36 674 Wijziging van de Mediawet 2008 houdende verlenging van de lopende concessie en erkenningen van de landelijke publieke mediadienst met twee jaar

A VERSLAG VAN DE VASTE ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP1

Vastgesteld 29 april 2025

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. De fractieleden van de BBB en JA21 hebben naar aanleiding hiervan enkele vragen en opmerkingen.

Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie

De fractieleden van de BBB zijn benieuwd naar de antwoorden van de regering op onderstaande vragen over de verlenging van de concessies voor publieke omroepverenigingen en haar overwegingen in dit verband. Met deze verlenging wordt de door de Tweede Kamer op 28 mei 2024 met ruime meerderheid aangenomen motie Martens-America2 genegeerd, dit mede gezien de belangrijke functie die de publieke omroep heeft voor het maatschappelijk debat in Nederland en de Nederlandse democratie, aldus deze leden.

Politieke neutraliteit en onafhankelijkheid

De fractieleden van de BBB constateren dat er in het maatschappelijk debat zorgen worden geuit over de representativiteit en neutraliteit van de inhoud van een deel van de programma’s van de landelijke publieke omroep. Deze leden vragen welke instrumenten de regering gebruikt om te zorgen dat het geheel aan «talkshows» en actualiteitenprogramma’s een representatief beeld van de Nederlandse samenleving vormt. Ziet de regering mogelijkheden en is het voornemen om het beleid op dit punt te versterken?

Meer specifiek vragen zij welk beleid de regering voert en welke maatregelen er nu al worden genomen om te zorgen voor integere en onpartijdige journalistiek door de publieke omroepen over conflictgebieden, zoals in het Midden-Oosten. Welke mogelijkheden ziet de regering om dit uit te breiden, en waartoe is de regering bereid?

In het publieke debat over het nut van de publieke omroep wordt soms beweerd dat er vroeger meer zendtijd was voor onderzoeksjournalistieke programma’s. De fractieleden van de BBB vragen aan te geven hoeveel procent van de zendtijd hier in het verleden voor gereserveerd was, en hoeveel dat nu nog is. Als het significant minder is geworden vragen deze leden of de regering dit onwenselijk en zorgelijk vindt. Als die vraag bevestigend wordt beantwoord informeren zij wat de regering wil gaan doen om hier (weer) meer zendtijd voor te krijgen.

Zelfstandigheid van omroepverenigingen

Deze leden vragen welke toekomst de regering nog ziet na de aangekondigde reorganisatie voor de oorspronkelijke omroepverenigingen, zoals KRO, AVRO en NCRV, die bijna een eeuw de kern hebben gevormd voor de publieke omroep. Zij vinden dat dit in de plannen onduidelijk wordt omschreven. Worden zij over «productiehuizen» verdeeld of werken zij met alle «productiehuizen» samen? Kan de regering gedetailleerd aangeven wat zij in de aangekondigde 4 of 5 «productiehuizen» nog wel mogen doen?

De fractieleden van de BBB vragen waarvoor en waarom de regering met de aangekondigde reorganisatie de ledentallen van de omroepverenigingen irrelevant wil maken. Vroeger werden die gebruikt om de hoeveelheid zendtijd te verdelen. Gaan de ledentallen na de reorganisatie daar niet meer voor worden gebruikt? Gaan die ook niet meer worden gebruikt om te verdelen hoeveel invloed zij op de soorten en inhoud van uit te zenden programma’s krijgen of is dit niet het voornemen van de regering? Dreigt zonder de verhouding in ledentallen als graadmeter elke keuze voor die verdeling niet arbitrair en autoritair te worden?

Als ledentallen (grotendeels) irrelevant worden, waarom zouden omroepverenigingen volgens de regering dan nog gemotiveerd zijn een zo groot mogelijk deel van hun potentiële maatschappelijke achterban met hun programma’s te bedienen, zo informeren de fractieleden van de BBB. Zouden omroepverenigingen onder die omstandigheden nog gemotiveerd zijn om meer leden te krijgen?

De fractieleden van de BBB vragen of de regering verwacht dat alle oorspronkelijke, op identiteit gebaseerde omroepverenigingen (niet de NTR) met de aangekondigde reorganisatie binnen de publieke omroep blijven. Is het niet logischer te verwachten dat een aantal van hen er zelf uit zal stappen en zelfstandig, via internet, verder zal gaan? Daarmee zou nog meer van het maatschappelijke draagvlak voor overheidsfinanciering van de landelijke publieke omroep wegvallen. (Wat) wil de regering meer dan nu doen om hen «binnenboord te houden»?

Aantal tv- en radionetten

Deze leden vragen de regering welk effect de aangekondigde reorganisatie zal hebben op het maatschappelijk draagvlak voor de landelijke publieke omroep.

Het huidige aantal tv-netten en radiozenders is nog gebaseerd op de tijd dat zelfstandige omroepverenigingen verreweg het grootste deel van de programma’s verzorgden, aldus de fractieleden van de BBB. De NOS heeft altijd maar een klein deel van de zendtijd gehad. Deze leden vragen of de regering een inschatting kan geven hoeveel de Rijksbijdrage nog zou kunnen worden gereduceerd (na de aangekondigde reorganisatie) als wordt gekozen voor de minimale variant van een landelijke publieke omroep met maar 1 tv-net en 1 radiozender, die alleen overdag (7.00–24.00 uur) uitzendt.

De fractieleden van de BBB vragen hoeveel omroepverenigingen nu verdienen uit (reclame bij) hun gebruik van internet om hun programma’s uit te «zenden». Welke wettelijke of beleidsmatige beperkingen gelden nu voor het gebruik van internet door de omroepverenigingen? Wil de regering gemotiveerd aangeven of zij deze beperkingen wil behouden, uitbreiden of reduceren?

Huidige omroepverenigingen kunnen kiezen om alleen nog maar via internet «uit te gaan zenden» en hun programma’s te verspreiden. Met dezelfde programma’s kunnen zij dan nog steeds een groot bereik hebben, mogelijk tegen (veel) lagere kosten. Deze leden vragen of de regering open staat voor het idee hen in de toekomst dan nog als deel van de publieke omroep te beschouwen en met (beperkte) publieke middelen financieel te blijven steunen.

Kosten en Rijksbijdrage

De fractieleden van de BBB vragen om de kosten en het bereik van de huidige landelijk publieke omroep te vergelijken met tenminste 5 vergelijkbare (buur)landen en de verschillen te verklaren. Klopt het dat de landelijk publieke omroep in België voor de helft van de kosten evenveel bereik heeft?

Het is deze leden niet duidelijk hoeveel de regering met de nu aangekondigde reorganisatie bij de landelijke publieke omroep wil bezuinigen. Hoeveel is dat en (hoeveel) is dat meer dan was opgenomen in het Regeerprogramma uit 2024? Waarop moet in de reorganisatie volgens de regering precies bezuinigd worden? En waarop mag volgens de regering door de omroepen zeker niet bezuinigd worden?

De fractieleden van de BBB vragen welke wettelijke beperkingen op dit moment gelden voor omroepverenigingen om andere inkomsten te krijgen dan uit leden/lidmaatschappen en van de (Rijks)overheid. Welke beperkingen wil de regering behouden en waarom? Waarom worden niet alle beperkingen weggenomen?

Deze leden vragen hoeveel kosten de landelijke publieke omroep nu jaarlijks heeft aan onderhoud, afschrijvingen en investeringen in haar fysieke infrastructuur (zendmasten, kabels, gebouwen, studio’s, technische installaties etc.).

Zij vragen hoeveel de totale kosten van de NPO teruglopen per tv-net (met de huidige uitzendtijden): van 3 naar 2, van 2 naar 1 en per radiozender: van 5 naar 4, van 4 naar 3, van 3 naar 2, en van 2 naar 1. Heeft de regering dit weleens laten berekenen en zijn die inschattingen gedeeld met de Kamer? Zo niet, is de regering bereid de Kamer hier inzicht in te geven?

De fractieleden van de BBB vragen wat nu de kosten van de hele NPO-organisatie zijn, dus niet de omroepverenigingen en de NOS, maar alle andere kosten van de landelijke publieke omroep.

Deze leden vragen hoe reëel de regering de optie vindt om in de toekomst alleen met de NOS en de omroepverenigingen te gaan werken, dus om alleen de NPO te schrappen. Wat voegt de NPO-laag of NPO-organisatie toe dat echt nodig is?

Lokale en regionale omroepen

De fractieleden van de BBB vragen hoe de regering borgt dat culturele programma’s op de publieke omroep over heel Nederland gaan en niet alleen over de Randstad. En ziet de regering mogelijkheden dat juist meer aandacht wordt gegeven aan cultuur in de regio’s?

Deze leden vragen welk beleid de regering volgt om meer Nederlandse en Nederlandstalige uitzendingen op de landelijke publieke omroep te krijgen. Welke instrumenten heeft de regering daar nu voor? Hoeveel procent (van de tijd dat wordt uitgezonden) is nu Nederlands of Nederlandstalig, op tv, radio en internet? Hoe heeft zich dat het afgelopen decennium ontwikkeld? Ziet de regering mogelijkheden om (weer) meer Nederlandse of Nederlandstalige uitzendingen te krijgen? Hoe kijkt de regering aan tegen de optie een minimumpercentage in de (Media)wet te zetten?

Verder vragen deze leden of en zo ja hoe de regering de samenwerking tussen regionale omroepen en de landelijke publieke zenders gaat versterken.

Veel lokale omroepen buiten de grote steden hebben slechts een paar (vaste) medewerkers. Zij zijn vaak erg afhankelijk van subsidies die elk jaar moeten worden verlengd. Dit belemmert professionalisering en kwaliteitsborging. Lokale omroepen zitten vaak «meer in de haarvaten van de samenleving» dan landelijke omroepen, aldus de fractieleden van de BBB. Zij vragen welke mogelijkheden de regering ziet om meer te doen voor nieuwsvoorziening in gebieden waar lokale kanalen een belangrijke rol vervullen.

De fractieleden van de BBB vragen of de regering inzicht heeft in de bemensing, financiering, kwaliteit en continuïteit van lokale en regionale omroepen, met name buiten de Randstad. Kan de regering garanderen dat zij via het Gemeente- en Provinciefonds voldoende financiële ondersteuning kunnen krijgen?

Is de regering bereid om te bezien wat er (meer) gedaan kan worden voor de borging van kwaliteit van lokale en regionale omroepen, bijvoorbeeld door de introductie van standaarden. Is de regering ook bereid om te overwegen samen met lokale overheden en provincies te werken aan de introductie van een concessiestelsel voor decentrale omroepen, zoals die nu (nog) bestaan voor landelijke publieke omroepen?

De fractieleden van de BBB vragen of medewerkers van lokale omroepen kunnen worden opgenomen in de Omroep CAO.

Regionale en lokale zenders zijn of kunnen van groot belang zijn om streektalen te behouden en zelfs te bevorderen. Dit geldt niet alleen op het platteland en buiten de Randstad, zoals Fries en Limburgs, maar ook voor lokale dialecten in grote en kleine steden door het hele land, zoals het Haags en Leids, aldus deze leden. Zij vragen wat de regering meer wil doen om regionale en lokale zenders in te zetten voor het behoud van de streektalen en lokale dialecten.

De fractieleden van de BBB vragen wat de regering bereid is meer te doen voor de omroepen in Caribisch Nederland, waar volgens hen de democratie en het goed bestuur kan worden versterkt door goede, onafhankelijke lokale media.

In het Regeerprogramma staat dat een wijziging in de Mediawet zal worden voorgesteld «in verband met versterking (journalistiek) lokale omroepen». Deze leden vragen of de regering kan aangeven wat de plannen hiervoor zijn.

In de Mediawet worden regionale en lokale omroepen wel genoemd, maar zij krijgen daarin veel minder aandacht dan de landelijke publieke omroep. Hiervoor zijn uiteraard historische redenen, aldus de fractieleden van de BBB, maar zij vragen of de regering bereid is in de wet meer expliciete aandacht te besteden aan regionale en lokale omroepen. Dit om hun maatschappelijke positie te verstevigen en nut te benadrukken. Is de regering bereid internationaal vergelijkend onderzoek te doen om opties te identificeren hoe lokale en regionale omroepen in de wet kunnen worden opgenomen? Kan het resultaat hiervan, met argumentaties voor te maken keuzes, met de Kamer worden gedeeld?

Deze leden vragen hoe de regering aankijkt tegen de suggestie om ook «sociale media» en andere vormen van gebruik van het internet als categorie op te gaan nemen in de Mediawet. Welke buitenlandse voorbeelden hiervan zijn bekend en welke opties zou de regering in Nederland willen opnemen?

Concessies

De fractieleden van de BBB vragen waarom de regering wil afstappen van de huidige concessies voor omroepverenigingen. Welke voor- en nadelen zitten er volgens de regering aan het concessiestelsel zoals dat nu bestaat? Kan de regering het concessiestelsel voor de publieke omroep vergelijken met andere concessiestelsels die de Rijksoverheid heeft? Is de regering bereid het behoud van een concessiestelsel te overwegen, met een opzet die de publieke doelen en democratische controle borgt en de omroepverenigingen periodiek een reële keuze voorlegt om wel of niet voor een aantal jaren in het publieke omroepstelsel te willen deelnemen?

Tot slot vragen deze leden of de regering bereid is toe te zeggen om:

  • de huidige, nu voorliggende voorhang in te trekken, en;

  • de Tweede Kamermotie Martens-America3 alsnog uit te gaan voeren, door een nieuwe voorhang in te dienen die de NPO-concessies met slecht 1 jaar verlengd, en;

  • daarna ook, zolang de Kamer dat wil, de concessies voor omroepverenigingen jaarlijks met een jaar te verlengen, als sturingsinstrument om onafhankelijke omroepverenigingen en een relevante en representatieve publieke omroep te garanderen?

Vragen en opmerkingen van de leden van de JA21-fractie

De fractieleden van JA21 vragen waarom de regering ervoor kiest om het publieke bestel met twee jaar te verlengen, zonder dat er ook maar één praktische hervorming wordt doorgevoerd die het sterk eenzijdige ideologische karakter van de NPO herstelt. Wat garandeert dat er over twee jaar wél een wetsvoorstel ligt?

Deze leden vragen waarom dit wetsvoorstel geen inzicht bevat in de financiële gevolgen voor de publieke omroep, terwijl deze verlenging de status-quo – en dus ook de financieringsstructuur – met twee jaar bestendigt.

Zij vragen hoe verantwoordt de regering het verlengen van publieke concessies vindt zonder een parlementair debat over de inhoudelijke koers van de publieke omroep, terwijl het budget jaarlijks een miljard bedraagt.

Tot slot vragen de fractieleden van JA21 welke garanties de regering geeft dat dit wetsvoorstel niet leidt tot een politieke vertragingstactiek, waarbij noodzakelijke hervormingen eventueel over de verkiezingen heen worden getild.

De leden van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zien de beantwoording van de vragen met belangstelling tegemoet en ontvangen deze graag uiterlijk binnen vier weken.

De voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Rietkerk

De griffier van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, De Graag


X Noot
1

Samenstelling:

Lagas (BBB), Jaspers (BBB), Van Knapen (BBB), Roovers (GroenLinks-PvdA), Veldhoen (GroenLinks-PvdA) (ondervoorzitter), Fiers (GroenLinks-PvdA), Ramsodit (GroenLinks-PvdA), Rosenmöller (GroenLinks-PvdA), Kaljouw (VVD), Geerdink (VVD), Rietkerk (CDA) (voorzitter), Doornhof (CDA), Van Meenen (D66), Belhirch (D66), Van Kesteren (PVV), Nicolaï (PvdD), Van Bijsterveld (JA21), Van Apeldoorn (SP), Talsma (CU), Van den Oetelaar (FVD), De Vries (SGP), Perin-Gopie (Volt), Van Rooijen (50PLUS), Van der Goot (OPNL)

X Noot
2

Kamerstukken II 2023–2024, 32 827, nr. 316.

X Noot
3

Kamerstukken II 2023–2024, 32 827, nr. 316.

Naar boven