Kamerstuk
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
|---|---|---|---|
| Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2024-2025 | 36551 nr. C |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
|---|---|---|---|
| Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2024-2025 | 36551 nr. C |
Ontvangen 16 juni 2025
Hierbij bied ik u, mede namens de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, de Staatssecretaris Participatie en Integratie, de Staatssecretaris Rechtsbescherming en de Staatssecretaris Jeugd, Preventie en Sport de nota naar aanleiding van het verslag bij het wetsvoorstel bescherming tegen discriminatie op de BES aan. Ik dank de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en de vaste commissie voor Koninkrijksrelaties voor de schriftelijke inbreng en de vragen van de leden van de fracties van D66, JA21, PVV, SGP en VVD. Deze nota naar aanleiding van het verslag volgt de indeling van het verslag.
Inhoudsopgave
|
blz. |
||
|---|---|---|
|
1. |
Inleiding |
|
|
2. |
Nut, noodzaak en uitvoerbaarheid |
|
|
3. |
Discriminatie |
|
|
4. |
Antidiscriminatievoorziening/maatregelen |
|
|
5. |
College voor de Rechten van de mens |
|
|
6. |
VN-verdrag |
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel Wet bescherming tegen discriminatie op de BES. Het is een goede zaak dat wetgeving in Europees en Caraïbisch Nederland zoveel als mogelijk gelijkluidend is, zeker als het gaat om mensenrechten. Dit wetsvoorstel draagt daar aan bij. De vragen van de leden van de VVD-fractie zien op de uitvoerbaarheid van de gelijke behandelingswetgeving op de BES.
De leden van de fractie van D66 hebben met belangstelling kennisgenomen van de Wet bescherming discriminatie op de BES. De inwoners van de BES-eilanden ervaren meer discriminatie dan mensen in Europees Nederland.1 Deze wet is daarom van belang om discriminatie op de eilanden tegen te gaan. Over het wetsvoorstel hebben de leden een aantal vragen.
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van het voorstel en wensen hierover enkele vragen te stellen.
De leden van de fractie van JA21 hebben kennisgenomen van het voorstel en hebben hierover enkele vragen.
De leden van de fractie van de SGP hebben kennisgenomen van de Wet bescherming tegen discriminatie op de BES. Zij onderschrijven het belang van goede bescherming tegen discriminatie. De leden van deze fractie hebben enkele vragen.
Welke datum van inwerkingtreding van het wetsvoorstel voorziet de regering, wanneer zij in acht neemt het gereedkomen van de antidiscriminatievoorziening als onderdeel van het Juridisch Loket BES, de uitbreiding van de taak van het College van de Rechten van de Mens en de startdatum van de voorlichtingscampagne, zo vragen de leden van de VVD-fractie.
De regering voorziet de inwerkingtreding van het wetsvoorstel indien uw Kamer dat aanvaard op 1 januari 2026. Op dat moment kan de antidiscriminatievoorziening als onderdeel van de voorziening voor rechtshulp starten en zal het College voor de rechten van de mens (het College) een oordelende taak krijgen.
Een belangrijke schakel in aanloop naar 1 januari 2026 is dat er een lokale stichting wordt opgericht, de rechtsvorm voor de voorziening. Hiertoe zal dit voornemen ter voorhang worden voorgelegd aan de Staten-Generaal. Vervolgens zal de lokale stichting worden opgericht met als streven dat de voorziening rond 1 januari 2026 actief zal zijn. De voorlichtingscampagne behelst de aankondiging van de nieuwe wet en bijbehorende voorzieningen, dus deze zal tijdig in de aanloop naar 1 januari 2026 worden gestart. Daarbij moet ook in acht genomen worden dat de campagne niet te vroeg komt en daarmee momentum verliest. Er wordt lokaal advies ingewonnen over de juiste start- en looptijd van de campagne.
De invoering van de gelijke behandelingswetten, de inrichting van de antidiscriminatievoorziening BES en uitbreiding van de oordelende taak van het College van de Rechten van de Mens behelzen invoering van een nieuw, fundamenteel stelsel op de BES. Welke risico’s ziet de regering voor wat betreft de implementatie en uitvoering van dit nieuwe stelsel? Welke maatregelen heeft de regering genomen om met die risico’s om te gaan?
In 2022 is door de Commissie Thodé een externe verkenning uitgevoerd om de haalbaarheid van de invoering van de anti-discriminatiewetgeving te onderzoeken. Dit heeft geresulteerd in het voorliggende wetsvoorstel. Bij de voorbereiding hiervan is voorts geanalyseerd wat de betekenis en de gevolgen ervan voor de eilanden zijn, zodat de eventuele risico’s bekend zijn. Hiertoe zijn een nulmeting en een impact assessment uitgevoerd door de DSP-groep. Het rapport terzake is met de nota naar aanleiding van het verslag aan de Tweede Kamer meegezonden. In het onderzoek is gekeken welke uitvoeringslasten per gelijkebehandelings-wet kunnen worden verwacht. Geconcludeerd wordt dat de kosten van invoering van de gelijkebehandelingswetten niet goed in te schatten zijn, als gevolg van onzekere factoren; de wetgeving bevat deels open (redelijkheids)normen en de omvang van de doelgroepen en hun bereidheid om een beroep op de regels te doen respectievelijk deze na te leven zijn onduidelijk. Veel hangt af van toetsing van de bepalingen in de praktijk door het College of rechter, waarbij de specifieke context waarbinnen een onderscheid is gemaakt van groot belang is. Niettemin wordt, mede doordat in de toepassing rekening kan worden gehouden met de lokale context (maatwerk), geconcludeerd dat de uitvoeringskosten te overzien zullen zijn. Er is geen aanleiding om te veronderstellen dat eventuele uitvoeringskosten niet behapbaar zouden zijn. Aan de hand van de jaarlijkse rapportage door de ADV BES en integrale wetsevaluatie drie jaar na inwerkingtreding, worden de effecten in de praktijk inzichtelijk en kan waar nodig worden bijgestuurd. Waar in deze nota naar aanleiding van het verslag wordt verwezen naar de ADV BES, wordt deze voorziening zoals ingebed bij de voorziening voor rechtshulp bedoeld.
Wanneer verwacht de regering dat de voorlichtingscampagne over de gelijke behandelingswetgeving kan starten?
Voor de beantwoording van deze vraag herhaal ik bovenstaand antwoord op de vraag van de leden van de VVD-fractie. De voorlichtingscampagne behelst de aankondiging van de nieuwe wet en bijbehorende voorzieningen, dus deze zal tijdig in de aanloop naar 1 januari 2026 worden gestart. Daarbij moet ook in acht genomen worden dat de campagne niet te vroeg komt en daarmee momentum verliest. Er wordt lokaal advies ingewonnen over de juiste start- en looptijd van de campagne. De communicatie zal met name gericht zijn op aankondigen en informeren. Meer diepgaande voorlichtings- en bewustwordingscommunicatie is aan de nieuwe onafhankelijke stichting om vorm te geven en uit te voeren, op basis van kennis, ervaring, feiten en cijfers.
De Raad van State concludeert dat de invoering van de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte (Wgbh/cz) gevolgen zal hebben voor werkgevers en dienstverleners op de eilanden. Als reactie op het advies van de Raad van State stelt de regering dat er nader onderzocht wordt wat de financiële, organisatorische en administratieve gevolgen zijn van het invoeren van wetgeving op de BES.2 De leden van de D66-fractie zijn benieuwd naar de resultaten uit dit onderzoek. Is de uitkomst van dit onderzoek reeds bekend? Kan de regering de resultaten van het onderzoek delen met de Kamer?
Op 5 november 2024 is het eindrapport van de DSP-groep «Juridische problemen, discriminatie en de impact van de invoering van de gelijkebehandelingswetgeving in Caribisch Nederland» als bijlage meegestuurd met de nota naar aanleiding van het verslag bij dit wetsvoorstel en daarmee openbaar (Kamerstukken II 2023/2024, 36 551, nr. 7).
De Wet bescherming tegen discriminatie op de BES heeft volgens de regering betrekking op horizontale verhoudingen tussen bijvoorbeeld werkgevers en burgers. Zij krijgen onder de in te voeren wetgeving verantwoordelijkheden en verplichtingen ten opzichte van elkaar. Dit is volgens de regering de reden om geen financiële middelen ter beschikking te stellen aan organisaties en bedrijven die wellicht te maken krijgen met kosten.3 Welke gevolgen zitten er aan het niet vrijmaken van financiële middelen voor de uitvoering van de wet? Verwacht de regering dat het op een later moment alsnog nodig zal zijn om extra middelen vrij te maken?
Het doel van de regering met het invoeren van de gelijkbehandelingswetgeving op Caribisch Nederland is het realiseren van gelijke bescherming tegen discriminatie in heel Nederland, zoals neergelegd in artikel 1 van de Grondwet, met inachtneming van de lokale omstandigheden. Deze nieuwe ge- en verboden moeten daadwerkelijk verwezenlijkt kunnen worden in de praktijk van de eilanden. Om eventuele uitvoeringslasten inzichtelijk te maken, is de opdracht aan de DSP-groep gegeven om een impact assessment op te stellen. Alle gelijkebehandelingswetten zijn bezien op de mogelijke kosten die ze voor burgers, organisaties en bedrijven kunnen hebben. Hoewel deze uitvoeringslasten om verschillende redenen niet goed in te schatten zijn (zie hierboven het antwoord op de vraag van de leden van de VVD-fractie) bleek uit het onderzoek niet dat eventuele uitvoeringskosten niet behapbaar zouden zijn. De regering verwacht daarom, en vanwege de aard van de in te voeren normen, niet dat het niet vrijmaken van financiële middelen voor de uitvoering van de wet een negatief effect zal hebben op de verwezenlijking van de rechten die worden ingevoerd. Overigens maakt de regering wel structurele financiële middelen vrij voor de institutionele onderdelen van de wet (namelijk de in te richten antidiscriminatievoorziening en de uitbreiding van de oordelende bevoegdheid van het College). Aan de hand van de jaarlijkse rapportage door de antidiscriminatievoorziening en de integrale wetsevaluatie drie jaar na inwerkingtreding van de wet, worden de effecten in de praktijk inzichtelijk en kan waar nodig worden bijgestuurd.
In de memorie van toelichting lezen de leden van de PVV-fractie op pagina 2: «De beelden over de aard en omvang van – vaak subtiele, onderhuidse – discriminatie verschillen per eiland en al naar gelang de gesprekspartners.».4 Kan de regering aangeven in hoeverre dit wetsvoorstel uitvoerbaar is als er ook rekening moet worden gehouden met «subtiele» of «onderhuidse» gevoelens van discriminatie? Worden zulke onduidelijke zaken ook in behandeling genomen? Kan de regering ook aangeven of klachten die betrekking hebben op gevoelens over kolonialisme of het slavernijverleden ook betrekking kunnen hebben op de uitvoering van dit wetsvoorstel?
Dit wetsvoorstel beoogt bescherming tegen discriminatie te bieden. Of daadwerkelijk sprake is van discriminatie, oftewel ongerechtvaardigde ongelijke behandeling, moet worden bepaald op basis van juridische feiten en omstandigheden. Wanneer bij de ADV BES of het College meldingen of klachten binnenkomen, worden deze beoordeeld op basis van het juridisch kader in dit wetsvoorstel, dat wil zeggen de normen, rechten en verplichtingen zoals verankerd in onder meer de Algemene wet gelijke behandeling, de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte, de Wet gelijke behandeling mannen en vrouwen en de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid. Het enkel bestaan van gevoelens is niet voldoende om discriminatie aan te tonen. De ten uitvoerlegging van deze wet op de wijze zoals hierboven omschreven, zal naar verwachting bijdragen aan het voorkomen en bestrijden van discriminatie, ook als deze op subtiele of onderhuidse manier voorkomt in de eilandelijke gemeenschappen.
Op pagina 5 van de memorie van toelichting wordt gesproken over aansluiting bij «het maatschappelijk netwerk» in Europees Nederland. Kan de regering aangeven wat er bedoeld wordt met dat maatschappelijk netwerk, welke specifieke organisaties dit betreft en hoe de strekking van dit maatschappelijk netwerk wordt bepaald?
De vormgeving en inrichting van de ADV BES zal afgestemd zijn op de lokale context en op hetgeen op de eilanden nodig is. Uit een oogpunt van doelmatigheid zullen echter waar nodig en mogelijk bruikbare voorzieningen in Europees Nederland worden benut (mede vanuit de backoffice). Gedacht moet bijvoorbeeld worden aan beheersmatige processen zoals ICT, HR en opleidingsfaciliteiten. Voor het maatschappelijk netwerk geldt dat de ADV BES primair zal samenwerken met eilandelijke ketenpartners om een effectieve behandeling van discriminatiemeldingen, uitoefening van hulp en bijstand, voorlichting en bemiddeling te realiseren. Gedacht kan worden aan instanties op het gebied van zorg, welzijn, werk en onderwijs (bijvoorbeeld een organisatie voor maatschappelijk werk zoals Sentro Akseso Boneiru); zij kunnen bijvoorbeeld doorverwijzen naar de ADV BES. Het kan echter ook zijn dat benutting van een Europees Nederlandse maatschappelijke organisatie in de rede ligt omdat daar expertise of ervaring beschikbaar is, zoals een belangenbehartigingsorganisatie op het gebied van ouderen of een specifieke beperking. Kortom, wanneer met welke organisatie wordt samengewerkt wordt bepaald aan de hand van de door de ADV BES uit te oefenen taken en casuïstiek. Het is daarom van belang dat de ADV BES bouwt aan en investeert in haar netwerk (sociale kaart).
Op pagina 11 van de memorie van toelichting staat: «Op Sint Eustatius heeft toegankelijkheid geen hoge prioriteit, al zijn hier wel ontwikkelingen te zien.» en «Gelet op het bovenstaande kan gesteld worden dat op de BES sprake is van een ingezette beweging naar meer toegankelijkheid in het publieke en private domein.». Kan de regering aangeven of die prioriteit middels deze wetgeving afdwingbaar kan worden en hoe een mogelijke afdwingbaarheid zich verhoudt tot het criterium van onevenredige belasting? Kan de regering daarnaast aangeven of deze wetgeving in dit kader wel van toegevoegde waarde is als volstaan kan worden met een toch al «ingezette beweging» en geleidelijkheid?
Voor wat betreft toegankelijkheid voorziet het wetsvoorstel, via de van toepassing verklaring van de Wgbh/cz, in een tweeledige verplichting voor aanbieders van goederen en diensten en werkgevers (inclusief de overheid). Zij moeten geleidelijk zorg dragen voor de algemene toegankelijkheid en een individueel verzoek voor passende maatregelen honoreren, mits dit voor hen niet onevenredig belastend is. De gehanteerde formulering biedt ruimte om lokale feiten en omstandigheden te laten meewegen. Naleving van deze normen en weging van de betrokken belangen wordt objectiveerbaar en toetsbaar door het College en de rechter en daarmee afdwingbaar. Het feit, dat op de eilanden de beweging naar meer toegankelijkheid is ingezet, betekent niet dat dit wetsvoorstel overbodig is, in tegendeel. Het vormt een impuls om de zorg voor toegankelijkheid meer vervolg te geven, de zichtbaarheid en bespreekbaarheid van problemen en bewustwording te vergroten en naleving te bewerkstelligen.
De leden van de fractie van de SGP zijn geen voorstander van Nederlandse wetgeving onverkort toepassen op de openbare lichamen. Zeker als er geen grond voor is. In aanloop naar deze wet is weliswaar met verscheidene partijen gesproken, maar er ontbreekt een inventarisatie van de democratische onderbouwing van deze wet. Op welke wijze is onder de inwoners van de BES-eilanden het draagvlak voor deze wet gepeild? Welke democratische processen legitimeren de invoering van deze wet op de BES-eilanden?
Met de verkenning van de commissie-Thodé in 2023 en het onderzoek van DSP in 2024 is vastgesteld dat er sprake is van discriminatie op de eilanden (meer dan 40% van de bevolking van Caribisch Nederland heeft in de afgelopen twee jaar discriminatie ervaren). De bestuurscolleges van de drie eilanden hebben er in 2022 toe opgeroepen om de gelijkebehandelingswetgeving zo snel mogelijk in- en uit te voeren. En met de aanname van dit wetsvoorstel door de Tweede Kamer op 18 februari 2025 en de nu lopende behandeling door de Eerste Kamer, is de democratische legitimatie voor de invoering van deze wet, ook voor de openbare lichamen, verzekerd bij aanvaarding van de wet.
Volgens artikel 132a lid 4 van de Grondwet kunnen voor de openbare lichamen regels worden gesteld met het oog op bijzondere omstandigheden waardoor deze openbare lichamen zich wezenlijk onderscheiden van het Europese deel van Nederland. Verder zijn verscheidene redenen genoemd om de Nederlandse wetgeving ook op de BES-eilanden in te voeren, waaronder de voorkomende discriminatie. Uitgangspunt is harmoniseren, maar maatwerk is mogelijk. Uit de memorie van toelichting blijkt dat om wetssystematische redenen ervoor is gekozen om geen aparte BES-wet tot stand te brengen. In hoeverre is onderzocht of maatwerk vanuit het oogpunt van de BES-eilanden wenselijk is? Indien deze behoefte er is, op welke wijze is deze behoefte gewogen tegenover de «wetssystematische redenen»?
Het is van groot belang dat het (grond)recht op gelijke behandeling en de uitwerking daarvan in de gelijkebehandelingswetten in heel Nederland gelden, dus ook in Bonaire, Saba en Sint Eustatius. De gelijkebehandelingswetten lenen zich, mede door hun deels open systematiek, goed voor van toepassing verklaring op de BES. Om op de eilanden maatwerk te kunnen realiseren is een afzonderlijke BES-wet niet nodig en niet wenselijk. Wetstechnisch is van toepassing verklaring doelmatig, omdat toekomstige wijzigingen in de betreffende wetten dan in beginsel automatisch doorwerken op de BES. Bovendien bevordert het duidelijkheid en eenheid van recht. De keuze voor van toepassing verklaring laat dus in casu de mogelijkheid van maatwerk op de eilanden onverlet.
Onderdeel van de wetgeving is de verantwoordelijkheid om toegankelijkheid te waarborgen voor mensen met een handicap. Dit gaat ook gepaard met investeringen van private personen die, naast dat zij op te hoogte gebracht moeten worden van deze wetgeving, tijd nodig hebben om de gewenste aanpassingen te doen. Het Bestuurscollege van het openbaar lichaam Bonaire heeft expliciet verzocht om aandacht te geven aan overgangstermijnen of gefaseerde inwerkingtreding. In dit wetsvoorstel is alleen sprake van geleidelijkheid. Op welke wijze wordt geleidelijkheid gespecificeerd? Hoe wordt de samenleving op de BES-eilanden duidelijkheid gegeven over de termijn waarbinnen men moet gaan voldoen aan de wetgeving?
Omdat – zoals ook blijkt uit het onderzoeksrapport van de DSP-groep – het wetsvoorstel goed uitvoerbaar lijkt op de eilanden, liggen overgangstermijnen of gefaseerde inwerkingtreding niet in de rede. Indien uw Kamer akkoord gaat met het wetsvoorstel, ben ik voornemens het in zijn geheel op 1 januari 2026 in werking te laten treden. Dit geeft inwoners en organisaties op de BES voldoende tijd om zich voor te bereiden. De aankondiging van de nieuwe wet en bijbehorende voorzieningen zal starten zodra het wetsvoorstel is aangenomen, dus ruim voor 1 januari 2026. Voor wat betreft (duidelijkheid inzake) de naleving van de toegankelijkheidsnormen verwijs ik naar hetgeen hiervoor is geantwoord op de vraag van de PVV-fractie terzake.
In de memorie van toelichting wordt al verwezen naar de impactanalyse, waarover het parlement zal worden geïnformeerd, opdat de uitkomsten kunnen worden betrokken bij de behandeling van het wetsvoorstel. Waarom is niet gewacht op de uitkomsten van dit onderzoek alvorens dit wetsvoorstel aan de Kamers voor te leggen? Wanneer wordt de Kamer op de hoogte gebracht van de uitkomsten van de impactanalyse?
Zoals hierboven aangegeven in antwoord op de vraag van de leden van de D66-fractie is op 5 november 2024 het eindrapport van de DSP-groep «Juridische problemen, discriminatie en de impact van de invoering van de gelijkebehandelingswetgeving in Caribisch Nederland» als bijlage meegestuurd met de nota naar aanleiding van het verslag bij dit wetsvoorstel (Kamerstukken II 2023/2024, 36 551, nr. 7). Hiermee maakt het rapport deel uit van de schriftelijke behandeling van het wetsvoorstel.
In de memorie van toelichting stelt de regering dat er sprake is van discriminatie tegen lhbtiq+-personen op de BES eilanden.5 Er heerst een cultuur van «don’t ask, don’t tell». De leden van de D66-fractie vinden dit zorgelijk. Hoe draagt het voorliggende wetsvoorstel bij aan het tegengaan van discriminatie voor specifiek de groep lhbtiq+-personen? Hoe hardnekkig is de discriminatie tegen deze groep volgens de regering? Welke extra maatregelen kan de regering nemen om discriminatie tegen deze groep te bestrijden?
Het voorkomen en bestrijden van discriminatie van lhbtiq+ personen zal beter verwezenlijkt kunnen worden door de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel. Zowel de wettelijke ge- en verboden als de institutionele bepalingen zullen in de praktijk de bescherming tegen discriminatie van deze groep daadwerkelijk vergroten. Zo zal de ADV BES met de uitvoering van taken, zoals het geven van voorlichting en het bevorderen van bewustwording, discriminatie van lhbtiq+ personen beter bespreekbaar kunnen maken. Daarnaast verkent de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap samen met de openbare lichamen en maatschappelijke organisaties hoe de emancipatie van lhbtiq+ personen en vrouwen in Caribisch Nederland nadrukkelijker vorm kan krijgen.
Op 11 januari 2025 werden tijdens een openbare bijeenkomst van de kerken op Bonaire discriminatoire opmerkingen gemaakt ten aanzien van lhbtiq+-personen. De – dit jaar tien jaar bestaande – vereniging Equality Bonaire heeft daarop aangifte van discriminatie gedaan. De hoofdofficier van Justitie heeft na een gesprek met degenen die de uitlatingen hadden gedaan, een voorwaardelijk sepot opgelegd op grond van verdenking van overtreding van art. 143 a wetboek van strafrecht BES met een boete van $ 200,–. Op 26 februari 2025 werd door de verdachte de boete voldaan aan het parket van het OM en daarmee is die zaak afgedaan. Dit leidt bij de leden van de fractie van D66 tot de vraag of in plaats van het strafrecht de regering een rol voor de overheid ziet weggelegd om, ter voorkoming van toekomstige discriminatoire uitlatingen, een dialoog in gang te zetten tussen de kerken en de leden van Equality Bonaire en andere maatschappelijke organisaties? Een dergelijke ontmoeting kan kou uit de lucht halen en respect en begrip kweken, waardoor problemen in de relatief kleine gemeenschap op Bonaire vermeden kunnen worden.
Bij de aanpak van discriminatie is strafrecht een ultimum remedium. De regering is het met de D66-fractie eens dat een dialoog van toegevoegde waarde kan zijn om discriminatie in de toekomst te voorkomen. Echter, het is niet in de eerste plaats de rol van de overheid om deze interventie in gang te zetten. Het is juist aan de ADV BES om deze laagdrempelige interventie – al dan niet in gezamenlijkheid met EQ Bonaire – te ondernemen.
De leden van de JA21-fractie vragen de regering of er gedetailleerd bewijs kan worden aangeleverd dat de stelling ondersteunt dat discriminatie op diverse gronden «veel» voorkomt op de BES-eilanden? Welke specifieke data of onderzoeken zijn gebruikt om deze conclusie te trekken? Hoe zijn deze data verzameld, en door wie?
De brief van de bestuurscolleges van 10 juni 2022 gaf aan dat de openbare lichamen discriminatie als een probleem zagen. Vervolgens is de commissie-Thodé, ter voorbereiding van de verkenning, gericht in gesprek gegaan op de eilanden met het bestuur, de eilandsraden, maatschappelijke organisaties, vakbonden, politie en scholen. Uit deze gesprekken kwam een duidelijk beeld naar voren over de problematiek rond discriminatie op de eilanden. Het onderzoek van DSP-groep, dat een kwalitatieve en kwantitatieve basis hiervoor biedt, bestond uit verschillende methoden van onderzoek. Een belangrijke dataverzamelings-methode was dat er 308 straatenquêtes door DSP op alle drie de eilanden werden uitgevoerd.
De memorie van toelichting spreekt over «vaak subtiele, onderhuidse» discriminatie. Op basis van welke criteria wordt deze vorm van discriminatie gemeten en gerapporteerd? Is er onderscheid gemaakt tussen directe en indirecte vormen van discriminatie in de rapportage? Is hier geen sprake van een uiterst subjectieve beleving die op gespannen voet staat met de verondersteld objectieve grondslag van wetgeving?
Zoals hiervoor ook is aangegeven op een vraag van de PVV-fractie, moet de vraag of daadwerkelijk sprake is van (directe of indirecte) discriminatie, oftewel ongerechtvaardigde ongelijke behandeling, worden bepaald op basis van juridische feiten en omstandigheden. Wanneer bij de ADV BES of het College meldingen of klachten binnenkomen, worden deze beoordeeld op basis van het juridisch kader in dit wetsvoorstel, dat wil zeggen de normen, rechten en verplichtingen zoals verankerd in de gelijkebehandelingswetten. Het enkel bestaan van gevoelens en beleving is niet voldoende om discriminatie aan te tonen.
De tekst suggereert dat discriminatie van lhbtiq+-ers, ouderen en mensen met een beperking wijdverbreid is. Kan er meer informatie worden gegeven over de specifieke incidenten of patronen die deze conclusies ondersteunen? Wat zijn de specifieke kenmerken of incidenten die wijzen op discriminatie tegen deze groepen? Hoe wordt bepaald dat deze gevallen representatief zijn voor een breder maatschappelijk probleem?
Naast de onderzoeken en signalen die hierboven in antwoord op de vraag van de leden van uw fractie zijn opgesomd, en waarmee een robuust beeld is verkregen van de thematiek, zijn er ook de signalen van maatschappelijke organisaties en specifieker onderzoek. Zo vraagt MiVaBo (www.mivabo.org) aandacht voor de concrete problemen van mensen met een beperking op de eilanden, net zoals EQ Bonaire dat doet voor lhbtiq+ personen. De Nationale ombudsman bracht in 2019 een rapport uit met zorgelijke signalen over ouderen op de eilanden («Oog op ouderen in Caribisch Nederland») en het Ministerie van VWS liet in 2016 onderzoek doen naar de positie van mensen met een beperking («Onderzoek VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap in Caribisch Nederland»). Ook de Nationaal Coördinator tegen racisme haalt in Town hall sessies signalen op over discriminatie en achterstelling van verschillende groepen op de eilanden. Gelet op de strekking en inhoud van diverse onderzoeken en signalen, ook specifiek over discriminatie van lhbtiq+ personen, ouderen en mensen met een beperking, is de regering er van overtuigd dat er hier sprake is van een breed maatschappelijk probleem.
Er wordt gesteld dat bepaalde sociaalmaatschappelijke en etnische achtergronden leiden tot bevoordeling of achterstelling. Welke objectieve maatstaven zijn gehanteerd om «bevoordeling» en «achterstelling» te definiëren en te meten? Op welke manier worden deze maatstaven toegepast in het onderzoek? Hoe worden deze bevindingen gevalideerd tegen onpartijdige benchmarks of externe standaarden?
De regering baseert zich, als het gaat om de kwalificatie van maatschappelijke verschijnselen op Caribisch Nederland, in algemene zin op onderzoeken en signalen als hierboven genoemd alsmede op beleidsdossiers die onder meer in de Kamers van de Staten-Generaal worden besproken. Maatschappelijke verschijnselen zoals «bevoordeling» en «achterstelling» worden daarbij gedefinieerd zoals deze ook in Europees Nederland gedefinieerd worden. Als voorbeeld van de wijze waarop bepaalde sociaalmaatschappelijke achtergronden worden meegenomen en toegepast in beleid verwijs ik naar de brief van de Staatssecretaris Jeugd, Preventie en Sport van 11 april 2025 aan de Tweede Kamer. In deze brief werd de Kamer geïnformeerd over het maatschappelijke gegeven dat gezond leven niet voor iedereen toegankelijk is in Caribisch Nederland. Bij de aanpak hiervan wordt gewerkt langs determinanten die over een gezonde leefstijl, maar ook langs andere determinanten die op gezondheid van invloed zijn, en die kunnen zorgen voor minder chronische aandoeningen en hiermee lagere kosten in de gezondheidszorg. Daarbij is maatwerk met een context-specifieke benadering die rekening houdt met de sociale dynamiek van de kleine gemeenschappen telkens van groot belang.
De leden van de VVD-fractie vragen de regering wanneer zij verwacht dat de antidiscriminatievoorziening als onderdeel van het Juridisch Loket BES operationeel kan zijn? Kan de regering aangeven welke stappen tot dusverre zijn gezet? Functioneert het Juridisch Loket BES thans naar wens?
In 2024 is er door de kwartiermaker van het (Europees-Nederlandse) Juridisch Loket gewerkt aan de nadere uitwerking van de eerstelijnsvoorziening voor rechtshulp in Caribisch Nederland. Gedurende deze kwartiermakersfase is onder meer gekeken naar de praktische invulling van de dienstverlening, de inrichting van de front-office, de inbedding van de antidiscriminatievoorzieningen en de gewenste huisvesting. Daarnaast is gekeken naar een duurzame organisatorische inbedding van de voorziening. Hieruit is naar voren gekomen dat de duurzaamheid van de voorziening en de mate waarin een passend dienstverleningsaanbod gerealiseerd kan worden een lokale rechtspersoon vereisen. Gelet op het voorgaande gaat de voorkeur uit naar een lokaal op te zetten overheidsstichting, die door het Ministerie van Justitie en Veiligheid en het ministerie Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties – vanwege de combinatie met de antidiscriminatievoorzieningen – gefinancierd wordt.
Parallel aan de parlementaire behandeling van dit wetsvoorstel wordt er daarom gewerkt aan het oprichten van deze lokale, Caribische stichting ten behoeve een gecombineerde voorziening voor rechtshulp alsook hulp bij discriminatie (ADV-BES). Om deze lokale stichting te kunnen oprichten moet volgens de Comptabiliteitswet het Stichtingenkader worden doorlopen, waarbij het Ministerie van Financiën en de Algemene Rekenkamer adviseren. De verwachting is dat het voorstel voor deze stichting rond het zomerreces voor 30 dagen voorgehangen zal worden bij de Staten-Generaal. Andere voorbereidingen die getroffen moeten worden ter uitvoering van het wetsvoorstel zijn de inrichting van de oordelende taak van het College en de werving van regionale plaatsvervangende Collegeleden, de inrichting van een ondersteunende backoffice vanuit de Europees Nederlandse ADV’s, de communicatie over de nieuwe wetgeving en instituties en de praktische inrichting van de ADV BES en de voorziening voor rechtshulp. Bij dit laatste wordt voortgebouwd op de opbrengsten uit de eerdere kwartiermakersfase. Ik werk hierbij nauw samen met de Staatssecretaris voor Rechtsbescherming. Het streven is dat de voorziening rond 1 januari 2026 actief zal zijn.
Op pagina 15 van de memorie van toelichting lezen de leden van de PVV-fractie het volgende: «Hate crime op basis van discriminatie kan worden gemeld en geregistreerd bij de antidiscriminatievoorziening; in dat verband kan tevens contact worden gelegd met de politie en kan het slachtoffer worden ondersteund bij het doen van aangifte.» Kan de regering aangeven waarom deze bureaucratische tussenstap bij een ADV nodig zou zijn als een slachtoffer van een hate crime ook rechtstreeks naar de politie kan stappen?
Wanneer een vermoedelijke dader een strafbare daad met een discriminatoir aspect pleegt kan een slachtoffer hiervan aangifte doen bij de politie. De stap naar de ADV is dus geen vereiste tussenstap om aangifte te doen. Echter, lang niet alle slachtoffers durven die stap direct zelf te zetten. Juist op de kleinschalige eilanden heerst een grote mate van terughoudendheid bij het doen van meldingen, dit blijkt tevens uit de nulmeting naar ervaren discriminatie op de BES. De ADV BES is daarom een laagdrempelige voorziening waar ook deze slachtoffers adequate bijstand kunnen verwachten. De consulent kan met een slachtoffer meegaan naar de politie om de aangifte te doen, beziet dat de juiste elementen in de aangifte worden opgenomen om een discriminatoir aspect te kunnen duiden, biedt daarnaast ook een luisterend oor en morele ondersteuning en volgt tot slot ook de aangifte die de strafrechtketen doorloopt.
Kan de regering aangeven of het Juridisch Loket BES automatisch door Stichting Het Juridisch Loket zal worden vormgegeven, of kunnen ook andere organisaties hiervoor in aanmerking komen?
Zoals ik heb aangegeven in antwoord op de vraag van de leden van de VVD-fractie is er in 2024 door de kwartiermaker van het (Europees-Nederlandse) Juridisch Loket gewerkt aan de nadere uitwerking van de eerstelijnsvoorziening voor rechtshulp in Caribisch Nederland. Uit deze kwartiermakersfase is naar voren gekomen dat de duurzaamheid van de voorziening en de mate waarin een passend dienstverleningsaanbod gerealiseerd kan worden op de eilanden, een lokale rechtspersoon vereisen. De Staatssecretaris voor Rechtsbescherming heeft daarop, mede namens mij, besloten deze onafhankelijkheid, privaatrechtelijke, lokale stichting op te richten en daarmee zal het loket niet door de Stichting Het Juridisch Loket worden vormgegeven. Zoals aangegeven in antwoord op een vraag van de leden van de fractie wordt momenteel gewerkt aan de oprichting van de Stichting.
In de nota naar aanleiding van het verslag aan de Tweede Kamer stelt de regering op pagina 9: «Dit laat onverlet dat het kabinet van mening is dat de ADV’s in Europees Nederland een grote rol kunnen spelen bij het opzetten van ADV’s op de BES. Deze samenwerking blijkt uit het feit, dat de frontoffice zal werken met een hierboven genoemde backoffice in Europees Nederland. Met Discriminatie.nl – de landelijke vereniging van ADV’s – wordt momenteel gewerkt aan de inrichting van deze relatie. Daarnaast wordt gewerkt aan een stelselherziening van de ADV’s; hierover is uw Kamer eerder reeds geïnformeerd. In dat verband wordt tevens nagedacht over de wijze waarop de ADV BES en de ADV’s in Europees Nederland in de toekomst hechter kunnen samenwerken.»6. Kan de regering aangeven waarom nu al wordt uitgegaan van samenwerking met de ADV’s in Europees Nederland en niet eerst de genoemde stelselherziening wordt afgerond?
De ingezette stelselherziening van de ADV’s in Europees Nederland en de komst van de ADV BES zijn twee losstaande processen. De ADV’s in Europees Nederland blijven operationeel tijdens de stelselherziening, dus ook de bijstand door de ADV’s in Europees Nederland binnen de backoffice zal worden gecontinueerd tijdens de stelselherziening. Discriminatie.nl levert ook in het voortraject al een rol in de komst van de ADV BES. Zo zal de backoffice, die bemenst zal worden vanuit Discriminatie.nl, een rol spelen bij het opleiden en inwerken van de medewerkers in de frontoffice. Daarnaast is het wachten op de afronding van de stelselherziening in Europees Nederland niet opportuun, omdat deze is voorzien per 1 januari 2027.
De organisatie Discriminatie.nl voorziet niet alleen in ADV’s maar neemt ook politiek gekleurde stellingnames in. Zo is bijvoorbeeld op hun website een politiek gemotiveerde petitie over «moslimdiscriminatie» te vinden gericht op de Tweede Kamer.7 Deze petitie wordt op de website Discriminatie.nl expliciet gesteund door verschillende organisaties, waaronder de islamitische studentenorganisatie MSA en het «Collectief tegen islamofobie & discriminatie». De organisatie MSA is sinds 2019 een onderdeel van de organisatie FEMYSO, welke gelieerd is aan het radicale Moslimbroederschap.8 Ook het voornoemde Collectief noemt FEMYSO als partner op haar website.9 Kan de regering aangeven of het wenselijk is dat Discriminatie.nl als onafhankelijke partij de backoffice van de ADV BES moet verzorgen, maar ondertussen wel politiek gemotiveerde petities en andere activiteiten organiseert? Kan de regering aangeven of zij kennis heeft genomen van de samenwerkingspartners van Discriminatie.nl en of het wenselijk is dat deze ADV-instelling samenwerkt met aan het Moslimbroederschap gelieerde organisaties?
Om de consulenten in de frontoffice zo adequaat mogelijk te ondersteunen bij de uitvoering van hun taken is het van belang dat zij, wanneer nodig en wenselijk, een beroep kunnen doen op een backoffice. Discriminatie.nl heeft jarenlange expertise opgedaan bij het behandelen van discriminatieklachten en is derhalve een voor de hand liggende partij om deze ondersteuning te bieden. Discriminatie.nl is een vereniging in Europees Nederland van ADV’s die bijstand bieden aan alle Nederlanders die, op welke grond ook, discriminatie ervaren en is als onafhankelijke en autonome rechtspersoon vrij om het initiatief te nemen om een petitie te starten.
Bij de dienstverlening die Discriminatie.nl gaat leveren gaat het om de ondersteuning van consulenten van de ADV BES. De competenties, professionaliteit en expertise van de medewerkers in de backoffice staat hierbij namelijk voorop. Het is de verantwoordelijkheid van Discriminatie.nl om haar onafhankelijkheid bij het aangaan van samenwerkingen te waarborgen.
Kan de regering aangeven of ook andere organisaties in aanmerking kunnen komen voor de backoffice van de ADV BES in plaats van Discriminatie.nl? Kan de regering aangeven hoe de expertise en kwaliteit van Discriminatie.nl getoetst wordt?
Het kabinet streeft naar gelijkwaardigheid wanneer het gaat om de bescherming van burgers in Europees Nederland en de BES. De 19 aangesloten ADV’s binnen Discriminatie.nl hebben zich de laatste decennia ontwikkeld tot experts bij het bieden van bijstand aan burgers die discriminatie hebben ervaren. De 19 ADV’s hebben meer dan 95% van de gemeenten in Europees Nederland als werkgebied. De kennis, expertise en dienstverlening vanuit Discriminatie.nl past derhalve het beste bij de gewenste ondersteuning van de consulenten van de ADV BES. Ook zal de ADV BES gebruik maken van het landelijke registratiesysteem van Discriminatie.nl om discriminatiemeldingen te registeren, deze te monitoren en hierover te rapporteren. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties maakt afspraken met Discriminatie.nl over de ondersteuning die zij leveren aan de ADV BES. Vanzelfsprekend worden hierbij ook de expertise en kwaliteit van de geleverde diensten betrokken. Tevens biedt de evaluatie van het wetsvoorstel – drie jaar na invoering – de gelegenheid om ook hierop te evalueren en waar nodig bij te sturen.
Artikel I van het wetsvoorstel spreekt over «het functioneren van een voorziening» en over «ondersteuning aan personen bij de afwikkeling van hun klachten». De leden van de PVV-fractie vragen de regering nader te duiden wat het minimale niveau is van de invulling hiervan, kan bijvoorbeeld bij een klacht worden volstaan met een doorverwijzing naar politie of justitie? Kan de regering aangeven in hoeverre personen die een klacht indienen diepgaandere (juridische) ondersteuning kunnen eisen op basis van deze wet?
Wanneer een burger contact opneemt met de ADV BES om een melding te doen van discriminatie, zal de ADV BES eerst met een melder een intakegesprek houden. Het doel van dat gesprek is om het verhaal aan te horen en om de melder uit te leggen welke mogelijke stappen de ADV BES in dat specifieke geval kan zetten. Van belang om te onderstrepen is dat de melder altijd in regie is. Kortgezegd heeft een melder de keuze om het gebeuren enkel als een melding te laten registeren – dan volgen er geen vervolgacties maar telt de melding wel mee in de regionale discriminatiecijfers – óf de melder kan besluiten om van de melding een klacht te maken. In dat geval zal de ADV BES een wederhoorprocedure starten met de wederpartij. De mogelijke vervolgstap na deze wederhoorprocedure is dat de ADV BES een bemiddelingsgesprek initieert. Mocht ook die stap niet tot het gewenste resultaat leiden, dan kan de ADV BES een juridische procedure voorstellen. Bijvoorbeeld het vragen van een oordeel bij het College voor de Rechten van de Mens. De omstandigheden van het geval bepalen dus welke stappen er gezet (kunnen) worden. Een burger kan simpelweg contact opnemen met de ADV BES om advies te krijgen of om een klachtbehandeling te doorlopen. Het is aan de ADV BES om in te schatten in hoeverre een klachtbehandeling kansrijk is. Wanneer naar het inzicht van de ADV BES een klacht niet kansrijk is – bijvoorbeeld omdat het aannemelijk is dat er in dat onderhavige geval géén sprake is van discriminatie in juridische zin – staat het de ADV BES vrij om geen verdere bijstand te leveren. Van het eisen van ondersteuning is derhalve geen sprake.
In de memorie van toelichting wordt op pagina 6 gesproken over het nemen van algemene toegankelijkheidsmaatregelen (dus: op voorhand). Kan de regering verduidelijken hoe verstrekkend die toegankelijkheidsmaatregelen geïnterpreteerd moeten worden ten aanzien van bijvoorbeeld Saba, wat door de kleinschaligheid en het bergachtige karakter vaak maar beperkte mogelijkheden hiertoe heeft, zoals de vliegverbindingen die uitsluitend mogelijk zijn met kleine toestellen. Kan de Minister aangeven of er in die gevallen sprake is van een «onevenredige belasting»?
Het wetsvoorstel voorziet, via de van toepassing verklaring van de Wgbh/cz, in de verplichting voor aanbieders van goederen en diensten en werkgevers (inclusief de overheid) om zorg dragen voor de algemene toegankelijkheid, mits dit voor hen niet onevenredig belastend is. Het is primair aan de normadressaten zelf – en dus niet aan de regering – om te bepalen hoe zij deze «redelijkheidsnorm» gelet op de concrete, lokale omstandigheden van het geval invullen en hoever deze strekt. Wel is naleving van de redelijkheidsnorm en weging van de betrokken belangen objectiveerbaar en toetsbaar door het College en de rechter.
De leden van de fractie van JA21 vragen of er een voldoende kritische evaluatie is geweest van de mogelijke gevolgen van de introductie van gelijkebehandelingswetgeving, gezien de bewering dat zwangerschapsdiscriminatie veel voorkomt? Welke specifieke maatregelen worden voorgesteld om zwangerschapsdiscriminatie effectief aan te pakken? Hoe zijn deze maatregelen getoetst op effectiviteit en haalbaarheid binnen de unieke context van de BES-eilanden?
In hun onderzoek uit 2024 heeft de DSP-groep uitgebreid onderzocht wat de impact is van de introductie van de gelijke behandelingswetgeving, Daarbij zijn zowel de Algemene wet gelijke behandeling als de Wet gelijke behandeling mannen en vrouwen betrokken – wetten die onder meer het verbod op zwangerschapsdiscriminatie regelen. Daarbij is ook de effectiviteit en haalbaarheid binnen de context van de eilanden getoetst.
De impactassessment van DSP-groep over de invoering van de gelijke behandelings-wetgeving, geeft een indicatie dat zwangerschapsdiscriminatie vermoedelijk regelmatig voor komt in Caribisch Nederland. DSP-groep merkt op dat Caribisch Nederland qua uitvoeringspraktijk niet veel verschilt van Europees Nederland, waar zwangerschaps-discriminatie veelvuldig voorkomt en waarbij zwangerschapsdiscriminatie slecht wordt herkend en nauwelijks wordt gemeld. Met dit wetsvoorstel wordt evenwel een belangrijke stap gezet door meer bescherming te bieden tegen ongerechtvaardigd onderscheid bij zwangerschap, bevalling en moederschap, op grond van zowel de Algemene wet gelijke behandeling als de Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen. Zo geeft deze wetgeving, naast een duidelijke norm, ook een mogelijkheid om deze rechten te effectueren, bijvoorbeeld door een oordeel te vragen bij het College voor de Rechten van de Mens of de rechter. Het College zal ook bemiddeling gaan inzetten op de eilanden. Ook kan de ADV BES kosteloos en laagdrempelig bijstand verlenen als er sprake is van zwangerschapsdiscriminatie.
Het is nadrukkelijk van belang om te investeren in bewustwording. Het gaat in de kern om goed werkgeverschap, maar ook kennis bij vrouwen zelf is een aandachtspunt. Veel vrouwen realiseren zich bijvoorbeeld niet dat sprake is van discriminatie als zij vanwege hun zwangerschap of kinderwens geen kans krijgen op promotie of geen loonsverhoging. Beide doelgroepen (vrouwen én werkgevers) zijn onderdeel van de voorlichting en informatiestrategie die zal worden uitgerold naar aanleiding van het onderhavige wetsvoorstel, waarbij de ADV BES en het College voor de rechten van de mens een belangrijke rol zullen spelen op de eilanden.
Deze gelijkebehandelingswetten codificeren ook meer algemene maatregelen die bijdragen aan een betere arbeidsmarktpositie van vrouwen in Caribisch Nederland, zoals het verbod op ongelijke beloning voor hetzelfde werk en onderscheid naar geslacht bij pensioen-voorzieningen. Daarnaast is het essentieel dat inwoners van Caribisch Nederland arbeid en zorg beter kunnen combineren. Het wettelijk zwangerschaps- en bevallingsverlof is al in overeenstemming met het zwangerschaps- en bevallingsverlof in Europees Nederland gebracht. Geboorteverlof voor de partner van de moeder is onderdeel van de Wijzigingswet SZW-wetten BES 2024, die begin dit jaar door uw Kamer is aanvaard, zij het beperkter dan in Europees Nederland. De invoeringsdatum voor deze voor Caribisch Nederland nieuwe maatregel moet nog worden bepaald. Eerder zijn ook andere relevante maatregelen ingevoerd, zoals het zogeheten «voed- en kolfrecht».
In hoeverre leidt de invoering van deze uitgebreide antidiscriminatiewetgeving tot extra financiële lasten voor lokale bedrijven, en hoe wordt voorkomen dat dit ten koste gaat van economische groei op de eilanden?
De gevolgen voor lokale bedrijven zijn meegenomen in de impact assessment van DSP-groep. Daarbij is gekeken naar de te verwachten uitvoeringslasten voor (publiek- en privaatrechtelijke) normadressaten van de gelijkebehandelingswetgeving op Caribisch Nederland en bijvoorbeeld ook in hoeverre deze normadressaten bij de inwerkingtreding van de wet de regels naleven (nalevingsbereidheid). In het rapport is per wet een impactprognose opgenomen.
De hoogte van de uitvoeringslasten laat zich moeilijk voorspellen. Deze hangt erg af van de concrete context en de intensiteit van de handhaving van bepaalde verplichtingen, zoals bij toegankelijkheidseisen. De veranderingen die de Algemene wet gelijke behandeling vereist, liggen, volgens het rapport van DSP-groep, bovendien primair op het vlak van gedrag. Overigens is de inbreng van het College ook betrokken bij de inschattingen van de uitvoeringskosten. Het College wees erop dat de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd effect kan hebben op pensioenafspraken, cao’s of regelingen op het terrein van ontslag of vervroegde uittredingen als die onderscheid maken op basis van leeftijd. Maar dergelijke afspraken werden tijdens het onderzoek niet gesignaleerd.
Wordt er rekening gehouden met culturele gevoeligheden en hoe worden lokale gemeenschappen bij dit proces betrokken?
De invoering van dit wetsvoorstel gaat, mede vanwege sociaal-culturele gevoeligheden en de specifieke eilandelijke omstandigheden, gepaard met een zorgvuldig communicatietraject. Ook de wijze waarop de ADV BES wordt vormgegeven (onafhankelijk, ingebed bij de eerstelijns voorziening voor rechtshulp, met professionals die bekend zijn met de eilanden en de daar gehanteerde talen spreken) geeft gestalte aan de noodzaak rekening te houden met lokale feiten en omstandigheden. De ADV BES zal bij de uitvoering van haar taken, zoals voorlichting over het doen van meldingen en het vragen van hulp, eilandelijke maatschappelijke organisaties betrekken zoals lokale gehandicaptenorganisaties en welzijnsinstellingen.
Wat zijn de garanties dat deze nieuwe regels niet leiden tot overregulering en een toename van bureaucratie, wat de efficiëntie van het openbaar bestuur zou kunnen ondermijnen? Hoe wordt voorkomen dat deze wet wordt misbruikt door individuen of groepen die het als een instrument zien om politieke of persoonlijke agenda’s te bevorderen ten koste van gerechtvaardigde vrijheden? Welke maatregelen zijn opgenomen om misbruik van de wet te detecteren en aan te pakken?
Zoals in dit verslag is benadrukt, is het primaire doel van dit wetsvoorstel om de bescherming tegen discriminatie, zoals neergelegd in artikel 1 van de Grondwet, op dezelfde mate wettelijk te regelen op Caribisch Nederland als op Europees Nederland. De risico’s die de leden van de JA21-fractie benoemen, zouden zich ook kunnen voordoen in Europees Nederland. Tot op heden is hiervan geen sprake. Het horizontale karakter van deze wetgeving maakt overigens ook dat het onwaarschijnlijk is dat het openbaar bestuur in zijn efficiency zal worden ondermijnd. De in te voeren wettelijke bepalingen zijn duidelijk en worden reeds decennia toegepast in de (rechts)praktijk in de Europees Nederlandse context. Uiteraard is er aandacht nodig voor een zorgvuldige implementatie, met onder andere bewustwording en voorlichting over de aard en betekenis van de nieuwe rechten op de eilanden. Daarin voorziet de regering onder meer met de instelling van een ADV BES en door middel van een nieuwe rol voor het College voor de rechten van de Mens op Bonaire, Sint Eustatius en Saba.
De leden van de VVD-fractie vernemen graag of het College van de Rechten van de Mens voorbereid is op de uitbreiding van zijn taak? Kan de regering aangeven welke stappen tot dusverre zijn gezet?
Het College voor de Rechten van de Mens is actief en doelgericht bezig met de voorbereiding van de uitvoering van zijn oordelende taak in Caribisch Nederland. In 2024 is een kwartiermaker aangesteld die zich intensief richt op de operationele inrichting van het College in Caribisch Nederland. Daarbij worden concrete stappen gezet op meerdere fronten.
De reeds bestaande procedures voor het indienen en behandelen van verzoeken tot een oordeel worden momenteel aangepast en afgestemd op de Caribische context. Dit omvat onder meer het kunnen indienen van verzoeken in meerdere talen, vereenvoudigen van formulieren voor verzoeken tot een oordeel, en het aanpassen van de follow-up procedure. Concreet is daarnaast de sollicitatieprocedure gestart voor de aanstelling van Plaatsvervangende Collegeleden in de regio die bevoegd zijn om oordelen te vellen en zittingen te houden op de eilanden. Ook wordt een juridisch adviseur aangesteld met aantoonbare kennis van en ervaring in de lokale context, zodat de uitvoering niet alleen juridisch adequaat, maar ook contextsensitief plaatsvindt. Daarnaast wordt gewerkt aan de uitwerking van een mediation-traject als aanvullende voorziening naast de formele oordeelsprocedure. Het College onderzoekt hoe laagdrempelige, vrijwillige geschiloplossing effectief kan worden aangeboden, met waarborging van neutraliteit en aansluiting bij de culturele realiteit van de eilanden. De samenwerking met ketenpartners – in zowel het Europese als Caribische deel van Nederland wordt actief versterkt. Tegelijkertijd wordt gewerkt aan bewustwording voor de bevolking door middel van het creëren van duidelijke, meertalige explainer-video’s over het werk van het College en hoe men een verzoek kan indienen.
Met deze maatregelen wordt gebouwd aan een goed functionerende en toekomstbestendige uitvoering van de gelijkebehandelingswetgeving in Caribisch Nederland.
Op pagina 13 van de memorie van toelichting lezen de leden van de PVV-fractie over «een oordelende taak» van het College voor de Rechten van de Mens, maar ook «Een oordeel van het College is juridisch niet bindend.». Kan de regering aangeven in hoeverre het zuiver is om een instantie met «oordelend» gezag te bekleden, terwijl dit orgaan daartoe juridisch geen formele bevoegdheid heeft? Op pagina 14 wordt tevens gesteld dat een oordeel van het College «niet vrijblijvend moet zijn» en dat het «wenselijk is dat het oordeel van het College een meer bindend karakter heeft». Kan de regering duiden wat er «niet vrijblijvend» en «meer bindend» zou zijn aan oordelen van het College als deze juridisch niet bindend zijn? Ook wordt gesteld dat de gang naar de rechter niet als laagdrempelig wordt ervaren. Kan de regering aangeven of het niet effectiever zou zijn om de gang naar de rechter makkelijker te maken, in plaats van het College met «oordelend» gezag te bekleden wat juridisch geen effect heeft?
De oordelende taak van het College is sedert 2011 wettelijk verankerd in de Wet College voor de Rechten van de Mens. Hiermee is het College juridisch bevoegd om discriminatiezaken te behandelen en daarin uitspraak te doen. Deze uitspraken zijn formeel niet bindend; voor een bindende uitspraak dient een burger naar de rechter te stappen. Echter: in de rechtspraktijk is gebleken dat het College toegankelijk is voor burgers en gezaghebbende en effectieve uitspraken doet. Het overgrote deel van de oordelen van het College wordt nageleefd – in 2024 leidde 81% van de oordelen tot concrete maatregelen door de betrokken organisaties – en ook de rechter baseert zich bij zijn uitspraken veelal op de oordelenpraktijk van het College. In de praktijk blijken de oordelen van het College dus niet vrijblijvend. Daarmee is een bewezen solide institutie beschikbaar die juist ook op de BES, waar toegankelijkheid en laagdrempeligheid essentieel zijn, bij uitstek bruikbaar is.
Dit wetsvoorstel geeft geen betrekking op de ratificatie van het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap voor de BES. De Raad van State stelt dat dit wel gewenst is, om zo gelijkwaardigheid op de eilanden te bevorderen. De leden van de D66-fractie delen deze mening. Wat is de laatste stand van zake met betrekking tot de ratificatie van het VN-verdrag handicap? Hoe ziet het plan van aanpak omtrent de ratificatie van dit verdrag voor de BES eruit?
De Staatssecretaris Jeugd, Preventie en Sport van VWS kijkt op dit moment welke uitvoeringswetgeving (naast het onderhavige wetsvoorstel) nodig is om er voor te zorgen dat het verdrag op de BES kan worden geratificeerd en geïmplementeerd. Een plan van aanpak hiervoor is in ontwikkeling. Afhankelijk van de benodigde uitvoeringswetgeving zal een tijdspad ingeschat worden. In het derde kwartaal zal de Kamer worden geïnformeerd met een plan van aanpak hiervoor.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, J.J.M. Uitermark
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-36551-C.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.