36 548 Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Ivoorkust betreffende de status van het personeel van het Ministerie van Defensie van het Koninkrijk der Nederlanden, dat zich op het Ivoriaanse grondgebied bevindt in het kader van militaire activiteiten; Abidjan, 8 januari 2024

A/ Nr. 1 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen op 29 april 2024.

De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal wordt onderworpen kan door of namens één van de Kamers of door ten minste vijftien leden van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de Tweede Kamer te kennen worden gegeven uiterlijk op 29 mei 2024.

Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 25 april 2024

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste lid, en artikel 5, eerste lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van State gehoord, heb ik de eer u hierbij ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen het op 8 januari 2024 te Abidjan tot stand gekomen Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Ivoorkust betreffende de status van het personeel van het Ministerie van Defensie van het Koninkrijk der Nederlanden, dat zich op het Ivoriaanse grondgebied bevindt in het kader van militaire activiteiten (Trb. 2024, nr. 17).

Een toelichtende nota bij dit verdrag treft u eveneens hierbij aan.

De goedkeuring wordt voor het Europese deel van Nederland gevraagd.

De Minister van Buitenlandse Zaken, H.G.J. Bruins Slot

TOELICHTENDE NOTA

1. lnleiding

Op 8 januari 2024 is te Abidjan tot stand gekomen het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Ivoorkust betreffende de status van het personeel van het Ministerie van Defensie van het Koninkrijk der Nederlanden, dat zich op het Ivoriaanse grondgebied bevindt in het kader van militaire activiteiten (Trb. 2024, nr. 17; hierna: «het Verdrag»). Dit Verdrag regelt de samenwerking tussen verdragspartijen, in het bijzonder de status van militair en burgerpersoneel van het Ministerie van Defensie, dat tijdelijk aanwezig is op het grondgebied van de Republiek Ivoorkust in het kader van militaire activiteiten. Hierbij kan worden gedacht aan oefeningen, training en opleiding, en het inzetten van militairen.

Zoals gebruikelijk bij statusverdragen, zal voor iedere concrete activiteit naar het Verdrag worden verwezen. Het aangaan van het Verdrag betekent dus niet dat er bij voorbaat toezeggingen worden gedaan over de aard en de invulling van (toekomstige) samenwerking; het Verdrag biedt enkel het juridisch kader voor samenwerkingsactiviteiten, als partijen daartoe besluiten, en behelst dus geen verplichting tot samenwerking.

2. Artikelsgewijze toelichting

Artikel I beschrijft het doel van het Verdrag: Dit is reeds toegelicht in de Inleiding.

In Artikel II zijn verschillende kernbegrippen uit het Verdrag gedefinieerd. De definitie van «militair personeel» omvat het militair personeel van het Ministerie van Defensie van de Zendstaat (Nederland), en in voorkomend geval ook één lid of enkele leden van het militair personeel van een derde staat dat op basis van een uitwisselingsprogramma tussen deze staat en Nederland integraal deel uitmaakt of uitmaken van militaire eenheden van Nederland.

Artikel III beschrijft de procedures voor binnenkomst in, verblijf in en vertrek uit Ivoorkust.

Artikel IV beschrijft onder meer tucht en rechtsmacht. Op grond van het gestelde in het eerste lid komen de bevoegdheden inzake disciplinaire rechtsmacht toe aan de autoriteiten van Nederland. Het omvat in het derde lid een regeling op strafrechtelijk gebied. Het Nederlandse personeel staat in het kader van dit Verdrag onder exclusieve rechtsmacht van Nederland voor strafbare feiten en handelingen begaan tijdens het verblijf op het grondgebied van Ivoorkust. In het vierde lid wordt Ivoorkust wel in de gelegenheid gesteld om aan de Nederlandse autoriteiten te verzoeken om hiervan afstand te doen in gevallen waarin dit van bijzonder belang wordt geacht.

In het tweede lid van dit artikel is een bepaling opgenomen dat het Nederlandse personeel de geldende wet- en regelgeving van Ivoorkust eerbiedigt. Daarnaast wordt gesteld dat het Nederlands personeel zich ook onthoudt van activiteiten die zouden indruisen tegen de geest van het Verdrag zoals politieke activiteiten. Een vergelijkbare standaardbepaling is opgenomen in artikel II van het op 19 juni 1951 te Brussel tot stand gekomen Verdrag tussen de Staten die partij zijn bij het Noord-Atlantisch Verdrag, nopens de rechtspositie van hun krijgsmachten (Trb. 1951, nr. 114, hierna NAVO SOFA).

Op grond van het gestelde in het vijfde lid, onderdeel b, verlenen de partijen elkaar hulp bij de uitvoering van onderzoek en bewijsvergaring, en conform onderdeel c wordt Ivoorkust op de hoogte gehouden van een eventuele rechtsvordering tegen een lid van het Nederlandse personeel en de uitkomst van nationale procedures.

Daarnaast stelt het zesde lid dat Nederland en het Nederlandse personeel niet onder de rechtsmacht van Ivoorkust vallen in rechtszaken die zijn ingesteld wegens verliezen, schade of letsel veroorzaakt tijdens of als gevolg van de uitvoering van militaire activiteiten. Ingeval Nederlands personeel aan derden in Ivoorkust dus verlies, schade of letsel berokkent tijdens de uitoefening van militaire activiteiten, zullen zij door deze derden niet kunnen worden gedagvaard voor rechtbanken van Ivoorkust. Nadere afspraken inzake vorderingen tot schadevergoeding worden uitgewerkt in artikel VIII.

Artikel V beslaat afspraken omtrent in- en uitvoerformaliteiten in Ivoorkust. Op grond van het gestelde in het eerste lid kan Nederlands defensiepersoneel zijn uitrusting, materieel, voorraden en overige goederen vrij van rechten in- en uitvoeren, en zijn deze conform het tweede lid vrijgesteld van controle. De vrijstelling zoals beschreven in het eerste lid is ook van toepassing op de bagage, persoonlijke bezittingen, producten en andere goederen voor exclusief gebruik van het personeel.

Artikel VI beschrijft de voorwaarden voor uniformdracht, zodat het Nederlands personeel lokaal als zodanig herkenbaar is, en gaat verder in op het bezitten, dragen en gebruiken van wapens en munitie.

Artikel VII geeft een regeling voor de erkenning door Ivoorkust van het geldige nationale burgerrijbewijs of militaire rijbewijs dat is afgegeven door de Nederlandse autoriteiten. Er wordt geen rijexamen of vergoeding verlangd door Ivoorkust.

Artikel VIII beschrijft vorderingen tot schadevergoeding in het kader van de uitoefening van de dienst en daar buiten. Op grond van het gestelde in het eerste lid, doen partijen over en weer afstand van aanspraken jegens elkaar, ter zake van schade aan of verlies van overheidseigendommen in gebruik bij hun personeel en ter zake van letsel (met inbegrip van letsel dat de dood tot gevolg heeft) van hun personeel, toegebracht in het kader van de uitoefening van de dienst. Een vergelijkbare regeling is opgenomen in het eerste en vierde lid van artikel VIII van de NAVO SOFA. Het afstand doen van aanspraken is volgens het tweede lid niet van toepassing in geval van grove nalatigheid of opzet. De partijen bepalen gezamenlijk of hiervan sprake is en bepalen in dat geval de schadevergoeding.

Waar het gaat om vorderingen tot schadevergoeding van derden naar aanleiding van training, oefening of opleiding, zijn in het derde lid nadere afspraken gemaakt. In het vierde lid is opgenomen dat indien er vorderingen tot schadevergoeding zijn van derden naar aanleiding van andere militaire activiteiten (dan beschreven in het derde lid), de partijen hierover in overleg zullen treden. Hierbij kan worden gedacht aan de situatie dat er een inzet zou plaatsvinden in Ivoorkust, waar dit Verdrag op van toepassing zou zijn. Bij inzet van Nederlandse militairen en geweldgebruik, zou de Nederlandse staat namelijk in dat geval wel verantwoordelijk zijn voor aangewend geweld maar zou, mits er geen sprake is van onrechtmatig geweldgebruik, de Nederlandse staat niet aansprakelijk kunnen worden gehouden voor schade aan derden (tenzij de rechter anders zou bepalen). Dat sluit overigens niet uit dat in voorkomend geval de Nederlandse staat alsnog zou kunnen besluiten om over te gaan tot een ex gratia betaling aan derden.

Afhandeling van een vordering die zou voorvloeien uit een contract dat door de Nederlandse staat met derden in Ivoorkust zou zijn gesloten, is uitgesloten van de bovenvermelde procedure en wordt afgehandeld overeenkomstig de bepalingen van het desbetreffende contract.

Artikelen IX en X beschrijven respectievelijk geneeskundige en tandheelkundige zorg, en procedures wanneer een overlijden van een lid van het personeel plaatsvindt in Ivoorkust.

Artikel XI beschrijft dat er nadere regelingen door de bevoegde autoriteiten kunnen worden getroffen over de uitvoering van dit Verdrag. Hierbij kan worden gedacht aan uitvoeringsafspraken over concrete militaire activiteiten (bijvoorbeeld een Memorandum of Understanding door of namens de Minister van Defensie, binnen diens beleidsbevoegdheid).

Artikelen XII tot en met XV zijn de slotbepalingen en gaan over geschillenbeslechting, de mogelijkheid tot wijziging, opzegging en inwerkingtreding van het Verdrag, en behoeven geen nadere toelichting.

3. Een ieder verbindende bepalingen

Naar het oordeel van de regering bevat het Verdrag geen een ieder verbindende bepalingen in de zin van de artikelen 93 en 94 van de Grondwet, die aan rechtssubjecten rechtstreeks rechten toekennen of plichten opleggen.

4. Koninkrijkspositie

Wat het Koninkrijk der Nederlanden betreft, zal het Verdrag alleen voor het Europese deel van Nederland gelden.

De Minister van Defensie, K.H. Ollongren

De Minister van Buitenlandse Zaken, H.G.J. Bruins Slot

Naar boven