36 473 Voorstel van wet van de leden Rudmer Heerema en Van Nispen houdende regels voor een nationaal vastgesteld zwemdiploma en een nationaal vastgesteld zweminstructeursdiploma (Wet zwemvaardigheid)

Nr. 3 MEMORIE VAN TOELICHTING

I. ALGEMEEN

1. Inleiding en aanleiding

In Nederland beschikt vrijwel iedereen over een zwemdiploma. Dit toont aan dat wij het in het waterrijke Nederland belangrijk vinden, en er waarde aan hechten, dat wij en onze kinderen goed en veilig kunnen zwemmen. Het is van belang dat kinderen op jonge leeftijd water- en zwemveilig zijn voor als ze in het water zouden vallen en daarnaast ook plezier kunnen beleven in het water van een recreatieplas of een zwembad. Echter staat het niet vast dat wanneer een kind een zwemdiploma heeft behaald het zich ook goed kan redden in het water. Naast dat het niet wettelijk verplicht is om een zwemdiploma te behalen, zijn er ook geen kwaliteitseisen verbonden aan de aanbieders van zwemlessen: iedereen mag en kan een zwemdiploma uitgeven. Dit wetsvoorstel beoogt de kwaliteit van het zwemonderwijs en de zwemonderwijzers vast te leggen zodat ieder kind, ongeacht waar in Nederland en bij welke zwemschool een vastgesteld zwemdiploma is behaald, tenminste zwemveilig is.

1.1 Aanleiding

In Nederland is het iedereen toegestaan om zwemlessen aan te bieden en een zwemdiploma uit te geven met zelf vastgestelde eisen. Het is dus niet alleen een vrij beroep, ook het zwemdiploma zelf kan met eigen zwemvaardigheidseisen ontworpen worden. Er bestaat hier geen wettelijk verankering voor. In 1984 heeft de overheid deze verantwoordelijkheid overgedragen aan de Stichting Nationale Raad Zwemveiligheid (NRZ). Zij toetsen aanbieders van zwemonderwijs op kwaliteit en geven een Licentie Nationale Zwemdiploma’s uit. Alleen aanbieders die over deze licentie beschikken mogen het nationale zwemdiploma (zoals het Zwem-ABC) uitgeven. Momenteel beschikken 643 zwemaanbieders over deze licentie; zij zijn te vinden op de website van de NRZ. Echter is 32 procent van de ouders niet op de hoogte van het bestaan van de Licentie Nationale Zwemdiploma’s, blijkt uit onderzoek van het Nationaal Plan Zwemveiligheid 2021–2024 dat door de NRZ wordt getrokken.1 Ook heeft onderzoek uitgevoerd door Radar uitgewezen dat 84 procent van de ouders niet weet dat niet alle zwemonderwijzers in Nederland beschikken over een diploma2 waarmee zwemonderwijs gegeven mag worden. Daarnaast weet 70 procent van de ouders niet dat een zwemaanbieder niet hoeft te voldoen aan een kwaliteitskeurmerk.3 Een zwemdiploma is dus niet altijd een garantie dat een kind beschikt over goede zwemvaardigheden. Een kwart van de door Radar ondervraagde ouders vindt ook dat hun kind niet goed genoeg heeft leren zwemmen.4 Jaarlijks verdrinken ongeveer acht kinderen door ernstig zuurstoftekort onder water en belanden ongeveer tachtig kinderen op de intensive care vanwege een verdrinking of bijna-verdrinking.5 Meestal verlaten deze kinderen het ziekenhuis niet zonder (blijvende) schade. Het aantal kinderen dat jaarlijks verdronk met een dodelijke afloop daalde de afgelopen jaren, maar deze trend is de laatste jaren niet doorgezet, terwijl verdrinking in de meeste gevallen te voorkomen is. Ieder kind dat verdrinkt of bijna-verdrinkt is er één te veel. Het aantal volwassenen dat jaarlijks verdrinkt ligt hoger: cijfers van het CBS tonen aan dat er 250 tot 300 mensen per jaar verdrinken in Nederland.6 Ongeveer 38% van deze verdrinkingen zijn accidenteel.

Mensen met een slechte zwemvaardigheid lopen meer risico op verdrinking. In Nederland is het percentage kinderen dat in het bezit is van een zwemdiploma erg hoog, echter, het is dan wel van belang dat de vaardigheden die het kind aangeleerd worden ervoor zorgen dat het zich kan redden in het water, met name in noodsituaties. Het is van belang dat kinderen goed leren zwemmen, zeker in een waterrijk land als Nederland. Daarnaast moeten ouders erop kunnen vertrouwen dat de zwemlessen die hun kinderen volgen van goede kwaliteit zijn en veilig zijn. Wanneer kinderen een vastgesteld zwemdiploma hebben behaald moeten ouders ervan op aan kunnen dat hun kind zwemveilig is en voldoet aan de eisen die gesteld zijn aan het desbetreffende diploma. Op dit moment is dat niet altijd het geval.

1.2 Cijfers en feiten

De momenteel behaalde zwemdiploma’s geven aan op welk niveau de zwemvaardigheid van een kind zich bevindt. Wanneer een kind zwemdiploma’s A, B en C bezit voldoet het aan de Nationale Norm Zwemveiligheid. Na het behalen van het C-diploma kan een kind veilig zwemmen in een zwembad met attracties en in buitenwater zonder stroming of golfslag. Volgens de NRZ moet een deelnemer tijdens het afzwemmen voor het A, B en C-diploma aan de volgende eisen voldoen:7

  • Met kleren aan, na een onverwachte val in water, boven water oriënteren met watertrappelen, een basis- of langere afstand zwemmen met ten minste één van de vier zwemslagen en zelfstandig uit het water komen;

  • Op verscheidene wijzen (bijvoorbeeld met kleren aan, duiken, etc.) water betreden, onder water oriënteren en door, bijvoorbeeld, een gat zwemmen;

  • Het hebben van een basis-, goede, of zeer goede conditie om met één van de vier zwemslagen een basis-, langere, of afstand af te leggen;

  • De vier zwemslagen technisch voldoende kunnen uitvoeren over een basis- of langere afstand;

  • Drijven op zowel rug als buik;

  • Vertrouwd voelen in het water;

  • Watertrappelen met armen en benen, draaien en oriënteren;

  • Naar de bodem van het water kunnen zakken;

  • Naar een drijvend voorwerp toe zwemmen en hierop drijven om uit te rusten en op de rug drijven om uit te rusten.

Ieder jaar behalen ongeveer 280.000 kinderen een zwemdiploma. In 2020 was 9 procent van de 6 tot 16-jarigen niet in het bezit van een zwemdiploma. Verder voldoet 32 procent aan de Nationale Norm Zwemveiligheid. Tussen 2018 en 2020 is het aandeel kinderen zonder zwemdiploma toegenomen van 6 procent naar 9 procent en is het aandeel kinderen dat zwemveilig is ook afgenomen van 36 procent naar 32 procent.8 De positieve trend in zwemdiplomabezit tussen 2012 en 2018 is daarmee doorbroken. Echter is de verwachting dat deze ontwikkeling te maken heeft met de coronapandemie, waardoor veel zwembaden gesloten waren voor lange periodes9 en kinderen stil stonden in hun zwemlesontwikkeling.

1.3 Scope

De voornaamste prioriteit van dit wetsvoorstel is de zwemveiligheid van kinderen en het bieden van zekerheid over de zwemvaardigheid voor zowel ouder als kind, indien zij beschikken over een vastgesteld zwemdiploma. Dit wetsvoorstel is gericht op de aanbieders van zwemonderwijs en zwemleraren.

Dit wetsvoorstel zal geen eisen stellen aan de manier waarop zwemscholen zwemonderwijs geven, noch aan de lengte of breedte van zwembaden waarin zwemles gegeven zal worden. Echter zal het zwembad waarin het diplomazwemmen plaatsvindt voor een vastgesteld diploma wel aan lengte eisen moeten voldoen om aan te tonen dat de leerling in staat is om langere afstanden onafgebroken te kunnen zwemmen. Verder zal vrijheid van zwemonderwijs ook hier worden gewaarborgd. De manier waarop zwemles gegeven wordt mag, onder leiding van een gediplomeerd zweminstructeur, zelf ingevuld worden. Ook verbiedt dit wetsvoorstel niet het zwemmen zonder nationaal zwemdiploma.

2. Voorgeschiedenis

In 1890 werd er voor het eerst gesproken over de zwemdiploma’s «Geoefend Zwemmer» en «Zwemmeester» door de Nationale Zwembond (later de Koninklijke Nederlandse Zwembond, KNZB). Deze werden een aantal jaren later daadwerkelijk uitgegeven. De Nationale Zwembond was destijds de enige organisatie die landelijke zwemdiploma’s uitgaf. In 1937 werd voor het eerst een «uniform Nederlands Zwemdiploma» uitgebracht gevolgd door vier Zwemvaardigheidsdiploma’s voor schoolzwemmen.10 Tijdens de oorlog in 1942 werden alle KNZB-diploma’s ondergebracht bij de overheid door de Duitse bezetter. Hierbij werd onderscheid gemaakt tussen scholieren en niet-scholieren: wie via schoolzwemmen een zwemdiploma behaalde kreeg een diploma van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en niet-scholieren kregen een KNZB-diploma. Deze scheiding was aanwezig tot 1984. Na de oorlog werd de KNZB verantwoordelijk geacht voor het toezicht op en het uitvoeren van het diplomazwemmen voor niet-scholieren. Het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap bleef verantwoordelijk voor het schoolzwemmen.

Vanaf 1984 kwamen alle zwemdiploma’s die destijds in omloop waren te vervallen.

2.1 Nationale Raad Zwemveiligheid

In 1984 deelde de Nederlandse overheid de wens om één centraal uitgegeven Nationaal Zwemdiploma vast te stellen. Vervolgens werd de stichting Nationale Raad Zwemdiploma’s opgericht, die controleert of het diplomazwemmen voldoet aan de vastgestelde eisen. Een aantal jaren later vervangt het landelijk erkende Zwem-ABC de verouderde A- en B-diploma’s. Tegelijkertijd worden voor het eerst exameneisen landelijk vastgelegd in de Bepalingen, Richtlijnen en Examenprogramma’s Zwem-ABC (BREZ). In 2014 wordt de Licentie Zwem-ABC geïntroduceerd, die kwaliteitseisen stelt aan de aanbieders van zwemonderwijs. Alle zwemlesaanbieders die het Nationale Zwemdiploma willen uitgeven, moeten voldoen aan de kwaliteitseisen van deze licentie. Voor een zwemlesaanbieder een licentie ontvangt, wordt er onder andere gecontroleerd of een aanbieder voldoet aan wet- en regelgeving, of de zwemonderwijzer beschikt over de juiste kwalificaties, of de zwemonderwijzer is gescreend en in het bezit is van een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG), of de zwemlesaanbieder zich houdt aan de Gedragscode Zwembranche, of er een zwemlesplan is en of de ouders van het zwemmende kind worden geïnformeerd over de vorderingen van het kind tijdens de zwemles. De licentiehouder wordt vervolgens intern en extern getoetst op vier punten:

  • 1. Een auditor van de NRZ toetst jaarlijks of de licentiehouder voldoet aan de eerdergenoemde criteria.

  • 2. De examinator van de licentiehouder controleert intern of de kwaliteit van het zwemonderwijs wordt gewaarborgd bij het diplomazwemmen.

  • 3. Een externe kwaliteitscontrole wordt uitgevoerd door een gedelegeerde van de NRZ en zal steekproefsgewijs aanwezig zijn bij het diplomazwemmen.

  • 4. Gedurende het jaar worden door de NRZ steekproeven gehouden bij licentiehouders. 11

Licentiehouders worden zowel tijdens het diplomazwemmen, als ook tijdens het geven van de zwemlessen, gecontroleerd op kwaliteit. Voldoen zij gedurende het jaar aan de kwaliteitseisen uit het Handboek Licentie Nationale Zwemdiploma’s, dan wordt de licentie door de NRZ vernieuwd voor het daaropvolgende jaar.

De eisen voor het Zwem-ABC zijn gericht op ontwikkeling van de vaardigheden die nodig zijn bij het zwemmen in buitenwater, zwembaden en subtropische zwemparadijzen. Daarnaast wordt er geleerd hoe gereageerd moet worden wanneer iemand onverwachts te water raakt. De eisen voor het behalen van het zwemdiploma worden op de achterzijde van het diploma gedrukt ter referentie.

2.2 Commerciële zwemscholen

Naast het zwemonderwijs dat zich heeft aangesloten bij de NRZ zijn er in Nederland ook andere aanbieders van zwemonderwijs die zich niet bij de NRZ hebben aangesloten. Iedere zwemschool hanteert een eigen lesplan en stelt eigen eisen aan het zwemdiploma. Een aantal van hen zijn aangesloten bij The International Federation of Swimming Teachers» Associations (IFSTA), een organisatie die in 1976 is opgericht om een internationale samenwerking aan te gaan om wereldwijde zwemveiligheid te verbeteren.12 De IFSTA voert geen kwaliteitscontrole uit die vergelijkbaar is met de controle op licentiehouders van de NRZ.

Het onderzoek van Radar13 heeft aangetoond dat een deel van de ouders zich zorgen maakt over de kwaliteit van het zwemdiploma dat hun kinderen hebben behaald en dat dit in enkele gevallen tot gevaarlijke situaties heeft geleid. Zwemscholen die niet bij de NRZ aangesloten zijn worden veelal niet door een externe partij gecontroleerd op kwaliteit; commerciële partijen handhaven zichzelf. Dit betekent niet dat zwemscholen die niet bij de NRZ zijn aangesloten minder goed zwemonderwijs geven. Het onderzoek van Radar heeft niet aangetoond welke zwemscholen niet naar behoren presteren.

2.3 Voortzetting van de parlementaire discussie

Op 2 december 2021 heeft de Tweede Kamer met 143 stemmen de motie Van Nispen en Rudmer Heerema aangenomen, waarin de regering wordt verzocht om in gesprek te gaan met de zwembranche over de mogelijkheden om tot één nationaal zwemdiploma te komen.14 Ook heeft het lid Van Nispen op 14 maart 2022 schriftelijke vragen gesteld aan de Minister voor Langdurige Zorg en Sport over het ontbreken van een nationaal zwemdiploma, naar aanleiding van de uitzending van Radar.15

Op 3 maart 2022 heeft de Minister de zwembranche verzocht om een branche-consultatie16 te organiseren met als doel te onderzoeken hoe de kwaliteit van zwemles en zwemdiploma’s kan worden geborgd in Nederland. Deze consultatie is vervolgens door de NRZ georganiseerd.

De discussie van de consultatiebijeenkomst werd gevoerd aan de hand van zes stellingen die in groepen van vier werden besproken. De volgende partijen waren aanwezig bij de consultatiebijeenkomst:

  • De Koninklijke Nederlandse Zwembond (KNZB);

  • SRO NV;

  • Optisport;

  • Sportfondsen Nederland;

  • Nederlandse Stichting voor Water- & Zwemveiligheid (NSWZ);

  • Easyswim;

  • Nederlandse Onderwatersport Bond (NOB);

  • LACO Sportbedrijf;

  • Eerste Nederlandse Verenging voor Zwembadmedewerkers (ENVOZ);

  • Vereniging Werkgevers in Zwembaden en Zwemscholen (WiZZ);

  • Sportbedrijf Rotterdam;

  • ZwemOnderwijs Nederland (ZON);

  • FNV Sport en Bewegen;

  • Yask.

Drie zwemlesaanbieders leverden schriftelijk een inbreng:

  • Nederlandse Culturele Sportbond (NCS);

  • Vereniging Sport en Gemeenten (VSG);

  • Stichting «Het Nieuwe Zwemmen».

Geen van de aanwezigen heeft aangegeven tegen uniforme, centraal vastgestelde kwaliteitseisen aan het zwemdiploma te zijn. Daarnaast waren veertien van de aanwezigen niet tegen het wettelijk verankeren van deze kwaliteitseisen. De partijen die wel tegen de wettelijke verankering zijn gaven aan zich onder andere zorgen te maken over beperkingen voor de branche veroorzaakt door de wetgeving. De partijen die voor wettelijke verankering zijn deelden dat zij dit onder andere wenselijk vonden om het mogelijk te maken de kwaliteit van het zwemdiploma te handhaven en dichter bij het doel van volledig zwemveilige kinderen in Nederland te komen. Echter werd wel de wens gedeeld dat de initiatiefwet niet te veel regels en eisen zou moeten opleggen aan de zwembranche; overregulering zou voorkomen moeten worden.

Naast de brancheconsultatie hebben de initiatiefnemers ook gesprekken gevoerd met verschillende stakeholders uit de zwembranche om te inventariseren wat de wensen zijn met betrekking tot nieuwe wetgeving omtrent het nationale zwemdiploma. Dit waren zowel commerciële zwemscholen en particulieren, als de NRZ. De overgrote meerderheid was voorstander van nationale wetgeving met betrekking tot een zwemdiploma, mits de wetgeving niet te veel beperkingen en verplichtingen zou opleggen. Een enkeling was kritisch. Argumenten die werden genoemd tegen nationale wetgeving waren, onder andere: het niet willen uitgeven van eenzelfde diploma als alle andere zwemdiploma aanbieders, de wens om het aan de branche over te laten, de zorg dat de kosten zullen stijgen en zorgen over het ontstaan van een complex systeem.17 De initiatiefnemers menen echter dat deze zorgen niet aan de orde zullen zijn. Het huidige systeem zal waar mogelijk gelijk blijven. Lesplannen en methodes, evenals het ontwerp en logo van het zwemdiploma kunnen onveranderd blijven. Er zal echter worden toegezien op het voldoen aan de nog vast te stellen vereisten van het zwemdiploma. Deze vereisten zullen gelden voor iedere zwemdiploma aanbieder. Ook vinden de initiatiefnemers dat het zwemonderwijs in de huidige vorm niet overgelaten kan worden aan de branche. Sinds het afschaffen van het schoolzwemmen is het zwemonderwijs aan de branche overgelaten, waarna er zonder regulering (grote) kwaliteitsverschillen zijn ontstaan tussen zwemlesaanbieders.

3. Noodzaak wetsvoorstel

Na de afschaffing van het verplichte schoolzwemmen kreeg de NRZ de opdracht om een nationaal zwemdiploma in te richten. Echter, het is niet wettelijk verplicht voor zwemscholen om zich hierbij aan te sluiten. Daarnaast bestaan er geen wettelijke kwaliteitseisen die waarborgen dat ieder kind zwemveilig is na het behalen van het zwemdiploma. Er zijn verschillende commerciële partijen die zwemles aanbieden waarvan de kwaliteit van het zwemonderwijs niet altijd zeker is. Bijvoorbeeld: uit de praktijk is een aantal voorbeelden naar voren gekomen waarbij kinderen het zwemdiploma hebben behaald vanwege het sluiten van de zwemschool, in plaats van wanneer zij vaardig genoeg waren. Dit soort incidenten zouden niet moeten voorvallen en kunnen tot (zeer) onveilige situaties leiden. Na het onderzoek van Radar18 werd duidelijk dat 31 procent van de ouders die een kind op zwemles heeft gehad zorgen had over de kwaliteit van de zweminstructeur. Daarnaast vindt een kwart van de ouders dat het kind onvoldoende zwemvaardig is geworden, ondanks het behalen van het zwemdiploma.19 Dit initiatiefwetsvoorstel beoogt te garanderen dat ieder kind voldoet aan de eisen die gekoppeld zijn aan het behaalde diploma. Dit biedt ouders de zekerheid dat het kind daadwerkelijk zwemveilig is na het behalen van een vastgesteld zwemdiploma. Daarnaast neemt het aantal kinderen met een zwemdiploma af.20 Dit wetsvoorstel draagt bij aan de bekendheid van het zwemdiploma.

Na het opheffen van het schoolzwemmen werd er voor gekozen de zwembranche de vrijheid te geven om zelf de kwaliteit van het zwemonderwijs te reguleren. Echter heeft de praktijk uitgewezen dat deze werkwijze onvoldoende zekerheid biedt dat afzwemmende kinderen voldoende zwemveilig zijn geworden dankzij de zwemlessen. Door middel van dit initiatiefwetsvoorstel zullen alle zwemscholen die vastgestelde zwemdiploma’s afgeven aan kwaliteitseisen moeten voldoen en zal dit steekproefsgewijs worden gemonitord. Van overheidswege zal hierop toezicht worden gehouden door het in te stellen Instituut Zwemvaardigheid zodat er gebruik kan worden gemaakt van het bestaande systeem van de NRZ, waarbij een groot aantal zwemscholen reeds zijn aangesloten. De NRZ zal gedeeltelijk worden omgevormd tot Zelfstandig Bestuursorgaan (ZBO). In paragraaf 5.2.2. zal worden ingegaan op de noodzaak van het instellen van een ZBO. Daarnaast zal het wetsvoorstel vaststellen aan welke landelijke eisen kinderen minimaal zouden moeten voldoen om als zwemveilig te worden beoordeeld, waardoor ieder kind dat afzwemt voor een vastgesteld zwemdiploma aan de hand van dezelfde eisen zal worden getoetst. Dit zal de zekerheid en duidelijkheid bieden die in het huidige systeem ontbreekt. Momenteel zijn er geen universele kwaliteitseisen aan zowel de zwemschool als de zweminstructeur verbonden, met alle gevolgen van dien. Dit achten de initiatiefnemers bijzonder onwenselijk.

4. Hoofdlijnen wetsvoorstel

Om te waarborgen dat ieder kind zwemonderwijs kan genieten van goede kwaliteit en daarnaast zwemveilig na het behalen van een vastgesteld zwemdiploma is het van belang dat er minimumkwaliteitseisen worden gesteld aan de volgende drie aspecten:

  • 1. Het zwemdiploma;

  • 2. De zweminstructeur;

  • 3. Toezicht tijdens de examens voor het zwemdiploma en de opleiding(en) van de zweminstructeur.

Deze wetgeving met eisen aan het nationaal vastgestelde zwemdiploma zal ruimte overlaten voor zelfregulering door het veld, waarop toezicht wordt gehouden door het Instituut Zwemvaardigheid. Daarnaast zal de Minister voor Langdurige Zorg en Sport zweminstructeur-diploma’s vaststellen waardoor de kwaliteit van deze opleiding zal worden aangetoond.

4.1 Kwaliteitseisen aan het nationaal zwemdiploma

Dit wetsvoorstel pleit voor het vaststellen van een nationaal vastgestelde zwemdiploma’s. Er mogen verschillende zwemdiploma’s worden aangeboden, echter moeten deze aan de door dit wetsvoorstel voorstelde eisen voldoen. De afzwemmende personen moeten naar tevredenheid voldoen aan de vereisten alvorens zij het desbetreffende diploma behalen, deze eisen zullen voor ieder kind gelijk zijn. De eisen waaraan moet zijn voldaan voor de erkenning van een categorie zwemdiploma, zullen nog nader worden uitgewerkt in een nog op te stellen ministeriële regeling. De erkenning, wanneer verleend, loopt voor vijf jaar waarna deze op aanvraag telkens kan worden verlengd met vijf jaar als aan de voorwaarden voor de erkenning wordt voldaan.

Iedere aanbieder van zwemles door een vastgestelde instructeur en/of afgifte van vastgesteld zwemdiploma’s dient rekening te houden met de eisen die gesteld worden aan het diploma. Het vastgestelde diploma zal nog steeds uitgegeven worden door de individuele zwemscholen met eigen logo’s, echter zijn de landelijke kwaliteitseisen hieraan verbonden. De invulling van het curriculum mag door de zwembranche zelf bepaald worden evenals de verdere vormgeving van het diploma.

4.2 Kwaliteitseisen zweminstructeur

De vrijheid van het geven van onderwijs is verankerd in artikel 23 van de Grondwet. Het tweede lid van dit artikel luidt: «Het geven van onderwijs is vrij, behoudens het toezicht van de overheid en, voor wat bij de wet aangewezen vormen van onderwijs betreft, het onderzoek naar de bekwaamheid en de zedelijkheid van hen die onderwijs geven, een en ander bij de wet te regelen.» Er zullen daarom ook geen eisen worden gesteld aan de manier van lesgeven voor opleidingen tot zweminstructeur. De kwaliteit van de zweminstructeur zal worden gewaarborgd via een erkenning van wenselijke toetsingseisen van zwemleraar-opleidingen door de Minister voor Langdurige Zorg en Sport. De normen waaraan een gediplomeerd zweminstructeur in elk geval aan moet voldoen zijn als volgt:

  • Beschikken over voldoende zwemvaardigheid. In een ministeriële regeling dient te worden uitgewerkt wat wordt verstaan onder voldoende zwemvaardigheid. En in het bezit zijn over een verklaring omtrent het gedrag (VOG);

  • Didactische en pedagogische vaardigeden;

  • MBO-4 werk- en denkniveau.

Het Nederlands Instituut Zwemvaardigheid is bevoegd om de erkenning van een door een instelling afgegeven zwemdiploma of het zweminstructeursdiploma in te trekken wanneer deze niet langer voldoet aan de voorschriften. In een nog op te stellen ministeriële regeling kunnen nadere eisen worden gesteld waaraan moet zijn voldaan voor de erkenning van het zweminstructeursdiploma.

4.3 Toezicht en inspectie

Om de kwaliteit van het nationale zwemdiploma te garanderen en te handhaven zal er toezicht worden gehouden op het diplomazwemmen door het Nederlands Instituut Zwemvaardigheid. De NRZ zal worden omgezet in een ZBO dat de naam Nederlands Instituut Zwemvaardigheid zal krijgen. De kwaliteitseisen die aan het vastgestelde zwemdiploma en de vastgestelde zweminstellingen verbonden worden zijn tot stand gekomen in samenwerking met partijen uit de zwembranche die vervolgens onafhankelijk zullen worden getoetst.21

Wanneer tijdens een controle wordt vastgesteld dat het diplomazwemmen niet aan de vereisten voldoet, wordt de zwemlesaanbieder verzocht de werkwijze te corrigeren. Wanneer de zwemlesaanbieder wederom niet voldoet aan de vereisten heeft het Nederlands Instituut Zwemvaardigheid de bevoegdheid om de erkenning in te trekken.

5. Gevolgen wetsvoorstel

5.1 Gevolgen samenleving

Dit wetsvoorstel heeft effect op verschillende doelgroepen in de samenleving.

5.1.1 Zwemscholen

Alle zwemscholen die een vastgesteld zwemdiploma uitgeven zullen in het geval van in werking treden van deze initiatiefwet moeten voldoen aan de eisen van het beschikken over een gediplomeerde zweminstructeur en van het voldoen aan de eisen van het nationale zwemdiploma bij het diplomazwemmen. Daarnaast zullen zij de vormgeving van het diploma beperkt moeten aanpassen om de eisen waaraan de leerling bij het diplomazwemmen moet voldoen te noteren.

Aangezien dit initiatiefwetsvoorstel geen eisen stelt aan de inhoud van de zwemlessen, noch aan de lesmethode zullen de gevolgen op dit gebied beperkt zijn. Echter is het van belang dat zwemscholen die niet beschikken over gediplomeerde zwemleerkrachten hiervoor voldoende de tijd krijgen; ofwel om huidige leerkrachten bij te scholen, ofwel om gediplomeerde zwemleerkrachten in dienst te nemen.

Indien er door zwemscholen onrechtmatig gebruik wordt gemaakt van het door het Nederlands Instituut Zwemvaardigheid wettelijk vastgestelde zwemdiploma kan een last onder dwangsom worden opgelegd.

5.1.2. Nederlands Instituut Zwemvaardigheid

Met het voorliggende wetsvoorstel zal het Nederlands Instituut Zwemvaardigheid worden ingesteld als publiekrechtelijk zelfstandig bestuursorgaan. De NRZ zal met deze wijziging gedeeltelijk opgaan in het Instituut. De NRZ is hierover geconsulteerd tijdens de voorbereidingen op dit initiatiefwetsvoorstel. Er is gekozen voor het instellen van een ZBO, omdat de NRZ in huidige vorm een privaatrechtelijke rechtspersoon is en daarom geen Awb-toezichthouder kan zijn. Daarnaast is de NRZ in beginsel opgericht met als doel toezicht te houden op de kwaliteit van het diplomazwemmen. Het is dan ook een logisch vertrekpunt voor het verder verankeren van deze kwaliteitswaarborg. Na het oprichten van de ZBO zal een bestuur worden benoemd met drie gekwalificeerde zetels en zullen er publieke taken aan worden toegekend (zie artikel 3). De structuur van de ZBO zal vergelijkbaar zijn met die van de Dopingautoriteit. Alle taken van de huidige NRZ zullen moeten worden overgedragen aan het Nederlands Instituut Zwemvaardigheid. Wanneer de NRZ vervangen zou worden door het Nederlands Instituut Zwemvaardigheid zullen persoonsgegevens ook moeten worden overgedragen aan het Instituut. Echter mogen eventuele activiteiten die door de huidige NRZ worden verricht, zoals het uitgeven van cursusboeken of lesmateriaal of eventuele andere voorlichtingsactiviteiten en gerelateerde taken, niet worden ondergebracht bij het Nederlands Instituut Zwemvaardigheid. Deze vallen buiten de wettelijk opgedragen activiteiten van het ZBO en zullen moeten worden afgesplitst.

Het Nederlands Instituut Zwemvaardigheid zal te maken krijgen met een toename in de werkzaamheden wanneer zij toezicht zullen moeten houden op het diplomazwemmen van meer zwemscholen dan in de huidige situatie als zijnde de NRZ. Ook werkt de NRZ in de huidige vorm met ongeveer 280 vrijwilligers die de kwaliteitscontroles uitvoeren, waar in een ZBO geen mogelijkheid voor is. De vrijwilligers zouden wanneer dit wenselijk is een andere vrijwilligersrol dan het toezichthouden kunnen vervullen binnen het Nederlands Instituut Zwemvaardigheid.

5.2 Financiële gevolgen

Aan dit wetsvoorstel zijn financiële gevolgen verbonden voor zowel de rijksoverheid als instellingen en bedrijven. De initiatiefnemers streven ernaar om de verandering in kosten ten gevolge van dit initiatiefwetsvoorstel voor de zwembranche en de afnemers van zwemlessen waar mogelijk te beperken.

5.2.1 Rijksoverheid

De kosten voor de rijksoverheid voor het handhaven van dit wetsvoorstel en het waarborgen van het diplomazwemmen zal naar schatting minimaal € 1 miljoen per jaar zijn. Dit bedrag is tot stand gekomen aan de hand van de volgende berekening. In Nederland bevinden zich naar schatting 1.500 zwemscholen die ongeveer 3 tot 4 keer per jaar geïnspecteerd moeten worden; dit komt neer op 4.500 tot 6.000 bezoeken per jaar. Wanneer een bezoek ongeveer een halve werkdag in beslag neemt (4 uur), zijn er 18.000 tot 24.000 werkuren hiervoor nodig. Een fulltime baan bevat jaarlijks ongeveer 1.800 werkuren. Omgerekend zal alleen de inspectie 10 tot 13 fte per jaar nodig hebben. Als richtlijn zal worden uitgegaan van minimaal € 65.000 per fte. Hierbij zullen de loonkosten voor inspecteurs tussen de € 650.000 tot € 845.000 vallen. Bij dit bedrag zullen de volgende kosten nog moeten worden meegerekend: reiskosten, overhead, rapportages, ICT-systeem en diversen. Een globale inschatting van de incidentele kosten voor de inrichting van het systeem bij aanvang, bedraagt € 3 á 4 miljoen.

5.2.2 Instellingen en bedrijven

De kosten die worden gemaakt bij de behandeling van de aanvraag van een erkenning zijn voor de rekening van de aanvrager. Het tarief zal worden vastgesteld door de Minister.

II. ARTIKELSGEWIJS

Artikel 1

Dit artikel beschrijft wat wordt verstaan onder de begrippen «bevoegd gezag», «erkenningsperiode», «zweminstelling», «Instituut», «keurmerk» en «Onze Minister».

Artikel 2

Dit artikel bevat de instelling van het Nederlands Instituut Zwemvaardigheid als publiekrechtelijk zelfstandig bestuursorgaan. Ingevolge het derde lid heeft het Instituut eigen rechtspersoonlijkheid en maakt als zodanig geen onderdeel uit van de rechtspersoon van de Staat der Nederlanden. Deze eigen rechtspersoonlijkheid is noodzakelijk omdat het Instituut, naast rechtshandelingen die betrekking hebben op de bedrijfsvoering, ook rechtshandelingen verricht die onderdeel zijn van haar taakuitoefening. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om overeenkomsten waarbij toezichthouders in dienst worden genomen.

Artikel 3

Het eerste lid van artikel 3 bevat de taakomschrijving van het Instituut: het verlenen, aanvullen, intrekken en bekendmaken van erkenningen van zwemonderwijs, toezicht houden op de uitvoering van de wet en overige taken die zijn opgedragen door de Minister en verband houden met de zwemveiligheid. De taak die staat vermeld in artikel 3, onderdeel a, is de algemene kerntaak van het Instituut. Op basis van het tweede lid is het Instituut bevoegd tot het verwerken persoonsgegevens voor de uitvoering van haar taken.

Artikel 4

Zoals is beschreven in paragraaf 5.2.2. van het algemeen deel van deze memorie van toelichting, zal de structuur van het Instituut vergelijkbaar zijn met die van de Dopingautoriteit. Om deze reden wordt voorgesteld om drie (deeltijd)bestuurders aan te stellen. Daarmee wordt aangesloten bij het bestuursmodel van de Dopingautoriteit, dat goed functioneert. De bestuurders worden ingevolge de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen benoemd door de Minister voor Langdurige Zorg en Sport. Eventueel kunnen ingevolge het derde lid bij ministeriële regeling nadere regels worden gesteld over de benoemingsprocedure, of de functieprofielen.

Artikel 5

Artikel 5, eerste lid, bevat een verplichting voor het Instituut om een bestuursreglement op te stellen, dat in ieder geval een regeling bevat ten aanzien van de in het tweede lid genoemde onderwerpen. Hiermee wordt een transparant sturingsinstrument gecreëerd voor het algemene functioneren van het Instituut. Het is uitdrukkelijk geen uitputtende opsomming; het staat het Instituut vanzelfsprekend vrij om naar eigen inzicht aanvullende onderwerpen in het bestuursreglement te regelen. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen, behoeft het bestuursreglement de goedkeuring van de Minister voor Langdurige Zorg en Sport.

Artikel 6

Het Instituut zal worden gefinancierd door een combinatie van twee geldstromen. Ten eerste is dat financiering uit de rijksbegroting. Een tweede geldstroom bestaat uit tarieven die in rekening worden gebracht bij de zweminstellingen voor de behandeling van een aanvraag voor een erkenning of een aanvulling ervan. De tarieven worden vastgesteld bij ministeriële regeling, op grond van artikel 20.

Artikel 7

In artikel 7 is opgenomen dat het Instituut aan een zweminstelling een erkenning kan afgeven voor categorieën zwemdiploma’s. Dat wil zeggen dat een erkenning betrekking heeft op het mogen uitgeven bijvoorbeeld het diploma dat op moment van schrijven bekend staat als het «A-diploma» of op het mogen uitgeven van de alle drie de diploma’s die tezamen bekend staan als het «Zwem-ABC». In de erkenning wordt aangegeven op welke categorieën de erkenning betrekking heeft.

Artikel 8

Artikel 8 geeft de voorwaarden op basis waarvan een erkenning voor categorieën zwemdiploma’s wordt afgegeven. Ingevolge het eerste lid wordt een erkenning afgegeven wanneer degenen aan wie een zwemdiploma is verleend blijk geven van voldoende zwemvaardigheid én de zweminstructeurs in het bezit zijn van een zweminstructeursdiploma voorzien van een keurmerk of daartoe in opleiding zijn bij een zweminstelling. In andere woorden: als het Instituut constateert dat degenen die bij een zweminstelling afzwemmen voor het A-diploma inderdaad op dat niveau kunnen zwemmen, en de zweminstelling dus terecht de A-diploma’s afgeeft (of weigert), dan wordt de zweminstelling erkend voor het mogen afgeven het A-diploma.

De eisen uit het eerste lid zijn niet limitatief van aard. Het tweede lid biedt immers een grondslag om bij ministeriële regeling nadere eisen te stellen waaraan moet zijn voldaan voor de erkenning. Het derde lid regelt dat in een ministeriële regeling nader kan worden uitgewerkt wat wordt verstaan onder voldoende zwemvaardigheid per categorie zwemdiploma. Zwemvaardigheid betekent iets anders bij het halen van een A-diploma dan bij het halen van een diploma voor reddingszwemmen. Deze keuze om bij ministeriële regeling nadere regels te stellen, is gelegen in de wetenschap dat deze voorschriften zeer gedetailleerd van aard kunnen zijn, en mogelijk in de loop der tijd wijziging behoeven. Wanneer een zweminstelling voldoet aan de voorwaarden van artikel 8 wordt op aanvraag een erkenning afgegeven door het Instituut.

Artikel 9

Op grond van het eerste lid van artikel 9 kan het Instituut aan een zweminstelling een erkenning afgegeven worden waaruit blijkt dat de zweminstelling zweminstructeursdiploma’s mag uitgeven.

Artikel 10

Artikel 10 geeft de voorwaarden op basis waarvan een erkenning voor het zweminstructeursdiploma wordt afgegeven. Het eerste lid schrijft voor dat erkenning enkel wordt afgegeven indien het zweminstructeursdiploma, zoals uitgegeven door de zweminstelling, ervan blijk geeft dat voldaan wordt aan de eisen die gesteld zijn in artikel 10, eerste lid, onderdeel a, b én c. Deze eisen zijn niet limitatief van aard. Het derde lid van artikel 10 biedt immers de wettelijke grondslag om bij ministeriële regeling nadere eisen te stellen waaraan moet zijn voldaan voor de erkenning voor het mogen uitgeven van een zweminstructeursdiploma.

De eisen uit het eerste en derde lid zijn van algemene aard waarmee wordt geborgd dat een zweminstelling bij het diplomeren van zweminstructeurs aan diverse kwaliteitseisen voldoet. Het tweede lid betreft een aan de zweminstelling die niet ziet op de erkenning, maar op elk individueel zweminstructeursdiploma. Een dergelijk diploma mag door een erkende zweminstelling pas worden afgegeven aan een zweminstructeur als die in het bezit blijkt te zijn van een verklaring omtrent gedrag.

Het vierde lid schrijft voor dat in een ministeriële regeling dient te worden uitgewerkt wat wordt verstaan onder voldoende zwemvaardigheid. De keuze om direct bij ministeriële regeling nadere regels te stellen aan een zweminstructeursdiploma, is gelegen in de wetenschap dat deze voorschriften zeer gedetailleerd van aard kunnen zijn, en mogelijk tussentijdse aanpassing behoeven. Wanneer een zweminstelling voldoet aan de voorwaarden van artikel 10 wordt op aanvraag erkenning afgegeven door het Instituut.

Artikel 11

Wanneer de zweminstelling niet meer voldoet aan de voorschriften van artikel 8 en 10 heeft het Instituut op grond van artikel 11 de bevoegdheid om de erkenning voor het afgeven van zwemdiploma’s of zweminstructeursdiploma’s in te trekken (onderdeel a). Dit kan ook als de instelling zelf om een intrekking verzoekt (onderdeel b). Een intrekking kan ook gedeeltelijk zijn, bijvoorbeeld in het geval een zweminstelling zich wenst te concentreren op het aanbieden van één type zwemonderwijs en daardoor ander zwemonderwijs niet meer aanbiedt, of als blijkt dat dat de zweminstelling voor één categorie zwemdiploma’s niet langer voldoet aan de eisen, maar voor de andere categorieën wel.

Artikel 12

Op grond van het eerste lid van artikel 12 kan het Instituut een lopende erkenning aanvullen met een erkenning voor aanvullende categorieën zwemdiploma’s. Dit gebeurt op verzoek van een zweminstelling. Het tweede lid schrijft voor dat de aanvulling aansluit bij de erkenningsperiode van de originele erkenning. De aanvulling heeft daarmee geen afzonderlijke erkenningsperiode.

Artikel 13

Van de erkenningen, de aanvulling alsmede de intrekkingen wordt mededeling gedaan in de Staatscourant. Dit teneinde betrokkenen (ouders of verzorgers, instellingen en andere betrokkenen) naar behoren te kunnen informeren en op die manier een extra waarborg te bieden voor de zwemveiligheid en -vaardigheid in algemene zin. Conform artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient een erkenning daarnaast te worden opgestuurd naar de desbetreffende zweminstelling.

Artikel 14

Het eerste lid van artikel 14 bepaald dat een erkenning vijf jaar geldig is. Het tweede lid schrijft voor dat de erkenning telkens met vijf jaar kan worden verlengd, voor de verlenging is een herbeoordeling op grond van artikel 8 of artikel 10 noodzakelijk.

Artikel 15

Artikel 15 schrijft voor dat het keurmerk bestaat uit woorden. Deze woorden dienen te worden vermeld op het diploma. Het tweede lid schrijft voor dat in een ministeriële regeling de vormgeving van de woorden dient te worden uitgewerkt. Er is gekozen om direct bij ministeriële regeling nadere regels te stellen met betrekking tot de vormgeving aangezien deze voorschriften zeer gedetailleerd en technisch van aard zullen zijn. Het derde lid geeft een grondslag tot het vaststellen van een teken of logo als onderdeel van het keurmerk.

Artikel 16

Artikel 16 schrijft voor dat het verboden is om het keurmerk te gebruiken zonder daarvoor de juiste erkenning te hebben, of anderszins te doen voorkomen dat zwemonderwijs gegeven wordt dat kan resulteren in een gekeurmerkt diploma, als dat niet het geval is.

Artikel 17

Artikel 17 geeft in het eerste lid het bevoegd gezag van de zweminstelling de mogelijkheid in de erkenning van een categorie zwemdiploma (artikel 7 van dit wetsvoorstel) alsmede het zweminstructeursdiploma (artikel 9 van dit wetsvoorstel) een keurmerk te vermelden, inhoudende: «Erkend door de Minister voor Langdurige Zorg en Sport op grond van de Wet nationaal zwemonderwijs». Het tweede lid schrijft voor dat als de zweminstelling andere activiteiten verricht dan het onderwijs waarop deze wet van toepassing is, dat dan het bevoegd gezag in de met betrekking tot de instelling uitgaande correspondentie, publicaties en reclame, en op de website, duidelijk moet opnemen op welk onderwijs de erkenning betrekking heeft.

Artikel 18

In dit artikel wordt bepaald dat het toezicht op de naleving van de wet door zweminstellingen wordt uitgeoefend door personen, die daartoe door het Instituut zijn aangewezen. Voor aanwijzing komen slechts personen in aanmerking die aantoonbaar over voldoende expertise beschikken. In het algemeen deel van deze memorie van toelichting is aangegeven waarom het noodzakelijk is dat het Instituut een toezichthouder is in de zin van de Awb. Kortheidshalve wordt daarom naar paragraaf 4.3 en 5.2.2 van het algemeen deel verwezen. Voor het uitvoeren van de toezichthoudende functie is het niet noodzakelijk dat de toezichthouder zaken of voertuigen kan onderzoeken, haar toezichthoudende taak ziet namelijk op de kwaliteit van de zwemdiploma’s. Om deze reden is in het tweede lid bepaald dat de onderzoeksbevoegdheden uit de artikelen 5:18 en 5:19 van de Awb niet toekomen aan de toezichthouders van het Instituut.

Artikel 19

Dit artikel bepaald dat het Instituut het onrechtmatig gebruik van het keurmerk of het niet plaatsen van het keurmerk op diploma’s kan handhaven doormiddel van een last onder dwangsom.

Artikel 20

Dit artikel schrijft in het eerste lid voor dat de kosten die worden gemaakt bij de behandeling van de aanvraag van een erkenning of een aanvulling daarvan, voor de rekening van de aanvrager zijn. Het tweede lid biedt een wettelijke grondslag om bij ministeriële regeling de bedragen ter vergoeding van de kosten vast te stellen.

Artikel 21

Dit artikel bevat een overgangsbepaling die voorziet in een regeling voor een goede transitie. Deze transitie bestaat eruit dat de Stichting Nationale Raad voor de Zwemveiligheid gedeeltelijk opgaat in het Instituut. Gelet op deze transitie bepaalt dit artikel dat de relevante gegevensbestanden van de stichting worden overgedragen aan het Instituut. Verder worden licenties die zijn uitgegeven door de Stichting na inwerkingtreding van de wet gelijkgesteld met een erkenning. Dit betekent dat zweminstellingen na inwerkingtreding van de wet erkend zijn voor het uitgeven van een bepaalde categorie zwemdiploma’s, indien zij hiervoor in het bezit waren van een licentie voor die categorie zwemdiploma’s. De erkenningsperiode geldt onverkort voor deze licenties, dit betekent dat na inwerkingtreding van de wet de licenties voor vijf jaar gelijk zijn gesteld met erkenningen. Het vijfde lid regelt dat in het geval een zweminstelling voor het verloop van de betreffende licentie een aanvulling voor een categorie wenst, de aanvraag daartoe wordt behandeld als een aanvraag om een erkenning. De door de Stichting afgegeven licentie kan dus niet tussentijds worden aangevuld.

Artikel 22

Dit artikel bevat de inwerkingtredingsbepaling. Inwerkingtreding zal bij koninklijk besluit worden geregeld. Hierin zal worden aangesloten bij de vaste verandermomenten en wordt rekening gehouden met de tijd die nodig is om aan de nieuwe voorschriften te voldoen.

Artikel 23

Dit artikel schrijft de citeertitel van deze wet voor: Wet zwemvaardigheid.

R. Heerema Van Nispen


X Noot
1

Nationaal Plan Zwemveiligheid, «Onderzoeksverslag. Deel 1: Zwemles en zwemveiligheid Deel 2: Blijven zwemmen», februari 2022, p. 2. Zie ook: www.nrz-nl.nl, zoektermen: onderzoek zwemles, zwemveiligheid en blijven zwemmen.

X Noot
2

Radar, «Ouders niet op de hoogte van ongediplomeerde zweminstructeurs», 14 maart 2022. Zie ook: www.radar.avrotros.nl, zoektermen: «Ouders niet op de hoogte van ongediplomeerde zweminstructeurs». Zie ook: https://radar.avrotros.nl/testpanel/uitslagen/item/ouders-niet-op-de-hoogte-van-ongediplomeerde-zweminstructeurs/

X Noot
3

Zie voetnoot 2.

X Noot
4

Radar, «Nederlands zwemonderwijs onder de maat», 14-03-2022. Zie ook https://radar.avrotros.nl/uitzendingen/gemist/item/nederlands-zwemonderwijs-onder-de-maat/

X Noot
5

NOS Nieuws, Kinderartsen bezorgd: aantal kinderen dat verdrinkt daalt niet meer, 19 juli 2021. Zie ook: https://nos.nl/artikel/2389902-kinderartsen-bezorgd-aantal-kinderen-dat-verdrinkt-daalt-niet-meer

X Noot
6

Reddingsbrigade Nederland, Aantal verdrinkingen ligt veel hoger dan uit jaarlijkse rapportages blijkt, n.d. Zie ook: https://www.reddingsbrigade.nl/wij/actueel/nieuws/i/22741/aantal-verdrinkingen-ligt-veel-hoger-dan-uit-jaarlijkse-rapportages-blijkt/

X Noot
7

Nationale Raad Zwemveiligheid, «Eisen Nationaal Zwemdiploma A», n.d. Zie ook https://www.allesoverzwemles.nl/diploma-a/

Nationale Raad Zwemveiligheid, «Eisen Nationaal Zwemdiploma B», n.d. Zie ook Diploma B – Alles over zwemles.

Nationale Raad Zwemveiligheid, «Eisen Nationaal Zwemdiploma C», n.d. Zie ook Diploma C – Alles over zwemles.

X Noot
8

Mulier Instituut, Zwemvaardigheid 2020: Zwemdiplomabezit van kinderen, Eef Hollander & Remco Hoekman. Zie ook: https://www.kennisbanksportenbewegen.nl/?file=10672&m=1644504062&action=file.download

X Noot
9

Mulier Instituut, Zwemvaardigheid 2020: Zwemdiplomabezit van kinderen, Eef Hollander & Remco Hoekman. Zie ook: https://www.kennisbanksportenbewegen.nl/?file=10672&m=1644504062&action=file.download

X Noot
10

Nationaal Archief: Inventaris van het archief van de Koninklijke Nederlandse Zwembond, 1888–1973. Nummer Toegang: 2.19.168.01. Versie: 19-06-2018.

X Noot
11

Nationale Raad Zwemveiligheid, Doel en Inhoud Licentie, n.d. Zie ook: https://www.nrz-nl.nl/licentie-nationale-zwemdiplomas/doel-inhoud-licentie/

X Noot
12

International Federation of Swimming Teachers» Associations, About Us n.d. Zie ook: https://www.ifsta.co.uk/about-us/

X Noot
13

Zie voetnoot 2.

X Noot
14

Kamerstukken II 2021/22, 35 925-XVI, nr. 147 (Motie van de leden Van Nispen en Rudmer Heerema over de mogelijkheden voor één nationaal zwemdiploma).

X Noot
15

Kamerstukken II 2021/22, 2022Z04748, Aanhangsel van de Handelingen 3257. (Vragen van het lid Van Nispen (SP) aan de Minister voor Langdurige Zorg en Sport over het ontbreken van een nationaal zwemdiploma en garanties voor veiligheid en kwaliteit van het zwemonderwijs).

X Noot
16

Nationale Raad Zwemveiligheid, «Rapportage brancheconsultatie borging kwaliteit zwemles en diplomering», 23 juni 2022. Zie ook: https://www.nrz-nl.nl/nieuws/2022/06/rapportage-brancheconsultatie-borging-kwaliteit-zwemles-en-diplomering/

X Noot
17

Zie voetnoot 15.

X Noot
18

Zie voetnoot 2.

X Noot
19

Zie voetnoot 4.

X Noot
20

Nationale Raad Zwemveiligheid, «Aandeel kinderen met zwemdiploma of volledig Zwem-ABC neemt af, « 11 februari 2022. Zie ook: Onderzoek Mulier Instituut: zwemvaardigheid 2020 – Nationale Raad Zwemveiligheid (nrz-nl.nl).

X Noot
21

Nationale Raad Zwemveiligheid, «Reactie uitzending Radar: belang landelijke uniforme kwaliteitseisen zwemles», 15 maart 2022. Zie ook: https://www.nrz-nl.nl/nieuws/2022/03/reactie-uitzending-radar-belang-landelijke-uniforme-kwaliteitseisen-zwemles/

Naar boven