36 461 Wijziging van de Wet gegevensverwerking door samenwerkingsverbanden in verband met het waarborgen van de parlementaire betrokkenheid bij de aanwijzing van andere samenwerkingsverbanden

Nr. 5 VERSLAG

Vastgesteld 2 februari 2024

De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het voorstel van wet genoegzaam voorbereid.

Inhoudsopgave

blz.

       

Inleiding

1

1.

Aanleiding

2

2.

Inhoud van het wetsvoorstel

4

3.

Spoedsituaties

4

4.

Parlementaire betrokkenheid bij spoed-AMvB

5

Inleiding

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de wijziging van de Wet gegevensverwerking door samenwerkingsverbanden (WSG) in verband met het waarborgen van de parlementaire betrokkenheid bij de aanwijzing van andere samenwerkingsverbanden (hierna: het wetsvoorstel), waarin kort gezegd wordt voorgesteld om de mogelijkheid om bij algemene maatregel van bestuur (AMvB) andere dan in de Wet gegevensverwerking door samenwerkingsverbanden (Kamerstuk 35 447) genoemde samenwerkingsverbanden in te stellen te beperken tot spoedsituaties en alleen op tijdelijke basis, totdat in een wettelijke grondslag voor zo’n samenwerkingsverband is voorzien. Deze leden waarderen het dat de parlementaire betrokkenheid bij het instellen van nieuwe samenwerkingsverbanden wordt versterkt. Deze leden hebben nog enkele vragen bij dit wetsvoorstel.

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij betreuren dat de wet na aanvaarding in de Kamer in december 2020 nog altijd niet in werking is getreden. Zij stellen nog enkele vragen.

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Deze leden maken graag van de gelegenheid gebruik om nog enkele vragen te stellen aan de regering. Deze leden vragen om te beginnen aan de regering hoe zij gaat voorkomen dat deze nieuwe regeling tot vertraging gaat leiden in het proces van het oprichten van een nieuw samenwerkingsverband. Daarnaast vragen deze leden of dit wetsvoorstel gevolgen heeft voor de informatiepositie van de betrokken ketenpartners, zoals de Regionaal Informatie en Expertise Centra (RIEC) of de politie, en zo ja, wat deze gevolgen inhouden.

De leden van de SP-fractie hebben het wetsvoorstel gelezen en hebben er nog een aantal vragen over.

De leden van de Volt-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij hebben daar nog enkele vragen over.

1. Aanleiding

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie herkennen zich in de zorgen van de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) en in de opvatting van de Afdeling advisering van de Raad van State (de Afdeling) dat het niveau van een AMvB tekortschiet als grondslag voor zoiets verstrekkends als het verzamelen, bewerken en delen van persoonsgevoelige informatie binnen een (publiek-privaat) samenwerkingsverband. De Afdeling merkt daar ook bij op dat in spoedsituaties een AMvB diensten kan bewijzen, mits snel voorzien wordt in een deugdelijke, wettelijke grondslag. Deze leden vragen of het niet wenselijk is om het moment vast te pinnen waarop een daartoe strekkend wetsvoorstel bij de Kamer moet worden ingediend. Waarom wordt er bijvoorbeeld niet voor gekozen om gelijktijdig met het plaatsen van de AMvB in het Staatsblad een gelijkluidend wetsvoorstel bij de Kamer kenbaar te maken, in afwachting van definitieve indiening na ommekomst van het (spoed)advies van de Afdeling?

De leden van de VVD-fractie stellen voorop dat het belangrijk is dat criminelen worden vervolgd, berecht en bestraft. Vaker dan nu het geval is, zal de focus van de opsporing volgens deze leden gericht moeten zijn op het ontmantelen van criminele organisaties en machtsstructuren en niet enkel het vervolgen van criminelen. Dat is een van de redenen waarom het van belang is dat nationale, regionale en lokale partners voldoende (wettelijke) mogelijkheden dienen te krijgen om gegevens uit te wisselen met het oog op het actief verstoren van deze criminele organisaties en het crimineel handelen stoppen, uiteraard voorzien van adequate waarborgen ter bescherming van privacy.

De leden van de VVD-fractie vragen of de regering kan toelichten, mede aan de hand van informatie van deelnemers van enkele samenwerkingsverbanden zoals de infobox Crimineel en Onverklaarbaar Vermogen (iCOV), wat de gevolgen zijn van het uitblijven van de inwerkingtreding van de WGS. Welke beperkingen die organisaties ondervinden bij de bestrijding van de georganiseerde misdaad zijn het meest prangend volgens de regering? Op welke manieren betekent het uitblijven van de inwerkingtreding van de WGS dat een efficiënte criminaliteitsbestrijding in het geding komt?

Kan de regering daarnaast ingaan op de gevolgen van het onderhavige wetsvoorstel voor de uitvoeringspraktijk? De leden van de VVD-fractie merken op dat oorspronkelijk in de WGS was gekozen om enige flexibiliteit te behouden voor het oprichten van nieuwe samenwerkingsverbanden nadat de WGS in werking is getreden. Deze leden menen dat enige snelheid en flexibiliteit in sommige situaties passend is, gelet op de uitvoering van de wettelijke taken van deelnemers van de verschillende samenwerkingsverbanden. Komt de snelheid en flexibiliteit die was beoogd niet te veel in gevaar door het wetsvoorstel? Graag ontvangen deze leden een reactie hierop. Ook willen deze leden weten of de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en Bureau Regioburgemeesters zijn geconsulteerd bij het wetsvoorstel en zo niet, of dat alsnog kan gebeuren.

De leden van de VVD-fractie steunen ook de toetreding van de Koninklijke Marechaussee (KMar) tot de iCOV en stellen het op prijs dat de Kamer hierover op 23 januari 2024 is geïnformeerd. Is de regering voornemens om de Kamer ook over andere toetredingen proactief te blijven informeren, ook na inwerkingtreding van de WGS? Kan de regering nagaan of het noodzakelijk is dat de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) ook toetreedt tot dit samenwerkingsverband?

Tot slot vragen de leden van de VVD-fractie naar de laatste stand van zaken rondom de uitvoering van de motie Michon-Derkzen c.s. over onderzoeken of de huidige wettelijke kaders voldoende mogelijkheden bieden om effectief te kunnen optreden bij (dreigende) verstoringen van de openbare orde en het verspreiden van terroristisch gedachtegoed (Kamerstuk 29 754, nr. 699) en de stand van zaken rondom de uitvoering van de motie Michon-Derkzen c.s. over knelpunten bij het delen van informatie tussen organisaties in het veiligheidsdomein (Kamerstuk 29 911, nr. 365). Bij de beantwoording van deze vraag vragen deze leden of de regering bereid is om met de input van onder andere de VNG over de knelpunten bij het delen van informatie in het veiligheidsdomein op korte termijn nadere voorbereidingen te treffen om aanvullende wetswijziging(en) in gang te zetten om knelpunten in de uitvoering met betrekking tot het delen van informatie op te lossen. In dat licht vragen zij specifiek hoe onderhavig wetsvoorstel bijdraagt aan de breed gedeelde roep van burgemeesters zoals de burgemeesters van Amsterdam en van Arnhem die verantwoordelijkheid dragen voor de openbare orde en veiligheid in hun gemeenten en herhaaldelijk hebben aangegeven dat zij makkelijker met waarborgen omkleed informatie zouden moeten kunnen delen. Kan de regering hierop ingaan?

De leden van de D66-fractie constateren dat in dit wetsvoorstel staat opgenomen dat een AMvB per definitie een tijdelijk karakter heeft. Dat wil zeggen dat er zo spoedig mogelijk een wetsvoorstel ter vervanging wordt ingediend. Waarom wordt hier geen tijdslimiet aan verbonden? Wat valt binnen alle redelijkheid nog binnen «zo spoedig mogelijk»? En welke concrete acties worden verbonden aan het indienen van een wetsvoorstel? Zo vragen deze leden of een adviesaanvraag ter verduidelijking nog valt binnen het traject van «indienen van het wetsvoorstel». Of dient dat vooraf gedaan te worden? In hoeverre wordt de duur van een verwacht wetstraject meegewogen bij het toestaan van een samenwerkingsverband per AMvB? Deze leden zouden graag nog een bevestiging krijgen dat ook bij een AMvB in deze context een advies van de Afdeling wordt gevraagd. In hoeverre is de regering bereid om naast advies van de Afdeling ook advies van de AP te vragen, aangezien het bij deze AMvB’s per definitie gaat over de verwerking van persoonsgegevens? Ten slotte vragen deze leden hoe de Kamer wordt betrokken bij de voortgang van een wetstraject dat een AMvB zal moeten vervangen.

De leden van de SP-fractie waren een aantal jaar geleden zeer ontstemd over de WGS en hebben ook tegen de invoering van de WGS gestemd. Niet voor niets was er veel verzet van maatschappelijke organisaties en hoogleraren tegen die waarschuwden voor het openen van de deur van ongebreidelde surveillance. Deze leden constateren dat de Eerste Kamer goed werk heeft verricht door deze wet kritisch te behandelen. Deze leden zijn positief gestemd over een aantal concessies die zijn gedaan op aanraden van de Afdeling, de Autoriteit Persoonsgegeven en de Eerste Kamer zelf. Er zijn ook via de Eerste Kamer nu veel zaken overgenomen waar in eerste instantie wel degelijk ook voor was gewaarschuwd door de Tweede Kamer. Alles overziend, had de regering dit slepende wetstraject met onvoldoende zorgvuldigheid en het juridische geknutsel dat nu plaatsvindt niet beter kunnen voorkomen door de kritiek uit het parlement eerder serieus te nemen?

2. Inhoud van het wetsvoorstel

De leden van de SP-fractie constateren dat dit wetsvoorstel betrekking heeft op een specifiek onderdeel van de WGS, namelijk de mogelijkheid om de gegevensverwerking van nieuwe samenwerkingsverbanden in een AMvB te regelen. Deze leden lezen dat de AP heeft laten weten nog steeds kritisch te zijn op het voorliggende wetsvoorstel. Volgens de toezichthouder zijn deze aanpassingen nog niet voldoende, want eerst zou gegevensuitwisseling tussen specifieke overheidsinstanties en eventuele private partijen goedgekeurd moeten worden door een rechter. Dit gebeurt volgens de AP namelijk ook als het gaat om bepaalde gevallen van huisbezoeken, hetgeen volgens de AP net zo zwaar weegt. Is de regering het eens met deze zienswijze van het AP? Vindt de regering dat er nu wel voldoende waarborgen inzitten die een zwaar middel zoals gegevensuitwisseling rechtvaardigen in het belang van de privacy voor de burger?

3. Spoedsituaties

De leden van GroenLinks-PvdA-fractie vinden het betekenisvol dat voorzien wordt in een verhelderend voorbeeld van een spoedsituatie, maar vragen om precisering van de definitie «spoedsituatie»; aan welke concrete criteria wordt gedacht om te beoordelen dat de reguliere totstandkoming van de wet niet kan worden afgewacht?

De leden van de D66-fractie constateren dat de open definitie die in het wetsvoorstel wordt gegeven van een «spoedsituatie» zorgt voor onduidelijkheid. Het onvoorziene karakter zou ervoor zorgen dat een nadere concretisering niet is te geven. In hoeverre heeft de regering hier advies over ingewonnen? Ondanks dat de regering een verdere concretisering onhaalbaar acht, worden er toch enkele voorbeelden aangedragen, zoals cybercrime. Is het mogelijk om de domeinen vast te stellen waarbinnen deze spoedsituaties zich kunnen voordoen, zo vragen deze leden.

Verder constateren de leden van de D66-fractie dat niet wordt geconcretiseerd hoe het proces verloopt bij het voorstellen van een spoedsituatie. Buiten de parlementaire betrokkenheid (zie hierna) zijn deze leden benieuwd wat het te volgen proces gaat zijn. Wie of wat beoordeelt of er inderdaad sprake is van een spoedsituatie? In hoeverre wordt daar toezicht op gehouden? Kan de regering dit toelichten?

Ook zien de leden van de D66-fractie een risico in het verbinden van bestaande samenwerkingsverbanden die onderling reeds gegevens uitwisselden. Door verschillende netwerken met elkaar te verbinden, kan er een risico ontstaan dat er een sterk gepersonaliseerd profiel wordt opgebouwd. In hoeverre kan de AP overzien of hier geen grenzen worden overschreden, zo vragen deze leden.

De leden van de CDA-fractie lezen dat het wetsvoorstel regelt dat er alleen blijvend een nieuw samenwerkingsverband kan worden toegevoegd als het parlement daarmee instemt, waardoor de parlementaire betrokkenheid beter gewaarborgd wordt. De tijdelijke delegatie biedt de mogelijkheid om tijdelijk een samenwerkingsverband bij AMvB te regelen wanneer er sprake is van een spoedsituatie. Hoe vaak verwacht de regering dat er sprake zal zijn van een spoedsituatie waarbij een tijdelijke AMvB wordt ontworpen voor een nieuw samenwerkingsverband?

4. Parlementaire betrokkenheid bij spoed-AMvB

De leden van de D66-fractie constateren dat, hoewel er in het eerdere voorstel nog sprake was van een nahangprocedure, de regering er met deze wetswijziging vanaf ziet omdat de AMvB uiteindelijk in een wet zal worden omgezet en er dus sowieso parlementaire betrokkenheid zal zijn. Echter, er zal dus pas parlementaire betrokkenheid ontstaan nádat er een samenwerkingsverband met spoed per AMvB is vastgesteld en deze gedurende het voorbereiden en inwerkingstellen van een vervangende wet geldig is. In hoeverre acht de regering deze parlementaire controle voldoende, in het licht van de eerdere kritiek van onder andere de Raad van State, die stelt dat «parlementaire betrokkenheid ook in spoedsituaties van groot belang is»? Is de regering bereid om voor een samenwerkingsverband dat per AMvB wordt vastgesteld (waar dus sprake is van spoed) bijvoorbeeld een schriftelijk overleg te organiseren, zodat er wel degelijk parlementaire betrokkenheid is? Voorts vragen deze leden hoe de Kamer op de hoogste wordt gesteld en gehouden van het aanstellen van nieuwe samenwerkingsverbanden per AMvB; zal dat vooraf gebeuren? Kan de regering dit toelichten?

De leden van de SP-fractie constateren dat de Afdeling heeft aangeraden om te zorgen voor een nahangprocedure, ook in het geval van deze wet. De regering geeft echter aan dit niet nodig te vinden omdat deze wet slechts tijdelijk van kracht zal zijn in afwachting op nieuwe wetgeving op dit vlak. Vindt de regering dit argument afdoende om volledig af te zien van deze procedure? Betekent dit onder de streep niet dat er een situatie zal ontstaan waarin het parlement wel degelijk buiten spel wordt gezet omdat er voordat er nieuwe wetgeving is geen ruimte zal zijn voor degelijke controle? Wat zou het nadeel zijn van het incorporeren van de nahangprocedure in deze wet?

De leden van de Volt-fractie lezen dat de regering schrijft dat zij, naar aanleiding van het advies van de Afdeling, de nahangprocedure uit het wetsvoorstel schrapt. Gelet op de advisering van de Afdeling vinden deze leden dat niet onbegrijpelijk. Toch is het belang van parlementaire betrokkenheid in het kader van deze wet essentieel. Kan de regering toelichten wat zij verstaat onder zo spoedig mogelijk indienen van een wetsvoorstel na het uitvaardigen van een spoed-AMvB? Met andere woorden, hoe lang kan de regering zonder parlementaire betrokkenheid een nieuw samenwerkingsverband aanwijzen? Welke verwerkingen kunnen daarbij tot stand komen en hoe kunnen eventuele verwerkingen die het parlement onwenselijk vindt, worden gestaakt?

De leden van de Volt-fractie vragen of de regering kan toelichten in hoeverre tot nu toe al noodzaak is geweest tot het inzetten van de spoedprocedure. Om hoeveel gevallen ging dit? En welke gevolgen zijn er opgetreden als gevolg van het ontbreken van de grondslag?

De leden van de Volt-fractie vragen vervolgens of de regering nader uiteen kan zetten welke factoren zij heeft afgewogen bij het maken van de keuze om de nahangprocedure te schrappen. Welke andere opties zijn overwogen (subsidiariteit) om een werkbare situatie te creëren?

De fungerend voorzitter van de commissie, Van Nispen

Adjunct-griffier van de commissie, Meijer

Naar boven