36 479 Wijziging van enkele onderwijswetten in verband met de verplichtstelling van een verklaring omtrent het gedrag in het aanvullend onderwijs

B VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP1

Vastgesteld 9 oktober 2024

De fractieleden van JA21 hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Dit heeft deze fractieleden aanleiding gegeven tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.

De fractieleden van de SGP hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel dat de verplichtstelling van de Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) voor het aanvullend onderwijs regelt. Deze leden staan positief tegenover het verplicht stellen van de VOG voor het aanvullend onderwijs. De leden van de SGP-fractie hebben de volgende vragen.

2. Kern van het voorstel

In het advies van de Raad van State komt naar voren dat de onderbouwing met betrekking tot de noodzaak van de wettelijke regulering ontbreekt.2 In de beantwoording op vragen gesteld door de Tweede Kamerleden van de SGP wordt gesproken over het waarborgen van een veilige leeromgeving.3 De leden van de fractie van de SGP onderschrijven dat uitgangspunt van harte. Tegelijk ontbreekt op dit punt een cijfermatige onderbouwing van het wetsvoorstel, aldus deze leden.

De fractieleden van de SGP vragen de regering of de leeromgeving in de huidige situatie onveilig is. Welke verwachte impact heeft het verplichtstellen van de VOG op de veiligheid van de leeromgeving? Hoeveel veiligheidsincidenten zal het verplichtstellen van de VOG naar schatting kunnen voorkomen, zo vragen de fractieleden van de SGP.

3. Toezicht en handhaving

De regering geeft in de memorie van toelichting aan dat «de kosten en procedure voor het aanvragen van een VOG een drempel kunnen vormen voor huidig en toekomstig personeel van aanbieders van aanvullend onderwijs. Dit geldt in meerdere mate voor personeel dat zelfstandig actief is binnen de onderwijssector en niet werkzaam is voor een grotere organisatie».4 De fractieleden van JA21 vragen wat de regering na invoering van deze wet nog kan doen om deze drempels te verlagen, als blijkt dat deze te hoog zijn en voor problemen zorgen. Wordt dit gemonitord? Zo ja, hoe?

4. Uitvoering

De fractieleden van JA21 vragen in hoeverre voor dit wetsvoorstel terugwerkende kracht geldt. Wat kan een organisatie doen als een werknemer met vast dienstverband na invoering van dit wetsvoorstel geen VOG kan overleggen? Moet deze werknemer verplicht ontslagen worden?

5. Inwerkingtreding

De fractieleden van de SGP stellen dat de regering ervoor kiest om de wet zo spoedig mogelijk na aanvaarding in werking te laten treden. Volgens de systematiek van Aanwijzing 4.17 lid 3 sub a van de Aanwijzingen voor de regelgeving betekent dit dat de wet al op 1 januari 2025 van kracht wordt. Voorwaarde daarbij is dat de wet uiterlijk in oktober 2024 wordt gepubliceerd. Immers is de minimale invoeringstermijn twee maanden, namelijk tussen de datum van publicatie en de datum van inwerkingtreding, volgens lid 4 van Aanwijzing 4.17 van de Aanwijzingen voor de regelgeving. Daarbij constateren de leden van de fractie van de SGP dat op 1 oktober 2024 inbreng is geleverd in de Eerste Kamercommissie. Op 15 oktober 2024 kan de beantwoording van de schriftelijke vragen ten vroegste in de commissie van de Eerste Kamer worden besproken. Daar wordt vervolgens de nadere procedure vastgesteld. De besluitvorming over het wetsvoorstel kan vervolgens, mits de Eerste Kamercommissie daartoe besluit, ten vroegste plaatsvinden tijdens de plenaire vergadering van de Eerste Kamer op 22 oktober. Vervolgens kan het nog één of twee weken duren voordat de wet daadwerkelijk wordt gepubliceerd, wat aan het uiterste van de maand oktober raakt.

Dit betekent dat onderwijsinstellingen ternauwernood twee maanden hebben om aan de wet te voldoen, terwijl zij zich midden in een lopend schoolseizoen bevinden en druk zijn met kwalitatief onderwijs te bieden, en ook nog rekening moeten houden met de doorlooptijden van de aanvragen van de VOG. Daarmee kiest de regering voor de kortste invoeringstermijn van twee maanden. De leden van de fractie van de SGP hebben ernstige zorgen over de mogelijkheid voor onderwijsinstellingen om binnen zo korte termijn te voldoen aan de wet. De fractieleden van de SGP vragen daarom of de regering bereid is om, indien de wet op 1 januari 2025 van kracht wordt, de handhaving van de wet uit te stellen tot 1 augustus 2025, en onderwijsinstellingen zo ruimte te geven om passende maatregelen te implementeren om aan de wetgeving te gaan voldoen. Wat de leden van de fractie van de SGP betreft, past dat bij het uitgangspunt van de voorspelbare overheid.

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap ziet de nota naar aanleiding van het verslag – bij voorkeur binnen vier weken – met belangstelling tegemoet.

De voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Rietkerk

De griffier van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Dragstra


X Noot
1

Samenstelling:

Lagas (BBB), Jaspers (BBB), Van Knapen (BBB), Roovers (GroenLinks-PvdA), Veldhoen (GroenLinks-PvdA) (ondervoorzitter), Fiers (GroenLinks-PvdA), Ramsodit (GroenLinks-PvdA), Rosenmöller (GroenLinks-PvdA), Kaljouw (VVD), Geerdink (VVD), Rietkerk (CDA) (voorzitter), Doornhof (CDA), Van Meenen (D66), Belhirch (D66), Van Kesteren (PVV), Nicolaï (PvdD), Van Bijsterveld (JA21), Van Apeldoorn (SP), Talsma (CU), Van den Oetelaar (FVD), De Vries (SGP), Perin-Gopie (Volt), Van Rooijen (50PLUS), Van der Goot (OPNL)

X Noot
2

Kamerstukken II 2023/24, 36 479, nr. 4, p. 4–6.

X Noot
3

Kamerstukken II 2023/24, 36 479, nr. 6, p. 9.

X Noot
4

Kamerstukken II 2023/24, 36 479, nr. 3, p. 5.

Naar boven