Kamerstuk
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
|---|---|---|---|
| Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2024-2025 | 36725-VIII nr. G |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
|---|---|---|---|
| Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2024-2025 | 36725-VIII nr. G |
Ontvangen 4 september 2025
Hierbij bieden wij u de nota naar aanleiding van het verslag inzake het bovenvermelde voorstel aan. Daarnaast sturen we bijgaand twee bijlagen mee die verband houden met de gegeven antwoorden. Het gaat hierbij om:
1. Het Rapport van de Commissie «onderzoek niet-humane primaten»
2. De kamerbrief Dierproeven van 11 april jongstleden
De vragen over het amendement Kostić c.s. over middelen voor het verminderen van apenproeven zijn mede namens de Staatssecretaris van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur (LVVN) beantwoord.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap a.i., S.Th.M. Hermans
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M.L.J. Paul
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG
De regering heeft met belangstelling kennisgenomen van het verslag van de Eerste Kamer over de wijziging van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2025 (wijziging samenhangende met de Voorjaarsnota). De leden van de fracties BBB, VVD, CDA, PvdD en de SGP hebben enkele vragen gesteld aan de regering. Deze vragen worden hieronder behandeld. De oorspronkelijke tekst van het verslag is integraal opgenomen in deze nota en cursief weergegeven. Na de vragen volgt telkens de reactie van de regering.
Bij het plenaire debat in de Eerste Kamer op 25 maart 2025 over de Begrotingsstaten Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 2025 (36 600 VIII) gaf de Minister van Onderwijs Cultuur en Wetenschap aan zich te willen inspannen voor het herstel van vertrouwen tussen het ministerie en onderwijsinstellingen.1 De leden van de CDA-fractie hechten groot belang aan het bevorderen van vertrouwen, zowel op het menselijke als het institutionele vlak.
Tegen die achtergrond constateren de leden van de CDA-fractie met zorg dat in de voorliggende suppletoire begroting opnieuw sprake is van een flinke bezuiniging, ondanks gemaakte afspraken. Zij vragen de regering hoe deze bezuiniging moet worden geduid in het licht van de door de Minister uitgesproken ambitie om het vertrouwen te herstellen. In hoeverre acht de regering deze extra bezuiniging verenigbaar met voornoemde ambitie om actief te werken aan herstel van de relatie met het veld? Ziet de regering het risico dat hiermee juist nieuwe schade wordt toegebracht aan het reeds broze vertrouwen, ditmaal bij het voortgezet onderwijs? Op welke wijze heeft de regering het veld betrokken bij de totstandkoming van deze aanpassing van de begroting 2025, en hoe is daarbij recht gedaan aan de zorgen en verwachtingen van de instellingen zelf?
In de Voorjaarsnota zijn keuzes gemaakt om uiteenlopende maatschappelijke opgaven en politieke opgaven mogelijk te maken. Zo is onder meer rijksbreed de helft van de prijsbijstelling ingehouden. Ook is een deel van de rekening specifiek bij OCW neergelegd door het afschaffen van de onderwijskansenregeling. Hierbij is het veld niet betrokken. Tijdens de debatten in de Tweede Kamer over de Eerste Suppletoire Begroting van OCW hebben de Minister van Financiën en de bewindspersonen van OCW toegezegd zich in te spannen voor een passende oplossing voor het afschaffen van de onderwijskansenregeling. Het parlement wordt hier op Prinsjesdag over geïnformeerd.
Ook heeft het kabinet vele gesprekken gevoerd met vertegenwoordigende partijen en met schoolbesturen en (onderwijs)instellingen, leerlingen, studenten en docenten in het funderend onderwijs, het middelbaar beroepsonderwijs, het hbo en het wo om hun zorgen en verwachtingen te bespreken. Het kabinet blijft zich inzetten voor een goede en duurzame samenwerking met partijen uit het veld.
De leden van de CDA-fractie constateren dat er een motie is aangenomen in de Tweede Kamer om bezuinigingen op de onderwijskansenregeling te heroverwegen.2 De leden van de CDA-fractie nemen geen genoegen met een heroverweging. De leden van de CDA-fractie vragen de regering of zij kan toezeggen dat de bezuiniging zo snel mogelijk wordt teruggedraaid en de dekking vervolgens gezocht zal worden buiten de onderwijsbegroting. Wanneer kan dit op zijn vroegst?
Tijdens de debatten in de Tweede Kamer over de Eerste Suppletoire Begroting van OCW hebben de Minister van Financiën en de bewindspersonen van OCW toegezegd zich in te spannen voor een passende oplossing voor het afschaffen van de onderwijskansenregeling. Het parlement wordt hier op Prinsjesdag over geïnformeerd.
Verder vragen de leden van de CDA-fractie aan de regering om te reflecteren op de problemen die zullen ontstaan bij de uitvoering van het onderwijskansenbeleid of het beleid voor gelijke kansen, als gevolg van de voorgenomen bezuiniging op de onderwijskansenregeling. Zij wijzen in dit verband op de volgende problemen: dat er geen onderwijsondersteuners meer zijn, geen vak ondersteuning, geen kleinere klassen, geen huiswerklounges voor kwetsbare leerlingen, geen praktijkpleinen waar leerlingen met begeleiding vaardigheden kunnen oefenen, geen maatwerkuren, minder ondersteuning en geen kansengelijkheid voor deze duizenden kwetsbare leerlingen.
Het afbouwen van de onderwijskansenregeling is uiteraard niet zonder consequenties. De structurele bekostiging uit de onderwijskansenregeling wordt door scholen ingezet voor maatregelen om onderwijsachterstanden tegen te gaan, zoals extra ondersteuning, extra onderwijstijd en kleinere klassen. Dit zijn bewezen effectieve interventies. Zonder de onderwijskansenregeling ontvangen scholen geen aanvullende middelen meer voor dit doel. Tijdens de debatten in de Tweede Kamer over de Eerste Suppletoire Begroting van OCW hebben de Minister van Financiën en de bewindspersonen van OCW toegezegd zich in te spannen voor een passende oplossing voor het afschaffen van de onderwijskansenregeling.
De fractieleden van de SGP zien dat er bezuinigd wordt op de onderwijskansenregeling. Dit raakt de onderwijskwaliteit en kansen voor kwetsbare kinderen, aldus deze leden. De fractieleden van de SGP vragen wanneer de bezuinigingen voor scholen ingaan als het wetsvoorstel wordt aangenomen. Wat betekent deze bezuiniging concreet voor onderwijsinstellingen en wat is de bandbreedte voor het budgettaire effect? Kunnen scholen dezelfde onderwijskwaliteit blijven leveren na deze bezuiniging en hoe wordt gewaarborgd dat leerlingen voldoende persoonlijke aandacht krijgen indien er ontslagrondes komen? Komt hiermee de bestaanszekerheid van scholen in het geding? Zij vragen verder of er een «ingroeipad» is waardoor scholen zich kunnen voorbereiden op de bezuiniging. Tot slot vragen de fractieleden van de SGP in dit verband of de bezuiniging er mogelijk voor zorgt dat scholen eerder aangegane juridische verplichtingen niet meer gestand kunnen doen en wat de effecten daarvan zijn.
In 2025 ontvangen 470 scholen voor voortgezet onderwijs voor één of meer vestigingen in totaal € 177 miljoen aanvullende bekostiging (prijspeil 2024) vanuit de onderwijskansenregeling. Gemiddeld komt dit neer op circa € 380.000 per school. Hoe zwaarder de risico’s op achterstanden binnen de populatie van een school zijn, hoe hoger het bedrag dat een school ontvangt. Dit kan oplopen tot meer dan 10% van de totale bekostiging die een school ontvangt.
De onderwijskansenregeling voorziet in een behoefte en draagt bij aan de bestrijding van armoede, aldus de fractieleden van de SGP. Zij vragen de regering hoeveel gezinnen worden geraakt door het schrappen van deze regeling. Welk effect heeft deze regeling op de gezinsportemonnee nu kwetsbare gezinnen zelf moeten voorzien in schoolmaterialen waarvoor zij onvoldoende geld hebben? Zorgt het schrappen van deze regeling ervoor dat minder kinderen met succes het voortgezet onderwijs afronden? Als dat zo is, welke groep kinderen betreft dit dan?
Het is niet bekend hoeveel gezinnen geraakt worden als de onderwijskansenregeling wordt afgeschaft of welke gevolgen dit heeft voor het succesvol kunnen afronden van het voortgezet onderwijs. Wel weten we dat in 2025 470 scholen met in totaal 894 vestigingen in aanmerking komen voor middelen uit de onderwijskansenregeling. Het totale aantal leerlingen op deze vestigingen is circa 453.000 op basis van de definitieve bekostigingstelling op 1 oktober 2023. Dit betreft vooral leerlingen in het vmbo. Niet voor al deze leerlingen geldt echter dat er sprake is van een risico op een onderwijsachterstand. Bovendien bepalen scholen zelf welke leerlingen ze welke ondersteuning bieden.
De structurele bekostiging uit de onderwijskansenregeling wordt door scholen ingezet voor maatregelen om onderwijsachterstanden tegen te gaan, zoals extra ondersteuning, extra onderwijstijd en kleinere klassen.
Scholen kunnen de middelen ook gebruiken voor materiële ondersteuning zoals laptops. Hierdoor kan het zijn dat door de bezuiniging de kosten voor ouders stijgen. Dit mag echter nooit een belemmering zijn voor leerlingen om volwaardig deel te kunnen nemen aan het verplichte onderwijsprogramma. Scholen kunnen ouders daarnaast wijzen op ondersteuning vanuit bijvoorbeeld de gemeente of stichting Leergeld.
De leden van de fractie van de BBB benutten graag de gelegenheid om aan de regering enkele vragen te stellen over het Biomedical Primate Research Center (BPRC) in Rijswijk en vergelijkbare onderzoekscentra.
De leden van de fractie van de BBB merken op dat het amendement Kostić c.s.4 verstrekkende gevolgen heeft binnen het BPRC en vergelijkbare onderzoekscentra. Vanaf 2025 wordt een deel van de middelen specifiek bedoeld voor de ontwikkeling van proefdiervrije methoden, met een geleidelijke verhoging tot het volledige subsidiebedrag in 2030. Na 2030 komt er een duidelijke grens te liggen aan reguliere financiering voor onderzoek dat primaten in apenproeven betrekt, waardoor onderzoekscentra actief alternatieve financiering moeten zoeken.
Dit besluit heeft vanuit patiëntenorganisaties (onder andere de VSOP – Patiëntenkoepel voor zeldzame en genetische aandoeningen) en de wetenschap (onder andere de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW) en de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU)) tot vele reacties geleid. Ook biotechbedrijven maken zich zorgen. Zo betoogt Hollandbio dat alternatieven voor apenonderzoek in veel gevallen nog niet volledig gevalideerd of toepasbaar zijn voor complexe immuunreacties of neurologische processen. Apenonderzoek speelt momenteel een sleutelrol in het afronden van preklinisch onderzoek (voor vaccins en therapieën), onderzoek naar neurodegeneratieve ziekten zoals Parkinson en Alzheimer, het begrijpen van langdurige effecten van infecties (bijvoorbeeld long covid), het behouden van pandemische paraatheid en strategische autonomie op het gebied van geneesmiddelenontwikkeling.
Het BPRC is het grootste primatenonderzoekscentrum in Europa, en er werken circa 110 mensen. Tot 1994 was het deel van TNO, maar werd daarna een zelfstandige stichting. Publiek is verder bekend dat het BPRC ook onderzoek doet naar aids, malaria, hepatitis, tuberculose, en auto-immuunziekten zoals reuma, aldus de leden van de BBB.
De leden van de fractie van de BBB in de Eerste Kamer is opgevallen dat over het amendement Kostić c.s.5 in de Tweede Kamer voorafgaand aan de stemming geen inhoudelijk debat is gevoerd. De waarschuwing van de Minister van Onderwijs Cultuur en Wetenschap in de Tweede Kamer, mede namens de Minister van Volksgezondheid Welzijn en Sport, waarin hij stelt dat de praktische uitvoering «funest» zou zijn voor het gezondheidsonderzoek én het dierenwelzijn, onderstreept de complexiteit van deze beleidswijziging.6 Er is dus geen sprake geweest van een breed afgewogen besluit op basis van uitvoeringstoetsen, wetenschappelijke evaluaties of een debat over proportionaliteit, effectiviteit en uitvoerbaarheid, zo stellen de leden van de BBB-fractie.
Voorgaande noopt de leden van de BBB-fractie met betrekking tot het amendement Kostić c.s.7 een oproep aan de regering (en de Tweede Kamer) om:
a. De OCW-begroting op dit punt aan te houden of een novelle te vragen waarin het amendement wordt heroverwogen;
b. Een inhoudelijk debat te voeren over de uitvoering en ethiek van primatenonderzoek, bij voorkeur in samenhang met de eerder aangekondigde beleidsreactie op het rapport van de Commissie-Bijker;
c. Te streven naar een realistische transitie naar proefdiervrije innovaties, met behoud van onderzoekscapaciteit met proefdieren waar dit (nog) noodzakelijk is voor volksgezondheid, geneesmiddelenontwikkeling en pandemische paraatheid.
De leden van de BBB-fractie vragen de regering om een reactie op deze oproep. Kan de regering zich in deze oproep vinden?
Wij kunnen ons goed vinden in de oproep van de BBB-fractie en blijven ons inzetten voor het veilig en zo snel mogelijk afbouwen van het aantal proeven met niet-humane primaten (NHP). Allereerst gaan we in op de formele status van het amendement en daarna op de inhoud.
Het BPRC-bedrag in de door de bewindslieden van OCW ingediende begrotingsstaat en de toelichting daarop is door het amendement Kostić c.s.8 niet veranderd. Een wijziging van de begrotingsstaat betekent een hogere of lagere vaststelling van het bedrag. De bedoeling van de indieners was echter de toelichting behorende bij het bedrag van het BPRC aan te passen en daarmee een deel van de nog te verstrekken subsidie te oormerken voor «alternatieven voor dierproeven». Een amendement kan echter alleen onderdelen van een wetsvoorstel wijzigen. Een memorie van toelichting is geen element van een wetsvoorstel9 en kan niet door een amendement worden gewijzigd. Dit geeft ook de Algemene Rekenkamer aan in haar brief van 3 april 2025 over de consequenties van en het handelingsperspectief bij een verworpen begroting.10
Gelet hierop heeft het amendement Kostić c.s. de werking van een motie. Het aanhouden van de OCW-begroting op dit punt of het indienen van een novelle, die dient ter verbetering of aanvulling van een wetsvoorstel, is dan ook niet nodig. Dat neemt niet weg dat er een politieke wens is uitgesproken in de toelichting van het amendement, namelijk de wens om het aantal proeven met NHP zo snel mogelijk, en veilig af te bouwen. Wij delen deze wens. Het kabinet is ervan overtuigd dat de toekomst proefdiervrij moet zijn. Het pad daar naartoe moet veilig worden bewandeld. Hierover gaan we graag met de Tweede Kamerleden inhoudelijk in gesprek tijdens het commissiedebat van 2 oktober over dieren buiten de veehouderij en dierproeven. Het lijkt ons verstandig het Rapport van de Commissie «onderzoek niet-humane primaten» bij dat gesprek te betrekken (zie bijlage 1), net als de brief van 11 april jongstleden11 (zie bijlage 2).
Het pad naar een proefdiervrije toekomst moet veilig zijn en zorgvuldig worden bewandeld. Die zorgvuldigheid betekent dat er door een commissie een onafhankelijk onderzoek is gedaan naar de mogelijkheid om het aantal proeven op niet-humane primaten (NHP) verder te verlagen, zonder dat dit gevolgen heeft voor het onderzoek dat strikt noodzakelijk is voor de bestrijding van levensbedreigende ziekten en uitbraken van infectieziekten die de volksgezondheid bedreigen. Op basis van dit onderzoek heeft het kabinet ervoor gekozen dat Nederland voor de komende vijf jaar de beschikking wenst te houden over een onafhankelijk primatencentrum en het aantal (proeven met) NHP niet verder zal inperken. Het kabinet acht dit noodzakelijk voor de bestrijding van levensbedreigende ziektes en uitbraken van infectieziekten die de volksgezondheid bedreigen, omdat proefdiervrije modellen nog niet het volledige inzicht kunnen bieden in de complexe menselijke biologie en ziekteprocessen. Wij begrijpen dan ook de terechte zorgen die geuit zijn door patiëntenorganisaties, wetenschappers en de industrie naar aanleiding van het amendement Kostic c.s.
Wij zetten ons de komende periode, nog sterker dan de afgelopen jaren, in voor de ontwikkeling van proefdiervrije onderzoeksmodellen. Om ervoor te zorgen dat een bepaalde dierproef overbodig is, moet er een gevalideerde proefdiervrije methode bestaan. Daarom investeert het kabinet volop in validatie van proefdiervrije methodes om onder andere via de investering in het Centrum voor proefdiervrije biomedische translatie (sinds kort onder de naam Ombion12), waar met een investering van € 124,5 miljoen uit het Nationaal Groeifonds een centrum wordt opgezet voor het ontwikkelen, valideren en vermarkten van proefdiervrije technieken voor geneesmiddelontwikkeling. Ook is er een subsidieoproep binnen de Nationale Wetenschapsagenda in voorbereiding, en investeert ZonMw in validatie in opdracht van het kabinet. Op die manier werkt het kabinet aan de implementatie van proefdiervrije innovaties en worden dierproeven op termijn meer en meer overbodig. Deze investeringen zullen de transitie zeker versnellen maar door de onvoorspelbaarheid van wetenschappelijke ontwikkelingen kan niet bepaald worden hoe veel sneller de transitie daardoor zal gaan en of in 2030 de dierproefvrije onderzoeksmethoden en computermodellen al voldoende ontwikkeld zijn om de rol van primatenproeven volledig over te nemen.
Ook starten we op korte termijn met de verkenning of organisatorische samenwerking en eventuele bundeling van NHP-onderzoek op enkele locaties in Europa haalbaar en wenselijk is, vanuit de gedachte dat dit kan leiden tot effectiever onderzoek, een verhoging van het dierenwelzijn naar het niveau van het BPRC en een reductie van het totale aantal NHP-experimenten in Europa.
Verder hebben de leden van de fractie van de BBB nog enkele concrete vragen aan de regering op het terrein van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. In de eerste plaats zijn zij benieuwd hoe de regering de gevolgen van het amendement Kostić c.s. concreet en transparant in beeld gaat brengen. Daarnaast vernemen zij graag welke wetenschappelijke onderzoeksprogramma’s (nationaal of in Europees consortia) door dit amendement ook onder druk komen te staan. Ook informeren zij welke gevolgen worden voorzien voor de Nederlandse pandemische paraatheid als het amendement wordt uitgevoerd, gezien de rol van primatenonderzoek in preklinisch vaccin- en virusonderzoek? Op welke andere onderzoeksterreinen worden gevolgen gezien? Hoe en wanneer wordt de Kamer geïnformeerd over de uitkomsten van een uitvoeringstoets of impactanalyse van dit besluit op (a) volksgezondheid, (b) dierenwelzijn, (c) de strategische kennispositie van Nederland, (d) afhankelijkheid van Nederland en Europa van andere landen voor medicijnontwikkeling en (e) mogelijkheden in bijzondere omstandigheden, zoals pandemieën?
NHP-onderzoek vindt in Nederland uitsluitend onder streng gereguleerde omstandigheden plaats, en enkel als geen gevalideerd alternatief voorhanden is. Er zijn volgens de commissie «onderzoek niet-humane primaten» specifieke overeenkomsten in anatomie, fysiologie, genetica, immunologie, ziekte-specifieke pathologie of gedrag tussen NHP en mensen, waardoor bepaalde menselijke ziekten goed in NHP kunnen worden onderzocht. Zo worden NHP gebruikt bij het ontwikkelen en reguleren van geneesmiddelen, omdat ze op een aantal kritische momenten in het ontwikkelingsproces van geneesmiddelen vooralsnog onmisbaar worden geacht door experts. Het budgetneutraal uitvoeren van de voorgestelde overheveling in toelichting van het amendement richting proefdiervrije onderzoeks- en testmethoden en de ontwikkeling van alternatieven voor dierproeven kan op dit moment helaas nog niet veilig. Het heeft onder andere aanzienlijke gevolgen voor wetenschappelijke consortia die onderzoek doen naar vaccinontwikkeling tegen infectieziekten zoals Covid-19, tuberculose, malaria en HIV, dengue en het West Nile virus en naar hersenaandoeningen zoals Alzheimer en Parkinson. Dit wordt bevestigd door een verkennende vragenlijst die is uitgezet onder levenswetenschappers in Nederland door de werkgemeenschap «Organisms in their environment», een platform van onderzoekers dat gevraagd en ongevraagd advies geeft aan de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO).13 227 wetenschappers hebben de enquête ingevuld. Hoewel slechts 10% procent van deze wetenschappers aangeeft zelf onderzoek te doen met NHP, verwacht 88% procent hinder voor onderzoek in hun vakgebied. Het gaat dan met name om wetenschappers in de virologie, immunologie, neurologie, oncologie, cardiologie en fysiologie. We vinden het aan de Nederlandse onderzoekers zelf om te bepalen welk onderzoek met NHP echt noodzakelijk is, na een zorgvuldige toetsing. Meer in algemene zin zijn we zeer terughoudend om vanuit de politiek te bepalen welk onderzoek wel of niet in Nederland plaatsvindt.
Het BPRC speelt een belangrijke rol binnen deze onderzoeksgebieden met een sterke reputatie en in samenwerking met nationale en internationale partners. Deze faciliteit stelt Nederland in staat om snel en onafhankelijk te reageren op pandemieën, wat ook bijdraagt aan de Europese pandemische paraatheid. Tijdens de Covid-19 pandemie kon Nederland, dankzij het BPRC en dankzij de beschikbaarheid van een eigen kolonie, in samenwerking met andere Nederlandse instellingen, in korte tijd een werkend SARS-CoV-2 model opzetten. Dit model werd gebruikt om meerdere vaccins en geneesmiddelen te testen zoals het Janssen-vaccin. Hiermee droeg het BPRC bij aan internationale inspanningen voor veilige en effectieve vaccins tegen SARS-CoV-2. Het BPRC beschikt daarnaast ook over een eigen Biosafety level(BSL)-3 lab voor veilig onderzoek naar infectieziektes die de volksgezondheid bedreigen.
Verplaatsing van dit type onderzoek naar landen buiten de EU leidt niet alleen tot een verlies van cruciale kennis en expertise, maar ook tot strategische afhankelijkheid van landen als de Verenigde Staten en China, waar dierenwelzijnsstandaarden ook nog eens duidelijk lager liggen. Nederland zou het risico lopen om haar onafhankelijkheid in het snel testen en ontwikkelen van geneesmiddelen en vaccins verliezen in crisissituaties. Het onderzoek naar infectieziekten zoals HIV en tuberculose staat op dit moment onder druk in de VS, waardoor er juist meer afhangt van instituten buiten de VS om voortgang te maken, zoals het BPRC. Kort gezegd komt het hierop neer: Nederland beschikt nu over de kennis, de mensen, de infrastructuur en de middelen om een wezenlijke bijdrage aan de gezondheidszorg en pandemische paraatheid te hebben, binnen een streng gereguleerd kader voor dierproeven en dierenwelzijn. Met dit amendement wordt deze positie ondermijnd. Daar maken patiëntenorganisaties, wetenschappers en bedrijfsleven zich terecht grote zorgen over.
Tot slot vragen de leden van de fractie van de BBB of de regering kan toezeggen dat er – vóór implementatie van de maatregelen naar aanleiding van het amendement – een onafhankelijke toetsing plaatsvindt, waarin alternatieven, uitvoerbaarheid en proportionaliteit worden gewogen.
De commissie «onderzoek niet-humane primaten» heeft verschillende scenario’s geschetst en heeft onder andere inzicht gegeven in de gevolgen van afbouw van proeven met NHP. Een extra rapport heeft daarom geen toegevoegde waarde. Het kabinet heeft de verschillende scenario’s gewogen en over het beleid voor de komende vijf jaar besloten. Hierover gaan we graag met de Tweede Kamerleden inhoudelijk in gesprek, tijdens het commissiedebat over dieren buiten de veehouderij en dierproeven dat gepland staat op 2 oktober.
De fractieleden van de VVD hebben naar aanleiding van het aangenomen amendement van het lid Kostić c.s. over middelen voor het verminderen van apenproeven14 de volgende vragen. Wat zijn de concrete gevolgen van het stopzetten van financiering voor primatenproeven voor lopend biomedisch onderzoek in Nederland, met name voor studies naar complexe ziekten zoals Alzheimer en infectieziekten, waarvoor primaten nu als essentieel worden beschouwd? Verder vragen zij in hoeverre diervrije onderzoeksmethoden, zoals organ-on-chip-technologie en computermodellen, voldoende ontwikkeld zijn om per 2030 de rol van primatenproeven volledig over te nemen, en welke investeringen er nodig zijn om deze transitie te versnellen.
Het stopzetten van de financiering voor het BPRC zal directe gevolgen hebben voor lopend biomedisch onderzoek in Nederland. NHP-onderzoek is voorlopig essentieel voor onderzoek naar infectieziekten zoals Covid-19, tuberculose, malaria en HIV, dengue en het West Nile virus en naar hersenaandoeningen zoals Alzheimer en Parkinson. Het stoppen van dit onderzoek kan ernstige gevolgen hebben voor (toekomstige) patiënten, andere onderzoeksgebieden en (Nederlandse) biotechnologische bedrijven. Het belang van onderzoek met NHP wordt bevestigd door een verkennende vragenlijst die is uitgezet onder levenswetenschappers in Nederland door de werkgemeenschap «Organisms in their environment», een platform van onderzoekers dat gevraagd en ongevraagd advies geeft aan NWO.15 227 wetenschappers hebben de enquête ingevuld. Hoewel slechts 10% procent van deze wetenschappers aangeeft zelf onderzoek te doen met NHP, verwacht 88% procent hinder voor onderzoek in hun vakgebied. Het gaat dan met name om wetenschappers in de virologie, immunologie, neurologie, oncologie en cardiologie en fysiologie. We vinden het aan de Nederlandse onderzoekers zelf om te bepalen welk onderzoek met NHP echt noodzakelijk is, na een zorgvuldige toetsing. Meer in algemene zin zijn we zeer terughoudend om vanuit de politiek te bepalen welk onderzoek wel of niet in Nederland plaatsvindt.
De commissie «onderzoek niet-humane primaten» stelt vast dat er nationaal en internationaal grote waardering is voor het BPRC als primatencentrum. Nederland levert een belangrijke bijdrage aan NHP-onderzoek binnen de EU. Nederland behoort – mede dankzij het BPRC – in termen van publicaties in de top 10 van meest productieve landen op het gebied van NHP-onderzoek in de afgelopen vijf jaar.
Nederland heeft ook een aanzienlijke bijdrage geleverd aan het SARS-CoV-2-onderzoek. Het wegvallen van deze capaciteit belemmert niet alleen de voortgang, maar ook de internationale samenwerking waarin Nederland nu vooroploopt. Zo is het BPRC betrokken bij een traject naar een nieuwe behandeling voor Parkinson16 en een studie naar een innovatieve beenmergbehandeling zonder chemotherapie, dat vooral van groot belang is voor kinderen.17 Eerder heeft het BPRC onderzoek gedaan naar auto-immuunziekten en ontstekingsziekten, maar heeft het ook een bijdrage geleverd aan het transplantatieonderzoek van organen en weefsels en het voorkomen van afstotingsreacties. Door de kennis die mede door het NHP-onderzoek is verkregen zijn transplantaties verbeterd en inmiddels toepasbaar in de kliniek. Ook speelt het BPRC een belangrijke rol in het onderzoek naar de langetermijneffecten van Covid-19 binnen het Post Covid Netwerk Nederland (PCCN).
Zoals ook benoemd staat in het rapport van de commissie «onderzoek niet-humane primaten» is wetenschappelijke ontwikkeling niet op voorhand te voorspellen. Omdat een dierproef en een proefdiervrije methode nooit precies hetzelfde meten, kunnen dierproeven niet zomaar één op één vervangen worden. Binnen de wetenschap verschillen daarnaast de inzichten over hoe snel diervrije onderzoeksmethoden primatenproeven kunnen vervangen. Tijdens de door de commissie «onderzoek niet-humane primaten» gehouden consultatie onder New-Approach Methodologies (NAM)-onderzoekers bleek dat in de nabije toekomst significante NAM-ontwikkelingen te verwachten zijn, maar ook dat de verwachting is dat NHP-proeven voorlopig nog noodzakelijk zullen blijven.
Om ervoor te zorgen dat een bepaalde dierproef overbodig is, moet er een gevalideerde proefdiervrije methode bestaan. Daarom investeert het kabinet volop in validatie van proefdiervrije methodes om onder andere via de investering in het Centrum voor proefdiervrije biomedische translatie (sinds kort onder de naam Ombion18), waar met een investering van € 124,5 miljoen uit het Nationaal Groeifonds een centrum wordt opgezet voor het ontwikkelen, valideren en vermarkten van proefdiervrije technieken voor geneesmiddelontwikkeling. Ook is er een subsidieoproep binnen de Nationale Wetenschapsagenda in voorbereiding, en investeert ZonMw in validatie in opdracht van het kabinet. Op die manier werkt het kabinet aan de implementatie van proefdiervrije innovaties en worden dierproeven op termijn meer en meer overbodig. Deze investeringen zullen de transitie zeker versnellen maar door de onvoorspelbaarheid van wetenschappelijke ontwikkelingen kan niet bepaald worden hoe veel sneller de transitie daardoor zal gaan en of in 2030 de dierproefvrije onderzoeksmethoden en computermodellen al voldoende ontwikkeld zijn om de rol van primatenproeven volledig over te nemen. In de brief van 11 april19 hebben we aan de Tweede Kamer toegezegd om over vijf jaar opnieuw een onafhankelijk onderzoek te laten doen naar de mogelijkheid om het aantal proeven met NHP verder te verlagen, zonder dat dit gevolgen heeft voor het onderzoek dat strikt noodzakelijk is voor de bestrijding van levensbedreigende ziekten en uitbraken van infectieziekten die de volksgezondheid bedreigen.
Ook vragen de fractieleden van de VVD wat de impact is van het stopzetten van financiering voor instellingen zoals het BPRC op werkgelegenheid en de positie van Nederland als centrum voor biomedisch onderzoek. Hoe weegt de regering de ethische bezwaren tegen primatenproeven afgezet tegen de mogelijke vertraging in medische doorbraken, en is er een plan om ethische richtlijnen voor diervrij onderzoek verder te standaardiseren? Tot slot vragen zij hoe dit amendement zich verhoudt tot wetgeving en onderzoekspraktijken in andere EU-landen, en welke maatregelen er worden genomen om te voorkomen dat primatenproeven naar landen met minder strenge regels worden verplaatst.
De verwachting is dat de komende jaren in Europa fors wordt geïnvesteerd in biotechnologie, in het kader van strategische autonomie. Om daar als Nederland van te profiteren is het van belang dat de juiste faciliteiten, kennis en industrie aanwezig zijn. Het stoppen van het BPRC betekent dan ook een fors verlies van banen in biomedisch onderzoek in Nederland. Het BPRC is een gerenommeerd instituut en is dankzij haar samenwerking met diverse partners in Nederland en Europa betrokken bij meerdere studies en het ontwikkelen en testen van nieuwe behandelmethodes. Ze levert hierbij unieke expertise, faciliteiten en modellen die elders binnen Europa beperkt beschikbaar zijn. De commissie «onderzoek niet-humane primaten» heeft aangegeven dat Nederland een belangrijke bijdrage levert aan NHP-onderzoek binnen de EU. Zo was Nederland betrokken bij 64% van het gepubliceerde NHP-onderzoek in de EU in 2021. Deze positie gaat dan verloren.
Voor onderzoek met dierproeven is binnen de EU geharmoniseerde wetgeving van kracht (EU richtlijn 2010/63/EU).20 Voor onderzoek specifiek met niet-humane primaten zijn er binnen de hele EU aanvullende strengere maatregelen van kracht:
• In procedures mogen alleen dieren worden gebruikt die zelf nakomelingen zijn van in gevangenschap gefokte dieren of die afkomstig zijn van fokkolonies die zichzelf in stand houden.
• Voor niet-menselijke primaten moet vanaf de geboorte een individueel levensloopdossier worden bijgehouden.
• Hiervoor dienen de dieren op de minst pijnlijke wijze van een permanent individueel merkteken te worden voorzien.
• De mogelijke vervanging van het gebruik van proefdieren, en met name van niet-menselijke primaten, prioritair aan de orde te zijn.
• Fokkers, leveranciers en gebruikers van niet-menselijke primaten worden minstens eenmaal per jaar geïnspecteerd. (In tegenstelling tot andere proefdieren, daarbij wordt 1/3 van de gebruikers per jaar geïnspecteerd).
• Alle projecten waarbij niet-menselijke primaten worden gebruikt, worden aan een beoordeling achteraf onderworpen.
• EU-lidstaten kunnen besluiten een vereenvoudigde administratieve procedure in te voeren voor projecten die bepaalde specifieke procedures omvatten, niet-menselijke primaten zijn hiervan uitgesloten. Een vereenvoudigde administratieve procedure is bij gebruik van NHP dus niet toegestaan.
• EU-lidstaten verzamelen jaarlijks statistische gegevens over het gebruik van dieren in procedures en maken deze openbaar, met inbegrip van gegevens over de werkelijke ernst van de procedures en over de herkomst van de in procedures gebruikte niet-menselijke primaten en de soorten waartoe deze behoren.
Door geharmoniseerde wetgeving wordt gewaarborgd dat binnen alle EU-lidstaten dezelfde eisen gelden. Maatregelen om te voorkomen dat gebruikers van onderzoek op NHP dat onderzoek (laten) doen in landen buiten de EU zijn er niet, dat is de vrije marktwerking. De Centrale Commissie Dierproeven (CCD) maakt in het proces van vergunningverlening voor alle onderzoeksaanvragen met proefdieren een ethische afweging of het belang van het onderzoek opweegt tegen het ongerief dat aan het proefdier wordt berokkend. Er zijn niet direct ethische richtlijnen voor onderzoek met proefdiervrije methoden. Wel werken verschillende internationale gremia aan validatie, acceptatie en standaardisatie van proefdiervrije methoden. Deze validatie gebeurt in het kader van opname van deze methoden in richtlijnen van internationale autoriteiten zoals de European Chemicals Agency (ECHA) voor veiligheid van chemicaliën, European Food Safety Authority (EFSA) voor voedselveiligheid en European Medicines Agency (EMA) voor veiligheid van medicijnen. Op initiatief van Nederland heeft de Milieuraad de Europese Commissie opgeroepen een Europese testmethode en -validatiestrategie te ontwikkelen om te komen tot een planmatige aanpak.
We vinden het van belang dat we in Nederland een bijdrage leveren aan het bestrijden van levensbedreigende ziekten bij patiënten en dat we de bevolking beschermen tegen infectieziekten. Vanwege de ethische bezwaren zijn dierproeven alleen toegestaan als er geen andere onderzoeksmethode beschikbaar is en na zorgvuldige en onafhankelijke toetsing door Dierexperimentencommissies (DEC’s) en de CCD. Andere EU-landen moeten zich ook houden aan de Europese Dierproevenrichtlijn, maar in landen als de Verenigde Staten en China, waar het merendeel van het NHP-onderzoek plaatsvindt, gelden andere welzijnsstandaarden. Het rapport van de commissie «onderzoek niet-humane primaten» laat zien dat de waardering van het BPRC niet alleen toeziet op het wetenschappelijk onderzoek dat daar wordt gedaan, maar ook op de kwaliteit van de fok en huisvesting van de kolonie. Het BPRC volgt de verdergaande richtlijnen van het Britse 3RCentre.21 Als de voorgestelde overheveling in de toelichting van het amendement richting proefdiervrije onderzoeks- en testmethoden en de ontwikkeling van alternatieven voor dierproeven budgetneutraal wordt uitgevoerd, dan verplaatst het NHP-onderzoek naar plekken buiten Nederland en indien dit buiten de EU is, mogelijk naar plekken waar een lagere standaard voor dierenwelzijn geldt. Daarnaast komt Nederland in een ethisch lastig uitlegbare positie als we geen NHP-onderzoek meer doen, maar nog wel gebruik wensen te maken van geneesmiddelen waarvoor in het buitenland proeven met NHP zijn uitgevoerd. Met het BPRC hebben we in Nederland juist een toonaangevende onderzoeksfaciliteit, die internationaal gezien vooroploopt op het gebied van dierenwelzijn.
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het amendement van het lid Kostić,22 dat substantiële inhoudelijke voorwaarden stelt aan de subsidierelatie tussen het Ministerie van Onderwijs Cultuur en Wetenschap en het BPRC. De leden hebben met belangstelling kennisgenomen van diverse signalen vanuit de medische en wetenschappelijke gemeenschap die wijzen op de verstrekkende en onwenselijke gevolgen van het amendement voor biomedisch onderzoek. De Minister heeft dit in zijn appreciatie in de Tweede Kamer ook erkend.23 Toch is het amendement aangenomen. De leden van de CDA-fractie maken zich hier grote zorgen over en hebben een aantal vragen. Kan de regering toelichten hoe de uitvoering van dit amendement zich verhoudt tot het belang van volksgezondheid, pandemische paraatheid en de ontwikkeling van geneesmiddelen bij ernstige aandoeningen zoals Parkinson, Alzheimer, long COVID, tuberculose en aids?
Het budgetneutraal uitvoeren van de voorgestelde overheveling in de toelichting van het amendement richting proefdiervrije onderzoeks- en testmethoden en de ontwikkeling van alternatieven voor dierproeven kan op dit moment helaas nog niet veilig. Er zijn verstrekkende gevolgen voor de volksgezondheid, pandemische paraatheid en de ontwikkeling van nieuwe therapieën. Hier gaan patiënten last van krijgen en het is niet voor niks dat patiëntenorganisaties zich zorgen maken. NHP-onderzoek is voorlopig essentieel voor onderzoek naar infectieziekten zoals Covid-19, tuberculose, malaria en HIV, dengue en het West Nile virus en naar hersenaandoeningen zoals Alzheimer en Parkinson. Zonder dit onderzoek loopt Nederland het risico om de snelle ontwikkeling van vaccins en nieuwe behandelmethodes te vertragen in tijden van crisis. Tijdens de COVID-19-pandemie bleek het BPRC van onschatbare waarde door het snel opzetten van een SARS-CoV-2 model, waarmee cruciale vaccins zoals dat van Janssen zijn getest. Dankzij de NHP-fokkolonie en onderzoekscapaciteit kan het BPRC veilig en snel onderzoek doen naar ernstige infectieziekten. Dit versterkt de pandemische paraatheid van Nederland en Europa, en verkleint de afhankelijkheid van buitenland.
Er zijn volgens de commissie «onderzoek niet-humane primaten» specifieke overeenkomsten in anatomie, fysiologie, genetica, immunologie, ziekte-specifieke pathologie of gedrag tussen NHP en mensen, waardoor bepaalde menselijke ziekten goed in NHP kunnen worden onderzocht. Zo worden NHP gebruikt bij het ontwikkelen en reguleren van geneesmiddelen, omdat ze op een aantal kritische momenten in het ontwikkelingsproces van geneesmiddelen vooralsnog onmisbaar worden geacht door experts. Verplaatsing van dit onderzoek naar landen als China of de Verenigde Staten, waar dierenwelzijnsstandaarden lager liggen en openheid in onderzoek niet vanzelfsprekend is, leidt tot verlies van controle, transparantie en autonomie voor Nederland. De Nederlandse kennispositie en haar vermogen om snel te reageren op gezondheidscrises komt hierdoor in het gedrang.
Europa beschikt slechts over een klein aantal gespecialiseerde primatencentra met een zelfstandige kolonie, en het Nederlandse BPRC neemt daarin een unieke plaats in. Het verlies van een centrum als het BPRC betekent niet alleen dat hoogwaardige kennis en expertise verloren gaan, maar ook dat Nederland afhankelijk wordt van internationale centra buiten de EU waar andere normen gelden op het gebied van dierenwelzijn en onderzoekspraktijken. Dit raakt onze strategische autonomie en brengt ons ook in een ethisch ingewikkelde positie dat we wel producten gebruiken die ontwikkeld zijn dankzij NHP-onderzoek, maar hier zelf geen bijdrage meer aan (willen) leveren.
De leden van de CDA-fractie vragen hoe het kabinet voorkomt dat door dit amendement onderzoek wegvalt zonder dat er reële en gevalideerde alternatieven beschikbaar zijn. Kan de regering toelichten hoe voorkomen wordt dat dit type onderzoek naar landen verschuift met lagere ethische standaarden en minder transparante regelgeving?
Het budgetneutraal uitvoeren van de voorgestelde overheveling in de toelichting van het amendement richting proefdiervrije onderzoeks- en testmethoden en de ontwikkeling van alternatieven voor dierproeven kan op dit moment helaas nog niet veilig. Het zou de facto betekenen dat binnen enkele jaren de kolonie binnen het BPRC wordt opgeheven. We kunnen dan niet voorkomen dat het onderzoek bij het BPRC verschuift naar landen buiten de EU met lagere ethische standaarden en minder transparante regelgeving. We kunnen dan ook niet voorkomen dat Nederland afhankelijk wordt van andere landen voor de pandemische paraatheid en ook niet dat de beste onderzoekers vertrekken naar andere landen. Verder kunnen we niet voorkomen dat er NHP worden geïmporteerd uit het buitenland voor NHP-onderzoek hier in Nederland. Gezien de Europese geharmoniseerde regelgeving voor dierproeven is een verbod op NHP-onderzoek in Nederland namelijk niet mogelijk. Organisaties, waaronder bedrijven, universiteiten en onderzoeksinstituten, hebben nog steeds de mogelijkheid om NHP te gebruiken, mits aan de wettelijke vereisten wordt voldaan en de plannen getoetst en goedgekeurd zijn door DEC’s en CCD. Daarnaast is het zeer aannemelijk dat de NHP worden geïmporteerd uit een fokkolonie waar een lagere standaard voor dierenwelzijn geldt dan bij het BPRC.
De leden van de CDA-fractie vragen of de regering bereid is om, mede gezien het ontbreken van debat en de mogelijke onuitvoerbaarheid van het amendement, met name op het gebied van de veilige afbouw, bij wijze van novelle of wijzigingsvoorstel terug te komen op de huidige invulling van dit onderdeel van de begroting. Zo nee, waarom niet? Mocht een novelle op korte termijn niet mogelijk zijn, is de regering dan bereid uitvoering van het amendement op te schorten om alsnog een veilige afbouw te kunnen garanderen?
Het is niet nodig om via een novelle terug te komen op de toelichting van het amendement Kostić c.s. Het amendement Kostić c.s. heeft de werking van een motie. Een amendement kan immers alleen een wetsvoorstel wijzigen. De Tweede Kamer kan ingrijpen door het bedrag in het artikel van de begrotingsstaat lager (of hoger) vast te stellen. Het amendement Kostić wijzigt het bedrag zelf echter niet. Een memorie van toelichting maakt geen onderdeel uit van een wetsvoorstel24 en kan daarmee niet door een amendement worden gewijzigd. Dit geeft ook de Algemene Rekenkamer aan in haar brief van 3 april 2025 over de consequenties van en het handelingsperspectief bij een verworpen begroting.25 Dat neemt niet weg dat er een politieke wens is uitgesproken in de toelichting van het amendement, namelijk de wens om het aantal proeven met niet-humane primaten (NHP) zo snel mogelijk, en veilig af te bouwen. Wij delen deze wens. Het kabinet is ervan overtuigd dat de toekomst proefdiervrij moet zijn. Het pad daar naartoe moet veilig worden bewandeld. Hierover gaan we graag met de Tweede Kamerleden inhoudelijk in gesprek, bijvoorbeeld tijdens het commissiedebat dat gepland staat op 2 oktober. Het lijkt ons verstandig het Rapport van de Commissie «onderzoek niet-humane primaten» bij dat gesprek te betrekken (zie bijlage 1), net als de brief van 11 april jongstleden26 (zie bijlage 2).
De leden van de fractie van de PvdD vragen de regering hoe de keuze van de Minister van Onderwijs Cultuur en Wetenschap27 voor scenario 3 van de Commissie-Bijker28 past bij eerdere uitspraken van de Tweede Kamer om het aantal proeven op niet-humane primaten af te bouwen?
De gehele Tweede Kamer heeft middels de motie Wassenberg29 de regering verzocht een onderzoek te laten doen – door onafhankelijke deskundigen – naar de mogelijkheid om het aantal proeven op NHP verder te verlagen, zonder dat dit gevolgen heeft voor het onderzoek dat strikt noodzakelijk is voor de bestrijding van levensbedreigende ziekten en uitbraken van infectieziekten die de volksgezondheid bedreigen. Dit is in lijn met de aangenomen motie Tielen30, waarin de regering is verzocht er zorg voor te dragen dat de afbouw van het aantal proeven met apen zorgvuldig gebeurt en niet mag leiden tot het in gevaar komen van de bestrijding van levensbedreigende ziekten en infectieziekten die de volksgezondheid in gevaar brengen.
Op basis van dit onderzoek heeft het kabinet geconstateerd dat het aantal proeven op NHP op dit moment niet verder kan worden verlaagd, zonder dat dit gevolgen heeft voor het onderzoek dat strikt noodzakelijk is voor de bestrijding van levensbedreigende ziekten en uitbraken van infectieziekten die de volksgezondheid bedreigen. Proefdiervrije modellen kunnen op dit moment namelijk nog niet het volledige inzicht bieden in de complexe menselijke biologie en ziekteprocessen.
Hoeveel proefdieren zijn er in de afgelopen 10 jaar in Nederland gebruikt? De leden van de fractie van de PvdD ontvangen graag een overzicht per diersoort, per soort gebruik, per jaar, inclusief het aantal niet-humane primaten. Volgens de leden van de fractie van de PvdD wordt door het kabinet met name ingezet op het stimuleren van alternatieven voor dierproeven, en te weinig op het afbouwen van het gebruik van proefdieren. Welke maatregelen neemt de regering om het aantal proefdieren dat in Nederland wordt gebruikt te laten dalen, behalve het stimuleren van alternatieven? Is de regering bekend met de problemen van vertaling van data en kennis ontwikkeld door middel van dierproeven naar relevante kennis voor toepassingen bij de mens?
Alle instellingen die dierproeven uitvoeren moeten hierover elk jaar gegevens verstrekken. De NVWA analyseert deze gegevens en verwerkt ze in het jaaroverzicht «Zo doende». In dit jaaroverzicht staat onder andere welke dierproeven zijn gedaan, op welke dieren deze zijn verricht en de aantallen. De Tweede Kamer wordt jaarlijks over de aantallen dierproeven en de publicatie van de «Zo doende» geïnformeerd. De «Zo doende» rapportages van de afgelopen jaren zijn terug te vinden in het NVWA-archief.31
|
Jaar |
2014 |
2015 |
2016 |
2017 |
2018 |
2019 |
2020 |
2021 |
2022 |
2023 |
|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
|
Totaal aantal dierproeven |
563.769 |
479.580 |
403.370 |
477.550 |
401.895 |
399.950 |
406.788 |
423.291 |
438.742 |
413.746 |
|
Waarvan NHP |
238 |
234 |
120 |
317 |
205 |
155 |
212 |
215 |
182 |
94 |
In tabel 1 is het totaal aantal geregistreerde dierproeven, inclusief NHP, afgezet tegen het aandeel NHP in onderzoek per jaar. In de onderstaande grafiek is het totaal aantal proeven met NHP per jaar weergegeven, maar dan ook per soort uitgesplitst. In 2016 lijkt er een dip en in 2017 een stijging te zijn. Deze «uitschieters» zijn te verklaren door de timing van de registratie en de duur van het onderzoek. Dieren worden pas meegeteld in het jaar dat de proef is afgerond. Voor meer informatie hierover verwijzen wij u naar de tekst in de «Zo doende» van 2017. Vanaf 2019 is er een kleine stijging te zien, deze is te verklaren door het Covid-19 onderzoek in de daaropvolgende jaren, daarna neemt het onderzoek met NHP weer af. De data over 2024 wordt in Q1 van 2026 verwacht.

Er is een duidelijke wens om het aantal dierproeven naar beneden te brengen. Dit is echter een complexe opgave die daarmee ook tijd kost. Het jaarlijks aantal dierproeven in Nederland fluctueert en dit is van een groot scala van factoren afhankelijk. Zo wordt het aantal dierproeven dat in Nederland wordt gedaan onder andere beïnvloed door het aantal opdrachten waarvoor dierproeven zijn vereist die Nederlandse bedrijven binnenhalen. Maar ook onverwachte gebeurtenissen, zoals een pandemie kunnen invloed hebben op het aantal dierproeven. Bovendien kan aan de ene kant een diermodel vervangen worden door een proefdiervrije innovatie, maar kunnen er tegelijkertijd ook nieuwe diermodellen bijkomen door innovatie binnen het proefdieronderzoek. Deze verschillende facetten maken directe sturing op afbouw complex. Daarom is het Nederlandse beleid gericht op opbouw van het aantal proefdiervrije methodes inclusief validatie en acceptatie van deze methodes, waardoor op termijn (bepaalde) diermodellen vaker overbodig worden.
Het verminderen van het aantal dierproeven moet op Europees niveau gebeuren. Om te zorgen voor een gelijk speelveld en de werking van de Europese interne markt te borgen, is de omgang met proefdieren en hun dierenwelzijn vastgelegd in Europese wet- en regelgeving.
Proefdieronderzoek draagt bij aan kennis voor de (medische)wetenschap en veiligheid en gezondheid van mens, dier en milieu. Niet al het proefdieronderzoek wordt voor de mens uitgevoerd en de vertaalbaarheid van dier naar mens is dan ook niet voor al het onderzoek even relevant. Om de kwaliteit van proefdieronderzoek te waarborgen werkt OCW samen met LVVN aan initiatieven die hieraan kunnen bijdragen. Denk hierbij bijvoorbeeld aan preregistratie van onderzoek, publicatierichtlijnen (zoals de Animal Research: Reporting of In Vivo Experiments (ARRIVE)-richtlijnen32) en systematische reviews.
In de Kamerbrief Dierproeven33 en Kamerbrief voortgang TPI34 van 18 november 2024, gaat de Staatssecretaris van LVVN verder op deze onderwerpen in.
De leden van de fractie van de PvdD zien de Nederlandse transitie naar dierproefvrije innovatie als een kans om voorloper te zijn in internationale wetenschappelijke ontwikkelingen. In het buitenland wordt sterk ingezet op de transitie naar proefdiervrije innovatie. Zo stopt het Amerikaanse National Institutes of Health (NIH) met het financieren van onderzoek dat alleen dierproeven toepast. Hoe gaat de regering ervoor zorgdragen dat Nederland voldoende aansluit bij het tempo van de transitie elders om zodoende niet de boot te missen bij nieuwe technologieën? Is het kabinet het met de leden van de fractie van de PvdD eens dat overheidsbeleid – zowel om alternatieven te stimuleren als gebruik van proefdieren af te bouwen – een voorlopers rol van Nederlandse wetenschap kan ondersteunen, en dat dit overheidsbeleid zelfs noodzakelijk is?
Het kabinet onderschrijft dat de Nederlandse transitie naar dierproefvrije innovatie een kans is om voorloper te zijn in internationale wetenschappelijke ontwikkelingen en neemt deze voorlopersrol ook internationaal in. De afgelopen jaren heeft de technologie van proefdiervrij testen een enorme vlucht genomen en zijn er veel proefdiervrije innovaties ontwikkeld. Waar nu de aandacht ligt is werken aan goedkeuring van deze innovaties voor gebruik bij wettelijk vereiste veiligheidstests. Een noodzakelijke stap hiervoor is validatie en acceptatie van bestaande en nieuwe proefdiervrije innovaties. Daar investeert het kabinet volop in, onder andere met de investering in het Nationaal Groeifondsproject Ombion, waar met een investering van € 124,5 miljoen een centrum wordt opgezet voor het ontwikkelen, valideren en vermarkten van proefdiervrije technieken voor geneesmiddelontwikkeling. Ook wordt er een tweede subsidieronde binnen de Nationale Wetenschapsagenda op dit onderwerp gelanceerd. Daarnaast werkt het kabinet aan agendering van dit onderwerp op de Europese agenda voor innovatiebeleid, door samen met de Europese Commissie op te treden als trekker van een project binnen de European Research Area. Hiermee zal samengewerkt worden met andere lidstaten aan het verder brengen van proefdiervrije innovaties, onder andere binnen geneesmiddelontwikkeling. Door nadrukkelijk in te zetten op validatie werkt het kabinet zowel aan het vergroten van het gebruik van proefdiervrije modellen als aan – op termijn – de afbouw van dierproeven. Immers, wanneer er eenmaal een gevalideerd alternatief bestaat, is de dierproef bij wet verboden.
Tenslotte vragen de leden van de fractie van de PvdD op welke wijze de regering gaat toezien op effectief en efficiënt gebruik van de subsidies voor alternatieven door het BPRC.
We spreken met het BPRC af om in het jaarverslag jaarlijks te rapporteren over het onderzoek naar alternatieven. De commissie «onderzoek niet-humane primaten» schrijft in haar rapport dat er veel winst te behalen is bij meer samenwerking met onder andere universitaire onderzoekers die gespecialiseerd zijn in NAM’s, hetgeen zowel de kwantiteit als kwaliteit van het BPRC onderzoek naar proefdiervrije onderzoeksmodellen ten goede komt. Andersom kunnen de historische en nieuwe data van NHP-onderzoek, en de ervaring met bewezen en nieuwe methodes van het BPRC, van groot belang zijn voor onderzoekers die aan NAM’s werken.
Ten slot verwijzen de leden van de CDA-fractie naar de inbreng van haar fractievoorzitter tijdens de behandeling van de Voorjaarsnota 2025, waarin hij heeft gevraagd naar de koppeling tussen defensie en onderwijs.35 Zo zouden er koppelingen denkbaar zijn in het beroepsonderwijs, waar veiligheidscampussen en defensie-opleidingen in beeld komen. Of het inzetten van veteranen bij weerbaarheidsbevordering en burgerschapsonderwijs. De Minister van Financiën heeft daar kennis van genomen. De leden van de CDA-fractie informeren op welke wijze vanuit het Ministerie van Onderwijs Cultuur en Wetenschap enthousiast zal worden ingezet om de koppelkansen tussen defensie en beroepsonderwijs vorm te geven.
Defensie en onderwijs werken op dit moment al op meerdere manieren met elkaar samen. Zo heeft defensie een convenant met 21 regionale opleidingscentra (ROC’s) over bijvoorbeeld de inhoud en beschikbaarheid van opleidingen, opleidingscapaciteit en stageplaatsen. Ook is er verbinding tussen defensie en MDT en wordt er onderzocht wat de mogelijkheden voor samenwerking zijn tussen defensie en het programma Techkwadraat.
Het is aan een volgend kabinet om verder invulling te geven aan de inzet op defensie. Hierbij kan ook gekeken worden naar koppelkansen, waaronder voor onderwijs. Het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap is zich hier van bewust en zal in afstemming met het Ministerie van Defensie kijken welke kansen zich voordoen en op welke manier zowel defensie als het onderwijs kunnen profiteren, aanvullend op de al bestaande samenwerkingen.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap a.i. S.Th.M. Hermans
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M.L.J. Paul
3R betekent «replacement, reduction and refinement». Oftewel: vervangen, verminderen en verfijnen van dierproeven.
Kamerbrief met reactie op onderzoeksrapport over verlaging van het aantal proeven met niet-humane primaten, 11 april 2025.
Onderzoek met niet-humane primaten: vier beleidsscenario’s voor Nederland, 17 maart 2025 (Beleidsscenario 3: Behoud van niet-humane primaten-onderzoek in Nederland).
Inbreng van het lid Bovens (CDA) tijdens het beleidsdebat ex artikel 51 RvOEK over de Voorjaarsnota 2025 (36 725), nog niet gepubliceerd.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-36725-VIII-G.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.