transport? Hoe zit het met de productie van en handel in dual-use goederen? Worden hiervoor bijzondere bepalingen opgenomen?

Artikel 2 geeft aan dat alle documenten digitaal overlegd moeten kunnen worden. Wat betekent dit in het geval nationale regelgeving het overleggen van papieren documenten vereist? Wie is er in dat geval verantwoordelijk voor de digitalisering? Hoe zit het met de eventuele vertaling van documenten die voor een nationale vergunningverlening nodig zijn, zoals bijvoorbeeld studies? Zal Nederland documenten in een niet-Nederlandse taal accepteren? Paragraaf 7 spreekt over het beschikbaar stellen van documenten. Wat is de procedure als er alsnog aanvullende documenten nodig zijn?

Wat gebeurt er als het vergunningsproces dat in Artikel 511 genoemd wordt langer duurt dan de voorziene (60) dagen? In hoeverre worden hierbij gerechtelijke procedures meegenomen? Wat bedoelt de Commissie met de verwijzing in overweging 16 naar «oneigenlijk gebruik van procesrecht»?12 Hoe kan een «centraal contactpunt» garanderen dat het binnen 15 dagen aangeeft of de ingezonden documentatie compleet is als dit niet in de betreffende hoofdwetgeving is opgenomen?

In artikel 6 wordt verwezen naar geldend Unierecht. Ook overweging 10 geeft aan dat de huidige wetgeving geldig blijft. Hoe is dit te rijmen met het feit dat er geen «without prejudice» clausules in de verordening zijn opgenomen? Is het kabinet van plan hierom te vragen? Begrijpen de leden van de Volt-fractie het goed dat deze verordening boven andere EU-wetgeving staat volgens het «lex posterior derogat legi priori»-beginsel? In hoeverre is het voorliggende voorstel compatibel met de Omgevingswet?

Dan hebben de leden van de Volt-fractie een aantal vragen over de EU-verordening aangaande de defensiegereedheid.13 Vallen dual-use goederen ook onder deze verordening?

Artikel 5 en overweging 8 spreken over indirect beheer. Moet in dat geval de verordening niet duidelijk aangeven aan wie dit indirect beheer wordt gegeven of wat de aanwijzingsprocedure daarvoor is? Met deze verordening geeft de EU invulling aan haar competentie voor wetgeving binnen de Unie. Dat geeft de EU daarmee ook de verplichting extern op dit vlak op te treden. Kunt u aangeven op welke wijze de Europese Commissie hier vorm denkt aan te geven? Zal zij daarbij gebruik maken van Artikel 218(9) TFEU?

Het kabinet heeft op dit moment ook een internetconsultatie lopen over de «Wet op de defensiegereedheid» (Wodg). In hoeverre zijn de bepalingen van de EU-verordeningen en de EU-richtlijn meegenomen in dit voorstel van wet, zo vragen de leden van de Volt-fractie.

De leden van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken, Defensie en Ontwikkelingshulp (BDO) zien uw reactie met belangstelling tegemoet en ontvangen deze graag binnen vier weken na dagtekening van deze brief.

Voorzitter van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken, Defensie en Ontwikkelingshulp, K. Petersen

BRIEF VAN DE MINISTER VAN DEFENSIE

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 12 november 2025

Bijgaand treft u de beantwoording op de vragen van de leden van de Eerste Kamer fracties van Partij voor de Dieren en Volt over het Omnibuspakket voorstellen Europese Commissie Defensie Gereedheid 2030 met kenmerk 178291.

De Minister van Defensie, R.P. Brekelmans

Vragen en opmerkingen van de leden van de Partij voor de Dieren-fractie

Vraag 1

In de mededeling worden lidstaten door de Europese Commissie opgeroepen om bestaande uitzonderingen in EU-wetgeving te gebruiken, zoals uitzonderingen in de Vogel- en Habitatrichtlijnen, de verordening betreffende de overbrenging van afvalstoffen, en de Kaderrichtlijn Water. Het kabinet «verwelkomt» de overkoepelende boodschap van de mededeling dat EU-wetgeving de gereedheidstaken van de Europese krijgsmachten «niet disproportioneel» mag hinderen.

Nu reeds voldoet Nederland niet aan de Kaderrichtlijn Water en heeft ons land moeite om een gunstige staat van instandhouding van de Natura 2000-gebieden te realiseren. De maatregelen in deze Omnibus kunnen leiden tot een verdere verslechtering van deze gebieden en de waterkwaliteit, zeker omdat het kabinet zich «in Europa [blijft] inzetten voor de uitzondering op de compensatieverplichting zoals voortvloeit uit de Natuurherstelverordening en de Habitatrichtlijn voor defensieactiviteiten, zodat andere publieke belangen zoals wonen, energie-infrastructuur en landbouw niet geschaad worden.» Deze leden vrezen dat het kabinet defensiegereedheid zal aangrijpen om natuurgebieden die nu al zwaar onder druk staan op te heffen of verder te doen verslechteren.

Vraag 1a

Kunt u hierop reflecteren? En welke consequenties hebben de uitzonderingen op de genoemde regelgeving op het nu al zeer versnipperde Natuur Netwerk Nederland?

Antwoord

Het kabinet is inderdaad positief over het feit dat de Commissie de noodzaak tot defensiegereedheid erkent en daarom expliciteert dat defensiegereedheid een dwingend openbaar belang kan vertegenwoordigen in de zin van het EU-recht. Dat kan lidstaten, en daarmee ook Nederland, helpen bij de inschatting wanneer een beroep kan worden gedaan op een uitzondering. De verduidelijking van de Commissie ten aanzien van het gebruik van een aantal uitzonderingsbepalingen en interpretatie van bestaande wetgeving is een stap in de goede richting.

Tegelijkertijd is het ook voor het kabinet van belang dat eventuele regelgeving ten behoeve van defensiegereedheid niet disproportioneel afdoet aan andere terechte en essentiële doelen van EU-wetgeving, zoals de bescherming van natuur, milieu en gezondheid. Bij het benutten van deze uitzonderingen voor gereedstelling zal dan ook een afweging moeten worden gemaakt tussen die doelen en defensiegereedheid voor 2030. Zoals aangegeven is het Kabinet positief over de erkenning dat de vereisten van compenserende en mitigerende maatregelen in verhouding moeten staan tot het vereiste van defensiegereedheid in 2030. Het kabinet is van mening dat dit ook in wetgeving had moeten worden verwerkt en blijft zich in Europa inzetten voor de uitzondering op de compensatieverplichting zoals voortvloeit uit de Natuurherstelverordening en de Habitatrichtlijn voor defensieactiviteiten, zodat andere publieke belangen zoals wonen, energie-infrastructuur en landbouw niet geschaad worden.

Elk gebruik van een derogatie in het EU-recht als het dwingend openbaar belang van defensie, waaronder defensiegereedheid, kan slechts dat doel dienen en geen andere beleidsdoelen. De vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie is dat uitzonderingen, zoals bijvoorbeeld in de Habitatrichtlijn, strikt worden uitgelegd en niet andere doelen mogen dienen dan die waarvoor de uitzonderingen worden ingeroepen.

Als het gaat om stikstofdepositie kan worden verwezen naar de onderzoeken die TNO en Haskoning heeft uitgevoerd in opdracht van Defensie (Kamerstuk 36 592, nr. 24). Defensie veroorzaakt volgens het onderzoek van Haskoning een zeer beperkte gemiddelde bijdrage aan de totale achtergronddepositie in Nederland, namelijk 0,01–0,05%. Ook is er aandacht voor de lokale bijdrage.

Daarbij komt dat op militaire oefenterreinen door het militaire gebruik een unieke dynamiek ontstaat met voor Nederland bijzondere natuur. Defensie houdt bij het beheer en het militaire gebruik van de terreinen zoveel mogelijk rekening met de natuurwaarden en draagt hiermee bij aan natuurherstel. Hiervoor is onder andere het Defensie natuurbeleid opgesteld. Dit zorgt bij multifunctioneel gebruik van gronden voor een balans tussen militair gebruik en natuurbehoud en bevat maatregelen om de biodiversiteit te versterken en ecosystemen te beschermen. Defensie probeert verstoring van de natuur, mede als terreinbeheerder van natuurgebieden, zo veel mogelijk te voorkomen en waar mogelijk wordt aandacht besteed aan de ontwikkeling van de natuur. Daar waar het gaat om nieuwe ruimte behoeften voor Defensie, gaat het niet ten koste van Natura2000 gebieden.

Vraag 1b

Waarom kiest het kabinet niet voor het opofferen van landbouwgrond voor defensieactiviteiten, aangezien een groot deel van Nederland uit landbouwgrond bestaat, maar slechts een geringe bijdrage levert aan het BNP en bovendien boven proportioneel bijdraagt aan de stikstof- en klimaatcrisis?

Antwoord

Het Nationaal Programma Ruimte voor Defensie (NPRD) beschrijft de ruimtelijke uitbreidingsbehoefte van Defensie in Nederland die voortkomt uit noodzakelijke groei van de krijgsmacht. De vaststelling van het NPRD is eind 2025 beoogd. Met de vaststelling van het NPRD zal het kabinet de definitieve voorkeurslocaties voor de fysieke ruimtebehoefte van Defensie vaststellen.

In het keuzeproces van locatie-alternatieven heeft een brede ruimtelijke afweging plaatsgevonden. Nederland heeft veel grote en urgente opgaven die ruimte vragen, zoals wonen, landbouw en natuur. Bij de keuze van locaties is zowel gekeken naar de andere Nationale Programma’s van het Rijk als naar regionale en lokale plannen. Zoals ook omschreven in de «Ontwerp-nota Ruimte» (september 2025) zet Defensie daarbij in op zoveel mogelijk multifunctioneel gebruik van ruimte. Conform de motie Heite c.s. onderzoekt het kabinet het hybride gebruik van landbouwgrond, natuur en defensieterreinen. Bij de uitbreiding van Defensie zijn met name combinaties met en in de natuur kansrijk. Dit geldt voor de uitbreidingen van oefenterreinen maar ook voor de locaties voor munitie-opslag. De beperkingen die voor deze gebieden gelden, leveren een positieve bijdrage aan natuurontwikkeling.

Vraag 2

Ook uitzonderingen in de REACH-verordening voor chemische stoffen en de POP-verordening (persistente organische stoffen) worden voorgesteld door de Europese Commissie. Gaat het hierbij om stoffen die gebruikt kunnen worden in biologische of chemische wapens?

Antwoord

Door de Commissie worden geen specifieke uitzonderingen voorgesteld. Zij geeft aan dat omdat de lidstaten die uitzonderingen uiteenlopend toepassen, dit defensiegereedheid kan vertragen. De REACH-verordening en POP-verordening zijn niet van toepassing op de productie noch het gebruik van chemische en biologische wapens. De productie of het gebruik van die wapens zijn bovendien verboden middels de verdragen waar Nederland partij bij is. Met betrekking tot chemische wapens is het Chemisch Wapenverdrag leidend (zie ook vraag 4). De Organisatie voor het verbod op chemische wapens (OPCW) ziet toe op de naleving daarvan. De uitzonderingen in REACH zien derhalve daar ook niet op, noch kunnen die daartoe worden gebruikt.

De POP-verordening reguleert stoffen (Persistent Organic Pollutants) die zeer slecht in het milieu afbreken en die zich over de hele wereld kunnen verspreiden. De verordening beoogt dan ook het verminderen van het gebruik van chemicaliën die slecht afbreken, zich kunnen opstapelen en zich kunnen verspreiden in het milieu.

Bij de REACH-verordening gaat het om de regulering van chemische stoffen opgenomen in Annex XIV ervan. Het merendeel van deze stoffen staan op deze lijst omdat ze kankerverwekkend, mutageen, reproductie toxisch of persistent (bio-accumulerend), zoals de stoffen die onder de POP-verordening vallen, zijn. Verder worden er in de Defensie omnibus geen nieuwe uitzonderingen betreffende de REACH-verordening voorgesteld, maar gaat het hier slechts om een verduidelijking van al bestaande uitzonderingen.

Vraag 3

Meer concreet roept de Commissie de lidstaten op om de behoeften van defensiegereedheid voor de POP-verordening mee te nemen, «voordat er op internationaal niveau verboden of beperkingen worden vastgesteld.»

Vraag 3a

Kunt u aangeven welke voorstellen er in Nederland of op internationaal niveau momenteel voorliggen voor een (verder) verbod op persistente organische stoffen, die vanwege de defensiegereedheid wellicht niet worden aangenomen of terzijde kunnen worden geschoven? De leden van de Partij voor de Dieren-fractie verzoeken u hierbij om een compleet overzicht.

Antwoord

Het is niet zo dat vanwege de defensiegereedheid Nederlandse of internationale voorstellen niet worden aangenomen of ter zijde worden geschoven. Wel is het zo dat Defensiebelangen een (steeds belangrijkere) rol spelen en daarom in wetsvoorstellen al worden meegenomen.

Vraag 3b

Welke garanties geeft u om defensiepersoneel en de (natuurlijke) omgeving te beschermen tegen schadelijke stoffen die mogelijk (gezondheids)schade kunnen opleveren?

Antwoord

Het Ministerie van Defensie moet zich bij het werken met gevaarlijk stoffen houden aan de wetten die op het werken met gevaarlijke stoffen in Nederland van toepassing zijn. Enkele voorbeelden hiervan zijn de Arbeidsomstandighedenwet en het Arbeidsomstandighedenbesluit die regels kennen voor de bescherming van werknemers. Voor de bescherming van het milieu en de omgeving gelden o.a. de regels onder de Omgevingswet en de voor de verschillende defensieterreinen benodigde omgevingsvergunningen.

Ook zijn organisaties die Zeer Zorgwekkende Stoffen emitteren verplicht om een vermijdings- en reductieprogramma (VRP) op te stellen, waarbij het eerste doel van het VRP is om het gebruik van zeer zorgwekkende stoffen te minimaliseren. Door het gebruik van deze stoffen te vermijden of indien dat niet mogelijk is: het realiseren van een zo laag mogelijke emissie. Voor Defensie objecten geldt deze verplichting onder andere voor militaire zee- en luchthavens, opslagtanks voor vloeistoffen en oefenvoorzieningen voor brandbestrijding.

Verder heeft Defensie een veiligheidsmanagementsysteem en milieumanagementsysteem en wordt er aan risicobeoordeling gedaan. Maatregelen om blootstelling te voorkomen worden uitgevoerd volgens de arbeidshygiënische strategie (Substitutie, Technische maatregelen, Organisatorische maatregelen, Persoonlijke beschermingsmiddelen). Waar mogelijk wordt er gebruik gemaakt van minder schadelijke stoffen.

Vraag 4

Wat betreft de «duurzame financiering van de Unie om duidelijkheid te geven aan potentiële investeerders in de defensie-industrie» geeft de Europese Commissie aan dat «alleen wapens die verboden zijn door internationale wapenverdragen, waarvan de meerderheid van de EU-lidstaten partij is, in aanmerking komen bij de uitsluitingen in het kader van het Klimaattransitiebenchmark en het Klimaattransitiebenchmarkverdrag.» Om welke verdragen en wapens gaat het dan concreet?

Antwoord

Dit betreffen verboden wapens in onder meer het Verdrag inzake het verbod of de beperking van het gebruik van bepaalde conventionele wapens die geacht kunnen worden buitensporig leed te veroorzaken of een niet-onderscheidende werking te hebben. Verder betreffen het Ottawa Verdrag («Conventionele wapenverdrag»), het Verdrag tot verbod van de ontwikkeling, de productie, de aanleg van voorraden en het gebruik van chemische wapens en inzake de vernietiging van deze wapens (Chemisch Wapenverdrag; 1992) en het Verdrag tot verbod van de ontwikkeling, de productie en de aanleg van voorraden van bacteriologische (biologische) en toxinewapens en inzake de vernietiging van deze wapens (Biologisch wapenverdrag; 1972).

Vraag 5

De Europese Commissie pleit voor een fast track-vergunningverleningsprocedure, met een termijn van 60 dagen, waarbij het lex silencio-principe wordt voorgesteld. Het kabinet steunt het doel van versnelling, maar wijst er ook op dat een vergelijkbare regeling uit de Omgevingswet is geschrapt. Het kabinet is «in beginsel» geen voorstander van vergunningverlening van rechtswege, «omdat dit mogelijk geen versnelling oplevert.»

Vraag 5a

Mogen deze leden uit de kabinetsreactie afleiden dat het lex silencio-principe niet zal worden opgenomen in wettelijke regelingen waarop de Europese Commissie het oog heeft?

Antwoord

Voorop staat dat het onder de huidige geopolitieke omstandigheden noodzakelijk is dat defensie gereedstellingsprojecten sneller kunnen worden uitgevoerd en dat deze projecten gebaat zijn bij een versnelling van de vergunningverlening. De voorstellen van de Commissie bieden hiervoor mogelijkheden. In de onderhandelingen worden de zorgen conform het BNC-fiche overgebracht. Het voorstel van de Commissie kan uitsluitend via onderhandelingen in de Raad en het Europees Parlement worden aangepast. De uitkomst is daardoor niet te voorspellen.

Vraag 5b

Indien dat principe wel wordt aanvaard, deelt u dan het oordeel van deze leden dat de termijn van 60 dagen te kort is?

Antwoord

De termijn van 60 dagen, zoals in het Commissie voorstel staat, is in overeenstemming met de wettelijke termijn die in Nederland geldt voor het verlenen van vergunningen via de reguliere procedure. In het Commissievoorstel is, net als in Nederland, nog een mogelijkheid tot het verlengen van deze termijn voor uitzonderlijke gevallen. Het is van belang dat versnelling hand in hand gaat met zorgvuldigheid en juridische houdbaarheid.

Gelet op de reële huidige militaire en hybride dreigingen waar de EU en haar lidstaten dagelijks mee worden geconfronteerd, is versnelling van defensiegereedheid urgent en noodzakelijk. In dat licht duurt het realiseren van de versnelling van gereedstelling op dit moment te lang. Onze geopolitieke tegenstanders wachten niet met het bedreigen van onze nationale veiligheid en territoriale integriteit totdat er een vergunning wordt verleend aan de krijgsmacht om op te schalen.

Vraag 6

Het kabinet verwelkomt de voorstellen van de Commissie om het proces van beoordeling en gunning van Europees Defensie Fonds (EDF-)projecten te versnellen, om de R&D-cyclus van ontwikkelingen onder het EDF zo kort en innovatief mogelijk te maken. Kunt u aangeven of het hierbij ook gaat om de ontwikkeling van wapens of munitie die op dieren worden of zijn getest? En bent u het met de leden van de Partij voor de Dieren-fractie eens dat hiervan geen sprake zou moeten zijn? Graag een reactie.

Antwoord

Projecten die gefinancierd worden vanuit het EDF worden door consortia van bedrijven en kennisinstellingen uit heel de EU uitgevoerd. De werkzaamheden voor de projecten vinden in deze consortia plaats, de Europese ministeries van Defensie zijn hier geen uitvoerende partij in. Defensie kan om die reden geen volledig zicht creëren op alle activiteiten die onder elk EDF-project worden uitgevoerd.

Vragen en opmerkingen van de leden van de Volt-fractie

De eerste set vragen betreft de EU-verordening over het versnellen van vergunningsaanvragen. Allereerst hebben de leden van de Volt-fractie een vraag over het ontbreken van een impactanalyse en van een horizonbepaling. Op een zeker moment, na de inhaalslag te hebben gemaakt, kunnen wij weer terug naar de normale planning procedures. Bent u voornemens om aan te dringen op een horizonbepaling?

Antwoord

Nee, omdat het Commissievoorstel toeziet op ontwikkelingen die nodig zijn voor de defensiegereedheidsprojecten. Wanneer projecten buiten de reikwijdte van de verordening vallen, gelden de reguliere vergunningverleningstermijnen.

Overweging 11 spreekt over versnelde procedures. De verordening maakt geen referentie aan het bijna goedgekeurde mechanisme om grensoverschrijdende juridische en administratieve obstakels op te lossen. Welke rol denkt het kabinet dat het bestaande meldpunt voor grensoverschrijdende samenwerking kan spelen bij de uitvoering van deze verordening?

Antwoord

Dit mechanisme speelt op dit moment geen rol.

Artikel 1 geeft een zeer ruime definitie van defensiegereedheidsprojecten. Kunnen hier, volgens het kabinet, ook infrastructurele werken onder worden gerekend die relevant zijn voor militair transport? Hoe zit het met de productie van en handel in dual-use goederen? Worden hiervoor bijzondere bepalingen opgenomen?

Antwoord

De definitie van defensiegereedheidsprojecten omvat uitsluitend projecten die de defensiegereedheid tot doel heeft. Dat zal per project moeten worden beoordeeld. Het doel van het project en of de uitvoering ervan dat doel ook kan realiseren is daarbij doorslaggevend. De verordening bevat geen bijzondere bepalingen die beogen de productie en handel in dual-use goederen te reguleren.

Artikel 2 geeft aan dat alle documenten digitaal overlegd moeten kunnen worden. Wat betekent dit in het geval nationale regelgeving het overleggen van papieren documenten vereist? Wie is er in dat geval verantwoordelijk voor de digitalisering? Hoe zit het met de eventuele vertaling van documenten die voor een nationale vergunningverlening nodig zijn, zoals bijvoorbeeld studies? Zal Nederland documenten in een niet-Nederlandse taal accepteren? Paragraaf 7 spreekt over het beschikbaar stellen van documenten. Wat is de procedure als er alsnog aanvullende documenten nodig zijn?

Antwoord

Het voorstel wijzigt niet de nationale regels met betrekking tot vergunningenprocedures. Het voorstel heeft ook geen effect op de Wet modernisering elektronisch bestuurlijk verkeer welke op 1 januari 2026 van kracht zal worden. Het digitaal indienen van vergunningsaanvragen via het Digitaal Stelsel Omgevingswet/Omgevingsloket wordt door de Europese Commissie veelal als best-practice benoemd. De Verordening noch de Algemene wet bestuursrecht (Awb) stellen regels over in welke taal stukken mogen worden aangeleverd. Daarom is niet uitgesloten dat dit ook in andere talen dan het Nederlands mag. Wel stelt artikel 4:5, tweede lid, van de Awb ook dat een bevoegd gezag een vertaling kan verlangen. Er worden in het voorstel geen regels gesteld over aanvullende documenten op grond van artikel 2, zevende lid, wat vrijheid geeft in hoe hier mee om te gaan.

Wat gebeurt er als het vergunningsproces dat in Artikel 5 genoemd wordt langer duurt dan de voorziene (60) dagen? In hoeverre worden hierbij gerechtelijke procedures meegenomen? Wat bedoelt de Commissie met de verwijzing in overweging 16 naar «oneigenlijk gebruik van procesrecht»? Hoe kan een «centraal contactpunt» garanderen dat het binnen 15 dagen aangeeft of de ingezonden documentatie compleet is als dit niet in de betreffende hoofdwetgeving is opgenomen?

Antwoord

Artikel 5, eerste lid, van het voorstel beoogt te bewerkstelligen dat de vergunningverlening voor defensiegereedheidsprojecten maximaal 60 dagen duurt, met de mogelijkheid eenmalig te verlengen met maximaal 30 dagen bij uitzonderlijke gevallen onder artikel 5, derde lid. Deze termijn is ongeveer in overeenstemming met de geldende Nederlandse wettelijke termijn voor het verlenen van een vergunning via de reguliere procedure. Gerechtelijke procedures vallen buiten deze termijn. Procedures die langer duren dan strikt noodzakelijk zijn onwenselijk en hebben directe negatieve effecten op de defensiegereedheid van de EU en de lidstaten. De Commissie heeft in het voorstel verder aangegeven dat onder andere gerechtelijke procedures over defensiegereedheidsprojecten, die na de vergunningverlening kunnen volgen, als urgent moeten worden beschouwd. Het kabinet kan niet speculeren over de betekenis van oneigenlijk gebruik van het procesrecht. Het nog in te richten centrale contactpunt zal de juiste en voldoende capaciteit moeten hebben om die dwingende termijn in de verordening te garanderen. De verordening is na vaststelling rechtsreeks geldig.

In artikel 6 wordt verwezen naar geldend Unierecht. Ook overweging 10 geeft aan dat de huidige wetgeving geldig blijft. Hoe is dit te rijmen met het feit dat er geen «without prejudice» clausules in de verordening zijn opgenomen? Is het kabinet van plan hierom te vragen? Begrijpen de leden van de Volt-fractie het goed dat deze verordening boven andere EU-wetgeving staat volgens het «lex posterior derogat legi priori»-beginsel? In hoeverre is het voorliggende voorstel compatibel met de Omgevingswet?

Antwoord

Gewijzigde geopolitieke omstandigheden vergen beleids- en wetswijzigingen. Het recht is in die zin niet in steen gebeiteld en wordt al gelang de omstandigheden regelmatig aangepast. Dat geldt ook voor het EU-recht. Zoals blijkt uit het voorstel en door uw fractie wordt beaamd, blijven relevante EU-regels van kracht, evenals bijvoorbeeld nationale kortere termijnen voor vergunningverlening indien die al bestaan. Het kabinet acht de beoogde versnelling noodzakelijk en mogelijk ook in relatie tot of in de Omgevingswet.

Dan hebben de leden van de Volt-fractie een aantal vragen over de EU-verordening aangaande het faciliteren van defensie-investeringen en – voorwaarden voor de defensie-industrie. Vallen dual-use goederen ook onder deze verordening?

Antwoord

De ontwerpverordening over defensiegereedheid en het faciliteren van defensie-investeringen en voorwaarden voor de defensie-industrie bevat amendementen op de REACH-verordening over chemische stoffen, de indeling etikettering en verpakkingen-verordening (CLP), de verordening over Biociden, de POP-verordening (inzake persistente organische verontreinigende stoffen) en de EDF-verordening (inzake het Europees Defensiefonds). De regelgeving over chemische stoffen staat los van militaire of dual-use goederen. Voor wat betreft het EDF kan financiering worden aangevraagd voor dual-use onderzoek of ontwikkelingen. De amendementen uit het Commissievoorstel raken hier niet aan.

Artikel 5 en overweging 8 spreken over indirect beheer. Moet in dat geval de verordening niet duidelijk aangeven aan wie dit indirect beheer wordt gegeven of wat de aanwijzingsprocedure daarvoor is? Met deze verordening geeft de EU invulling aan haar competentie voor wetgeving binnen de Unie. Dat geeft de EU daarmee ook de verplichting extern op dit vlak op te treden. Kunt u aangeven op welke wijze de Europese Commissie hier vorm denkt aan te geven? Zal zij daarbij gebruik maken van Artikel 218(9) TFEU?

Antwoord

Er zijn twee vormen van indirect management: indirect management van Commissie-subsidies en indirect management van het project en cofinanciering van de lidstaten. Hoewel de Commissie in het eerste geval indirect management van de subsidie kan beleggen bij organisaties zoals de Organisation Conjointe de Coopération en matière d’Armement (OCCAR) of het Europees Defensieagentschap (EDA), kan de Commissie geen uitspraken doen over het management van het project namens de lidstaten. Dit is afhankelijk van verschillende factoren, zoals capaciteit bij de lead-nation, type, volume en rubricering van het EDF-project, of het wenselijk is om dit project in indirect management te beleggen bij een derde organisatie vanuit de lidstaten. Daarnaast dient er ook voldoende capaciteit bij de betreffende organisaties beschikbaar te zijn om het project te kunnen managen. Tot slot zijn er extra kosten verbonden met het beleggen van management bij een derde organisatie, of dienen lidstaten eigen personeel aan deze organisaties aan te dragen ter uitvoering van het project.

Om deze redenen is het ingewikkeld om op voorhand dit indirect management al vast te leggen. In zijn algemeenheid is Nederland een voorstander van indirect management door een EDA of OCCAR, aangezien beide gelden (subsidie vanuit de Commissie en cofinanciering vanuit de lidstaten) bij een organisatie gelegd worden en er effectief onderhandeld kan worden met de industrie over de voorwaarden. Met de wijzigingen in de Omnibus vergroot de Commissie de mogelijkheid om indirect management toe te passen onder het EDF. De daadwerkelijke toewijzing zal per geval dienen plaats te vinden, afhankelijk van de verschillende factoren van het traject. Toewijzing van dit indirect management wordt door de lidstaten besloten en, indien al mogelijk, vooraf vastgelegd in het jaarlijkse werkprogramma.

Het kabinet heeft op dit moment ook een internetconsultatie lopen over de «Wet op de defensiegereedheid» (Wodg). In hoeverre zijn de bepalingen van de EU-verordeningen en de EU-richtlijn meegenomen in dit voorstel van wet, zo vragen de leden van de Volt-fractie.

Antwoord

Gelet op de stand van de voorstellen en de lopende onderhandelingen in Brussel kunnen geen concrete bepalingen worden meegenomen in de concept wet op de defensiegereedheid.


X Noot
1

Samenstelling:

Marquart Scholtz (BBB), Goossen (BBB), Van Gasteren (BBB), Karimi (GroenLinks-PvdA), Roovers (GroenLinks-PvdA), Crone (GroenLinks-PvdA), Martens (GroenLinks-PvdA), Thijssen (GroenLinks-PvdA), Petersen (VVD) (voorzitter), Vogels (VVD), Van Ballekom (VVD), Van Toorenburg (CDA), Prins (CDA), Croll (D66), Van Strien (PVV), Nicolaï (PvdD), Van Bijsterveld (JA21), Van Apeldoorn (SP), Huizinga-Heringa (CU) (1e ondervoorzitter), Dessing (FVD) (2e ondervoorzitter), De Vries (SGP), Hartog (Volt), Van Rooijen (50PLUS), Van der Goot (OPNL), Van de Sanden (Fractie-Van de Sanden), Walenkamp (Fractie-Walenkamp), Visseren-Hamakers (Fractie-Visseren-Hamakers)

X Noot
2

COM(2025)820,821,822,823, gepubliceerd op 17 juni 2025. Zie ook dossier E250014 op www.europapoort.nl.

X Noot
3

Kamerstukken I, 2024–2025, 36 741, D.

X Noot
4

Idem, blz. 7.

X Noot
5

Idem, blz. 8.

X Noot
6

Idem, blz. 5.

X Noot
7

Idem, blz. 3–4.

X Noot
8

Idem, blz. 9.

X Noot
9

COM(2025)821 NL

X Noot
10

Idem, blz. 8.

X Noot
11

Idem, blz. 12.

X Noot
12

Idem, blz. 9.

X Noot
13

COM(2025)822, NL.

Naar boven