Kamerstuk
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
|---|---|---|---|
| Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2025-2026 | 36600-V nr. N |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
|---|---|---|---|
| Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2025-2026 | 36600-V nr. N |
Vastgesteld 24 november 2025
De vaste commissie voor Buitenlandse Zaken, Defensie en Ontwikkelingshulp1 heeft schriftelijk overleg gevoerd met de Minister van Buitenlandse Zaken en de Staatssecretaris Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp over het EU Gender Actie Plan en afschaffing van het feministisch buitenlandbeleid. Bijgaand brengt de commissie hiervan verslag uit. Dit verslag bestaat uit:
• De uitgaande brief van 1 oktober 2025.
• De antwoordbrief van 20 november 2025.
De waarnemend griffier van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken, Defensie en Ontwikkelingshulp, Karthaus
Aan de Minister van Buitenlandse Zaken
Den Haag, 1 oktober 2025
De leden van de commissie voor Buitenlandse Zaken, Defensie en Ontwikkelingshulp (BDO) hebben kennisgenomen van de brief van de Minister van Buitenlandse Zaken van 8 juli 2025 over het EU Gender Actie Plan en afschaffing van het feministisch buitenlandbeleid2. In deze brief wordt ingegaan op de toezegging3 die de Minister heeft gedaan naar aanleiding van een vraag van het lid Belhirch (D66), tijdens het debat over de begrotingsstaat Buitenlandse Zaken 2025 dat plaatsvond op 22 april 2025. Naar aanleiding van de brief hebben de leden van de D66-fractie, mede namens de SP-fractie, nog enkele vragen.
De leden van de D66-fractie zijn met de leden van de SP-fractie van mening dat de noodzaak van een feministisch buitenlandbeleid (FBB) juist nu nog groter is dan ten tijde van de adoptie van het feministisch buitenlandbeleid. Ruim 1,1 miljard vrouwen en meisjes hebben wereldwijd te maken met genderongelijkheid. Een FBB draagt bij aan een wereld waarin vrouwen hun rechten kunnen uitoefenen, vrij zijn van geweld en volwaardig deelnemen aan politieke besluitvorming. Daarom vinden deze leden het essentieel dat Nederland zich hier actief voor blijft inzetten. Zij hebben nog een aantal vragen over het stopzetten van het feministisch buitenlandbeleid en de gevolgen daarvan.
1. In de Kamerbrief wordt aangegeven dat het stopzetten van het feministisch buitenlandbeleid voortkomt uit een bezuinigingsopdracht. Als gevolg hiervan heeft het kabinet ervoor gekozen om drie fte’s op te heffen die zich bezighouden met de uitwerking van het feministisch buitenlandbeleid. Hiernaast trekt Nederland zich terug uit de groep van internationale koplopers – de zogenoemde FBB-groep. In de brief onderbouwt de Minister echter niet waarom er, als gevolg van de taakstelling, juist op het feministisch buitenlandbeleid wordt bezuinigd. Kunt u verduidelijken waarom er specifiek op dit beleidsterrein wordt bezuinigd? Heeft het kabinet onderzocht of andere doeltreffende maatregelen genomen konden worden om deze bezuinigingen te voorkomen? Zo ja, kunt u aangeven welke maatregelen het treft? Tijdens het debat van 22 april jl. is de vraag gesteld hoeveel de bezuiniging het ministerie oplevert. Kunt u uiteenzetten hoeveel de bezuiniging oplevert?
2. In de Kamerbrief wordt een positief beeld van de Nederlandse inzet op vrouwenrechten en gendergelijkheid getoond. Maar veel behaalde resultaten zijn voortgekomen uit het feministisch buitenlandbeleid en substantiële investeringen in gendergelijkheid. De noodzaak van dit beleid is naar de mening van deze leden onverminderd groot. Toch reduceert Nederland vanaf 2026 het budget voor gendergelijkheid drastisch, van € 510 miljoen naar € 195 miljoen over vijf jaar. De bezuinigingen treffen in totaal drie van de financieringsinstrumenten onder het beleidskader «Focus» die gendergelijkheid en vrouwenrechten als hoofddoel hebben. Hoe verwacht u met minder middelen nog steeds bij te kunnen dragen aan de doelstellingen van het derde EU-genderactieplan (GAP-III)? Erkent u de rol van vrouwenrechtenorganisaties bij democratische verantwoordingsmechanismen, zoals in het kader van de Nederlandse commitment aan GAP-III?
3. Nu dit kabinet het feministisch buitenlandbeleid wil afschaffen en er minder middelen beschikbaar komen voor gendergelijkheid, maken de leden van de fracties van D66 en SP zich zorgen over hoe deze thema’s toch stevig verankerd blijven in het Nederlandse buitenlandbeleid. Daarbij gaat het zowel om het versterken van bestaande mechanismen voor gendermainstreaming als om het erkennen van de belangrijke rol van vrouwenrechtenorganisaties. Hoe voorkomt het kabinet dat zonder voldoende middelen en (interne) verantwoordingsmechanismen gendermainstreaming verzandt in «gender wegstreaming»?
4. Verder betekenen deze bezuinigen dat lokale en Nederlandse vrouwenrechtenorganisaties het kabinet en/of de Kamer niet kunnen informeren over de impact van Nederlandse buitenlandsbeleid op vrouwenrechten en gendergelijkheid in de focusgebieden. Bent u bereid de Kamer jaarlijks te informeren over de implementatie van de GAP-III doelstellingen? Bent u bereid de voorhanden zijnde institutionele mechanismen te verstevigen (zoals het verplicht maken van toetsing aan de criteria van de OESO-DAC marker) ten behoeve van betere gendermainstreaming?
De leden van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken, Defensie en Ontwikkelingshulp (BDO) zien uw reactie met belangstelling tegemoet en ontvangen deze graag binnen vier weken na dagtekening van deze brief.
De voorzitter van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken, Defensie en Ontwikkelingshulp, Koen Petersen
Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 20 november 2025
Hierbij doen wij u de beantwoording toekomen van de vragen van de D66-fractie, mede namens de SP-fractie naar aanleiding van de brief van 8 juli jl. over het EU Gender Actie Plan III en de afschaffing van het feministisch buitenlandbeleid.4 Deze vragen werden ingezonden op 1 oktober jl. met het kenmerk 178290.
Vraag 1
In de Kamerbrief wordt aangegeven dat het stopzetten van het feministisch buitenlandbeleid voortkomt uit een bezuinigingsopdracht. Als gevolg hiervan heeft het kabinet ervoor gekozen om drie fte’s op te heffen die zich bezighouden met de uitwerking van het feministisch buitenlandbeleid. Hiernaast trekt Nederland zich terug uit de groep van internationale koplopers – de zogenoemde FBB-groep. In de brief onderbouwt de Minister echter niet waarom er, als gevolg van de taakstelling, juist op het feministisch buitenlandbeleid wordt bezuinigd. Kunt u verduidelijken waarom er specifiek op dit beleidsterrein wordt bezuinigd? Heeft het kabinet onderzocht of andere doeltreffende maatregelen genomen konden worden om deze bezuinigingen te voorkomen? Zo ja, kunt u aangeven welke maatregelen het treft? Tijdens het debat van 22 april jl. is de vraag gesteld hoeveel de bezuiniging het ministerie oplevert. Kunt u uiteenzetten hoeveel de bezuiniging oplevert?
Antwoord
Dit kabinet heeft te maken met een bezuinigingsopdracht zowel op ontwikkelingshulp als op het ambtenarenapparaat, en moet keuzes maken. In de Beleidsbrief Ontwikkelingshulp5 staan de keuzes die het kabinet gemaakt heeft om invulling te geven aan de bezuinigingsopdracht op Ontwikkelingshulp. Er zijn de komende jaren minder middelen beschikbaar voor vrouwenrechten en gendergelijkheid dan voorgaande jaren. Het was daarom niet realistisch om de extra ambitie die het vorige kabinet had ingezet met het feministisch buitenlandbeleid voort te zetten. Ook bij de invulling van de taakstellingsopdracht voor het ambtenarenapparaat is gekeken naar de beleidsmatige prioriteiten en verschuivingen. Er is voor gekozen om de 3 fte’s die destijds voor de uitwerking van het feministisch buitenlandbeleid gecreëerd waren op te heffen. Deze taakstelling wordt in de komende jaren gerealiseerd.
Met inachtneming van het amendement Hirsch6 zal onder begrotingsartikel 3.2 in 2026 en 2027 € 20 miljoen aan vrouwenrechten en gendergelijkheid worden besteed. Dat is voor 2026 en 2027 een bezuiniging van ongeveer € 30 miljoen per jaar ten opzichte van voorgaande jaren, en de daaropvolgende jaren een bezuiniging van ongeveer € 50 miljoen per jaar. Daar tegenover staat dat het kabinet middels begrotingsartikel 3.3 binnen het nieuwe beleidskader Focus voor samenwerking met maatschappelijke organisaties cumulatief € 210 miljoen beschikbaar stelt voor vrouwenrechtenorganisaties voor de periode 2026–2030.7 Daarnaast zal binnen het Focus beleidskader ook onder de financieringsinstrumenten voor het bestrijden van de hiv/aids epidemie en het tegengaan van schadelijke praktijken substantieel aandacht zijn voor vrouwen en meisjes.
Vraag 2
In de Kamerbrief wordt een positief beeld van de Nederlandse inzet op vrouwenrechten en gendergelijkheid getoond. Maar veel behaalde resultaten zijn voortgekomen uit het feministisch buitenlandbeleid en substantiële investeringen in gendergelijkheid. De noodzaak van dit beleid is naar de mening van deze leden onverminderd groot. Toch reduceert Nederland vanaf 2026 het budget voor gendergelijkheid drastisch, van € 510 miljoen naar € 195 miljoen over vijf jaar. De bezuinigingen treffen in totaal drie van de financieringsinstrumenten onder het beleidskader «Focus» die gendergelijkheid en vrouwenrechten als hoofddoel hebben. Hoe verwacht u met minder middelen nog steeds bij te kunnen dragen aan de doelstellingen van het derde EU-genderactieplan (GAP-III)? Erkent u de rol van vrouwenrechtenorganisaties bij democratische verantwoordingsmechanismen, zoals in het kader van de Nederlandse commitment aan GAP-III?
Antwoord
Vrouwenrechtenorganisaties spelen inderdaad een belangrijke rol binnen de Nederlandse inzet op het gebied van vrouwenrechten en gendergelijkheid, ook als onderdeel van het EU GAP III. Het huidige kabinet stelt (nog los van de middelen beschikbaar voor seksuele en reproductieve gezondheid en rechten) € 210 miljoen beschikbaar voor vrouwenrechtenorganisaties binnen beleidskader Focus voor de periode 2026–2030. Daarbovenop is er conform amendement Hirsch € 20 miljoen in 2026 en 2027 beschikbaar voor de brede Nederlandse inzet op vrouwenrechten en gendergelijkheid. Ook met minder middelen zet het kabinet zich dus in voor dit thema en blijft, zoals genoemd in de Kamerbrief over de afschaffing van het feministisch buitenlandbeleid en uitvoering van EU GAP III8, gecommitteerd aan de afspraken binnen het EU Gender Actie Plan III (EU GAP III), zoals dat 85% van de ODA-uitgaven bijdraagt aan gendergelijkheid. Specifieke aandacht voor de rol en behoeften van vrouwen is immers belangrijk voor de effectiviteit van ontwikkelingshulp.9 Tevens draagt Nederland direct bij aan de doelstellingen en prioriteiten van het EU GAP III met inzet op het gebied van vrouwen, vrede en veiligheid, het bestrijden van geweld tegen vrouwen en het bevorderen van de economische positie van vrouwen en meisjes (o.a. via het bovengenoemde beleidskader Focus).
Daarnaast draagt het kabinet, zoals benoemd in de Kamerbrief van 8 juli jl., ook middels bilaterale en multilaterale diplomatieke inzet bij aan de doelstellingen van het EU GAP III, alsmede middels de Nederlandse inzet op het gebied van mensenrechten. De inzet op vrouwenrechten blijft een van de zes Nederlandse mensenrechtenprioriteiten en Nederlandse ambassades in het buitenland zetten zich geregeld in voor het bevorderen van vrouwenrechten en gendergelijkheid middels (publieks)diplomatie en programma’s.
Vraag 3
Nu dit kabinet het feministisch buitenlandbeleid wil afschaffen en er minder middelen beschikbaar komen voor gendergelijkheid, maken de leden van de fracties van D66 en SP zich zorgen over hoe deze thema’s toch stevig verankerd blijven in het Nederlandse buitenlandbeleid. Daarbij gaat het zowel om het versterken van bestaande mechanismen voor gendermainstreaming als om het erkennen van de belangrijke rol van vrouwenrechtenorganisaties. Hoe voorkomt het kabinet dat zonder voldoende middelen en (interne) verantwoordingsmechanismen gendermainstreaming verzandt in «gender wegstreaming»?
Antwoord
Door middel van de geïntegreerde aanpak van gendergelijkheid en vrouwenrechten blijven zij een integraal onderdeel van het buitenlandbeleid. Dit betekent onder andere dat er aandacht is voor vrouwenrechten in beleidsvorming (o.a. meerjarige landenstrategieën) en in de beleidsuitvoering (o.a. activiteitencyclus). Om de kennis en capaciteit die dit vergt te waarborgen, hebben beleidsmedewerkers in Den Haag en op posten toegang tot interne expertise en gereedschap, waaronder het Rijksbrede beleidskompas10. Ook werkt Nederland nauw samen met gelijkgezinde landen om kennis uit te wisselen.
Vraag 4
Verder betekenen deze bezuinigen dat lokale en Nederlandse vrouwenrechtenorganisaties het kabinet en/of de Kamer niet kunnen informeren over de impact van Nederlandse buitenlandsbeleid op vrouwenrechten en gendergelijkheid in de focusgebieden. Bent u bereid de Kamer jaarlijks te informeren over de implementatie van de GAP-III doelstellingen? Bent u bereid de voorhanden zijnde institutionele mechanismen te verstevigen (zoals het verplicht maken van toetsing aan de criteria van de OESO-DAC marker) ten behoeve van betere gendermainstreaming?
Antwoord
Lokale en Nederlandse vrouwenrechtenorganisaties kunnen het kabinet en de Kamer ook in de toekomst blijven informeren. Hiervoor dienen ze eigen middelen aan te wenden. Er is vanuit het beleidskader Focus geen financiering beschikbaar voor lobby in Nederland.
Voortgang over de implementatie van de EU GAP III doelstellingen wordt meegenomen in bestaande rapportages over de Nederlandse inzet op vrouwenrechten en gendergelijkheid, zoals wordt geduid in de Kamerbrief over de afschaffing van het feministisch buitenlandbeleid en de uitvoering van EU GAP III.11 Zo informeert het kabinet de Kamer tweejaarlijks over de voortgang van de Nederlandse inzet voor gendergelijkheid, SRGR en gelijke rechten van lhbtiq+-personen binnen de Europese Unie. Tevens rapporteert het kabinet over de implementatie van het Nationaal Actieplan 1325 en de begroting van Buitenlandse Zaken en Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp.
Het gebruik van de OESO-DAC gender marker is onderdeel van afspraken binnen het EU GAP III waar Nederland zich aan gecommitteerd heeft. Toetsing aan de criteria van de OESO-DAC gendermarker wordt standaard gedaan als onderdeel van de beoordeling van alle ODA-programma’s vóórdat deze worden goedgekeurd.
De Minister van Buitenlandse Zaken, D.M. van Weel
Staatssecretaris Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp, A. de Vries
Samenstelling:
Marquart Scholtz (BBB), Goossen (BBB), Van Gasteren (BBB), Karimi (GroenLinks-PvdA), Roovers (GroenLinks-PvdA), Crone (GroenLinks-PvdA), Martens (GroenLinks-PvdA), Thijssen (GroenLinks-PvdA), Petersen (VVD) (voorzitter), Vogels (VVD), Van Ballekom (VVD), Van Toorenburg (CDA), Prins (CDA), Aerdts (D66), Croll (D66), Van Strien (PVV), Nicolaï (PvdD), Van Bijsterveld (JA21), Van Apeldoorn (SP), Huizinga-Heringa (CU) (1e ondervoorzitter), Dessing (FVD) (2e ondervoorzitter), De Vries (SGP), Hartog (Volt), Van Rooijen (50PLUS), Van der Goot (OPNL), Van de Sanden (Fractie-Van de Sanden), Walenkamp (Fractie-Walenkamp), Visseren-Hamakers (Fractie-Visseren-Hamakers)
Zie toezegging Brief met toelichting over stopzetten van feministisch buitenlandbeleid (T04006).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-36600-V-N.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.