36 609 Wijziging van de Wet minimumbelasting 2024 in verband met een aantal technische wijzigingen (Wet aanpassing Wet minimumbelasting 2024)

B VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR FINANCIËN1

Vastgesteld 28 november 2024

Het voorliggende wetsvoorstel heeft de commissie aanleiding gegeven tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.

Inleiding

De fractieleden van de BBB hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Dit heeft deze fractieleden aanleiding gegeven tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen. Het lid van de 50PLUS-fractie sluit zich graag aan bij deze vragen.

De fractieleden van de VVD hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Dit heeft deze fractieleden aanleiding gegeven tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen. De leden van de fracties van JA21 en 50PLUS sluiten zich aan bij deze vragen en opmerkingen.

Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie

De fractieleden van de BBB zijn verheugd om in de memorie van toelichting van de Wet aanpassing Wet minimumbelasting 2024 te lezen dat de regering het van belang acht om de administratieve richtsnoeren in de Nederlandse regelgeving op te nemen, om de consistente toepassing van de modelregels van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (hierna: OESO) over de minimumbelasting te bevorderen en om discrepanties met de toepassing van de regels ten aanzien van andere staten te voorkomen.2

De fractieleden van de BBB vragen de regering te bevestigen of ook de administratieve richtsnoeren van de OESO die nog niet verwerkt zijn in de huidige Wet minimumbelasting 2024 en de thans voorgestelde wijzigingen daarop, bijvoorbeeld die van juni 2024, als rechtsbronnen aangewend kunnen of moeten worden.3

De toelichting bij de wijziging van de Wet minimumbelasting 2024 vermeldt dat in sommige gevallen de administratieve richtsnoeren verduidelijkingen zijn die louter zien op de uitleg van maatregelen die al zijn opgenomen in de Wet minimumbelasting 2024. Voor dergelijke verduidelijkingen geldt dat dit geen aanleiding geeft om de Wet minimumbelasting 2024 aan te passen of aan te vullen.4 De fractieleden van de BBB vragen de regering om een overzicht van de regels in de administratieve richtsnoeren die worden aangemerkt als verduidelijking en een overzicht van de regels in de administratieve richtsnoeren die worden aangemerkt als een wijziging van de maatregelen die al zijn opgenomen in de Wet minimumbelasting 2024.

In het voorgestelde artikel 3.1, lid 1, sub c van de Wet minimumbelasting 2024 wordt de belastingplicht voor de binnenlandse bijheffing uitgebreid met onder andere de volgende bepaling: «ten aanzien van in Nederland gevestigde groepsentiteiten die deel uitmaken van een joint venture-groep: een door de groep of de inspecteur aangewezen in Nederland gevestigde groepsentiteit die deel uitmaakt van de joint venture-groep». Naar de letterlijke tekst van de wet lijken joint ventures die geen onderdeel zijn van een joint venture-groep (d.i. een joint venture die in geen enkele andere entiteit een controlerend belang houdt) niet belastingplichtig te zijn voor de binnenlandse bijheffing. De fractieleden van de BBB vragen zich af of dit de beoogde consequentie is. Indien deze lezing juist is, zou dat namelijk mogelijk impliceren dat de Nederlandse binnenlandse bijheffing niet kwalificeert. De fractieleden van de BBB ontvangen hierop graag een reactie van de regering.

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

De fractieleden van de VVD constateren dat een viertal maatregelen opgenomen in het wetsvoorstel Wet aanpassing Wet minimumbelasting 2024 geen terugwerkende kracht hebben. Het betreffen:

  • 1. De maatregel die ziet op de berekening van het bedrag aan binnenlandse bijheffing indien de financiële verslaggeving van alle in Nederland gevestigde groepsentiteiten niet is opgesteld op basis van dezelfde lokale financiële verslaggevingsstandaard.

  • 2. De maatregel die ziet op het onder omstandigheden in aanmerking nemen van een voortgewentelde, bovenmatige, negatieve belastinguitgave.

  • 3. De maatregel die ziet op de toerekening van in aanmerking komende loonkosten en in aanmerking komende materiële activa voor toepassing van het uitgesloten inkomen op basis van reële aanwezigheid, indien sprake is van een uiteindelijke moederentiteit onderworpen aan een aftrekbaar dividendstelsel.

  • 4. De regeling die betrekking heeft op hybride regelingen.

De fractieleden van de VVD vragen of de regering per maatregel kan aangeven waarom terugwerkende kracht bezwaarlijk is. Deze leden vragen of daarbij ook kan worden aangegeven wat eventuele bezwaren zijn tegen het niet verlenen van terugwerkende kracht. De fractieleden van de VVD vragen of er dan bezwaarlijke mismatches kunnen zijn. De fractieleden van de VVD vragen of in dit verband in het bijzonder kan worden gereflecteerd op de vraag of de Nederlandse binnenlandse bijheffing voldoet aan de voorwaarden voor de zogenoemde QDMTT Safe Harbour en in het bijzonder de Local Financial Accounting Standard Rule, zoals toegelicht in onder meer paragraaf 24 van de Administrative Guidance van juli 2023, per 2024.

De fractieleden van de VVD vragen of daarbij kan worden aangegeven of i) Nederland de binnenlandse bijheffing onder de QDMTT Safe Harbour schaart als Nederland de inkomen-inclusiebijheffing toepast, bijvoorbeeld omdat een Nederlandse vennootschap de uiteindelijke moederentiteit is of anderszins de vennootschap is die onderworpen is aan de inkomen-inclusiebijheffing en ii) andere landen dan Nederland de binnenlandse bijheffing onder de QDMTT Safe Harbour zullen scharen als die landen de inkomeninclusiebijheffing toepassen.

De fractieleden van de VVD roepen de motie Geerdink c.s.5 in herinnering, waarin de regering is verzocht onderzoek te doen naar de gevolgen van de invoering van de minimumbelasting voor het fiscale investerings- en innovatie-instrumentarium, en voorts met welke maatregelen Nederland uit de Europese achterhoede kan komen, en de Kamer daarover in het eerste kwartaal van 2024 te informeren. De fractieleden van de VVD constateren voorts dat de Kamer pas in oktober 2024 is geïnformeerd met een brief waar geen concrete maatregelen in stonden. Tot slot constateren de fractieleden van de VVD dat in de Tweede Kamer de motie Van Eijk6 is aangenomen. Daarin is de regering verzocht om onderzoek te doen naar hoe Nederland een nieuw systeem van duurzame innovatiekredieten kan vormgeven, en de Kamer hierover voor 1 juli 2025 te informeren.

De fractieleden van de VVD willen benadrukken dat zij de motie Geerdink c.s.7 niet volledig uitgevoerd achten en op zeer korte termijn concrete beleidsopties willen ontvangen, bij voorkeur inclusief conceptwetteksten, die met inbreng van de relevante sectoren tot stand zijn gekomen. Om de regering daarbij te helpen, geven de fractieleden van de VVD in overweging de innovatiebox, de milieu-investeringsaftrek (MIA), de willekeurige afschrijving milieu-investeringen (VAMIL) en de energie-investeringsaftrek (EIA) hierbij te betrekken en wijzen daarbij op de publicatie «Pillar 2 in het licht van (duurzame) tax incentives».8 De fractieleden van de VVD vragen of de regering een tijdlijn kan schetsen waarbinnen het met concrete voorstellen zal komen voor de invoering van zogenoemde Qualified Refundable Tax Credits en/of Marketable Transferable Tax Credits.

De fractieleden van de VVD vragen of het klopt dat de OESO-modelregels voor Pijler 2 niet aansluiten bij de tonnageregeling in Nederland en bij vergelijkbare tonnageregelingen in andere EU-lidstaten. De fractieleden van de VVD vragen bovendien of het klopt dat op dit punt de EU-richtlijn en de Wet minimumbelasting 2024 gelijkluidend zijn aan de OESO-modelregels. De fractieleden van de VVD vragen wat de gevolgen hiervan zijn voor belastingplichtigen die gebruik maken van het tonnage-regime. De offshore sector valt niet onder de vrijstelling voor de internationale zeevaart in de OESO-modelregels, de EU-richtlijn en de Wet minimumbelasting 2024. De fractieleden van de VVD vragen of de Substance Based Income Exclusion regels in de OESO-modelregels voor de offshore sector hier mogelijk een oplossing voor kunnen zijn. De fractieleden van de VVD vragen of het klopt dat het BEFIT-voorstel van de Europese Commissie,9 dat van latere datum is, op dit punt anders is en beter aansluit bij de verschillende tonnageregelingen binnen de Europese Unie. Zo ja, wat is hiervan de achtergrond? Speelt de zaak C-146/24 P (Fugro NV t. Raad) hier nog een rol in?

De fractieleden van de VVD vragen of de regering kan aangeven of bij de totstandkoming van de Kamerbrief over de gevolgen van de invoering van de minimumbelasting op fiscale stimuleringsmaatregelen10 ook is gedacht aan de maritieme en offshore sector. Zo niet, kan de regering aangeven waarom deze sector niet is meegenomen en kan het deze sector alsnog meenemen bij de uitwerking van beleidsopties voor Qualified Refundable Tax Credits en/of Marketable Transferable Tax Credits, mede in verband met de investeringen die de sector moet doen ten behoeve van de verduurzamingsopgave waar de sector voor staat? De fractieleden van de VVD vragen of de regering kan reflecteren op het belang van de maritieme en offshore sector voor de Nederlandse economie.

De fractieleden van de VVD vragen of de regering kan onderzoeken in hoeverre qualifying refundable tax credits en/of Marketable Transferable Tax Credits ook in Nederland kunnen worden ingezet om zodoende een nieuw instrumentarium te ontwikkelen voor het stimuleren van R&D, (groene) investeringen en de verduurzaming van onze economie. De fractieleden van de VVD vragen de regering inzichtelijk te maken welke andere landen momenteel dergelijke credits ontwikkelen, en hoe de vormgeving eruitziet. De fractieleden van de VVD vragen of de regering in dit verband kan reflecteren op de positie van China en Chinese ondernemingen binnen deze sector. Klopt het dat China Pijler 2 niet zal invoeren? Wat is hiervan het gevolg op het gelijke speelveld tussen Nederlandse en Chinese ondernemingen? Spelen er nog andere steunmaatregelen vanuit de Chinese overheid voor deze sector een rol voor dat gelijke speelveld?

De fractieleden van de VVD vragen hoeveel landen op dit moment Pijler 2 daadwerkelijk hebben geïmplementeerd. Welke landen zijn dit en hoeveel daarvan behoren niet tot de EU-landen? Wat is de impact van deze ongelijke timing in de invoering van de regels voor het level playing field voor Europese ondernemingen?

De leden van de vaste commissie voor Financiën zien de reactie van de regering met belangstelling tegemoet en ontvangen de nota naar aanleiding van het verslag graag uiterlijk vrijdag 29 november 2024.

De voorzitter van de vaste commissie voor Financiën, Van Ballekom

De griffier van de vaste commissie voor Financiën, De Man


X Noot
1

Samenstelling:

Kroon (BBB) (ondervoorzitter), Van Wijk (BBB), Heijnen (BBB), Griffioen (BBB), Martens (GroenLinks-PvdA), Crone (GroenLinks-PvdA), Karimi (GroenLinks-PvdA), Van Gurp (GroenLinks-PvdA), Rosenmöller (GroenLinks-PvdA), Van Ballekom (VVD) (voorzitter), Geerdink (VVD), Vogels (VVD), Bovens (CDA), Bakker-Klein (CDA), Aerdts (D66), Moonen (D66), Van Strien (PVV), Visseren-Hamakers (PvdD), Baumgarten (JA21), Van Apeldoorn (SP), Holterhues (CU), Van den Oetelaar (FVD), Schalk (SGP), Hartog (Volt), Van Rooijen (50PLUS), Van der Goot (OPNL)

X Noot
2

Kamerstukken II 2024/2025, 36 609, nr. 3, p. 2.

X Noot
3

OECD (2024), Tax Challenges Arising from the Digitalisation of the Economy – Administrative

Guidance on the Global Anti-Base Erosion Model Rules (Pillar Two), June 2024, OECD/G20

Inclusive Framework on BEPS, OECD, Paris.

X Noot
4

Kamerstukken II 2024/2025, 36 609, nr. 3, p. 2.

X Noot
5

Kamerstukken I 2023–2024, 36 418, nr. AA.

X Noot
6

Kamerstukken II 2024–2025, 36 602, nr. 103.

X Noot
7

Kamerstukken I 2023–2024, 36 418, nr. AA.

X Noot
8

D.R. ter Steege, «Pillar 2 in het licht van (duurzame) tax incentives», WFR, 2023/205.

X Noot
9

COM(2023)532.

X Noot
10

Kamerstukken II 2024/25, 32 140, nr. 214.

Naar boven