36 560 XVI Jaarverslag en slotwet Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport 2023

Nr. 5 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 4 juni 2024

De vaste commissie voor van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Algemene Rekenkamer over het rapport Resultaten verantwoordingsonderzoek 2023 bij het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (Kamerstuk 36 560 XVI, nr. 2)

De Algemene Rekenkamer heeft deze vragen beantwoord bij brief van 4 juni 2024. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De fungerend voorzitter van de commissie, Agema

De adjunct-griffier van de commissie, Heller

Vragen en antwoorden

Vraag 1

Kan de Algemene Rekenkamer aangeven hoe vaak er in 2023 gebruik is gemaakt van art. 2.25 van de Comptabiliteitswet?

Artikel 2.25 CW is generiek van toepassing, tenzij de Minister zich beroept op een uitzonderingsgrond (art 2.25 lid 2 CW). Voor de beantwoording van de vraag hoe vaak er in 2023 (terecht) gebruik is gemaakt van art 2.25 verwijzen wij naar de Minister.

Het is mogelijk dat de Minister handelt in strijd met art 2.25. Wij hebben in ons onderzoek twee onrechtmatigheden geconstateerd bij de naleving van art. 2.25 van de Comptabiliteitswet. In die gevallen gaat het om beleid dat, zonder beroep op de uitzonderingsgrond, in uitvoering is genomen voordat het voorstel van wet tot de vaststelling van de begrotingsstaat door het parlement is aangenomen. De omvang van de geconstateerde onrechtmatigheden bedraagt € 1,7 miljoen.

Vraag 2

Kunt u bij de onderwerpen inkoopbeheer en materieelbeheer aangeven waarom niet gespecificeerd is of er al dan geen vooruitgang is geboekt op deze onderwerpen?

In de visualisatie op pagina 6 en 27 van ons rapport specificeren wij alleen bij bestaande onvolkomenheden of vooruitgang is geboekt. Voor nieuwe en/of opgeloste onvolkomenheden maakt deze specificatie geen onderdeel uit van de figuur.

In het geval van de nieuwe onvolkomenheid inkoopbeheer geldt een bijzonderheid. Hoewel deze onvolkomenheid inkoopbeheer nieuw is ten opzicht van 2022, betekent dit niet dat het inkoopbeheer verslechterd is. Onze beoordeling heeft te maken met het feit dat onze bevindingen op inkoopbeheer vorig jaar nog onderdeel waren van de brede onvolkomenheid financieel beheer. Dit jaar hebben wij besloten inkoopbeheer als losse onvolkomenheid op te nemen, omdat deze onvolkomenheid om een andere oplossingsrichting vraagt. Wij verwachten dat dit het ministerie helpt om ook op inkoopbeheer gerichte verbeteringen door te voeren.

Door het verbeterde inzicht en toezicht van de Minister op de (afgenomen) voorraden, beschouwen we de onvolkomenheid materieelbeheer als opgelost. Een specificatie is daardoor niet meer van toepassing. Wel merken wij op dat een evaluatie van het gehele proces van het materieelbeheer tijdens de coronapandemie (van aankopen, tot beheren en ten slotte afstoten) concrete handvatten kan bieden, mocht de Minister, bijvoorbeeld bij een eventuele toekomstige crisis, opnieuw voorraden moeten aanhouden.

Vraag 3

Welke informatie heeft u gebruikt bij het in kaart brengen van het aantal burgers dat stapelfacturen ontvangt en welke informatie gebruikt het ministerie daarvoor? Welke berekening heeft u gebruikt en welke berekening gebruikt het ministerie?

In ons onderzoek hebben wij in kaart gebracht hoeveel mensen die een eigen bijdrage voor de Wmo- of Wlz-zorg betalen, stapelfacturen ontvangen. Wij hebben dat gedaan aan de hand van de informatie die we bij het CAK hebben opgevraagd: het aantal unieke personen dat een stapelfactuur ontvangt voor de zorgsoorten Wmo-abonnementstarief, Wmo-beschermd wonen en de Wlz, per jaar. We hebben de omvang van de groep burgers met een stapelfactuur ook uitgedrukt in een percentage. Daarvoor hebben we het aantal burgers met een stapelfactuur gedeeld op het het totaal aantal burgers dat een eigen bijdrage betaalt.

In ons onderzoek zijn we niet nagegaan of en hoe de Minister zelf berekeningen maakt en welke informatie de Minister daarvoor gebruikt. Voor het antwoord op deze vragen verwijzen wij u naar de Minister van VWS.

Wel zijn we nagegaan welke informatie de Minister via het uitvoeringstoezicht ontvangt over stapelfacturen en burgers met stapelfacturen. De Minister ontvangt informatie via het toezicht door NZa en via periodieke rapportages door het CAK. In het toezichtrapport van de NZa staat een percentage stapelfacturen berekend over het totaal aantal facturen, alleen voor de Wmo. Over de stapelfacturen in de Wlz staat in dit rapport geen informatie. In de periodieke rapportages die de Minister van het CAK ontvangt, staat alleen voor de Wmo informatie over het percentage klanten dat een stapelfactuur ontvangt, per maand. Over stapelfacturen in de Wlz wordt hierin gerapporteerd in de vorm van een percentage stapelfacturen op het totaal aantal facturen, per maand.

De Minister ontvangt geen informatie over het (absolute) aantal burgers dat stapelfacturen ontvangt.

Vraag 4

Hoe ziet u de rol van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) als het gaat om de aanpak wachttijden Geestelijke gezondheidszorg (GGZ)? Doen zij voldoende om zorgverzekeraars te stimuleren om ook zwaardere zorg in te kopen of te vergoeden? Handhaaft de NZa de zorgplicht voldoende, gezien de lange wachttijden?

Wij hebben onderzocht of 3 maatregelen van de Minister van VWS de toegankelijkheid van de ggz hebben verbeterd, en specifiek voor mensen met complexe problematiek. Namelijk het nieuwe betalingssysteem voor zorgaanbieders, de aanpassing in de vereveningssystematiek voor zorgverzekeraars en het extra geld voor het wegwerken van wachtlijsten.

We hebben geen onderzoek gedaan naar de handhaving van de zorgplicht door NZa.

Vraag 5

Hoe kijkt u naar het evenwicht tussen privacy van de cliënt en kennis als het gaat om de ontwikkeling van zorgvraagtypering door onder andere de Health of the Nation Outcome Scales (HoNOS) vragenlijst?

Wij vinden het belangrijk dat de overheid zorgvuldig omgaat met het verwerken van gezondheidsgegevens. Ontwikkeling van de zorgvraagtypering moet in ieder geval plaatsvinden binnen de grenzen die wettelijk gesteld zijn over de te respecteren privacy van cliënten. We zijn daarom benieuwd naar de uitkomsten van de bodemprocedure bij de rechtbank die op dit moment loopt. Tegelijkertijd is het voor de uitvoering van hun wettelijke taak noodzakelijk dat zorgverzekeraars over informatie beschikken waarmee zij de doelmatigheid van aanbieders met elkaar kunnen vergelijken. De belangenafweging tussen de privacy-bescherming van individuele cliënten en het belang van doelmatige zorginkoop voor alle verzekerden is aan de politiek.

Vraag 6

Kunt u uitleggen waarom u concludeert dat het extra geld heeft geholpen in de toegankelijkheid van de GGZ, als tegelijk het aantal wachtplekken gestegen is naar 97.000?

Met het extra geld (€ 30 miljoen) is extra geestelijke gezondheidszorg ingekocht door verzekeraars. Het volledige bedrag is hieraan besteed. Dit betekent dat er in 2023 voor € 30 miljoen extra zorg is verleend. Voor 30 miljoen euro kunnen gemiddeld 6.000 extra patiënten geholpen worden. Het extra geld heeft dus bijgedragen aan de toegankelijkheid, omdat er meer mensen zorg gekregen hebben dan zonder deze maatregel het geval geweest zou zijn.

Wachtplekken ontstaan als de vraag naar zorg groter is dan het aanbod. Meer zorgaanbod zorgt in principe voor een daling in het aantal wachtplekken, maar meer vraag naar zorg leidt juist tot een stijging. Als de zorgvraag sneller stijgt dan het zorgaanbod, groeit het aantal wachtplekken ondanks dat er meer zorgaanbod is en de zorg dus toegankelijker is geworden. Zonder de extra zorg die voor het extra geld geleverd is, zou het aantal wachtplekken echter nog groter zijn geweest.

Overigens durven wij zelf niet de conclusie te trekken dat het aantal wachtenden is gestegen, omdat onduidelijk is hoe betrouwbaar de wachttijdcijfers zijn. De cijfers onderschatten én overschatten de daadwerkelijke aantallen wachtenden en wachttijden, en het is niet bekend hoeveel precies. Dit lichten we toe in ons rapport.

Vraag 7

Wat kan de regering volgens u op korte termijn doen om het vertrouwen in het oplossen van de problemen in de jeugdbescherming te vergroten?

Vertrouwen kan worden vergroot als bewindspersonen de gemeenten en jeugdinstellingen blijven aanspreken op hun verantwoordelijkheid om te zorgen voor voldoende voorzieningen voor jeugdbescherming en voldoende opvang en behandeling voor de kinderen. In ons rapport Georganiseerde Onmacht van april 2023 hebben we aangegeven dat het hiervoor noodzakelijk is dat de bewindspersonen ook handelend optreden als duidelijk is dat verantwoordelijkheden niet worden waargemaakt.

Wij vroegen de bewindspersonen om wettelijke begrippen uit te werken en vast te leggen waar een kind en de ouders recht op hebben als zij te maken krijgen met een beschermingsmaatregel. Vertaal begrippen als de jeugdhulpplicht van gemeenten of de beschikbaarheidsverplichting voor cruciale jeugdzorg in concrete normen en richtlijnen. Dit geeft niet alleen gemeenten en instellingen aanknopingspunten om samen de jeugdbescherming te organiseren. Het ondersteunt ook het uitoefenen van interbestuurlijk toezicht en het kwaliteitstoezicht op de jeugdinstellingen. De bewindspersonen gaven in reactie op ons rapport aan onze aanbeveling te gaan verkennen. U kunt de bewindspersonen vragen naar de uitkomsten hiervan.

Vraag 8

Kunt u uitweiden waarom u het vertrouwen dat de Staatssecretaris Volksgezondheid Sport en Welzijn en de Minister van Rechtsbescherming hebben in de lopende initiatieven om de problemen in de jeugdbescherming op te lossen niet deelt? Wat is volgens u het grootste probleem? En wat is uw aanbeveling aan de regering op dit moment? Wat kan de regering doen om te versnellen?

In ons rapport over de jeugdbescherming gaven we aan nog onvoldoende grond te hebben om het vertrouwen van bewindspersonen in de initiatieven, te delen. De belangrijkste reden is dat afspraken en plannen nog een lange weg hebben af te leggen van het papier naar de praktijk. Wij kunnen niet aangeven wat het grootste probleem is. Ook zien wij geen snelle eenvoudige oplossing voor problemen. De wens om snel tot een beter functionerend stelsel te komen, mag niet ten koste gaan van de zorgvuldigheid van veranderingen.

Het is daarom belangrijk dat regering en parlement nieuwsgierig blijven naar de daadwerkelijke gevolgen van iedere beleidswijziging en er niet zonder meer op te vertrouwen dat wat in theorie op papier lijkt te kloppen, als vanzelf werkelijkheid wordt.

Voor de lange termijn verwachten bewindspersonen structurele verbetering door het uitvoeren van Toekomstscenario Jeugd- en Gezinsbescherming. Dit scenario voorziet in een stelselwijziging waarin er een nieuw soort publiekrechtelijke organisatie wordt opgericht die decentraal – vanuit de regio – zal worden aangestuurd. Wij merkten in ons rapport op dat de invulling van verantwoordelijkheden, bevoegdheden en bekostiging nog moet plaatsvinden. Wij deden de aanbeveling om bij het ontwerp van nieuwe wetgeving een brede probleemanalyse te maken en hierbij de aandacht ook gericht te houden op de gemeenten die niet deelnemen aan proeftuinen en waar de samenwerking tussen gemeenten minder goed tot stand komt. De Minister heeft in ons rapport toegezegd bij de wijziging van regelgeving de uitvoeringstoets decentrale overheden (UDO) uit te voeren.

Naar boven