Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 15 december 2025
Op 11 november jl. heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ) uitspraak
gedaan in een procedure over de Richtlijn toereikende minimumlonen (ECLI:EU:C:2025:865).
Met deze brief informeer ik uw Kamer over deze uitspraak en de gevolgen daarvan voor
het implementatiewetsvoorstel dat momenteel in uw Kamer ligt. Een afschrift van deze
brief wordt toegestuurd aan de Tweede Kamer.
De behandeling in uw Kamer van het implementatiewetsvoorstel heeft plaatsgevonden
op 14 en 28 januari 2025. Uw Kamer heeft in afwachting van de uitspraak van het HvJ
besloten de stemming over het implementatiewetsvoorstel aan te houden. Mijn voorganger
heeft toegezegd uw Kamer te informeren zodra de uitspraak er is.1
Uitspraak van HvJ
In een door Denemarken, met steun van Zweden, bij het HvJ aanhangig gemaakte zaak
was aangevoerd dat het Europees Parlement en de Raad niet de bevoegdheid hadden om
de Richtlijn vast te stellen op grond van het Europees recht. Het standpunt van eerdergenoemde
lidstaten was dat door middel van richtlijnen minimumvoorschriften kunnen worden vastgesteld
op het gebied van «arbeidsvoorwaarden», maar dat deze bevoegdheid zich niet uitstrekt
tot, onder andere, «beloning».
Het HvJ heeft geoordeeld dat de Richtlijn grotendeels in lijn is met het Europees
recht en doorgang kan vinden. Het HvJ heeft enkel twee onderdelen uit de Richtlijn
nietig verklaard. Het HvJ verklaart de verplichting uit de Richtlijn voor lidstaten
tot het gebruik van criteria om het minimumloon te beoordelen, nietig. De bepaling
dat automatische indexatie niet mag leiden tot verlaging van het minimumloon is ook
nietig verklaard. Voor het overige blijft de Richtlijn in stand.
Gevolgen van de uitspraak
De uitspraak heeft geen directe gevolgen voor het implementatiewetsvoorstel. De uitspraak
gaat namelijk over twee onderdelen die in Nederland al geldende praktijk of wetgeving
zijn.
In het implementatiewetsvoorstel is een bepaling opgenomen met de criteria om het
minimumloon te beoordelen. Door de uitspraak van het HvJ is het niet meer verplicht
deze bepaling uit de Richtlijn in nationale wetgeving vast te leggen. Het is echter
staande praktijk dat deze criteria worden toegepast bij de (vierjaarlijkse) evaluatie
van de hoogte van het minimumloon. Het vastleggen van de criteria in de wet heeft
dus geen materiële gevolgen voor deze staande praktijk. Daarom hoeft het implementatiewetsvoorstel
op dit punt niet te worden aangepast.
Ook het oordeel van het HvJ dat automatische indexatie niet mag leiden tot verlaging
van het minimumloon heeft geen gevolgen. Want dit is in Nederland al geldende wetgeving.2
Tot slot heeft het HvJ verduidelijkt dat inzet op hogere cao-dekking niet mag worden
gelezen als dat ook het aandeel vakbondsleden omhoog moet. Dit was al de Nederlandse
interpretatie van de Richtlijn bij het opstellen van het implementatiewetsvoorstel.
Het implementatiewetsvoorstel dient zo spoedig mogelijk geïmplementeerd te worden.
De implementatie had namelijk al op 15 november 2024 moeten plaatsvinden. Door het
in stemming laten brengen van het voorliggende implementatiewetsvoorstel bij uw Kamer
wordt voldaan aan de implementatieplicht om zo spoedig mogelijk te implementeren.
Gelet op de verstreken implementatiedeadline kan de Europese Commissie een formele
infractieprocedure starten met eventuele sancties tot gevolg. Gelet hierop wil ik
uw Kamer verzoeken om bij de voorbereiding van haar agenda rekening te houden met
het belang van spoedige stemming over dit implementatiewetsvoorstel.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
M.L.J. Paul