36 582 Wijziging van de Participatiewet, de Wet inkomensvoorziening en oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen werkloze werknemers en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen in verband met het op onderdelen in balans brengen van deze wetten tussen bestaanszekerheid, re-integratie en handhaving (Participatiewet in balans)

Nr. 2 VOORSTEL VAN WET

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat de Participatiewet op onderdelen als hard wordt ervaren, dat belanghebbenden hierdoor bestaansonzekerheid kunnen ondervinden, dat uitvoerders te weinig ruimte zien om belanghebbenden in individuele gevallen te kunnen helpen en belanghebbenden te weinig ondersteuning ervaren richting arbeidsmarkt;

Zo is het dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Participatiewet wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het opschrift wordt «Organen» vervangen door «Begrippen»;

2. De onderdelen i, j, k en l vervallen.

B

Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid, onderdeel a, wordt «, een bloedverwant in de eerste graad of een bloedverwant in de tweede graad indien er bij één van de bloedverwanten in de tweede graad sprake is van zorgbehoefte» vervangen door «of een bloedverwant in de eerste graad of indien er sprake is van een zorgbehoefte van of verleend door een bijstandsgerechtigde die de aanleiding vormt om samen te wonen, ongeacht of er sprake is van bloedverwantschap, gedurende de periode dat die zorg wordt verleend».

2. Het vierde lid, onderdeel a, komt te luiden:

  • a. zij in de periode van twee jaar voorafgaande aan de aanvraag van bijstand met elkaar gehuwd zijn geweest of voor de verlening van bijstand als gehuwden zijn aangemerkt;.

C

Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het slot van het opschrift wordt toegevoegd «en maatschappelijke participatie».

2. Het eerste lid, onderdeel c, komt te luiden:

c. maatschappelijke participatie:

het verrichten van onbeloonde activiteiten, gericht op deelname aan het maatschappelijk leven.

D

In artikel 7, eerste lid, onderdeel a, wordt «sociale activering» vervangen door «maatschappelijke participatie» en wordt na de puntkomma aan het slot van dat onderdeel «en» toegevoegd.

E

In artikel 8, eerste lid, onderdeel a, vervalt «en de periode van de verlaging van de bijstand, bedoeld in artikel 18, vijfde en zesde lid».

F

Artikel 8a wordt als volgt gewijzigd:

1. Het opschrift komt te luiden:

Artikel 8a Verordeningen participatie

2. In het eerste lid, onderdeel a, wordt na «bij arbeidsinschakeling» ingevoegd «en maatschappelijke participatie, niet gericht op arbeidsinschakeling».

3. Het eerste lid, onderdeel b, vervalt onder verlettering van de onderdelen c tot en met e tot b tot en met d.

G

Het opschrift van hoofdstuk 2, paragraaf 2.1, komt te luiden:

§ 2.1. Arbeidsinschakeling en maatschappelijke participatie

H

Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, aanhef, wordt «verplicht» vervangen door «naar vermogen gehouden».

2. In het eerste lid, onderdeel a, vervalt «naar vermogen».

3. In het eerste lid, onderdeel b, wordt «sociale activering» vervangen door «maatschappelijke participatie».

4. Het eerste lid, onderdeel c, komt te luiden:

  • c. tot maatschappelijke participatie, al dan niet met gebruikmaking van door het college aangeboden ondersteuning, indien arbeidsinschakeling nog niet mogelijk is.

5. In het tweede lid wordt «een verplichting als bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en c» vervangen door «de verplichtingen, genoemd in het eerste lid».

6. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 8. De belanghebbende kan de maatschappelijke participatie zelf vormgeven, mits de maatschappelijke participatie de arbeidsinschakeling niet belemmert of niet leidt tot verdringing op de arbeidsmarkt.

I

Artikel 10 wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het slot van het opschrift wordt toegevoegd «en maatschappelijke participatie».

2. In het eerste lid wordt na «aanspraak op ondersteuning bij arbeidsinschakeling en» ingevoegd «maatschappelijke participatie, niet gericht op arbeidsinschakeling, alsmede».

J

Artikel 12 vervalt.

K

Artikel 17, derde lid, komt te luiden:

  • 3. Het college stelt bij de uitvoering van deze wet de identiteit van de belanghebbende vast aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder 1° tot en met 4°, van de Wet op de identificatieplicht. Indien een aanvraag voor het recht op bijstand wordt gedaan via DigiD als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel b, van de Regeling voorzieningen Wdo, wordt het college geacht de identiteit van de belanghebbende te hebben vastgesteld als bedoeld in de eerste zin.

L

Artikel 18 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt «Het college verlaagt de bijstand» vervangen door «Onverminderd het zevende lid, legt het college een maatregel op tot het verlagen van de bijstand».

2. In het derde lid wordt na «als bedoeld in het tweede lid» ingevoegd «ambtshalve of op verzoek van de belanghebbende».

3. Het vierde tot en met achtste lid en het elfde lid vervallen, onder vernummering van het negende, tiende en twaalfde lid tot vierde tot en met zesde lid.

4. Er wordt een nieuw lid toegevoegd, luidende:

  • 7. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld ten aanzien van het verlagen van de bijstand ter zake van het niet nakomen door de belanghebbende van de verplichtingen voortvloeiende uit deze wet, waarbij kan worden bepaald dat het college kan afzien van verlaging van de bijstand.

M

Artikel 18b vervalt.

N

Aan artikel 20 wordt twee leden toegevoegd, luidende:

  • 3. Voor belanghebbenden van 18, 19 of 20 jaar verhoogt het college de norm met een bedrag van € 634,48, indien die belanghebbende voor de kosten van levensonderhoud geen beroep kan doen op zijn ouders, omdat:

    • a. de middelen van de ouders daartoe niet toereikend zijn; of

    • b. deze persoon redelijkerwijs het onderhoudsrecht jegens de ouders niet te gelde kan maken.

  • 4. De ophoging, bedoeld in het derde lid, in combinatie met de normen, bedoeld in het eerste en tweede lid, is niet hoger dan de norm, bedoeld in artikel 21, die geldt voor een 21-jarige of ouder, doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd, in een vergelijkbare situatie.

O

Artikel 24 komt te luiden:

Artikel 24. Afwijking norm gehuwden

Indien een van de gehuwden geen recht op algemene bijstand heeft, wordt de rechthebbende echtgenoot die geen kostendelende medebewoner heeft, voor de bepaling van de hoogte van de norm gelijkgesteld met de voor deze persoon overeenkomstige norm voor een alleenstaande.

P

Na artikel 24 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 24a. Afwijking norm alleenstaande ouder met niet-rechthebbende partner

De norm wordt opgehoogd met 1/12 van het bedrag genoemd in artikel 2, zesde lid, van de Wet op het kindgebonden budget voor de belanghebbende, die

  • a. een rechtmatig in Nederland verblijvend, ten laste komend kind heeft;

  • b. een partner heeft, als bedoeld in artikel 3 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen;

  • c. op basis van de Participatiewet wordt aangemerkt als gehuwd, maar van wie de partner geen recht heeft op algemene bijstand, en

  • d. geen kostendelende medebewoner heeft.

Q

Artikel 31 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:

a. In onderdeel f, vervalt «, waaronder begrepen de tegemoetkoming ontvangen op grond van artikel 19 van de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten,».

b. In onderdeel g, wordt voor «vergoedingen en verstrekkingen als bedoeld in artikel 31» ingevoegd «onkostenvergoedingen, tenzij deze tot het fiscaal loon worden gerekend,» en vervalt «, tenzij voor deze vergoedingen en verstrekkingen bijstand wordt verleend».

c. In onderdeel j wordt na «kalenderjaar» ingevoegd «en een bufferbudget als bedoeld in artikel 34b».

d. In onderdeel k, wordt na «bedrag» ingevoegd «per persoon».

e. In onderdeel m, wordt na «giften» ingevoegd «in totaal tot in ieder geval € 1.200 per kalenderjaar».

f. De onderdelen n, q, r, t, y, z en aa vervallen.

g. In onderdeel v wordt «artikel 12» vervangen door «artikel 20, derde lid» en vervalt «bijzondere».

2. Het vierde lid vervalt.

3. Onder vernummering van het vijfde en zesde lid, tot vierde en vijfde lid, komt het vierde lid te luiden:

  • 4. Het tweede lid, onderdelen c, j en k, zijn niet van toepassing op de persoon die jonger is dan 27 jaar, met dien verstande dat onderdeel j wel van toepassing is als het gaat om een persoon jonger dan 27 jaar die behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie.

R

Artikel 32 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. Inkomen wordt in aanmerking genomen naar de periode waarin de belanghebbende hierover beschikt of redelijkerwijs kan beschikken, tenzij:

    • a. het inkomen betreft dat betrekking heeft op een periode waarover een beroep op bijstand wordt gedaan, maar waarover pas na afloop van deze periode redelijkerwijs kan worden beschikt, in welk geval dat in aanmerking wordt genomen naar de periode waarop dit inkomen betrekking heeft, zodra belanghebbende er over beschikt over redelijkerwijs over kan beschikken;

    • b. het inkomen is waarover al wordt beschikt maar dat bedoeld is om in de toekomst periodiek aan te spreken, in welk geval het in gelijke delen in aanmerking wordt genomen naar die toekomstige perioden.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over:

    • a. de wijze waarop inkomsten in aanmerking worden genomen die als loon als bedoeld in artikel 16 van de Wet financiering sociale verzekeringen kwalificeren;

    • b. op welke wijze de aftrek, bedoeld in artikel 31, derde lid, over inkomen als bedoeld in onderdeel a wordt berekend, waarbij percentages kunnen worden bepaald voor het vaststellen van de hoogte van de premies en inhoudingen, bedoeld in artikel 31, derde lid, onderdeel b;

    • c. het in aanmerking nemen van de aanspraak op vakantiebijslag, eindejaarsuitkering en keuzebudget over een inkomen;

    • d. de wijze waarop wordt gehandeld indien zich technische mankementen voordoen bij het verrekenen op basis van gegevens uit de polisadministratie, bedoeld in artikel 33 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.

S

Artikel 33 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het opschrift komt te luiden:

Artikel 33. Bijzonder inkomen en onbetaalde mantelzorg

2. Na artikel 5 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 6. Indien de belanghebbende onbetaalde mantelzorg verleent, wordt voor de vaststelling van de hoogte van de algemene bijstand het verlenen van deze zorg niet beschouwd als op loon te waarderen arbeid.

T

Artikel 34 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid, onderdeel b, vervalt «bij de aanvang van de bijstand».

2. Het vierde lid vervalt.

U

Aan paragraaf 3.4 worden de volgende artikelen toegevoegd:

Artikel 34a. Verrekening inkomsten uit arbeid met de algemene bijstand

  • 1. Inkomsten uit arbeid worden niet met de algemene bijstand verrekend ten aanzien van degene die:

    • a. de pensioengerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt: gedurende een aaneengesloten periode van maximaal twaalf maanden voor 15 procent van deze inkomsten per maand, indien dit naar het oordeel van het college bijdraagt aan de arbeidsinschakeling van deze persoon;

    • b. medisch urenbeperkt is: voor 15 procent van deze inkomsten per maand;

    • c. de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt: voor 25 procent en tot € 226,00 van deze inkomsten per maand.

  • 2. Nadat de periode, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, is verstreken kan het college de periode waarin de inkomsten uit arbeid niet worden verrekend verlengen met een door het college te bepalen periode, indien het college een uitbreiding van de arbeidsomvang gelet op de individuele omstandigheden niet mogelijk acht.

  • 3. Indien de periode, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, of het tweede lid, is verstreken zonder dat deze is verlengd, kan het college nogmaals toepassing geven aan het eerste lid indien de persoon nadien een nieuw dienstverband is aangegaan.

Artikel 34b. Bufferbudget

  • 1. Het college kan op basis van individuele omstandigheden voor degene die inkomen uit arbeid en algemene bijstand ontvangt, ambtshalve een bufferbudget van maximaal € 1.000 per twaalf maanden reserveren, indien:

    • a. de belanghebbende als gevolg van inkomstenverrekening instabiliteit in inkomen heeft of zal hebben, waardoor die persoon gedurende een of meer maanden op maandbasis minder dan de bijstandsnorm tot zijn beschikking heeft of daar redelijkerwijs over kan beschikken; en

    • b. het bufferbudget naar het oordeel van het college bijdraagt aan het werken in deeltijd of aan volledige arbeidsinschakeling van deze persoon.

  • 2. Het college beheert het bufferbudget en wendt dit aan om betalingen aan de belanghebbende te doen, of om onverschuldigd betaalde algemene bijstand te vereffenen vanwege het in aanmerking nemen van inkomsten uit arbeid, voor zover dit naar het oordeel van het college bijdraagt aan de stabiliteit van de inkomensvoorziening in een maand.

V

Artikel 36 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste, tweede en het derde lid wordt «persoon» telkens vervangen door «belanghebbende».

2. Het vierde lid komt te luiden:

  • 4. Artikel 43 is niet van toepassing.

W

In artikel 38, derde lid, wordt «worden de bedragen, genoemd in artikel 31, tweede lid, onderdelen j, n, r, y, z en aan», vervangen door «wordt het bedrag, genoemd in artikel 31, tweede lid, onderdeel j».

X

In artikel 39, eerste lid, wordt na «artikel 15, tweede lid, onderdeel b» ingevoegd «artikel 31, tweede lid, onderdeel m,» en wordt na «consumentenprijsindex» toegevoegd «waarbij voor artikel 31, tweede lid, onderdeel m, geldt dat het totaal bedrag van giften naar boven toe wordt afgerond op een veelvoud van € 50».

Y

Aan artikel 41 worden twee leden toegevoegd, luidende:

  • 11. In afwijking van het vierde lid kan het college de aanvraag voor het verstrijken van de termijn van vier weken in behandeling nemen, indien naar het oordeel van het college de omstandigheden van de belanghebbende of het gezin daartoe aanleiding geven.

  • 12. In alle gevallen waar het elfde lid niet op van toepassing is, stelt het college betrokkene na melding onverwijld in de gelegenheid een aanvraag in te dienen.

Z

Aan artikel 43 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 4. Indien een belanghebbende zich onverwijld na afwijzing van een aanvraag voor een uitkering op grond van artikel 78f, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen meldt voor een aanvraag voor algemene bijstand, geldt de datum van melding voor de aanvraag voor die uitkering tevens als melding bedoeld in artikel 44.

AA

Aan paragraaf 5.1 wordt een artikel toegevoegd, luidende:

Artikel 43a. Gebruik gegevens bij hernieuwde aanvraag

  • 1. Indien na het eindigen van de algemene bijstand binnen twaalf maanden een nieuwe aanvraag wordt gedaan, kan het college de gegevens die bij hem berusten in verband met de eerdere bijstandsverlening gebruiken, indien dit leidt tot een voor de belanghebbende minder belastende aanvraag.

  • 2. Het college verifieert de juistheid en actualiteit van de gegevens, bedoeld in het eerste lid, in de beschikbare bronnen en zo nodig bij de belanghebbende.

BB

Aan artikel 44 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 5. In afwijking van het eerste lid kan het college bijstand toekennen vanaf de dag die maximaal drie maanden gelegen is voor de dag waarop de belanghebbende zich heeft gemeld, indien individuele omstandigheden hiertoe noodzaken.

CC

In artikel 47a, tweede lid, wordt na «hoofdstuk 3,» ingevoegd «met uitzondering van artikel 32, tweede lid en vijfde lid, onderdeel c».

DD

In artikel 47b wordt na «31, tweede lid, onderdeel m, en zesde lid,» ingevoegd «34a,», wordt na «43, eerste, derde, vierde en vijfde lid,» ingevoegd «43a,» en wordt «44, eerste en derde lid» vervangen door «44, eerste, derde en vijfde lid».

EE

Artikel 47c wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt «De Sociale verzekeringsbank verlaagt de algemene bijstand» vervangen door «Onverminderd het vijfde lid, legt de Sociale verzekeringsbank een maatregel op tot het verlagen van de algemene bijstand» en vervallen de laatste twee volzinnen.

2. Het vijfde lid komt te luiden:

  • 5. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld ten aanzien van het verlagen van de algemene bijstand ter zake van het niet nakomen door de belanghebbende van de verplichtingen voortvloeiende uit deze wet, waarbij kan worden bepaald dat de Sociale verzekeringsbank kan afzien van verlaging van de algemene bijstand.

3. Het zesde tot en met negende en het twaalfde lid vervallen onder vernummering van het tiende, elfde, dertiende en veertiende lid tot zesde tot en met negende lid.

FF

Aan artikel 47d wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 5. Voor het verrekenen van middelen die het karakter hebben van uitgesteld inkomen, worden deze in aanmerking genomen naar de periode waarin deze zijn verworven. Middelen die het karakter hebben van doorbetaling van inkomen over een periode worden in aanmerking genomen naar de periode waarin deze te gelde kunnen worden gemaakt.

GG

In artikel 52, tweede lid, wordt «90%» vervangen door «95%».

HH

In artikel 53a, eerste lid, wordt na «Onverminderd» ingevoegd «artikel».

II

In artikel 64, eerste lid, onderdeel k, en twaalfde lid wordt «Onze Minister van Veiligheid en Justitie» vervangen door «Onze Minister van Justitie en Veiligheid».

JJ

In artikel 67, eerste lid, onderdeel i, wordt «Onze Minister van Veiligheid en Justitie» vervangen door «Onze Minister van Justitie en Veiligheid».

KK

In artikel 78f wordt «waarbij kan worden afgeweken van de artikelen 9, 10, 11, 32, 34, 40, 41, 45, 58, 69, 77 en de paragrafen 4.2, 6.1 en 7.1.» vervangen door «waarbij kan worden afgeweken van de artikelen 9, 10, 11, 17, 31, 32, 34, 34a, 35, 40, 41, 43a, 44, 45, 58, 69, 77, 83 en de paragrafen 4.2, 6.1 en 7.1.»

LL

Na artikel 78ee wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 78ff. Overgangsrecht

  • 1. Artikel 12, zoals dat luidde op de dag voor inwerkingtreding van de Participatiewet in balans, blijft van toepassing op de aanvraag van bijstand die uiterlijk op de dag voor inwerkingtreding is ingediend en op de resterende periode van reeds toegekende bijzondere bijstand, waarbij geldt dat bijzondere bijstand wordt aangevuld tot de toepasselijke norm zoals bedoeld in artikel 20, derde lid, zoals dat luidt na inwerkingtreding van de Participatiewet in balans, indien die laatste norm hoger is dan de reeds toegekende bijzondere bijstand.

  • 2. Artikel 31, tweede lid, onderdeel n, zoals dat luidde op de dag voor inwerkingtreding van de Participatiewet in balans, blijft gedurende twaalf maanden na die dag van toepassing op de persoon die de pensioengerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt en aan wie voor de dag van de inwerkingtreding van dat onderdeel een vrijlating is toegekend op grond van dat onderdeel.

  • 3. Van een persoon aan wie op grond van artikel 31, tweede lid, onderdeel r, zoals dat luidde op de dag voor inwerkingtreding van de Participatiewet in balans een vrijlating was toegekend op grond van dat onderdeel, worden de inkomsten uit arbeid met de algemene bijstand verrekend conform artikel 34a, eerste lid, onderdeel a, vanaf de inwerkingtreding van die wet, gedurende het restant van de periode, bedoeld in voornoemd artikel 31, tweede lid, onderdeel r.

MM

Artikel 83 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «met betrekking tot de arbeidsinschakeling» vervangen door «met betrekking tot de opdracht aan het college en de rechten en plichten inzake arbeidsinschakeling en maatschappelijke participatie» en wordt «de artikelen 6 tot en met 10» vervangen door «de artikelen 6 tot en met 10d».

2. In het tweede lid wordt «drie jaar» vervangen door «vijf jaar».

ARTIKEL II WET INKOMENSVOORZIENING OUDERE EN GEDEELTELIJK ARBEIDSONGESCHIKTE GEWEZEN WERKLOZE WERKNEMERS

De Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen werkloze werknemers wordt als volgt gewijzigd.

A

Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid, onderdeel b, wordt «, een bloedverwant in de eerste graad of een bloedverwant in de tweede graad indien er bij één van de bloedverwanten in de tweede graad sprake is van zorgbehoefte» vervangen door «een bloedverwant in de eerste graad of indien er sprake is van een zorgbehoefte van of verleend door een bijstandsgerechtigde, ongeacht of er sprake is van bloedverwantschap, gedurende de periode dat die zorg wordt verleend».

2. Het vierde lid, onderdeel a, komt te luiden:

  • a. zij in de periode van twee jaar voorafgaande aan de aanvraag van de uitkering met elkaar gehuwd zijn geweest of voor de verlening van de uitkering als gehuwden zijn aangemerkt;.

B

Artikel 4a, onderdeel b, komt te luiden:

b. maatschappelijke participatie:

het verrichten van onbeloonde activiteiten, gericht op deelname aan het maatschappelijk leven.

C

In artikel 8 vervallen, onder vernummering van het derde lid tot tweede lid, het tweede, vierde, vijfde, zesde, zevende en achtste lid.

D

Aan hoofdstuk 1 wordt een artikel toegevoegd, luidende:

Artikel 8a

  • 1. De inkomsten uit arbeid worden niet met de uitkering verrekend:

    • a. gedurende een aaneengesloten periode van maximaal twaalf maanden voor 15 procent van deze inkomsten per maand, indien dit naar het oordeel van het college bijdraagt aan de arbeidsinschakeling van deze persoon;

    • b. ten aanzien van degene die medisch urenbeperkt is: voor 15 procent van deze inkomsten per maand.

  • 2. Nadat de periode, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, is verstreken kan het college de periode waarin de inkomsten uit arbeid niet worden verrekend verlengen met een door het college te bepalen periode, indien het college een uitbreiding van de arbeidsomvang gelet op de individuele omstandigheden niet mogelijk acht.

  • 3. Indien de periode, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, of het tweede lid, is verstreken zonder dat deze is verlengd, kan het college nogmaals toepassing geven aan het eerste lid indien de persoon nadien een nieuw dienstverband is aangegaan.

E

Artikel 13, derde lid, komt te luiden:

  • 3. Het college stelt bij de uitvoering van deze wet de identiteit van de belanghebbende vast aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder 1° tot en met 4°, van de Wet op de identificatieplicht. Indien een aanvraag voor het recht op een uitkering wordt gedaan via DigiD als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel b, van de Regeling voorzieningen Wdo, wordt het college geacht de identiteit van de belanghebbende te hebben vastgesteld als bedoeld in de eerste zin.

F

Na artikel 15 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 15a

  • 1. Indien na het eindigen van de uitkering binnen twaalf maanden een nieuwe aanvraag wordt gedaan, kan het college de gegevens die bij hem berusten in verband met de eerdere bijstandsverlening gebruiken, indien dit leidt tot een, voor de belanghebbende, minder belastende aanvraag.

  • 2. Het college verifieert de juistheid en actualiteit van de gegevens, bedoeld in het eerste lid, in de beschikbare bronnen en zo nodig bij de belanghebbende.

G

Aan artikel 16a wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 4. In afwijking van het eerste lid kan het college een uitkering toekennen vanaf de dag die maximaal drie maanden gelegen is voor de dag waarop de belanghebbende zich heeft gemeld, indien individuele omstandigheden hiertoe noodzaken.

H

Artikel 20 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt «Het college verlaagt de uitkering» vervangen door «Onverminderd het vijfde lid, verlaagt het college de uitkering».

2. In het vierde lid wordt «het eerste lid» vervangen door «het eerste of vijfde lid».

3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 5. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld ten aanzien van het verlagen van de uitkering ter zake van het niet nakomen door de belanghebbende van de verplichtingen voortvloeiende uit deze wet, waarbij kan worden bepaald dat het college kan afzien van verlaging van de uitkering.

I

Artikel 34, eerste lid, komt te luiden:

  • 1. Het college is verantwoordelijk voor het verlenen van een uitkering aan de werkloze werknemer, bedoeld in artikel 2.

J

Artikel 35, onderdeel d, vervalt, onder vervanging van de puntkomma aan het slot van onderdeel c door een punt.

K

Aan artikel 36, eerste lid, wordt toegevoegd «alsmede op ondersteuning bij maatschappelijke participatie, niet gericht op arbeidsinschakeling».

L

Artikel 37 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid wordt gewijzigd als volgt:

a. In de aanhef wordt «verplicht» vervangen door «naar vermogen gehouden».

b. In onderdeel a vervalt «naar vermogen».

c. In onderdeel e wordt «sociale activering» vervangen door «maatschappelijke participatie».

d. Onderdeel f, komt te luiden:

  • f. tot maatschappelijke participatie, al dan niet met gebruikmaking van door het college aangeboden ondersteuning, indien arbeidsinschakeling nog niet mogelijk is.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 3. De belanghebbende kan de maatschappelijke participatie zelf vormgeven, mits de maatschappelijke participatie de arbeidsinschakeling niet belemmert of niet leidt tot verdringing op de arbeidsmarkt.

M

Na artikel 38a wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 38b

  • 1. Het college kan op basis van individuele omstandigheden aan degene die inkomen uit arbeid en een uitkering ontvangt een bufferbudget van maximaal € 1.000 per twaalf maanden toekennen, indien:

    • a. de belanghebbende als gevolg van inkomstenverrekening instabiliteit in inkomen heeft of zal hebben waardoor die persoon gedurende een of meer maanden op maandbasis minder dan de grondslag tot zijn beschikking heeft of daar redelijkerwijs over kan beschikken; en

    • b. het bufferbudget naar het oordeel van het college bijdraagt aan het werken in deeltijd of aan volledige arbeidsinschakeling van deze persoon.

  • 2. Het college beheert het bufferbudget en wendt dit aan om betalingen aan de belanghebbende te doen, of om een onverschuldigd betaalde uitkering te vereffenen vanwege het in aanmerking nemen van inkomsten uit arbeid, voor zover dit naar het oordeel van het college bijdraagt aan de stabiliteit van de inkomensvoorziening in een maand.

ARTIKEL III WET INKOMENSVOORZIENING OUDERE EN GEDEELTELIJK ARBEIDSONGESCHIKTE GEWEZEN ZELFSTANDIGEN

De Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen wordt als volgt gewijzigd.

A

Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid, onderdeel b, wordt «, een bloedverwant in de eerste graad of een bloedverwant in de tweede graad indien er bij één van de bloedverwanten in de tweede graad sprake is van zorgbehoefte» vervangen door «of een bloedverwant in de eerste graad of indien er sprake is van een zorgbehoefte van of verleend door een bijstandsgerechtigde, ongeacht of er sprake is van bloedverwantschap, gedurende de periode dat die zorg wordt verleend».

2. Het vierde lid, onderdeel a, komt te luiden:

  • a. zij in de periode van twee jaar voorafgaande aan de aanvraag van de uitkering met elkaar gehuwd zijn geweest of voor de verlening van de uitkering als gehuwden zijn aangemerkt;

B

Artikel 4a, onderdeel b, komt te luiden:

  • b. maatschappelijke participatie: het verrichten van onbeloonde activiteiten, gericht op deelname aan het maatschappelijk leven.

C

Artikel 5, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste onderdeel wordt na «onmiddellijk voorafgaand aan de aanvraag» ingevoegd «, of, indien die aanvraag uiterlijk drie maanden na beëindiging van het bedrijf of beroep is ingediend, gedurende drie jaar voor die beëindiging»

2. In het vierde onderdeel wordt na «volgend op het tijdstip van de aanvraag» toegevoegd «of de aanvraag is ingediend uiterlijk drie maanden na beëindiging van het bedrijf of beroep».

D

In artikel 8 vervallen het derde, achtste, negende, tiende en elfde lid.

E

Na artikel 8 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 8a

  • 1. De inkomsten uit arbeid worden niet met de uitkering verrekend:

    • a. gedurende een aaneengesloten periode van maximaal twaalf maanden voor 15 procent van deze inkomsten per maand, indien dit naar het oordeel van het college bijdraagt aan de arbeidsinschakeling van deze persoon;

    • b. ten aanzien van degene die medisch urenbeperkt is: voor 15 procent van deze inkomsten per maand;

  • 2. Nadat de periode, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, is verstreken kan het college de periode waarin de inkomsten uit arbeid niet worden verrekend verlengen met een door het college te bepalen periode, indien het college een uitbreiding van de arbeidsomvang gelet op de individuele omstandigheden niet mogelijk acht.

  • 3. Indien de periode, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, of het tweede lid, is verstreken zonder dat deze is verlengd, kan het college nogmaals toepassing geven aan het eerste lid indien de persoon nadien een nieuw dienstverband is aangegaan.

F

Artikel 13, derde lid, komt te luiden:

  • 3. Het college stelt bij de uitvoering van deze wet de identiteit van de belanghebbende vast aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder 1° tot en met 4°, van de Wet op de identificatieplicht. Indien een aanvraag voor het recht op een uitkering wordt gedaan via DigiD als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel b, van de Regeling voorzieningen Wdo, wordt het college geacht de identiteit van de belanghebbende te hebben vastgesteld als bedoeld in de eerste zin.

G

Na artikel 15 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 15a

  • 1. Indien na het eindigen van de uitkering binnen twaalf maanden een nieuwe aanvraag wordt gedaan, kan het college de gegevens die bij hem berusten in verband met de eerdere bijstandsverlening gebruiken, indien dit leidt tot een, voor de belanghebbende, minder belastende aanvraag.

  • 2. Het college verifieert de juistheid en actualiteit van de gegevens, bedoeld in het eerste lid, in de beschikbare bronnen en zo nodig bij de belanghebbende.

H

Aan artikel 16a wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 3. In afwijking van het eerste lid kan het college een uitkering toekennen vanaf de dag die maximaal drie maanden gelegen is voor de dag waarop de belanghebbende zich heeft gemeld, indien individuele omstandigheden hiertoe noodzaken.

I

Artikel 20 wordt als volgt gewijzigd:

a. In het tweede lid wordt «Het college verlaagt de uitkering» vervangen door «Onverminderd het vijfde lid, verlaagt het college de uitkering».

b. In het vierde lid wordt «het eerste lid» vervangen door «het eerste of vijfde lid».

c. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 5. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld ten aanzien van het verlagen van de uitkering ter zake van het niet nakomen door de belanghebbende van de verplichtingen voortvloeiende uit deze wet, waarbij kan worden bepaald dat het college kan afzien van verlaging van de uitkering.

J

Artikel 34, eerste lid, komt te luiden:

  • 1. Het college is verantwoordelijk voor het verlenen van een uitkering aan de gewezen zelfstandige, bedoeld in artikel 2.

K

Artikel 35, onderdeel d, vervalt, onder vervanging van de puntkomma aan het slot van onderdeel c door een punt.

L

Aan artikel 36, eerste lid, wordt toegevoegd «alsmede op ondersteuning bij maatschappelijke participatie, niet gericht op arbeidsinschakeling».

M

Artikel 37 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:

a. In de aanhef wordt «verplicht» vervangen door «naar vermogen gehouden».

b. In onderdeel a vervalt «naar vermogen».

c. In onderdeel e wordt «sociale activering» vervangen door «maatschappelijke participatie».

d. Onderdeel f, komt te luiden:

  • f. tot maatschappelijke participatie, al dan niet met gebruikmaking van door het college aangeboden ondersteuning, indien arbeidsinschakeling nog niet mogelijk is.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 3. De belanghebbende kan de maatschappelijke participatie zelf vorm te geven, mits de maatschappelijke participatie de arbeidsinschakeling niet belemmert of niet leidt tot verdringing op de arbeidsmarkt.

N

Na artikel 38a wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 38b

  • 1. Het college kan op basis van individuele omstandigheden aan degene die inkomen uit arbeid en een uitkering ontvangt een bufferbudget van maximaal € 1.000 per twaalf maanden toekennen, indien:

    • a. de belanghebbende als gevolg van inkomstenverrekening instabiliteit in inkomen heeft of zal hebben waardoor die persoon gedurende een of meer maanden op maandbasis minder dan de grondslag tot zijn beschikking heeft of daar redelijkerwijs over kan beschikken; en

    • b. het bufferbudget naar het oordeel van het college bijdraagt aan het werken in deeltijd of aan volledige arbeidsinschakeling van deze persoon.

  • 2. Het college beheert het bufferbudget en wendt dit aan om betalingen aan de belanghebbende te doen, of om een onverschuldigd betaalde uitkering te vereffenen vanwege het in aanmerking nemen van inkomsten uit arbeid, voor zover dit naar het oordeel van het college bijdraagt aan de stabiliteit van de inkomensvoorziening in een maand.

ARTIKEL IV INWERKINGTREDING

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

ARTIKEL V CITEERTITEL

Deze wet wordt aangehaald als: Participatiewet in balans.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen,

Naar boven