Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 8 november 2024
De luchtvaartovereenkomst tussen de EU en de ASEAN-landen is op 14 oktober aan de
Kamer aangeboden ter stilzwijgende goedkeuring. Op 23 oktober jl. heeft de vaste commissie
voor Infrastructuur en Waterstaat verzocht om de termijn waarbinnen door ten minste
30 leden van de Kamer de wens kan worden geuit het verdrag ter uitdrukkelijke goedkeuring
aan de Kamer voor te leggen, te verlengen. Dit om te zorgen dat drie kwart van deze
termijn buiten het herfstreces valt. Daarnaast verzoekt de commissie om geen onomkeerbare
stappen te zetten, gedurende de behandeling van dit verdrag in de Kamer.
De wettelijke termijn voor stilzwijgende goedkeuring is overeenkomstig artikel 5 van
de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen dertig dagen. Voor wat betreft de
Uitgebreide Luchtvervoersovereenkomst tussen de lidstaten van de Associatie van Zuidoost-Aziatische
Staten, enerzijds, en de Europese Unie en haar lidstaten, anderzijds, verloopt deze
termijn op 13 november 2024. De wet voorziet niet in een mogelijkheid tot verlenging
van deze termijn. Van regeringswege wordt er, in overeenstemming met de Aanwijzingen
van de regelgeving, voor gezorgd dat steeds twee derde van de termijn buiten de recesperiodes
valt. De termijn van 30 dagen begon te lopen op de dag na ontvangst op 14 oktober
2024 door de Kamer van de brief tot overlegging van het verdrag, die gedateerd is
8 oktober 2024. Hierdoor is de periode van twee derde (twintig dagen) van de termijn
buiten de recesperiode niet gehaald.
De commissie verzoekt om geen onomkeerbare stappen te zetten gedurende de behandeling
van dit verdrag in de Kamer. Ik kan u toezeggen dat, ongeacht het verstrijken van
de termijn van stilzwijgende goedkeuring, pas na genoegzame beantwoording van de vragen
van de Kamer een kennisgeving inzake de voltooiing van de grondwettelijke procedures
aan de secretaris-generaal van de Raad van de Europese Unie zal worden gezonden. Hiermee
wordt het daadwerkelijk ratificeren van het verdrag uitgesteld.
De Minister van Infrastructuur en Waterstaat, B. Madlener