36 425 Wijziging van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 en enige andere wetten tot codificatie en aanvulling van het fiscale kwalificatiebeleid inzake buitenlandse rechtsvormen en tot afschaffing van de zelfstandige belastingplicht van de open commanditaire vennootschap (Wet fiscaal kwalificatiebeleid rechtsvormen)

Nr. 8 AMENDEMENT VAN HET LID OMTZIGT

Ontvangen 23 oktober 2023

De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:

I

In artikel I, onderdeel A, vervalt het voorgestelde artikel 1.11, derde lid.

II

In artikel I, onderdeel B, vervalt het voorgestelde artikel 2.14bis, vijfde lid.

III

In artikel II, onderdeel A, vervalt het voorgestelde artikel 1a, derde lid.

IV

Artikel III, onderdeel A, subonderdeel 5, wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef wordt «vijf leden» vervangen door «vier leden».

2. Het voorgestelde vijftiende lid vervalt.

V

Artikel IV, onderdeel A, onder 7, wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef wordt «worden twee leden» vervangen door «wordt een lid».

2. Het voorgestelde tiende lid vervalt.

Toelichting

In de Wet fiscaal kwalificatiebeleid rechtsvormen wordt geregeld dat voor buitenlandse rechtsvormen op basis van de rechtsvormvergelijkingsmethode wordt bepaald of belastingplicht bestaat voor de vennootschapsbelasting, de dividendbelasting en de bronbelasting. Bepaald moet worden of een buitenlandse rechtsvorm vergelijkbaar is met een Nederlands nv of bv en daarmee fiscaal zelfstandig is, of vergelijkbaar is met een Nederlandse maatschap, vof of cv en daarmee fiscaal transparant is. Voor buitenlandse rechtsvormen die onvergelijkbaar zijn met een Nederlandse rechtsvorm geldt dat zij bij vestiging in Nederland altijd fiscaal zelfstandig zijn (de vaste methode) en in andere gevallen Nederland aansluit bij de kwalificatie in het land van vestiging (de symmetrische methode).

De rechtsvormvergelijkingsmethode geldt reeds onder huidig recht, maar wordt met het wetsvoorstel voorzien van een expliciete wettelijke basis. Het wetsvoorstel geeft geen kaders hoe de vergelijking met Nederlandse rechtsvormen moet plaatsvinden. Anders dan onder huidig recht wordt de beslissing hierover gedelegeerd. Dat staat echter op gespannen voet met art. 104 Grondwet, omdat het hier gaat om de vaststelling van de belastingplicht van buitenlandse rechtsvormen.1 Uit de grondwetsgeschiedenis blijkt dat de kring van belastingplichtigen moet worden neergelegd in een wet in formele zin en niet in een algemene maatregel van bestuur.2 Het amendement strekt ertoe dit gebrek in het wetsvoorstel te repareren door de desbetreffende delegatiebepalingen te laten vervallen, zodat de belastingplicht uitsluitend bepaald wordt op basis van de open normen uit de wet. Een open norm levert geen spanning op met de Grondwet en kan bij onduidelijkheid door de rechter van uitleg worden voorzien.

Het staat de Staatssecretaris vrij om – net als onder het huidig recht – in een beleidsbesluit kaders te geven voor de kwalificatie van buitenlandse rechtsvormen. Een dergelijk beleidsbesluit voorziet in de behoefte van de praktijk aan rechtszekerheid, zonder dat de Staatssecretaris daarmee bindende voorschriften kan geven over zoiets essentieels als de belastingplicht.

Omtzigt


X Noot
1

B. Hafkenscheid en R. Kooiman, «Geen belastingplicht zonder consent van het parlement», NLF Opinie 2023/20.

X Noot
2

Kamerstukken II 1980/81, 15 575, nr. 20, p. 2.

Naar boven