36 422 Wijziging van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 tot aanpassing van de regeling voor de fiscale beleggingsinstelling (Wet aanpassing fiscale beleggingsinstelling)

Nr. 2 VOORSTEL VAN WET

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is om in de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 wijzigingen aan te brengen in de regeling voor de fiscale beleggingsinstelling;

Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

In de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 wordt artikel 28 als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:

a. Onder verlettering van de onderdelen a tot en met f tot b tot en met g wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

  • a. het lichaam belegt niet in onroerende zaken die in Nederland zijn gelegen of rechten waaraan deze zijn onderworpen;.

b. In onderdeel d (nieuw), aanhef, wordt «de artikelen 2:66, derde lid, of 2:69c, derde lid,» vervangen door «artikel 2:69b, derde lid,».

c. In onderdeel e (nieuw) wordt in de aanhef «de artikelen 2:66, derde lid, of 2:69c, derde lid,» vervangen door «artikel 2:69b, derde lid,» en wordt in subonderdeel 2° «onderdeel c» vervangen door «onderdeel d».

d. In onderdeel g (nieuw) wordt «onderdeel c» telkens vervangen door «onderdeel d».

2. Het derde lid wordt als volgt gewijzigd:

a. In onderdeel a, onder 2°, wordt de komma vervangen door een puntkomma.

b. Aan onderdeel a wordt op een nieuwe regel toegevoegd «waarbij het ontwikkelen van vastgoed ten behoeve van het lichaam of met dat lichaam verbonden lichamen die als beleggingsinstelling zijn aangemerkt, is beperkt tot het ontwikkelen van niet in Nederland gelegen onroerende zaken en rechten waaraan deze zijn onderworpen;».

c. Onderdeel b komt te luiden:

  • b. het investeren in een verbetering of uitbreiding van niet in Nederland gelegen vastgoed, ingeval de investering minder bedraagt dan 30% van de waarde in het economische verkeer van dat vastgoed voorafgaande aan de aanvang van de werkzaamheden;.

d. In onderdeel e, aanhef, wordt «een rechtstreeks verband» vervangen door «rechtstreeks verband».

e. Aan onderdeel e wordt, onder vervanging van de punt aan het slot door een puntkomma, op een nieuwe regel toegevoegd «waarbij bijkomstige werkzaamheden als bedoeld in de aanhef die rechtstreeks verband houden met beleggingen in vastgoed van het lichaam of van met dat lichaam verbonden lichamen die als beleggingsinstelling zijn aangemerkt rechtstreeks verband houden met niet in Nederland gelegen onroerende zaken en rechten waaraan deze zijn onderworpen.».

3. In het vierde lid wordt «onderdeel a» vervangen door «onderdeel b».

ARTIKEL II

  • 1. Van overdrachtsbelasting is vrijgesteld de verkrijging van economische eigendom als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer ingeval deze uiterlijk op 31 december 2024 wordt verkregen:

    • a. van een rechtspersoon die op het onmiddellijk aan die verkrijging voorafgaande tijdstip kwalificeert als beleggingsinstelling als bedoeld in artikel 28 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 maar die op dat tijdstip niet als zodanig had gekwalificeerd indien op dat tijdstip genoemd artikel 28 zoals dat luidt na de inwerkingtreding van artikel I reeds was toegepast; en

    • b. in de vorm van een deelgerechtigdheid in een lichaam dat voor Nederlandse fiscale doeleinden transparant is en waarin de rechtspersoon die economische eigendom heeft ingebracht, zulks onder de voorwaarde dat de verkrijger na de verkrijging in gelijke mate gerechtigd is tot het vermogen van dat fiscaal transparante lichaam als hij was door middel van aandelen in de beleggingsinstelling, op het onmiddellijk aan die verkrijging voorafgaande tijdstip.

  • 2. Onder een lichaam dat voor Nederlandse fiscale doeleinden transparant is, wordt voor de toepassing van dit artikel verstaan: een lichaam dat niet kwalificeert als een lichaam in de zin van de artikelen 2 of 3 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 zoals die luiden met ingang van 1 januari 2025.

  • 3. De verkrijging die is vrijgesteld op grond van het eerste lid blijft buiten beschouwing voor de toepassing van artikel 2, vijfde lid, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer.

  • 4. Indien een verkrijging van aandelen als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer in de rechtspersoon, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, na toepassing van de vrijstelling, bedoeld in het eerste lid, binnen een tijdsverloop van twee jaren wordt gevolgd door een verkrijging van rechten van deelneming door dezelfde verkrijger, al dan niet tezamen met een of meer personen of lichamen als bedoeld in artikel 2, vierde lid, onderdelen a of b, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer, in het fiscaal transparante lichaam, bedoeld in het eerste lid, worden deze verkrijgingen beschouwd als te hebben plaatsgehad ingevolge dezelfde of een samenhangende overeenkomst voor de toepassing van artikel 4, derde lid, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer.

  • 5. Voor de toepassing van termijnen die van toepassing zijn op grond van het gestelde krachtens artikel 15 van de Wet op belastingen van rechtsverkeer treedt de verkrijger, onderscheidenlijk het fiscaal transparante lichaam, bedoeld in het eerste lid, in de plaats van de vervreemder, onderscheidenlijk de beleggingsinstelling.

  • 6. Artikel 15, negende lid, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer is van overeenkomstige toepassing op de vrijstelling, bedoeld in het eerste lid, met dien verstande dat aangifte wordt gedaan op een door de inspecteur aangegeven wijze.

  • 7. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere voorwaarden worden gesteld voor de toepassing van dit artikel.

ARTIKEL III

  • 1. Deze wet treedt in werking met ingang van 1 januari 2024.

  • 2. In afwijking van het eerste lid treedt artikel I in werking met ingang van 1 januari 2025.

ARTIKEL IV

Deze wet wordt aangehaald als: Wet aanpassing fiscale beleggingsinstelling.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Staatssecretaris van Financiën,

Naar boven