36 604 Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten die betrekking hebben op de BES-eilanden (Belastingplan BES eilanden 2025)

Nr. 11 AMENDEMENT VAN HET LID GRINWIS C.S.

Ontvangen 12 november 2024

De ondergetekenden stellen het volgende amendement voor:

Artikel XII wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst en in de tekst wordt na «Deze wet» ingevoegd «, met uitzondering van de artikelen I, onderdelen B en C, II, onderdelen H, I en J, onder 1 en 3, en III, onderdeel I, onder 1,».

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 2. De artikelen I, onderdelen B en C, II, onderdelen H, I en J, onder 1 en 3, en III, onderdeel I, onder 1, treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip dat niet eerder is gelegen dan 1 januari 2026.

Toelichting

Dit amendement regelt dat enkele elementen uit het Belastingplan BES 2025 die samenhangen met de koppeling tussen het wettelijk minimumloon en de belastingvrije som worden uitgesteld voor de duur van minimaal een jaar. Indieners roepen de regering op om deze termijn te gebruiken om in wezenlijke samenspraak met de eilanden te komen tot een oplossing die beter gericht is op de inkomensgroepen in de knel op wie de Commissie Thodé gewezen heeft.

Bij de behandeling van het Belastingplan 2024 is door het Lid Omtzigt (thans NSC), GroenLinks-PvdA, D66, BBB, CDA, SP, Denk, FvD, PvdD, SGP, Volt en de ChristenUnie de motie Grinwis c.s. (36 418, nr. 86) aangenomen die de regering opriep om ook in Caribisch Nederland een systematiek te implementeren waardoor een stijging van het wettelijk minimumloon niet één op één fiscaal wordt afgeroomd.

De wijze van uitvoering van de motie is echter zeer generiek, en niet gericht op de inkomens waarvoor de inspanningen van de Kamer vorig jaar bedoeld waren: de inkomens die niet toereikend zijn om de hoge kosten van levensonderhoud te bekostigen zoals berekend in het Nibud-rapport «Minimumvoorbeeldbegrotingen voor Caribisch Nederland» van oktober 2023, van wie de Commissie Thodé in haar rapport «Een waardig bestaan» de nood zo zichtbaar maakte. Afhankelijk van de samenstelling van het huishouden en het eiland, konden die kosten in 2023 maandelijks zelfs oplopen tot wel USD 5.362 per maand (p. 61 van het Nibud-rapport), en met een geschatte inflatie van 3% gemiddeld per jaar zou dat in 2025 uitkomen op USD 5.689 per maand (in termen van een brutojaarinkomen in 2025 zou dat circa USD 90.000 zijn). Hoge kosten – zeker in vergelijking met Europees Nederland – van geïmporteerd voedsel, water, energie, telecommunicatie en het gebrek aan openbaar vervoer en betaalbare huisvesting zijn daar debet aan. Vele huishoudens verdienen niet wat het Nibud voor hen heeft berekend en het vangnet van de sociale zekerheid is in Caribisch Nederland nog niet sterk genoeg om dit op te vangen. Het werkelijke probleem is niet alleen of niet zozeer de hoogte van de inkomens of de belastingheffing op zich, maar toch vooral de combinatie daarvan met de hoge kosten van levensonderhoud en een onvoldoende sterk sociaal zekerheidsstelsel. Totdat daar structurele, gepaste oplossingen voor zijn, moet prudent worden omgegaan met lastenverzwarende maatregelen.

Het gevolg van dit generieke beleid om de koppeling van de belastingvrije som met het minimumloon vorm te geven als een verhoging van de belastingvrije som voor alle inkomens, is dat de maatregelen tweemaal zoveel kosten (circa € 15 miljoen) als het budget dat vanuit het Ministerie van BZK beschikbaar is gesteld (circa € 7½ miljoen). Ter compensatie worden vervolgens een aantal belastingverhogingen voorgesteld die op het eerste gezicht redelijk lijken, maar die bij een nadere bestudering slecht onderbouwd blijken met betrekking tot inkomenseffecten, zeker als de Nibud-normen daarnaast worden gelegd, en daardoor ook op gespannen voet staan met onder meer de armoedebestrijding en de principes van een zorgvuldige fiscale beleidsvorming.

Indieners roepen de regering op om in wezenlijke samenspraak met de lokale maatschappelijke en politieke actoren in Bonaire, Sint-Eustatius en Saba te komen tot een alternatieve uitvoering van de genoemde motie met inachtneming van het draagkrachtbeginsel en beoogde inwerkingtredingsdatum 1 januari 2026, op een wijze waarvoor draagvlak op de eilanden is en in gepaste mate rekening wordt gehouden met mogelijk optredende, onbedoelde effecten van lastenverzwarende maatregelen. De keuzes gemaakt in het huidige voorstel voldoen daar blijkens de feedback vanuit de eilanden niet aan, zoals per lastenverzwarende maatregel onderbouwd toegelicht in de gezamenlijke brief van 31 juli 2024 van de bestuurscolleges, eilandsraden en kiescollege van Bonaire, Sint-Eustatius en Saba en ook benoemd in de brief van de Centraal Dialoog van 31 oktober 2024. Het gaat niet alleen om de in het Belastingplan BES eilanden 2025 voorgestelde verlaging van de instap van de tweede schijf van de inkomstenbelasting, maar om het geheel van voorgestelde lastenverzwarende maatregelen en de oproep om de lastenverlichting van de koppeling van de belastingvrije som met het minimumloon niet generiek, maar specifiek, doelgericht en dus mogelijk ook goedkoper vorm te geven.

Door de inwerkingtreding van de maatregelen niet meer op 1 januari 2025 te stellen, maar op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip wordt tijd vrijgemaakt om in wezenlijke samenspraak met de eilanden tot aanpassingen te kunnen komen, die in een separaat wetsvoorstel of eventueel als onderdeel van een volgend Belastingplan BES kunnen worden opgenomen.

De voorgestelde maatregelen waarvan de inwerkingtreding wordt getemporiseerd in dit amendement, zouden structureel 15 miljoen kosten en structureel 8 miljoen opleveren, dus per saldo 7 miljoen kosten. Als gevolg van dit amendement wordt tot de eventuele inwerkingtreding jaarlijks 7 miljoen euro bespaard. Indieners roepen de regering op deze middelen indien nodig aan te wenden bij de alternatieve vormgeving in wezenlijke samenspraak met de eilanden.

Voor wat betreft de belastingvrije som heeft dit amendement als gevolg dat die nog niet structureel meestijgt met het wettelijk minimumloon. Voor het jaar 2025 levert dit evenwel geen significant nadeel op voor de minimuminkomens, omdat na de forse beleidsmatige stijgingen van het wettelijk minimumloon per 1 januari 2024 en 1 juli 2024 slechts is voorzien in een inflatiecorrectie van het wettelijk minimumloon per 1 januari 2025 en de belastingvrije som volgens de huidige systematiek in de Wet inkomstenbelasting BES ook al meestijgt met de tabelcorrectiefactor. Alhoewel de formuleringen van de correctiesystematiek in artikel 13 van de Wet minimumlonen BES en artikel 25 van de Wet inkomstenbelasting BES niet geheel gelijk is, wordt met beide systematieken hetzelfde beoogd waardoor geen significante verschillen in de bedragen van het wettelijk minimumloon en de belastingvrije som zullen ontstaan. Bovendien bieden beide wetsbepalingen enige mate van beleidsvrijheid, zodat beide bedragen ook nog op elkaar kunnen worden afgestemd.

Grinwis Ceder White Vijlbrief

Naar boven