Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2023-2024 | 36537 nr. 3 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2023-2024 | 36537 nr. 3 |
Vastgesteld 15 mei 2024
De commissie voor de Werkwijze, belast met het voorbereidend onderzoek van voorliggend voorstel van het lid Bontenbal tot wijziging van het Reglement van Orde in verband met het beperken van de mogelijkheid om moties in te dienen d.d. 16 april 2024 (Kamerstuk 36 537, nr. 1 en 2) heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.
Onder het voorbehoud dat het lid Bontenbal op de gestelde vragen en de gemaakte opmerkingen afdoende zal hebben geantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van dit voorstel voldoende voorbereid.
Inhoudsopgave |
|
---|---|
Inbreng leden van de GroenLinks/PvdA-fractie |
1 |
Inbreng leden van de VVD-fractie |
2 |
Inbreng leden van de NSC-fractie |
3 |
Inbreng leden van de D66-fractie |
6 |
Inbreng leden van de CDA-fractie |
7 |
Inbreng leden van de SP-fractie |
7 |
Inbreng leden van de PvdD-fractie |
9 |
Inbreng leden van de VOLT-fractie |
10 |
Inbreng leden van de GroenLinks/PvdA-fractie
De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA hebben kennisgenomen van het initiatiefvoorstel van het lid Bontenbal. Deze leden waarderen het dat de initiatiefnemer zich inzet voor het versterken van de positie van de Kamer en voor effectieve en zorgvuldige inzet van de instrumenten van de Kamer.
Deze leden zijn het met de initiatiefnemer eens dat het belangrijk is dat de Kamer zorgvuldig omgaat met haar beschikbare instrumenten omdat het belangrijk is om te voorkomen dat deze instrumenten «bot» worden.
De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA lezen dat de initiatiefnemer voorstelt om het aantal moties te maximeren per fractie en per debat. Op jaarbasis zou een fractie voortaan nog maximaal 150 moties kunnen indienen verhoogd met een motie per lid van de fractie. Daarnaast zouden er maximaal nog maar twee moties per fractie tijdens de beraadslaging over een onderwerp mogen worden ingediend. Volgens de initiatiefnemer wordt op deze manier het instrument van de motie versterkt. De aan het woord zijnde leden begrijpen de wens van de initiatiefnemer om het instrument van moties te versterken, maar vragen zich ten zeerste af of het voorstel wel daadwerkelijk hieraan bijdraagt en deze leden zien allerlei bezwaren tegen het voorstel. Zo hebben de leden van de fractie van GroenLinks-PvdA zorgen over het feit dat door dit voorstel de diepgang en de breedte van de discussie wordt beperkt. Het is essentieel dat alle belangrijke kwesties de aandacht krijgen die ze verdienen en dat elk lid zijn of haar standpunten volledig kan uiten. Met het voorstel van de initiatiefnemer wordt naar het oordeel van de aan het woord zijnde leden te weinig rekening gehouden met het feit dat er in een jaar veel onderwerpen de revue passeren waarbij het van belang is dat Kamerleden voorstellen moeten kunnen doen en/of uitspraken van de Kamer moeten kunnen vragen. Daarnaast doet het voorstel met de strakke maxima van het aantal moties geen recht aan het feit dat er later in het jaar ontwikkelingen kunnen zijn die Kamerleden aanleiding zouden kunnen geven om moties in te dienen. Met het voorstel van de initiatiefnemer zou de situatie kunnen ontstaan dat Kamerleden bijvoorbeeld in december geen moties meer zou kunnen indienen op een zeer urgent en belangrijk onderwerp, omdat het maximumaantal moties reeds bereikt is. Dit vinden de leden van de fractie van GroenLinks-PvdA onwenselijk. Graag ontvangen zij op voorgaande zienswijze een reactie van de initiatiefnemer.
Tot slot willen de leden van de fractie van GroenLinks-PvdA graag aangeven dat zij uiteraard openstaan voor het gezamenlijk zoeken naar andere manieren om Kamerprocedures te stroomlijnen en de inzet van instrumenten te optimaliseren zonder de rijke diversiteit aan meningen en voorstellen die onze democratie versterken, in te perken.
Inbreng leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het voorstel van het lid Bontenbal tot wijziging van het Reglement van Orde in verband met het beperken van de mogelijkheid om moties in te dienen. Graag willen zij de initiatiefnemer daarover een aantal vragen stellen.
Allereerst merken de leden van de VVD-fractie op dat zij met de initiatiefnemer zien dat in de loop der jaren het aantal ingediende moties enorm is toegenomen. Daarmee is het instrument van de motie dan ook bot geworden. Zij memoreren dat zij bij de inbreng voor het verslag bij de Raming Tweede Kamer 2025 vragen hebben gesteld over het instrument «motie». Dit onderwerp heeft dan ook hun aandacht. Bij het onderwerp «moties» zijn meer aspecten aan de orde dan alleen het vraagstuk van de aantallen moties. Zou het daarom niet beter zijn om breder naar het vraagstuk van de moties te kijken en ons niet alleen te buigen over de aantallen moties? De leden van de VVD-fractie zijn benieuwd of de initiatiefnemer bijvoorbeeld heeft overwogen om de aard van de moties te beperken, in plaats van het aantal. Kan hij in dat kader zijn opvatting delen over de spreekt uit-moties? En wat is de mening van de initiatiefnemer over overbodige moties; zijnde de moties die inhoudelijk bevestigen wat het kabinet reeds doet of heeft toegezegd te gaan doen. Graag krijgen de leden van de VVD-fractie een reactie van de initiatiefnemer.
De initiatiefnemer stelt voor dat een fractie per jaar maximaal 150 moties, verhoogd met één motie per lid van de fractie, mag indienen. Voor de leden van de VVD-fractie zou dat thans neerkomen op maximaal 174 moties per jaar. Naast dit fractiemaximum geldt er een debatmaximum, wat wil zeggen dat per fractie maximaal twee moties per debat mogen worden ingediend. Die beperking geldt dan weer niet voor debatten over wetgeving, mits het totaalaantal moties per fractie niet overschreden wordt. De leden van de VVD-fractie willen de initiatiefnemer vragen of hij heeft nagedacht over het slechts instellen van een debatmaximum, in plaats van een fractie- dan wel totaalmaximum. Heeft hij ook stilgestaan bij een maximum aantal moties per Kamerlid, in plaats van per fractie? Voorts zijn deze leden benieuwd of de initiatiefnemer heeft overwogen om een staffel voor te stellen, bijvoorbeeld per tien Kamerleden een extra honderd moties om in te dienen. Graag horen de leden van de VVD-fractie de overwegingen van de initiatiefnemer op deze punten.
Uiteraard weten de leden van de VVD-fractie dat de Tweede Kamer uit 150 leden bestaat, maar dat neemt niet weg dat de leden van de VVD-fractie de initiatiefnemer vragen te motiveren waarom er gekozen is voor 150 moties plus het aantal fractiezetels. Heeft de initiatiefnemer een ander aantal moties als basis overwogen? Zo ja, welk aantal? In hoeverre vindt de initiatiefnemer het evenredig dat een grote fractie, die waarschijnlijk aan meer (wetgevings)debatten deelneemt, slechts één motie per Kamerzetel bovenop een basisgetal mag indienen? Heeft de initiatiefnemer overwogen om het totaal aantal moties te baseren op fractiegrootte? Graag krijgen de leden van de VVD-fractie een reactie van de initiatiefnemer.
Hoe wordt overigens het debat over de Algemene Politieke Beschouwingen, dat in september wordt gehouden, getypeerd? Wordt dat debat gezien als een gewoon plenair debat of als een debat over wetgeving? Er is dezelfde vraag met betrekking tot het algemene debat over de jaarverslagen (Verantwoordingsdag in mei). Graag krijgen de leden van de VVD-fractie een reactie van de initiatiefnemer.
De initiatiefnemer benoemt een aantal voordelen van het instellen van een maximumaantal moties. Deze voordelen zijn voor de leden van de VVD-fractie zeer herkenbaar. Maar het voorstel om het aantal moties te beperken zou ook kunnen leiden tot langere moties met meerdere verzoeken. Dat is dan weer strijdig met artikel 8.20 lid 2 van het Reglement van Orde, waarin staat dat moties kort en duidelijk geformuleerd moeten zijn. Hoe ziet de initiatiefnemer dat, zo vragen de leden van de VVD-fractie.
Verder vragen de leden van de VVD-fractie waarom is gekozen voor twee moties per fractie per debat. Als er wordt overgegaan tot een maximumaantal moties per fractie, zou ook overwogen kunnen worden om het aantal moties per fractie per debat aan de fracties zelf over te laten, mits een fractie het totaalaantal toegestane moties niet overschrijdt. Graag krijgen de leden van de VVD-fractie een reactie van de initiatiefnemer.
In de toelichting wordt gesteld dat er ruimte moet zijn om bij wetgeving meer moties in te dienen. Het voorstel voorziet daarin. Bij wetgeving, zo merken de leden van de VVD-fractie op, is er in principe sprake van onbeperkte spreektijd. Heeft de initiatiefnemer overwogen om het indienen van moties bij het behandelen van wetgeving geheel uit te zonderen van het voorstel? Graag krijgen de leden van de VVD-fractie een reactie van de initiatiefnemer.
Inbreng leden van de NSC-fractie
De leden van de NSC-fractie hebben kennisgenomen van het voorstel van het lid Bontenbal. Deze leden waarderen het initiatief van het lid Bontenbal om een oplossing te zoeken voor het grote aantal moties en delen een groot deel van de analyse die hij schetst. Deze leden maken zich net als de indiener zorgen over de inflatie van het aantal moties en de deflatie van het instrument motie. Tegelijkertijd maken deze leden zich zorgen over de oplossing die de indiener voordraagt, omdat deze fors ingrijpt in de mogelijkheid van individuele Kamerleden in met name grote fracties om onbelemmerd hun grondwettelijke taken uit te voeren. Zij hebben daarom nog enkele vragen.
De leden van de NSC-fractie maken zich zorgen over de wijze waarop dit voorstel ingrijpt in de rechten van individuele Kamerleden. Deze leden merken op dat de initiatiefnemer ervoor kiest om een maximum per fractie in te stellen. Deze leden wijzen erop dat het begrip fractie in de Nederlandse Grondwet niet voorkomt en er juist nadruk gelegd wordt op de positie van individuele Kamerleden. Deze leden maken zich dan ook zorgen over de uitwerking die dit voorstel heeft op de toegang tot parlementaire instrumenten voor Kamerleden die deel uit maken van grotere fracties. Zo zouden Kamerleden die deel uitmaken van een fractie van dertig leden gemiddeld slechts zes moties in kunnen dienen ((150+30)/30 = 6), terwijl leden van een driepersoonsfractie gemiddeld 51 moties in zouden kunnen dienen ((150+3)/3 = 51). Hoe verhoudt zich de toegang tot het instrument motie van een individueel Kamerlid in een grote fractie tot dat van een individueel Kamerlid die lid is van een kleine(re) fractie, wanneer dit initiatief doorgang vindt? Kan de initiatiefnemer daarbij ook aangeven of volgens hem Kamerleden beperkt worden in hun parlementair recht wanneer het ene Kamerlid in staat gesteld wordt om meer moties in te dienen dan het ander?
De leden van de NSC-fractie merken op dat de geschiedenis leert dat juist bij relatief kleine onderwerpen een motie achteraf gezien het verschil gemaakt heeft. Hoe schat de initiatiefnemer het risico in dat een maximumaantal moties ertoe zal leiden dat er juist minder moties ingediend zullen worden op relatief kleine onderwerpen?
De leden van de NSC-fractie lezen dat de initiatiefnemer de Duitse Bondsdag als voorbeeld aanhaalt waar het aantal ingediende moties dat wordt ingediend veel lager is dan in Nederland. Kan de indiener uiteenzetten waardoor dat volgens hem komt? Ook zijn deze leden benieuwd naar of een soortgelijk voorstel al in andere landen geprobeerd is. Zijn er voorbeelden van andere landen met een democratisch bestuur waar een quotum geldt voor de inzet van parlementaire instrumenten? Kan de initiatiefnemer ingaan op het succes van die ingrepen?
De leden van de NSC-fractie lezen dat de initiatiefnemer verwijst naar het rapport Versterking functies Tweede Kamer – Meer dan de som der delen van de commissie-Van der Staaij uit 2021 (Kamerstuk 35 992, nr. 1). Deze leden roepen in herinnering dat het desbetreffende rapport veel suggesties doet om het aantal moties terug te dringen, zoals het maken van afspraken over de indiening van moties in het geval reeds een toezegging (op naam) is geregistreerd en het eisen dat onderwerpen aan de orde zijn geweest in het gevoerde debat en voldoende zijn uitgediscussieerd voordat er een motie ingediend wordt. Hoe staat de initiatiefnemer tegenover de voorstellen van de commissie-Van der Staaij over het terugdringen van het aantal moties? Is naar mening van de initiatiefnemer al voldoende geprobeerd om deze aanbevelingen door te voeren? Deelt de initiatiefnemer de opvatting van deze leden dat de verantwoordelijkheid in het terughoudend omgaan met het indienen van moties bij Kamerleden zelf zou moeten liggen?
De leden van de NSC-fractie lezen: «De initiatiefnemer heeft bewust gekozen voor een maximum per fractie, in plaats van een maximum per lid. Het uitgangspunt is dat elke fractie aan alle debatten mee kan doen.» Kan de initiatiefnemer dit uitgangspunt nader toelichten? Kan de initiatiefnemer aangeven hoe dit uitgangspunt ertoe leidt dat er een maximum per fractie in plaats van per lid zou moeten zijn?
De leden van de NSC-fractie lezen dat de initiatiefnemer schrijft: «Een maximum per lid zou er bovendien toe leiden dat grote fracties in totaal onevenredig veel meer moties zouden kunnen indienen dan kleine fracties.» Kan de initiatiefnemer toelichten waarom hij van mening is dat er met zijn voorstel sprake is van een evenredige verdeling van het aantal moties in verhouding tot fractiegrootte?
De leden van de NSC-fractie merken op dat de initiatiefnemer stelt dat de Kamer er niet in geslaagd is zichzelf te disciplineren. Deze leden begrijpen dat deze conclusie getrokken zou kunnen worden wanneer men het feit in het achterhoofd houdt dat het aantal ingediende moties de afgelopen jaren steeds is toegenomen. Tegelijkertijd vragen zij zich af of de Kamer wel voldoende geprobeerd heeft zichzelf te disciplineren. Kan de initiatiefnemer in kaart brengen welke pogingen er sinds het rapport van de commissie-Van der Staaij zijn ondernomen om als Kamer zelfdiscipline op het gebied van het indienen van moties op te leggen? Kan de initiatiefnemer aan de hand daarvan aangeven of naar zijn inschatting voldoende pogingen zijn gedaan en daarbij nader uitleggen hoe dit een opgelegd maximum naar zijn inzien rechtvaardigt? Is de initiatiefnemer het met deze leden eens dat de Voorzitter strenger moet optreden bij tweeminutendebatten wanneer er een motie ingediend wordt over een onderwerp dat niet tijdens het commissiedebat aan de orde is geweest? Is de indiener het met de leden van de NSC-fractie eens dat de Voorzitter de mogelijkheid moet krijgen om deze motie vervolgens niet mee te nemen met de behandeling?
De leden van de NSC-fractie lezen dat de initiatiefnemer stelt: «dit voorstel moet [...] samengaan met een stevige oproep vanuit de Kamer aan het kabinet om veel strakker om te gaan met het beoordelen van moties en het nauwkeuriger bijhouden van de uitvoering van aangenomen moties.» Dit is een oproep die de leden van de NSC-fractie van harte onderschrijven. Deze leden vinden dat er ook een verantwoordelijkheid bij het kabinet ligt om het aantal (in stemming gebrachte) moties terug te dringen, onder andere door duidelijker aan te geven wanneer een motie overbodig is en moties dan te ontraden. Deelt de initiatiefnemer de mening dat er dan ook bij fracties een verantwoordelijkheid ligt om overbodige moties weg te stemmen?
De initiatiefnemer wijst volgens de leden van de NSC-fractie terecht op de noodzaak van het aandringen op een toezegging, zodat er geen motie ingediend hoeft te worden. Deze leden merken op dat een toezegging op dit moment in een commissiedebat alleen genoteerd kan worden wanneer er ook een brief toegezegd is. Is de initiatiefnemer het met deze leden eens dat toezeggingen ook genoteerd zouden moeten kunnen worden wanneer er geen brief toegezegd wordt?
De leden van de NSC-fractie zien dat er verwezen wordt naar het bijsturen van kabinetsbeleid. Deze leden wijzen erop dat bij een extraparlementair kabinet veel ruimte gegeven wordt aan de Kamer om regeringsbeleid bij te sturen en mede vorm te geven. Daar kunnen moties ook een belangrijke rol in spelen. Kan de initiatiefnemer ingaan op de vraag hoe een maximumaantal helpt bij het vormen van tegenmacht tegenover een extraparlementair kabinet?
De leden van de NSC-fractie onderschrijven de opvatting van de indiener dat het van belang is dat het aantal ingediende moties openbaar en transparant bijgehouden wordt. Deze leden staan ook positief tegenover het inrichten van een door de Voorzitter van de Tweede Kamer te beheren register van het aantal ingediende moties. Deze leden hebben hierover nog wel een enkele vraag. Kan de initiatiefnemer nader toelichten waarom hij ingetrokken moties mee zou willen laten tellen in het register? Kan de indiener ook toelichten waarom overgenomen moties mee zouden moeten tellen in het maximum aantal moties? Kan de initiatiefnemer daarbij ook uitleggen van wat voor soort verkeerde prikkels er volgens hem sprake zou zijn als deze niet meegeteld zouden worden?
De leden van de NSC-fractie lezen dat de initiatiefnemer ervoor kiest om afsplitsers een motiequotum van 75 te geven, naar rato van de voortgang van het kalenderjaar. Ook geeft de initiatiefnemer hierbij aan dat het niet gaat op basis van het resterende fractiemaximum van de fractie waarvan het desbetreffende lid zich afsplitst. De initiatiefnemer benoemt hierbij dat, naar zijn overtuiging, afsplitsen met behoud van zetel niet mag worden beloond. Deze leden wijzen erop dat er, wanneer dit voorstel doorgang vindt, in een fractie van dertig leden gemiddeld zes moties per lid ingediend kunnen worden. Wanneer het voorstel van de initiatiefnemer in werking zou treden zou een lid, dat zich van een fractie van dertig leden afsplitst, aanspraak kunnen maken op een quotum van maximaal 75 moties per jaar. Kan de initiatiefnemer, gezien zijn bovengenoemde overtuiging, aangeven of er naar zijn mening in dat geval sprake zou zijn van een beloning van het afsplitsen?
De leden van de NSC-fractie hebben een enkele vraag over de positie van Kamerleden wanneer het maximumaantal is bereikt. Indien een Kamerlid deel uitmaakt van een fractie waarin het motiequotum reeds bereikt is, bezit dat Kamerlid dan volgens de initiatiefnemer over gelijke, dan wel dezelfde, mogelijkheden om kabinetsbeleid bij te sturen als een Kamerlid dat deel uitmaakt van een fractie die dat quotum nog niet bereikt heeft? Indien nee, kan de initiatiefnemer uiteenzetten hoe hij dit staatsrechtelijk te rechtvaardigen vindt?
De leden van de NSC-fractie lezen dat het maximum jaarlijks steeds aan het begin van het jaar door de Voorzitter vastgesteld wordt. Kan de initiatiefnemer aangeven hoe dit proces zou moeten verlopen? En kan de initiatiefnemer daarbij ook aangeven in welke vorm Kamerleden hierop bij zouden kunnen sturen?
Inbreng leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorstel van het lid Bontenbal. Zij delen de opvatting dat er sprake is van een motie-inflatie, waarbij het risico bestaat dat het parlementaire instrument haar scherpheid en uitwerking verliest. Desalniettemin hebben zij enkele vragen aan de indiener ten aanzien van het voorstel.
De leden van de D66-fractie lezen dat het aantal ingediende moties in Duitsland een stuk lager ligt. Wat is volgens de indiener de verklaring die hiervoor gegeven kan worden, zo vragen zij. Kent de Bondsdag een motiemaximum, of zijn er andere verklaringen waarom het aantal lager ligt dan in Nederland? En heeft de indiener ook verder over de grens gekeken? Zijn er voorbeelden van landen die een dergelijke problematiek en beperking kennen?
De leden van de D66-fractie lezen dat het maximum per jaar wordt vastgesteld. Waarom heeft de indiener voor deze termijn gekozen, zo vragen zij. Als men toch gaat rantsoeneren, zou het dan niet beter zijn om een maandelijks of een kwartaalmaximum te hanteren? Dit om te voorkomen dat fracties al hun moties in de eerste maand indienen en de rest van de tijd om zwart zaad moet zitten.
De leden van de D66-fractie vragen de indiener hoe hij deze beperking ziet in het licht van de vrijheid van volksvertegenwoordigers om hun grondwettelijke taken uit te voeren. Zij werpen de vraag op of dit voorstel niet een verregaande beperking vormt. In het bijzonder noemen zij hier de mogelijkheid om een motie van wantrouwen in te dienen. Is het in de ogen van de indiener gerechtvaardigd dat een Kamerlid of fractie vanwege het bereiken van het maximum niet meer in staat is om de meest fundamentele vraag, namelijk de vertrouwensvraag, voor te leggen aan de Kamer, zo vragen zij.
De leden van de D66-fractie lezen dat het motiemaximum aan het begin van het jaar wordt vastgesteld. De indiener heeft in zijn voorstel geen mogelijkheid ingebouwd om op een later moment het maximum nog aan te passen als daar een Kamerbrede wens toe bestaat. Kan de indiener deze keuze toelichten, zo vragen zij.
De leden van de D66-fractie waarderen de poging van de indiener om tot een algemene formule te komen om het maximumaantal moties te bepalen. Zij vragen de indiener of deze formule de verhouding tussen grote en kleine fracties niet enigszins uit het lood slaat vanwege het relatief hoge basisgetal (150) en de relatief kleine invloed van het aantal leden van een fractie (één extra motie per Kamerlid). Een fractie van twee Kamerleden heeft in dit geval slechts 0,66% extra moties tot haar beschikking dan een fractie van één Kamerlid, terwijl hun democratisch mandaat bij benadering tweemaal zoveel stemmen bevat.
Kan de indiener het gemiddelde aantal moties per Kamerlid onder de voorgestelde rekenmethode voor het CDA, NSC, D66 en de PVV nader toelichten? In hoeverre is de indiener van mening dat hier sprake is van een evenredige verdeling? Hoe beoordeelt hij de verhouding tussen fracties van, laten we zeggen, vijf zetels ten opzichte van fracties ten opzichte van fracties van 34 zetels?
De leden van de D66-fractie vragen in dit kader ook waarom de indiener ervoor gekozen heeft om fracties en niet individuele Kamerleden als rekeneenheid te gebruiken. Kamerleden hebben immers een individueel mandaat, los van het lidmaatschap van een fractie. Heeft de indiener ook andere rekenmethodes overwogen, zo vragen deze leden tevens. Zo ja, welke zijn dit en op basis van welke argumenten heeft hij deze niet verkozen?
Ziet de initiatiefnemer een risico dat er op oneigenlijke wijze uitgeweken zal worden naar andere instrumenten, zoals initiatiefnota’s of amendementen, zo vragen de leden van de D66-fractie.
Tot slot halen de leden van de D66-fractie graag het volgende citaat van Johann Wolfgang von Goethe aan: «In der Beschränkung zeigt sich erst der Meister, und das Gesetz nur kann uns Freiheit geben.».1 Hoe interpreteert de indiener dit citaat, zo vragen deze leden. Hoe waardeert hij zelfbeheersing in verhouding tot beheersing door de wet?
Inbreng leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben met instemming kennisgenomen van het initiatiefvoorstel. Zij delen het standpunt dat het verminderen van het aantal moties noodzakelijk is voor het beter functioneren van de Tweede Kamer en dat het instellen van een maximum, hoewel ingrijpend, een goede stap is.
De leden van de CDA-fractie constateren dat de kern van het voorstel voor een fractiemaximum wordt gevormd door de rekenregel van 150 moties per fractie plus het aantal zetels van een fractie. Deze leden vragen of de indiener nader wil toelichten wat de afwegingen zijn geweest ten aanzien van de rekenregel en de verschillende variabelen daarin.
Inbreng leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het initiatief van het lid Bontenbal om het indienen van het aantal moties per reglement te beperken. De leden waarderen het feit dat de heer Bontenbal zijn initiatief op papier heeft gezet. Inhoudelijk zijn de leden van de SP-fractie echter zeer bezorgd. Zij vinden dit initiatief inhoudelijk principieel onjuist en verzoeken het lid Bontenbal om dit initiatief, na kennisname van de argumenten hierna, in te trekken.
De leden van de SP-fractie vragen het lid Bontenbal of hij de mening deelt dat een veel groter probleem dan de hoeveelheid moties is dat er in sommige gevallen slecht beleid wordt gevoerd, dat bijgestuurd moet worden. Hoe meer slecht beleid, hoe meer moties. Een ander groot probleem is naar de mening van de leden van de SP-fractie dat maar al te vaak aangenomen moties niet worden uitgevoerd. Waarom zijn de initiatieven van het lid Bontenbal daar niet opgericht?
De leden van de SP fractie constateren dat het lid Bontenbal stelt dat de motie een bot instrument is geworden. Deze leden missen de overtuigende onderbouwing van deze stelling, dit geldt namelijk zeker niet voor iedere motie. Ook stelt de initiatiefnemer dat hij van mening is dat de Tweede Kamer zorgvuldig moet zijn met het gebruik van dit instrument. Dat is inderdaad een mening, die het lid Bontenbal mag uiten, maar ook hiervoor ontbreekt een overtuigende onderbouwing. Graag een reactie. Daarnaast wijst het lid Bontenbal op de praktijk in de Bondsdag in Duitsland, waar het aantal vragen en moties dat wordt ingediend vele malen lager zou zijn dan in Nederland. Heeft het lid Bontenbal geanalyseerd wat hier de reden van is? Hebben ze daar ook een absoluut maximum, zoals het lid Bontenbal nu voorstelt? Zo niet, hoe komt dat dan? Zijn deze verschillende parlementaire stelsels überhaupt wel te vergelijken? Waarom? Heeft het lid Bontenbal naar meer andere landen gekeken?
De leden van de SP-fractie constateren dat het lid Bontenbal wijst op het rapport van de TCU, «klem tussen balie en beleid». Maar op welke wijze is het voorstel van het lid Bontenbal de oplossing voor de conclusie dat de Kamer uitvoeringsaspecten niet voldoende meeweegt of moties en amendementen indient zonder zicht op de impact daarvan? Dat ontgaat de aan het woord zijnde leden. Ook wijst de indiener op het enquête rapport Blind voor mens en recht van de parlementaire enquêtecommissie Fraudebeleid en Dienstverlening. Het parlement heeft inderdaad gefaald in haar wetgevende en controlerende taak, de Tweede Kamer zou voldoende tijd in moeten blijven ruimen voor de zorgvuldige behandeling van wetten. Tot zover klopt dit. Echter, de parlementaire enquêtecommissie Fraudebeleid en Dienstverlening zegt niets over aantallen moties. Het lid Bontenbal kan dus niet dit rapport van de enquêtecommissie aanvoeren als onderbouwing van zijn voorstel. Erkent hij dit?
De leden van de SP-fractie vinden het het goed recht van het lid Bontenbal om bespreekbaar te maken of het aantal ingediende moties wel of niet te veel is. Het is ook het goed recht van een fractie om zelf minder moties in te dienen. Daarnaast is het zelfs nog goed wanneer Kamerleden elkaar kritisch bevragen op specifieke inhoudelijke moties, bijvoorbeeld bij moties die niet gedekt zijn, moties waarover inhoudelijk niet gediscussieerd is, moties die op een oneigenlijk moment ingediend zijn, moties over zaken die reeds zijn toegezegd, et cetera. Dan kan specifiek gediscussieerd worden over de vraag of een bepaalde motie al dan niet inhoudelijk iets toevoegt of beter achterwege had kunnen blijven. Graag een reactie.
De leden van de SP-fractie vinden het echter drie stappen te ver gaan en zelfs staatsrechtelijk en principieel onjuist dat het lid Bontenbal met een wijziging van het Reglement van Orde probeert andere Kamerleden het recht te ontzeggen gebruik te maken van een parlementair middel dat zij hebben. De leden zijn principieel van mening dat Kamerleden zelf bepalen welke parlementaire middelen ze op welke moment wensen in te zetten. Soms zijn dat Kamervragen, soms zijn dat debatten waarin geprobeerd wordt toezeggingen te krijgen, soms zijn er moties nodig, of amendementen, initiatiefnota’s of -voorstellen, of bijvoorbeeld druk opbouwen via buitenparlementaire acties zoals handtekeningen ophalen of demonstraties organiseren. Al dit soort middelen staan Kamerleden ter beschikking, alleen zij kunnen zelf bepalen welk middel zij wanneer wensen in te zetten. Andere Kamerleden kunnen dat niet voor hen bepalen. Uiteindelijk wordt verantwoording afgelegd aan de kiezer. Waarom vindt het lid Bontenbal dat hij mag bepalen hoeveel moties een andere fractie maximaal in mag dienen in een jaar? Waarom zou het redelijk zijn als je het aantal moties in september hebt bereikt, met als gevolg dat je in oktober november en december geen moties meer mag indienen? Waarom vindt het lid Bontenbal dat hij voor andere fracties mag bepalen dat zij zullen moeten kiezen of ze moties indienen over ziekenhuizen, scholen, het vestigingsklimaat, het gevangeniswezen, natuurbeleid of verkeersveiligheid? Dat is immers het gevolg van zijn voorstel. Graag een uitgebreide reactie.
De leden van de SP-fractie hebben ook wel eens een mening over hoe andere Kamerleden of fracties politiek bedrijven. Bepaalde fracties organiseren bijvoorbeeld zelden activiteiten met mensen op buitenparlementaire wijze. Ook zijn er Kamerleden die de plenaire vergaderzaal voornamelijk gebruiken om de eigen boodschap uit te zenden met als doel filmpjes voor eigen sociale media op te nemen. Dat wil vervolgens niet meteen zeggen dat de leden van de SP-fractie vinden dat hier regels voor moeten komen om andere fracties een bepaalde werkwijze op te leggen of te verbieden. Dat geldt dan vervolgens ook voor het indienen van moties. Dit is toch veel meer een kwestie van cultuur, die bespreekbaar kan worden gemaakt, maar onmogelijk op redelijke wijze in gedetailleerde regels kan worden vastgelegd of ingeperkt?
De leden van de SP-fractie wijzen erop dat het wellicht ook makkelijk oordelen is voor een middenpartij zoals het CDA, die vaak heeft meegeregeerd en Ministers heeft geleverd, wellicht wat vaker zaken achter de schermen kon regelen, en het vaker grosso modo wel eens zal zijn met het gevoerde beleid. De leden van de SP-fractie zijn het mogelijk wat vaker oneens met het beleid en zullen zich dus vaker genoodzaakt voelen om parlementaire middelen zoals het indienen van moties in te zetten. Graag een reactie hierop.
De leden van de SP-fractie maken hun kritiek concreet met een voorbeeld. Op 16 april 2024 is gestemd over veel moties, ingediend bij het tweeminutendebat kansspelen. Er werden zes moties van een SP-lid aangenomen, alle zes medeondertekend door een CDA-lid en leden van enkele andere fracties. Waarom vindt de heer Bontenbal dat hij mag bepalen welke vier van deze zes moties niet hadden mogen worden ingediend? Erkent hij dat een gevolg van zijn voorstel kan zijn dat bepaalde moties zouden zijn samengevoegd, waardoor een of twee reuzenmoties zouden ontstaan, met het risico dat bepaalde elementen sommige fracties tegen de borst zouden stuiten waardoor ze het juist niet hadden gehaald? En wat nu als twee van deze SP-moties waren ingediend door medeondertekenaars van de fracties van het CDA en NSC, die nu zelf geen spreektijd hadden? Dan waren er niet door één fractie zes moties ingediend, maar door drie fracties twee. Het debat zou in dit geval vier minuten langer hebben geduurd en evenveel moties hebben opgeleverd. Kortom, wat waren we hiermee opgeschoten? Zo zijn er nog wel meer voorbeelden te bedenken, de praktijk laat zien dat een in de ogen van het lid Bontenbal onwenselijke praktijk (te veel moties) niet kan worden beteugeld met gedetailleerde absolute regels. Graag een reactie.
Tot slot vragen de leden van de SP-fractie het lid Bontenbal zijn mening over het aantal moties bespreekbaar te blijven maken. Zij staan ook open voor het goede gesprek, in het algemeen of per ingediende motie die naar de mening van een ander Kamerlid ontijdig, onzorgvuldig of onnodig is. Prima, laten we die discussie blijven voeren. Maar ontzeg andere Kamerleden niet het recht gebruik te maken van het parlementaire middel uit de gereedschapskist waarvan dat Kamerlid op dat moment vindt dat dat het meest geschikt is. Dit is ook principieel. De leden van de SP-fractie zouden het waarderen als het lid Bontenbal dit voorstel om deze principiële reden niet in stemming brengt, maar dat we de discussie hierover wel blijven voeren.
Inbreng leden van de PvdD-fractie
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie hebben kennisgenomen van het voorliggende voorstel van het lid Bontenbal om de mogelijkheid in te perken om moties in te dienen en hebben hier nog enkele vragen over.
Hoewel de leden van de Partij voor de Dieren-fractie het belangrijk vinden dat de Tweede Kamer nadenkt over de effectiviteit van de eigen instrumenten, zijn deze leden geen voorstander van het inperken van de mogelijkheid om moties in te dienen. Wat deze leden betreft ligt de prioriteit bij het versterken van de controlerende en kaderstellende capaciteit van de Kamer om de regering effectiever te kunnen controleren, niet in het inperken van instrumenten. Deze leden vinden dat Kamerleden zelf kritisch moeten kijken of het indienen van een motie echt nodig is, of dat een ander instrument zich beter leent. Maar het gaat hen te ver om daadwerkelijk een maximum aan het aantal moties te stellen. Vanuit de controlerende taak die de Tweede Kamer heeft is het van belang het kabinet altijd te kunnen bijsturen. Deze leden zijn benieuwd naar de visie van de initiatiefnemer hierop. Daarnaast vragen deze leden de initiatiefnemer ook te reageren op de hoogleraar staats- en bestuursrecht, Wim Voermans, die stelt dat de Grondwet een beperking van besluiten en beraadslagen van de Tweede Kamer, zoals de initiatiefnemer voorstelt, niet toestaat.2
Inbreng leden van de VOLT-fractie
De leden van de Volt-fractie hebben kennisgenomen van het voorstel van het lid Bontenbal. Zij willen hun waardering uitspreken voor de inzet van de initiatiefnemer om de effectiviteit van de Kamer te versterken. Dat is hard nodig, want met slechts 150 Kamerleden en tegelijkertijd een veelheid aan fracties moet de Kamer scherp zijn op effectiviteit. Over het voorstel hebben de leden nog wel enkele vragen.
Allereerst over het aantal moties in omringende landen. Kan de initiatiefnemer toelichten hoe hij het verschil in aantallen moties met Duitsland duidt? En heeft hij kennis van de situatie in andere gelijkgestemde landen?
Kan de initiatiefnemer toelichten hoe het beperken van het aantal moties per fractie zich verhoudt tot het principe van evenredige vertegenwoordiging en de traditie van pluriformiteit in de Nederlandse parlementaire democratie? De initiatiefnemer gaat in zijn voorstel uit van het feit dat alle fracties aan alle debatten mee zouden kunnen doen. In de praktijk blijkt dat dat niet het geval is. Zeker niet voor de kleinste fracties. Tegelijkertijd is hun deelname in de Nederlandse parlementaire democratie wel van toegevoegde waarde. Ziet hij ruimte om het voorstel zo aan te passen dat de grootte van een fractie meegewogen wordt in de rekensom om de hoeveelheid moties die ingediend kunnen worden te bepalen?
Kan de initiatiefnemer uitleggen in hoeverre hij de huidige rekensleutel rechtvaardig acht?
Kan de initiatiefnemer toelichten waarom de keuze is gemaakt voor 150 plus twee moties? Maakt het voor die hoeveelheid nog uit hoeveel debatten gevoerd worden? Denk bijvoorbeeld aan de wisselende hoeveelheid plenaire debatten in een jaar? Kan de initiatiefnemer ingaan op de reden waarom ook ingetrokken, overgenomen en aangehouden moties mee moeten worden geteld in het maximum?
Kan de initiatiefnemer ingaan op het belang van het beperken van de hoeveelheid moties in de Kamer? Het praktische belang voor de Kamer is wellicht aanwezig, omdat er iedere dinsdag over een veelheid aan moties gestemd moet worden. Maar heeft de initiatiefnemer signalen gekregen, bijvoorbeeld van departementen of van uitvoerders, dat de hoeveelheid moties een belemmering voor het werk vormt?
Ziet de initiatiefnemer ruimte om ook aan de kabinetskant richtlijnen of regels op te stellen omtrent uitvoering van moties en toezeggingen? Het wil wel eens voorkomen dat een toezegging, waarbij dus geen motie ingediend hoeft te worden, niet wordt uitgevoerd en dat daarna voor een motie wordt gekozen. Ook moties zelf worden soms niet of niet volledig uitgevoerd. Bij een beperking van het aantal moties voor fracties, zou dit een belemmering kunnen zijn voor het controlerende werk van de Kamer. Zijn in de ogen van de initiatiefnemer flankerende maatregelen nodig richting kabinet die dit risico ondervangen? Zo ja, welke maatregelen denkt hij dan aan?
De commissie Van der Staaij heeft eerder de aanbeveling gedaan om minder moties in te dienen, maar niet om dit via het Reglement van Orde te beperken. Kan de initiatiefnemer aangeven waarom van deze aanbeveling wordt afgeweken? Welke alternatieven kan de initiatiefnemer bedenken voor een maximum van het aantal moties? Welke voor- en nadelen kleven aan die alternatieven en acht de initiatiefnemer daarmee dat met dit voorstel wordt voldaan aan de vereisten proportionaliteit en subsidiariteit? Zo ja, waarom?
De voorzitter van de commissie, Bosma
De griffier van de commissie, Israel
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-36537-3.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.