36 600 XV Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (XV) voor het jaar 2025

O VERSLAG VAN EEN NADER SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 29 juli 2025

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid1 heeft nader schriftelijk overleg gevoerd met de Staatssecretaris Participatie en Integratie over de motie-Van Apeldoorn c.s. over beleidsvoorstellen om kinderarmoede te verminderen. Bijgaand brengt de commissie hiervan verslag uit. Dit verslag bestaat uit:

  • De uitgaande brief van 20 mei 2025.

  • De antwoordbrief van 10 juli 2025.

De griffier van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Van der Bijl

BRIEF VAN DE VOORZITTER VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Staatssecretaris Participatie en Integratie

Den Haag, 20 mei 2025

De leden van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid hebben met belangstelling kennisgenomen van de volgende brieven:

  • Verslag nader schriftelijk overleg met de Staatssecretaris Participatie en Integratie over inkomensondersteuning, armoede en schuldenproblematiek;2 en,

  • Brief Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Staatssecretaris Participatie en Integratie over energiearmoede, armoede-intensiteit en niet-gebruik.3

Naar aanleiding van deze brieven hebben de leden van de fracties van de SP en OPNL nog de volgende vervolgvragen met betrekking tot de met zeer brede steun aangenomen motie Van Apeldoorn c.s.4 De leden van de fracties van GroenLinks-PvdA, CDA, D66, ChristenUnie en PvdD sluiten zich bij de gestelde vragen aan.

De leden van deze fracties brengen graag het dictum van de motie in herinnering, welke luidt:

«verzoekt de regering beleidsvoorstellen uit te werken met als doel om nog gedurende deze kabinetsperiode de kinderarmoede verder, en significant tot onder het niveau van 2024, te verminderen, en de Kamer hierover vóór publicatie van de Voorjaarsnota 2025 te informeren, en gaat over tot de orde van de dag.»

Daar de voorjaarsnota 2025 reeds op 18 april 2025 gepresenteerd is en de Eerste Kamer tot op heden geen beleidsvoorstellen heeft ontvangen met als doel de kinderarmoede significant onder het niveau van 2024 te brengen constateren deze leden dat de regering geen uitvoering heeft gegeven aan de motie Van Apeldoorn c.s. en vragen om een reflectie hierop.

In de beantwoording van 10 april 20255 gaat u niet in op de vraag naar de status van de uitvoering van de motie-Van Apeldoorn maar stelt wel dat «op basis van de nieuwe armoededefinitie en de recente CEP-raming van het CPB het aantal kinderen dat in armoede leeft van 3,4% in 2024 naar 2,9% [daalt] in 2026». En in de brief van 22 april 20256 stellen de Minister en u dat in dat licht het doel van de motie behaald wordt. Voorts zijn in die brief kort enkele beleidsopties om de kinderarmoede nog verder terug te dringen.

De – in tegenstelling tot eerdere CEP ramingen – voorziene daling is uiteraard welkom nieuws al vinden de leden van de aan het woord zijnde fracties een daling van een half procentpunt nog geen significante daling. Bovendien is deze daling niet het gevolg van nieuw beleid, dat wil zeggen, van een extra inspanning bovenop het reeds ingezette kabinetsbeleid, maar het gevolg van een nieuwe armoededefinitie in combinatie met voorspelde macro-economische ontwikkelingen. Erkent de regering dat deze gewijzigde voorspelling primair samenhangt met de nieuwe definitie en dat dat er dus geen sprake is van nieuw of aanvullend beleid teneinde de kinderarmoede verder terug te brengen? Ook doet de regering hier geen voorstellen toe, waar de motie expliciet om vraagt. Het doorrekenen van enkele beleidsopties is niet hetzelfde als het doen van beleidsvoorstellen richting de Kamer, zoals door meer dan twee derde van de Eerste Kamer per de motie Van Apeldoorn c.s. aan de regering verzocht was.

Tenslotte vragen voornoemde leden of de regering bereid is om als de voorspellingen – door bijvoorbeeld toenemende economische onzekerheid – weer verslechteren alsnog aanvullende maatregelen te nemen om in ieder geval deze beperkte nu voorspelde daling ook te realiseren. Is het nu een doel van het kabinetsbeleid om de kinderarmoede gedurende deze kabinetsperiode te verminderen – in de geest van de motie Van Apeldoorn c.s. – of blijft de regering vasthouden aan het doel de kinderarmoede slechts niet te laten stijgen ten opzichte van 2024?

De leden van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid zien uw beantwoording met belangstelling tegemoet en ontvangen deze graag binnen vier weken.

Voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, M.L. Vos

BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS PARTICIPATIE EN INTEGRATIE

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 10 juli 2025

Hierbij zend ik u mede namens de Minister SZW de antwoorden op de nadere vragen van de fractie SP en OPNL over motie Van Apeldoorn c.s. die op 22 mei jl. aan mij zijn gesteld.

De Staatssecretaris Participatie en Integratie, J.N.J. Nobel

Reactie op Nadere vragen uitvoering motie-Van Apeldoorn c.s. (beleidsvoorstellen reductie kinderarmoede; 36 600, P)

De leden van de fracties van de SP en OPNL vragen, mede namens de leden van de fracties van GroenLinks-PvdA, CDA, D66, ChristenUnie en PvdD, om een reflectie op de eerdere reactie van het kabinet op de motie-Van Apeldoorn c.s.

Het klopt dat de overgang naar de nieuwe armoededefinitie heeft bijgedragen aan de daling van de armoedecijfers in de meest recente CPB-raming. Bij de Macro-Economische Verkenning (MEV, september 2024) was de verwachting nog dat armoede gelijk zou blijven gedurende de kabinetsperiode. Vervolgens publiceerden CBS, Nibud en SCP in oktober een nieuwe armoededefinitie. Bij het Centraal Economisch Plan (CEP, februari 2025), de eerste raming volgens de nieuwe armoededefinitie, was de verwachting vervolgens dat armoede zou dalen gedurende de kabinetsperiode. Volgens deze raming leven in 2025 570.000 (3,2%) mensen en 100.000 (3,2%) kinderen in armoede. Dat is meer dan een halvering ten opzichte van 2018.

In tussentijd is er geen extra koopkrachtbeleid voorgesteld dat relevant is voor de armoedecijfers. Dat betekent dat het verschil in de verwachte ontwikkeling van de armoedecijfers tussen MEV en CEP het gevolg is van de nieuwe armoededefinitie in combinatie met (autonome) macro-economische ontwikkelingen, zoals de ontwikkeling van lonen en prijzen.

Maar ook het kabinetsbeleid gericht op de vermindering van armoede draagt in belangrijke mate bij aan de verdere reductie van armoede. Vóór de invulling van het hoofdlijnenakkoord van dit kabinet was de verwachting dat armoedecijfers (destijds nog volgens de oude definitie) zouden oplopen. Deze daling is voorkomen, mede dankzij het beleid van dit kabinet. Op Rijksniveau zijn er stappen gezet om ervoor te zorgen dat huishoudens op of rond het sociaal minimum meer te besteden hebben, onder andere door de introductie van een extra schijf in de inkomstenbelasting met een verlaagd tarief en het verhogen van de huurtoeslag en het kindgebonden budget.

Het kabinet heeft in de eerdere brief aan uw Kamer ook laten zien dat het steeds moeilijker wordt om de armoedecijfers verder te verlagen met koopkrachtmaatregelen. Daarom wordt het steeds belangrijker om andere vormen van beleid in te zetten. Vanuit het kabinet is er in de volle breedte aandacht voor het verbeteren van de inkomenspositie en arbeidszekerheid van werkenden. Denk daarbij aan het terugdringen van niet-gebruik en het ondersteunen van mensen in de mogelijkheden om zelf hun inkomen te verhogen, bijvoorbeeld door het vinden van een beter betaalde baan. Er wordt ingezet op proactieve arbeidsmarktdienstverlening en via de regionale werkcentra op het opleiden van werkenden richting een duurzame baan. Er ligt een plan om het nulurencontract af te schaffen, sneller zekerheid te bieden bij uitzendwerk en draaideurcontracten te laten verdwijnen. Ook zijn verschillende beleidsinitiatieven gericht op het stimuleren van meer uren werken, zoals via het Nationaal Groeifondsprogramma Meer uren werk!. Op de langere termijn wordt gewerkt aan een nieuwe inkomensafhankelijke kindregeling waarin een koppeling wordt gemaakt tussen kinderbijslag en kindgebonden budget, en aan een inkomensonafhankelijke vergoeding voor kinderopvang. Ook lopen er verschillende hervormingen in het kader van de hervormingsagenda inkomensondersteuning, zoals het hervormen van het belasting- en toeslagenstelsel, het herzien van de Participatiewet en de Wet proactieve dienstverlening.

In het Nationaal Programma Armoede en Schulden dat recent aan beide Kamers is verstuurd is beschreven hoe het kabinet zich inzet voor het tegengaan van armoede.7 In aanvulling op de koopkrachtmaatregelen zet het kabinet zich ervoor in om te zorgen dat mensen gebruik maken van de inkomensondersteuning waar zij recht op hebben. Dit doet het kabinet onder meer door in te zetten op het bereiken van mensen, met name ook jongeren en werkenden. Dat is bijvoorbeeld gebeurd door het creëren van 170 laagdrempelige inlooppunten, waar mensen een digitale check uitvoeren die inzicht biedt in de landelijke en lokale voorzieningen waar zij recht op hebben. Ook zijn er hiertoe verschillende voorlichtingscampagnes uitgevoerd.

In het Nationaal Programma is expliciete aandacht voor kinderen en jongeren. Dit gebeurt onder meer door de overheidsbrede aanpak rond gezinnen in een kwetsbare positie met kinderen en jongvolwassenen in de leeftijd van –1 tot en met 27 jaar waarin vijf departementen (BZK, JenV, OCW, SZW en VWS) samenwerken om integrale ondersteuning te bieden aan gezinnen en generatiearmoede te doorbreken.

Tenslotte zet het kabinet in op het versterken van participatie en ontwikkeling van kinderen via onder meer de ondersteuning van de SAM&-partijen om zo de kansengelijkheid van kinderen te bevorderen. Daarnaast investeert het kabinet op financiële educatie in het onderwijs, zodat kinderen al vanaf jonge leeftijd de kennis, vaardigheden en attitudes, oftewel competenties ontwikkelen om gezonde financiële keuzes te maken.

De leden vragen ook of het kabinet aanvullende maatregelen neemt indien de daling in de armoedecijfers die op dit moment wordt voorzien toch niet optreedt. Op dit moment is nog niet duidelijk of dat het geval zal zijn. Zoals aangekondigd in het Nationaal programma Armoede en Schulden is de ambitie om kinderarmoede niet uit te laten komen boven het referentiejaar 2024, en om in lijn met de huidige trend te komen tot een verdere daling van de cijfers binnen bestaande middelen. Bij de komende augustusbesluitvorming zal het kabinet de verwachte ontwikkeling van de koopkracht- en armoedecijfers integraal wegen, en op basis daarvan en andere relevante factoren een voorstel doen voor de begroting van 2026.


X Noot
1

Samenstelling:

Kemperman (Fractie-Kemperman), Heijnen (BBB), Griffioen (BBB), Van Gasteren (BBB), Van Wijk (BBB), Vos (GroenLinks-PvdA (voorzitter), Ramsodit (GroenLinks-PvdA), Van Gurp (GroenLinks-PvdA), Fiers (GroenLinks-PvdA), Roovers (GroenLinks-PvdA), Petersen (VVD), Van der Linden (VVD), Van Ballekom (VVD), Bakker-Klein (CDA), Bovens (CDA), Moonen (D66) (ondervoorzitter), Belhirch (D66), Bezaan (PVV), Koffeman (PvdD), Nanninga (JA21), Van Apeldoorn (SP), Huizinga-Heringa (ChristenUnie), Van den Oetelaar (FVD), Schalk (SGP), Perin-Gopie (Volt), Van Rooijen (50PLUS), Van der Goot (OPNL)

X Noot
2

Kamerstukken I 2024–2025, 36 600 XV / 26 448, K.

X Noot
3

Kamerstukken I 2024–2025, 36 600 XV, L.

X Noot
4

Kamerstukken I 2024–2025, 36 600, P.

X Noot
5

Kamerstukken I 2024–2025, 36 600 XV/26 448, K.

X Noot
6

Kamerstukken I 2024–2025, 36 600 XV, L.

X Noot
7

Vergaderjaar 2024–2025, Kamerstuknummer 24 515, nr. 799

Naar boven